KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Cultuurgrond
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Het Stift
2.2 De Smederij
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Ontwikkeling
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Geluid
5.2 Bodem
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Ecologie
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerende Beleid
6.2 Waterparagraaf
6.3 Wateraspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak, Vooroverleg En Zienswijzen
9.1 Vooroverleg
9.2 Inspraak
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Waardenkaart
Bijlage 4 Standaard Waterparagraaf

Weerselo, Vicarieweg 5

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 08-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Weerselo, Vicarieweg 5" met identificatienummer NL.IMRO.1774.WEEBPVICARIEWEG5-VG01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand:

  • ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en ten aanzien van het overige gebruik:
  • bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.10 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.13 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.14 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.15 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.16 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;

1.17 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.20 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;

1.21 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.22 evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals e.d.;

1.23 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vissteiger of een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.26 kap:

een dak met een zekere helling;

1.27 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.28 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.29 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.30 maatschappelijke voorzieningen:

sociaal-medische, museale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.31 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.32 ondergeschikte detailhandel:

detailhandelsactiviteiten, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen, die zijn toegestaan zolang en voor zover het gebouw de maatschappelijke en/of culturele functie als de hoofdfunctie heeft;

1.33 ondergeschikte horeca:

horeca-activiteiten in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig verstrekken van (alcoholhoudende) drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse uitgeoefend, die zijn toegestaan zolang en voor zover het gebouw de maatschappelijke en/of culturele functie als de hoofdfunctie heeft;

1.34 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.35 parkeren:

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.36 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. b. indien over of in het water wordt gebouwd:
    1. 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.37 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.38 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.39 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 stallen:

in een garage of andere bewaarplaats zetten;

1.41 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.42 voertuig:

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Cultuurgrond

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. cultuurgrond;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden;
  3. c. parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  2. e. paden;
  3. f. water;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, na gehoord te hebben de monumentencommissie, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.3 sub a en toestaan dat kunstobjecten worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5,00 m.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt;

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. paden;

met de daarbijbehorende:

  1. d. tuinen, erven en terreinen;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen na gehoord te hebben de monumentencommissie, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.2.2 sub a en b en toestaan dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de buiten het bouwvlak gelegen gebouwen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
  2. b. het bepaalde in lid 4.2.2 sub b en dat een gevel achter de bouwgrens wordt gebouwd;
  3. c. het bepaalde in lid 4.2.3 en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits:
    1. 1. de bouwhoogte ten hoogste 3,00 m bedraagt.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden overeenkomstig de bestemming 'Maatschappelijk' zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen in de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Agrarisch - Cultuurgrond' conform het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden (2 jaar) na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en de uitbouw van cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. het gebruik van de gronden ten behoeve van de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of pornobedrijf en/of prostitutiebedrijf;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen.

7.2 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 7.1 sub e en toestaan dat de gronden tevens worden gebruikt ten behoeve van evenementen, mits:
  2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, de woonsituatie, het straat en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen, onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  4. d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze vergroting niet meer dan 10 m² per plaatselijke verhoging bedraagt;
    2. 2. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen na gehoord te hebben de monumentencommissie, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in dié zin dat:

  1. a. de bestemming 'Maatschappelijk' worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen', mits:
    1. 1. de woonfunctie wordt gevestigd in het bestaande hoofdgebouw;
    2. 2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten zal niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeurwaarde, of een vastgestelde hogere waarde;
    3. 3. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 17 van het bestemmingsplan "Het Stift" van de gemeente Dinkelland overeenkomstig van toepassing zijn, met behoud van de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum dakhelling (graden)' aangegeven maatvoeringseisen;
  2. b. de bestemming ‘Waarde - Archeologie’ wordt toegevoegd, mits:
    1. 1. door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  3. c. de dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermd dorpsgezicht’ wordt verwijderd, mits:
  4. d. het aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 35, lid 1 van de Monumentenwet 1988 daartoe aanleiding geeft.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

10.2 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Weerselo, Vicarieweg 5.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vicarieweg 5, in het historische buurtschap 'Het Stift' bevindt zich een bedrijfsperceel van een smederij. Ter plaatse staat het karakteristieke pand van de smederij, dat een rijksmonument betreft.

De smederij is echter niet meer in gebruik. Initiatiefnemer is voornemens het pand in gebruik te nemen als een multifunctionele ruimte, waarbij het gaat om onder andere een psychologiepraktijk, vergaderruimte, expositieruimte met verkoopmogelijkheid en ondergeschikte horeca-activiteiten. Het geheel wordt aangekleed middels een landschappelijke inpassing van het perceel, een terras en de benodigde parkeerplaatsen.

Dit gebruik is echter in strijd met het geldende bestemmingsplan "Het Stift", aangezien er ter plaatse van de smederij een bedrijfsbestemming geldt. Tevens is het parkeren niet mogelijk binnen de huidige agrarische bestemming, die geldend is ter plaatse van de beoogde parkeerplaatsen.

Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan vereist. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de wijziging van de bestemming ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt aan de Vicarieweg 5, in het buurtschap Het Stift, ten noordwesten van de kern Weerselo. De ligging van het plangebied ten opzichte van de directe en ruimere omgeving wordt in afbeelding 1.1 weergegeven. De rode ster en de rode omlijning geven respectievelijk de locatie en indicatieve begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPVICARIEWEG5-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Weerselo, Vicarieweg 5' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.WEEBPVICARIEWEG5-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Het Stift". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 oktober 2010. Daarnaast geldt het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 mei 2018.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan "Het Stift" opgenomen. Het plangebied is indicatief met rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPVICARIEWEG5-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke Plannen/Gemeente Dinkelland)

1.4.2 Bestemmingen en aanduidingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch - Cultuurgrond'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen maatvoeringseisen voor de bestaande smederij opgenomen zijn.

Gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn specifiek bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van een smederij, met de daarbij behorende erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Gronden met de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' zijn met name bestemd voor cultuurgrond, waarbij gestreefd wordt naar het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarde van de gronden. Ondergeschikt zijn tevens extensief dagrecreatief medegebruik, paden, water, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' is opgenomen ten behoeve van het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

1.4.3 Strijdigheid

Het in gebruik nemen van de smederij als multifunctionele ruimte is in strijd met het geldende bestemmingsplan, aangezien hiervoor de gebruiksmogelijkheden ontbreken binnen de bestemming 'Bedrijf', welke specifiek voor een smederij bedoeld is. Daarnaast is het op gronden met de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' niet mogelijk om parkeerplaatsen en een terras aan te leggen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het benodigde juridisch planologische kader waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Het Stift

Het Stift is een buurtschap ten noordwesten van Weerselo. Het buurtschap is vanwege de historie en de natuurlijke uitstraling een toeristische trekpleister. Het buurtschap kent een rijke historie. In de twaalfde eeuw was het een Benedictijnenklooster en vanaf de veertiende eeuw een Stift voor ongehuwde dames van adel. Om het historische karakter van het dorp te behouden, is Het Stift een beschermd dorpsgezicht. Dit is een gebied in een dorp met een bijzonder cultuurhistorisch karakter. De bescherming is bedoeld om de cultuurhistorische identiteit van een gebied te behouden en deze in te zetten bij ontwikkelingen. Het beschermde gebied van Het Stift heeft een oppervlakte van 14,9 hectare.

Het buurtschap is omgeven door groen en heeft veel gebouwen die vanaf ca. 1400 het aanzicht hebben bepaald, zoals de Stiftskerk, de Stiftsschuur, de Stiftsschool, het Storkenhuis én de smederij. De Stifts huizen worden tegenwoordig bewoond door particulieren.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPVICARIEWEG5-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

2.2 De Smederij

Het plangebied zelf vormt het perceel van een smederij met omliggend perceel, dat in agrarisch gebruik is (grasland).

De monumentale smederij is rond 1890 gebouwd en gesitueerd op ’t Stift in Weerselo. De smederij heeft een oppervlakte van circa 90 m2 en bestaat uit vier ruimtes: een keuken, een opslagruimte, een smederij en een zolder. De smederij bestaat uit een bouwlaag op een zandstenen plint met opgetrokken rode machinale baksteen. Het zadeldak met makelaars en hangstijlen boven de eindgevels is met grijze mulden pannen gedekt. Het exterieur is medio 2019 gerestaureerd. Zo is het gebouw volledig van een nieuwe kap voorzien met oude mulden pannen, passend bij de kenmerken van 't Stift.

In de noordgevel is een deur met bovenlicht en een dubbele deur met bovenlicht. In deze gevel zijn ook drie zes ruit ramen. Deze muuropeningen in de gevel bevinden zich onder een segment boog met sluitsteen.

De westzijde van dit pand heeft twee achtruiten rondboog ramen waarvan het bovenste gedeelte een radiale roeden verdeling heeft. Op de vierdieping is een vier ruit venster. Aan de zuidzijde zijn twee rondboog vensters gesitueerd. Deze vensters zijn identiek aan die van de zuidzijde. Tussen de vensters is een deur met bovenlicht. Aan de rechterkant is ook een kleine deur gesitueerd die even hoog is als de andere deur. In de oostzijde zijn twee kleinere ramen, deze vensters zijn identiek aan elkaar met op de verdieping een rondboog venster.

In afbeelding 2.2 zijn verschillende impressies van het interieur en het exterieur van de smederij weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPVICARIEWEG5-VG01_0004.png"
Afbeelding 2.2: Impressies smederij (Bron: Saxion/Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste Ontwikkeling

3.1.1 Algemeen

Zoals in de inleiding reeds aangegeven bestaat het voornemen om de smederij om te vormen tot een multifunctionele ruimte voor diverse doeleinden. Het gaat hierbij om onder andere een psychologiepraktijk, een vergaderruimte, een expositieruimte met verkoopmogelijkheid en ondergeschikte horeca-activiteiten. Hierbij kan er sprake zijn van dubbelgebruik, aangezien de functies niet gelijktijdig uitgeoefend worden. Het geheel wordt aangekleed middels een landschappelijke inpassing van het perceel, een terras en de benodigde parkeerplaatsen.

Ten aanzien van de psychologiepraktijk gaat het om het bieden van een breed scala aan psychologische zorg. Er wordt waardegedreven zorg verleend. Dit houdt in dat er zorg van de hoogst mogelijke kwaliteit wordt geboden tegen acceptabele kosten waaronder bijvoorbeeld traumabehandelingen, behandelingen voor mensen met een niet aangeboren hersenletsel of herstellende kankerpatiënten. Het gaat om een kleinschalige praktijk, waar maximaal vijf patiënten en één begeleider gelijktijdig aanwezig zijn.

Zoals aangegeven is het voornemen om het gebouw multifunctioneel te gebruiken, door het ook te verhuren als vergaderruimte, workshopruimte of expositieruimte en het bieden van ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel ten behoeve van voorgenoemde functies. Hiervoor wordt onder andere een keuken in het pand gerealiseerd en een terras aangelegd. De horecafunctie is ondergeschikt aan de maatschappelijke functie. Het plan is om patiënten te laten oefenen in deze kleinschalige horeca, als onderdeel van de therapie die geboden wordt. Zo worden vaardigheden aangeleerd om in de maatschappij weer een rol te kunnen vervullen. Belangrijk is om daarbij een stressvolle omgeving te realiseren.

Ten behoeve van het plan dienen er parkeerplaatsen te worden aangelegd. Deze worden gesitueerd op naast de smederij gelegen agrarische gronden. Vanwege de beperkte grootte van de smederij, zijn er maar drie parkeerplaatsen benodigd.

3.1.2 Indeling gebouw

De nieuwe functie van de smederij wordt een multifunctionele ruimte. In het gebouw moet ruimte komen voor een spreekkamer, wachtruimte, toilet, keuken en bergruimte. De wachtruimte en de spreekkamer kunnen worden samengevoegd tot een grotere ruimte die geschikt is voor de andere genoemde functies, zoals expositieruimte of vergaderruimte inclusief ondergeschikte horeca en detailhandel. Daarnaast komt er ook op de zolder een ruimte die gebruikt kan worden voor onder andere een spreekruimte of een ruimte voor fysiotherapie.

Vanwege de leeftijd van het gebouw voldoet het niet meer aan de hedendaagse normen en de normen behorend bij een psychologiepraktijk. Er moet daarom aandacht besteed worden aan duurzaamheid en comfort. Daarnaast moet tijdens het ontwerpen rekening worden gehouden dat de smederij binnen een beschermd dorpsgezicht ligt en een rijksmonument betreft.

Het interieur is zo ingericht dat het geschikt is als multifunctionele ruimte. Ook is er goed gekeken naar hoe de ruimtes overkomen. Dit om een rustgevende, comfortabele en gebruiksvriendelijke plek te creëren. Voorbeelden hiervan zijn het behoud van uitzicht, kleurkeuze gericht op een rustgevend gevoel en de mogelijkheid om op de begane grond één grote ruimte te kunnen maken door opvouwen van een glazen wand. In afbeelding 3.1 is de gewenste indeling weergegeven. In afbeelding 3.2 zijn enkele impressies weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPVICARIEWEG5-VG01_0005.png"
Afbeelding 3.1: Impressie gewenste indeling gebouw (Bron: Saxion)
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPVICARIEWEG5-VG01_0006.png"
Afbeelding 3.2: Impressie gewenste ontwikkeling (Bron: Saxion)

3.1.3 Inrichting buitenterrein en landschappelijke inpassing

Ten behoeve van het plan is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, waarin de landschappelijke inpassing is geregeld. Hierna zijn twee uitsneden van dit plan opgenomen. Vervolgens wordt samengevat op de belangrijkste maatregelen ingegaan. Het complete plan is tevens als Bijlage 1 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPVICARIEWEG5-VG01_0007.png"
Afbeelding 3.3: Landschappelijke inpassing (Bron: Saxion)

Parkeerplaats

Het belangrijkste aspect van het ontwerp is de parkeerplaats. De parkeerplaats grenst aan de bestaande smederij, de toekomstige praktijk dus. Dit was een wens vanuit de opdrachtgever. Tevens zorgt dit ervoor dat de bestaande waterput ook echt “ de parkeerplaats is verwerkt. Dit geeft gelijk de historische waarde van het pand en het kavel aan en was tevens belangrijk met het oog op het transport van hemelwater van de parkeerplek naar de put. De afstand word op deze manier zoveel mogelijk beperkt, waardoor de complexiteit van het ondergrondse ontwerp (zie hoofdstuk 7 ruimtelijk kwaliteitsplan) zoveel mogelijk beperkt wordt. Daarnaast was het ook goed mogelijk de parkeerplaats op deze locatie in te tekenen, omdat met de gemeente afgesproken is, dat er in totaal niet meer dan vier parkeerplekken gerealiseerd mogen worden. Deze afspraak heeft de opdrachtgever met de gemeente gemaakt, om het effect van de parkeerplaats op de omgeving zoveel mogelijk te beperken. Zou hier geen rekening mee zijn gehouden, zou dit in strijd zijn geweest met de regelgeving rondom het beschermde dorpsgezicht.

Vanwege de beperkt e grootte van de praktijk, zijn er maar drie parkeerplekken benodigd. Hierdoor zou één invalidenparkeerplek voldoende moeten zijn. Deze invalidenplek is de meest zuidelijk gelegen parkeerplek, omdat de zuidelijke entree geschikt is voor rolstoelers en de noordelijke entree juist niet in verband met de Bentheimerstenen. De noorddeur wordt in het ontwerp vormgegeven als vluchtroute/nooddeur. Dit is dan ook een van de redenen dat er twee entrees zijn ontworpen. Tot slot zorgt de situering van de drie parkeerplekken ervoor dat beide ingangen goed bereikbaar zijn, zonder dat hier lange wandelpaden voor aangelegd moeten worden.

Tot slot is de parkeerplaats zo vormgegeven dat er voldoende ruimte is om te draaien. Op deze manier kunnen alle auto’s het terrein zowel voorwaarts oprijden als verlaten. Dit is belangrijk met het oog op de vele fietsers die (vooral zomers) gebruik maken van de fietsroutes rondom de smederij. Op deze manier is dus een stukje veiligheid ingebouwd.

Fietsenstalling

De fietsenstalling is ingetekend aan de noordkant van de smederij, tegen de Vicarieweg aan. De stalling biedt plek aan zes fietsen.

Terras

Een andere wens van de opdrachtgever was een klein terras te realiseren aan de zuidkant van de smederij. De locatie van het terras was eigenlijk geen discussiepunt, omdat dit de enige serieuze mogelijkheid was. Wel is er in de schetsfase gesproken over of het terras direct aan de smederij moest grenzen of niet. Uiteindelijk is ervoor gekozen dit wel te doen. Door het terras dichtbij de smederij te realiseren, kan een enkele rij hoge bomen voor het terras langs schaduw creëren op zowel het terras als de smederij. Dit wordt passieve ontwerpmethodologie genoemd en is in samenspraak met het bouwkundige ontwerp zo afgesproken.

Materiaalgebruik

Naast de keuzes omtrent de inrichting van het kavel, zijn ook de toegepaste materialen op doordachte wijze gekozen. Hierdoor bestaat het ontwerp uit redelijk veel verschillende (half) In het ruimtelijk kwaliteitsplan is per verhardingssoort uitgelegd waarom dat type verharding is toegepast.

Zo wordt de parkeervoorziening voor het grootste gedeelte uitgevoerd in grind. Dit is gedaan om het aanzicht van het terrein zo min mogelijk aan te tasten, wat in strijd zou zijn geweest met de regels omtrent het beschermde dorpsgezicht. Door grind toe te passen komt de parkeerplaats in lijn met de op het stift gebruikelijke verharding. Daarnaast is het bij hevige buien zo dat het hemelwater niet direct infiltreert, waardoor het ondergronds opgevangen kan worden voor hergebruik.

De invalidenparkeerplek is uitgevoerd in straatbakstenen, om de simpele reden dat grind niet rolstoelvriendelijk zijn vanwege het oneffen oppervlak.

Aan de noordkant en oostkant van de smederij is gras toegepast. Hier is voor gekozen om een goede afweging tussen functionaliteit en historische uitstraling te maken en dus te voldoen aan de regelgeving omtrent het beschermde dorpsgezicht. Daarnaast draagt gras bij aan het beperken van wateroverlast bij hevige buien en hittestress bij extreme hitte. Eigenlijk zou er gesteld kunnen worden dat het overige oppervlak is verhard door middel van gras. In de huidige situatie is alles rondom de smederij gras. De keuze om dit zoveel mogelijk zo te laten is genomen omdat hittestress op deze manier zoveel mogelijk wordt beperkt en wateroverlast wordt voorkomen doordat het kan infiltreren.

Naast grind liggen er ook Bentheimerstenen aan de noordzijde van de smederij. Deze Bentheimerstenen liggen in de huidige situatie al op deze locatie en vanuit de opdrachtgever is er de wens deze te hergebruiken. Net als bij grind, geven de oude Bentheimerstenen een historische uitstraling aan de smederij, zeker in combinatie met het grind.

Daarnaast zitten vergelijkbare stukken natuursteen verwerkt in het pad met waaltjes langs de oostzijde van de smederij. Een straat welke verhard is door verschillende soorten bestrating geeft automatische een cultuurhistorische uitstraling aan het geheel. Dit is ook een veelvoorkomend verschijnsel bij traditionele boerderijen.

Zoals gezegd zitten er naast stukken natuursteen ook oude waaltjes verwerkt in het looppad. Uitgangspunt hierbij was het vinden van een goede balans tussen historische uitstraling en functionaliteit. Oude waaltjes zijn de perfecte verharding om dit te bereiken. Het geeft een nagenoeg effen pad, welke ook een ouderwetse uitstraling heeft. Daarnaast is bestrating van oude waaltjes niet volledig waterdicht. Bij zware piekbuien kan hemelwater enigszins infiltreren tussen de voegen van de waaltjes.

Beplanting

Ook de beplanting in het ontwerp is zorgvuldig gekozen. Achter ieder stukje groen zit een gedachtegang waar in het ontwerpproces over nagedacht is. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waarom bepaalde keuzes gemaakt zijn. Historische waarde en klimaatadaptatie waren vaak belangrijke beweegredenen bij de gemaakte keuzes. Alle beplanting die gekozen is, is inheems voor de Twentse regio. Daarnaast was het noodzakelijk veel bomen en overig groen toe te passen om schaduw te creëren en zo hittestress te beperken. Dit draagt bij aan het maken van klimaatadaptatief ontwerp. In het ruimtelijk kwaliteitsplan is dit uitgebreid onderbouwd.

In het ontwerp komen de volgende soorten voor:

  • kastanje- en beukenbomen;
  • hoogstam fruitbomen;
  • inheemse loofbomen;
  • leilinden;
  • beukenhagen en vlierstruiken;
  • meidoorn;
  • houtwal, bestaand uit hazelaar, gele kornoelje, sporkehout en zwarte els.

3.2 Verkeer En Parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In dit geval is de parkeerberekening gebaseerd op de gemeentelijke beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018'. Aangezien deze parkeernota geen cijfers biedt voor de berekening van de verkeersgeneratie, is voor de berekening van de verkeersgeneratie aangesloten bij de CROW-publicatie.

In de volgende subparagraaf wordt nader op de uitgangspunten ingegaan.

De gemeente Dinkelland valt binnen de categorie 'niet stedelijk'. Het plangebied bevindt zich binnen het buurtschap 'Stift'. Dit gebied wordt geschaard onder het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.

Qua functie wordt in zowel de parkeernota als de CROW-publicatie de gewenste functie niet specifiek benoemd. Als naar de verschillende functies wordt gekeken, dan kan het best aansluiting worden gezocht bij de functie 'huisartsenpraktijk'.

3.2.2 Parkeren

Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie “Bouwen en parkeren 2018” van de gemeente Dinkelland. Hieronder zijn de uitgangspunten weergegeven.

Functie Parkeernorm Aantal Parkeerbehoefte
Huisartsenpraktijk 3,35 pp per behandelkamer 1 behandelkamer 3,5 parkeerplaatsen
Totaal 3,5 pp

Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling afgerond 4 parkeerplaatsen. In het pand komt namelijk één behandelkamer. In dit geval worden er 3 parkeerplaatsen aangelegd. Hiervoor is gekozen om de impact op de omgeving zo klein mogelijk te houden. De realisatie van 3 parkeerplaatsen wordt echter als voldoende geacht. Hieronder wordt dit nader toegelicht,

Allereerst wordt gesteld dat het gaat om een zeer kleinschalige praktijk, waar maximaal twee patiënten en één begeleider gelijktijdig aanwezig zijn. Daarnaast is de verwachting dat een deel van de patiënten met de fiets zal komen.

Zoals eerder aangegeven is het ook wenselijk om ter plaatse workshops en vergaderingen te organiseren. Deze functie sluit beter aan bij de functie 'kantoor zonder baliefunctie', waarvoor een parkeerbehoefte geldt van 2,55 parkeerplaatsen (per 100 m2). Het gaat immers om gebruik van ruimten voor vergaderen en workshops door groepen mensen. Dit is vergelijkbaar met activiteiten die op een kantoor plaatsvinden. Wel is er meer sprake van het komen en gaan van mensen, echter zal dit geen gevolgen hebben voor de parkeerbehoefte, aangezien het aantal mensen dat gelijktijdig aanwezig is over de dag verspreid gelijk is. De groepen wisselen elkaar af. Het gaat om een gebouw met een oppervlakte van 90 m2. Dit betekent voor deze functie een parkeerbehoefte van 2,55*0,9 = afgerond 3 parkeerplaatsen.

Ook bij dit gebruik is er daarmee sprake van voldoende parkeerruimte (3 parkeerplaatsen). Zeker aangezien de functies 'huisartsenpraktijk' en 'kantoor zonder baliefunctie' nooit gelijktijdig uitgeoefend worden. De ruimte wordt verhuurd voor andere functies wanneer deze niet in gebruik is ten behoeve van de zorgverlening.

Tot slot wordt gesteld dat de horeca ondergeschikt is aan de zorgfunctie. De ondergeschikte component betreft echter dat de horeca wordt uitgeoefend door patiënten ter plaatse. De gasten ten behoeve van de horeca brengen wel een parkeerbehoefte met zich mee. Allereerst wordt gesteld dat de meeste gasten toeristen betreffen die de locatie per fiets aandoen. Er zal nagenoeg geen sprake zijn van autogebruik. Verwacht wordt dat de fietsparkeerplaatsen voldoende ruimte bieden om het parkeren op te vangen. Daarnaast is de horeca dusdanig kleinschalig (een terras met maximaal 12 zitplaatsen) dat niet kan worden verwacht dat dit een onevenredige grote parkeerbehoefte met zich meebrengt.

3.2.3 Verkeer

3.2.4 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren zich als zodanig en zijn ‘Ladderplichtig’. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, g. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (ABRVS 201310814/1/R1).

Echter in een recentere uitspraak (ABRVS 201311211/1/R1) van de Raad van State d.d. 18 februari 2015 is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw. De Afdeling overweegt: “Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de Staat van bedrijfsactiviteiten deels bedrijfsactiviteiten staan genoemd waarvoor de units in de bedrijfsverzamelgebouwen niet eerder mochten worden verhuurd, oordeelt de Afdeling dat het plan hiermee niet voorziet in een zodanige functiewijziging dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201310814/1/R1) is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt.”

Het onderstreepte “zodanige functiewijziging” suggereert dat er functiewijzigingen – zonder enige toename van bebouwing – kunnen zijn die wel “zodanig” zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een functiewijziging “sec” die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, door die invloed kan kwalificeren als “zodanige functiewijziging”, zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat:

  • Er in dit specifieke geval sprake is van een zeer kleinschalige ontwikkeling (een pand van 90 m2 wordt omgezet van smederij naar een multifunctionele ruimte)
  • Er geen sprake is van onevenredige leegstand elders als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling;
  • Er geen sprake is van onevenredig nieuw beslag op de ruimte, omdat het gaat om hergebruik van een bestaand perceel met bebouwing;
  • Er sprake is van een ontwikkeling die in het kader van een ‘goede ruimtelijke ontwikkeling’ aanvaardbaar is.

wordt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

4.1.4 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Het plan voldoet aan de Novi de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan is daarmee in overeenstemming met het van belang zijnde rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland

4.3.2 Structuurvisie Dinkelland

4.3.3 Beleidsnotitie 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'

4.3.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente

4.3.5 Nota omgevingskwaliteit

4.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsstukken.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Beluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In dit geval gaat het om het realiseren van een multifunctionele psychologiepraktijk inclusief kantoor/verhuur vergaderruimten en workshops en ondergeschikte horeca. Deze functies betreffen geen van allen geluidsgevoelige functies. Een onderzoek naar de geluidbelasting als gevolg van de omliggende geluidsbronnen is dan ook niet nodig. Overigens liggen er in de nabijheid uitsluitend zeer rustige wegen die door het bestemmingsverkeer gebruikt worden. Ook liggen er geen spoorlijnen of gezoneerde bedrijventerreinen in de omgeving van het plangebied.

5.1.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

5.2.2 Situatie plangebied

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De rode marker geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPVICARIEWEG5-VG01_0015.png"
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen alsmede inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

LPG-tankstation

Op afbeelding 5.1 is weergegeven dat er een LPG-tankstation in de nabijheid van het plangebied ligt. Het betreft het autobedrijf aan de Abdijweg 62, op circa 170 meter afstand van het plangebied.

Ter plaatse is een LPG-reservoir aanwezig, waarvoor een plaatsgebonden risicoafstand geldt van 25 meter en een afstand van 150 meter waarbinnen een verantwoording voor het groepsrisico benodigd is. Het plangebied ligt niet binnen deze zone. Het aspect 'externe veiligheid' vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig plan.

5.4.3 Conclusie

Eén en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  1. 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in het Stift, dit betreft een historische buurtschap. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich met name woonfuncties. De omgeving kan dan ook worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. Hierna zijn bijbehorende richtafstanden weergegeven.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

5.5.3 Situatie plangebied

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Gebiedsbescherming

5.6.3 Soortenbescherming

5.6.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.7 Archeologie En Cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

5.7.2 Cultuurhistorie

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit Milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Situatie plangebied

5.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerende Beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen van de ontwikkeling op de hoogte gebracht. Uit de Watertoets kwam naar voren dat de korte procedure doorlopen dient te worden. Het resultaat is opgenomen in Bijlage 4. In de volgende paragaaf wordt nader ingegaan op de relevante wateraspecten.

6.3 Wateraspecten

De smederij is momenteel nog niet aangesloten op het bestaande rioolstelsel. In verband met de klimaatveranderingen en de bijbehorende zware piekbuien, is het streven een ontwerp te maken waarbij het hemelwater niet opgevangen hoeft te worden door het riool. De voorkeur gaat dan ook uit naar een gescheiden rioolstelsel. Het vuilwater afkomstig uit de multifunctionele ruimte wordt dan geloosd op het huidige vrijverval riool, terwijl het hemelwater wordt opgevangen en wordt hergebruikt voor het besproeien van de beplanting in periodes van extreme hitte. Het hemelwater dient opgevangen te worden zodat het kan worden hergebruikt, hiervoor wordt de bestaande waterput aangewend. Het hemelwater dient naar deze put te worden getransformeerd, zodat het daar kan worden opgeslagen.

Met het oog op de klimaatverandering zijn er veel bomen en overig groen verwerkt, zijn er weinig verharde oppervlakten en is er een systeem geplaatst waarmee hemelwater kan worden hergebruikt als grijswater in en rondom de praktijk. Deze maatregelen dienen de effecten van hittestress, wateroverlast en droogte te beperken. Het vele groen draagt daarnaast bij aan een verhoogde biodiversiteit.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (goot- en bebouwingshoogte, etc.);
  • Nadere eisen: met het oog op het voorkomen van onevenredig aantasting van bepaalde aspecten kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de ondergeschikte punten;
  • Specifieke gebruiksregels: omschrijving van wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt gerekend;
  • Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: vergunningenstelsel voor bepaalde werken en werkzaamheden, ter bescherming van de aan de bestemming gekoppelde waarden.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden middels wijzigingsbevoegdheden mogelijkheden geboden om het plan te wijzigen onder voorwaarden.

  • Overige regels (Artikel 10)

In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

7.3.1 Agrarisch - Cultuurlandschap

Deze bestemming is, conform geldend bestemmingsplan, opgenomen ter plaatse van de agrarische gronden rondom het gebouw. Deze gronden zijn enerzijds meegenomen omdat er ter plaatse landschapsmaatregelen plaatsvinden, die binnen het plangebied dienen te vallen. Belangrijkste reden om deze gronden mee te nemen is dat er binnen deze bestemming parkeerplaatsen zijn beoogd.

Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor cultuurgrond en het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden. Tevens zijn specifiek parkeervoorzieningen toegestaan. Voor de parkeervoorzieningen is op de verbeelding een specifieke aanduiding opgenomen om de beoogde locatie planologisch te borgen.

In de bouwregels is bepaald dat uitsluitend erf- en terreinafscheidingen toegestaan zijn. Wel kan hier van af worden geweken middels een omgevingsvergunning. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hier zijn tevens uitzonderingen voor opgenomen. Hier is specifiek bepaald dat werkzaamheden in het kader van het ruimtelijk kwaliteitsplan niet vergunningsplichtig zijn.

Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing opgenomen. Er is ervoor gekozen om deze verplichting binnen de agrarische bestemming op te nemen, omdat de landschapsmaatregelen benodigd zijn als gevolg van het aanleggen van de parkeerplaatsen binnen deze bestemming.

7.3.2 Maatschappelijk

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de bestaande bedrijfsbestemming (de smederij). De gronden zijn specifiek bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder verstaand wordt:

sociaal-medische, museale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;


Hiermee is specifiek de psychologiepraktijk (sociaal-medisch) alsmede de dienstverlening (workshops/vergaderruimten) alsmede ondergeschikte horeca mogelijk. Ook ondergeschikte horeca is specifiek gedefinieerd:

'horeca-activiteiten in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig verstrekken van (alcoholhoudende) drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse uitgeoefend, die zijn toegestaan zolang en voor zover het gebouw de maatschappelijke en/of culturele functie als de hoofdfunctie heeft'

Tot slot is tevens ondergeschikte detailhandel gedefinieerd, om zo verkoopfuncties, gerelateerd aan onder andere de exposities, mogelijk te maken:

'detailhandelsactiviteiten, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen, die zijn toegestaan zolang en voor zover het gebouw de maatschappelijke en/of culturele functie als de hoofdfunctie heeft'

In de bouwregels zijn grotendeels overgenomen uit de bestemming 'Bedrijf'. Het bestaande beschermingsregime voor het monument, dat zich vertaalt in de vastgelegde goothoogte, bouwhoogte en dakhelling, zijn overgenomen. Bouwwerken zijn niet toegestaan. Van de bouwregels kan onder voorwaarden afgeweken worden.

7.3.3 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Deze bestemming is conform het nu geldende bestemmingsplan voor het gehele plangebied opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing. Deze bestemming is opgenomen in het gehele beschermde dorpsgezicht van het buurtschap het Stift.

Er is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen om de bijzonder waarden te beschermen. Specifiek is een uitzondering opgenomen voor maatregelen die uitgevoerd worden in het kader van het door het bevoegd gezag vastgestelde ruimtelijk kwaliteitsplan. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat alle maatregelen van het ruimtelijk kwaliteitsplan vergunningsplichtig zijn. Dit is niet wenselijk, zeker aangezien de maatregelen juist voorzien in een versterking van het beschermd dorpsgezicht.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Inspraak, Vooroverleg En Zienswijzen

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het plan zal in het kader van vooroverleg aan de provincie worden voorgelegd.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een normale procedure. Het plan is dan ook aan het waterschap voorgelegd in het kader van vooroverleg. De resultaten hiervan zijn in Hoofdstuk 6 verwerkt.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Initiatiefnemer heeft de buurt over de plannen ingelicht. De reacties waren overwegend positief.

9.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het wettelijk vooroverleg is daarmee positief afgerond.

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Waardenkaart

Bijlage 3 Waardenkaart

Bijlage 4 Standaard Waterparagraaf

Bijlage 4 Standaard waterparagraaf