KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bos - Natuur
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Wonen - Landgoed
Artikel 8 Waarde - Ecologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Opbouw Van De Regels
5.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Landgoed Aa Vonders
Bijlage 1 Ontwikkelingsplan 'Landgoed De Aa Vonders'
Bijlage 2 Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Landgoed Aa Vonders
Bijlage 3 Geurberekening
Bijlage 4 Rapport Verkennend Bodemonderzoek Conform Nen 5740 Linderdijk - Rossum
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Projectplan Voltherbeek
Bijlage 7 Quickscan Natuurtoets Nieuw Landgoed Aa Vonders
Bijlage 8 Actualisatie Quickscan Natuurtoets Landgoed Aa Vonders

Landgoed AA Vonders

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 20-06-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Landgoed AA Vonders van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan:

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401 met de bijbehorende regels;

1.3 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 archeologische waarden

waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak (zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen);

1.12 bijgebouw

een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.13 boomteelt

de teelt van boomkwekerijgewassen;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 containerteelt

het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;

1.21 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.22 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 evenement

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;

1.30 extensief dagrecreatief medegebruik:

1.25 extensief dagrecreatief medegebruik

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 geomorfologische waarden

de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;

1.28 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.29 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.30 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;

1.31 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.32 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.34 landgoed

een geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende opstallen voorkomen - voorzover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is;

1.35 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.36 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.37 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.38 normaal onderhoud

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.39 nutsvoorzieningen

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.40 overige opgaande teeltvormen

sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;

1.41 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.42 paardrijdbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.43 peil

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    1. 1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien over of in het water wordt gebouwd:
    1. 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.44 permanente bewoning

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.45 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;

1.46 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.47 prostitutiebedrijf

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.48 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.49 sierteelt

de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;

1.50 verblijfsrecreatie

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht;

1.51 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.52 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;

1.53 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druip­lijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buiten­zijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;

2.7 de afstand tot de weg

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch gebruik;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  3. c. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  4. d. extensief dagrecreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. cultuurgrond;
  2. f. openbare nutsvoorzieningen;
  3. g. wegen en paden;
  4. h. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;

met de daarbijbehorende:

  1. i. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in lid 3.1 toegelaten bedrijvigheid en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  3. c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  4. d. het opslaan van agrarische producten;
  5. e. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
  6. f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
  7. g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  8. h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  9. i. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen;
  10. j. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
  11. k. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  12. l. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.3 onder k en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

Wijziging naar bos en natuur binnen EHS

  1. a. de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bos - Natuur’, mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. 2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast op gronden gelegen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;
    3. 3. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur;
    4. 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven;
    5. 5. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Wijziging naar bos of natuur buiten EHS

  1. b. de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bos - natuur’, waarbij tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ aan de gronden wordt toegekend, mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 4 en 8 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. 2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast indien elders natuurontwikkeling op gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ niet plaats zal vinden en de natuurontwikkeling ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur dan wel noodzakelijk is ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone die dient ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur;
    3. 3. de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ ter plaatse van de gronden waar de natuurontwikkeling niet plaats zal vinden, van de kaart wordt verwijderd;
    4. 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. 5. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur;
    6. 6. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
    7. 7. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen;
    8. 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bos - Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos - Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. beplanting en bebossing op de wijze zoals beschreven in het in het RuimtelijkOntwikkelingsplan Landgoed Aa Vonders;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
  3. c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. het extensief agrarisch medegebruik;
  2. e. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  3. f. wegen en paden;
  4. g. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. beken, sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de waterberging;
  2. b. oeverstroken;
  3. c. bruggen, dammen en duikers;
  4. d. sluizen en stuwen;
  5. e. waterstaatswerken;
  6. f. paden;
  7. g. recreatief medegebruik;

met de daarbijbehorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden als ligplaats of aanleggelegenheid voor vaartuigen en/of woonschepen, woonarken of casco’s (caissons) die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
    2. 2. mantelzorg;

met de daarbijbehorende:

  1. b. tuinen, erven en terreinen;
  2. c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2.3 onder f en g en toestaan dat aan- en uit­bouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.4.1 onder d en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 6.4.1 onder e en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
    1. 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    2. 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden en er maximaal 5 personen aanwezig mogen zijn;
    3. 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
    4. 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    6. 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    7. 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    8. 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 6.4 onder g en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.

Artikel 7 Wonen - Landgoed

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een landgoed al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mantelzorg en/of sociaal-culturele doeleinden;
  2. b. aan- en uitbouwen, (bij)gebouwen en overkappingen ten behoeve van het landgoed;
  3. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  4. d. cultuurgrond, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zoals houtwallen, houtsingels en bosschages wordt nagestreefd;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. dagrecreatief medegebruik;

met de daarbijbehorende:

  1. f. terreinen;
  2. g. tuinen en erven;
  3. h. wegen en paden;
  4. i. parkeervoorzieningen;
  5. j. water;
  6. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Waarde - Ecologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

  1. a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. b. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaald in lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
    1. 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf, tenzij de gronden zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Prostitutie';
  3. c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Reconstructiezone-extensiveringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een extensiveringsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;

  1. c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    3. 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer’ dan wel de bestemming ‘Verkeer’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
    2. 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 32 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland;
  2. b. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ dan wel de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
    2. 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 33 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland;
  3. c. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Water’ dan wel de bestemming ‘Water’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a.;
    2. 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding tot een besluit tot ontheffing of het stellen van nadere eisen ex artikel 3.6. lid 1 sub c en d van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een ontwerpbesluit tot afwijking of het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentekantoor ter inzage;
  2. b. Burgemeester en Wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, digitaal, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de in sublid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij Burgemeester en Wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot afwijking of het stellen van nadere eisen.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde wel­stands­criteria.

16.2 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieu­situatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

16.3 Bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig afwijken van sublid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. c. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel: Regels deel uitmakende van het Bestemmingsplan 'Landgoed AA Vonders' van de gemeente Dinkelland.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De familie Hartman is in het bezit van circa 19 ha grond gelegen aan de Linderdijk te Volthe, gemeente Dinkelland. Binnen de eigendommen van de familie Hartman bevinden zich nog veel kenmerkende landschapsstructuren en natuurwaarden. De familie Hartman wil deze waarden behouden en daar waar mogelijk versterken. Tevens wil de familie Hartman het geheel veiligstellen voor de toekomst. Om dit te kunnen borgen, wil de familie Hartman 'Landgoed AA Vonders' stichten.
Het doel is een nieuw landgoed te realiseren op basis van de Nota 'Nieuwe Landgoederen' van de gemeente Dinkelland. Cultuurhistorie, natuur- en landschapsontwikkeling en recreatief medegebruik kunnen op deze wijze op de meest ideale manier gecombineerd worden.

Het landgoed zal bestaan uit een hoofderf, waar een nieuw landgoed zal worden gesitueerd en een bijerf die zal dienen voor de economische duurzaamheid van het landgoed. Het landgoed zal voorzien in een goed evenwicht tussen publieke belangen op het gebied van landschap, natuur, milieu, recreatie en private belangen van de initiatiefnemers en het realiseren van nieuwe rode functies.

Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om die nieuwe rode functies te realiseren waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een planologisch kader om het landgoed te kunnen realiseren. Aangetoond zal worden dat de herziening van het bestemmingsplan in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Linderdijk te Volthe, nabij Rossum, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. In figuur 1.1 is een topografische kaart opgenomen waarin globaal de ligging van het plangebied ten opzichte van Volthe en Denekamp en de directe omgeving is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0001.png"

Figuur 1.1: globale ligging plangebied (bron: ArcGis)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. Daarnaast vallen gronden van het plangebied ook binnen het bestemmingsplan 'Veegherziening Verbeelding Buitengebied 2010'. Hierna wordt op beide plannen ingegaan.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland is op 18 februari 2010 vastgesteld. De Raad van State heeft op 20 april 2012 uitspraak gedaan met betrekking tot het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', waarna het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Er is echter gebleken dat enkele percelen niet goed bestemd zijn of dat zich inmiddels ontwikkelingen hebben voorgedaan die vragen om een andere bestemming of een specifieke aanduiding op de verbeelding.

De veegherziening van het bestemmingsplan ziet uitsluitend toe op aanpassingen van de verbeelding. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan zijn de foutief bestemde percelen alsnog van een juist bestemming voorzien. De uitspraak van de Raad van State heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Hierna worden de verschillende bestemmingen beschreven die binnen het plangebied voor het Landgoed AA Vonders liggen.

Bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'

In figuur 1.2 is een fragment van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 weergegeven. Het plangebied is globaal rood omlijnd.

De betreffende gronden binnen dit bestemmingsplan zijn:

  1. 1. Agrarisch – 2; deze gronden zijn met name bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Verder zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de land­schappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer en extensief dagrecreatief medegebruik.
  2. 2. Water – 2; gronden met de bestemming 'Water – 2' zijn bestemd voor beken, sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de waterberging, oeverstroken, bruggen, dammen en duikers, sluizen en stuwen, waterstaatswerken, paden en recreatief medegebruik;
  3. 3. Bos en Natuur; deze gronden zijn bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden, beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging.
  4. 4. Functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch uitgesloten – boom- en sierteelt; ter plaatse van deze aanduiding is boom- en sierteelt niet toegestaan. Deze gronden zijn voor zover gelegen binnen het plangebied gelegen langs oppervlaktewaterlichaam: 34-1-1.
  5. 5. Dubbelbestemming 'Waarde – Ecologie'; deze gronden mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
  6. 6. Dubbelbestemming 'Waarde – Landschap'; deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.
  7. 7. Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0002.png"

Figuur 1.2: Fragment bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Bestemmingsplan 'Veegherziening Verbeelding Buitengebied 2010'

Binnen het hiervoor genoemde bestemmingsplan was de ecologische hoofdstructuur niet volledig juist vertaald. De dubbelbestemming 'Waarde – Ecologie' is op verschillende plaatsen aangepast zodat de ecologische hoofdstructuur goed is weergegeven. In figuur 1.3 is een fragment van het bestemmingsplan 'Veegherziening Verbeelding Buitengebied 2010' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0003.png"

Figuur 1.3: Fragment bestemmingsplan 'Veegherziening Verbeelding Buitengebied 2010'

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Landgoed AA Vonders' bestaat uit de volgende stukken:

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Aan dit bestemmingsplan ligt het plan 'Ontwikkelingsplan 'Landgoed De Aa Vonders'', (Bijlage1) ten grondslag. Hieronder wordt daar kort een samenvatting van weergegeven.

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Historie

Het plangebied ligt in Volthe. Volthe (Nedersaksisch: Voalt) is een buurtschap in de Twentse gemeente Dinkelland. Volthe ligt ten noordoosten van Oldenzaal, ten oosten van Rossum en ten westen van Denekamp.

Op een lijst uit het midden van de negende eeuw wordt de buurtschap reeds als Uuluht vermeld. Op deze lijst stonden 43 boerderijen die werden geschonken aan het klooster in Werden, waarvan er twee in Volthe stonden.

In Volthe liggen pal ten noorden van het kanaal Almelo-Nordhorn de restanten van de Hunenborg, een vroeg-middeleeuwse burcht. Nabij Volthe liggen de voormalige havezathe het Everlo en het natuurgebied Roderveld.

2.1.2 Landschap

Het huidige landschap van Dinkelland is het resultaat van een wisselwerking tussen het natuurlijk milieu en de talloze menselijke ingrepen. In eerste instantie is de abiotische factor (de ondergrond) bepalend geweest voor de opbouw van het landschap. In de loop van de tijd heeft de mens steeds sterker zijn stempel op het landschap gedrukt en is het waardevolle cultuurlandschap van Noord-Oost Twente ontstaan.

Binnen dit landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier landschapstypen te onderscheiden met ieder hun kenmerkende en structuur-bepalende elementen (figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0004.png"

Figuur 2.1: Landschapstypen (bron LOP, Eelerwoude 2007)

Het plangebied ligt in het gebied dat zich kenmerkt als een 'jong ontginningslandschap'.

Nadat de hogere delen van het landschap ontgonnen waren, zijn tot in de eerste helft van de twintigste eeuw de overige woeste gronden ontgonnen voor landbouwkundig gebruik. Deze gronden zijn in het landschap herkenbaar door het grootschalige rastervormige verkavelingspatroon. Tot het jonge ontginningenlandschap behoren de bos- en heideontginningen zoals het Springendal, het Roderveld, het Oosterveld en het Snijdersveld. De forse groenstructuren zijn kenmerkend voor dit landschap.

In figuur 2.2 zijn diverse historische topografische kaarten opgenomen waarin de verandering van het landschap in de afgelopen eeuw goed waarneembaar is. Daaraan is tevens een luchtfoto uit 2011 toegevoegd, zodat de feitelijke veranderingen ook goed zichtbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0005.png"

Figuur 2.2: historische kaarten 1900-1950 (bron: atlasvanoverijssel)

Uit het overzicht in figuur 2.2 blijkt dat vooral de heidegronden zijn omgezet naar agrarische gronden. De houtwallen zijn al lang aanwezig. De bosgebieden die zichtbaar zijn in 1950 zijn ook nu nog aanwezig.

2.1.3 Huidige situatie plangebied

Een groot gedeelte van het plangebied is gelegen in het agrarische cultuurlandschap dat omschreven kan worden als een 'maten- en flierenlandschap'. Dit landschap kenmerkt zich door perceelsvormen met een (on)regelmatige blokken en soms strokenverkaveling. Het landschap kan omschreven worden als een half open, coulissenlandschap.

De beekzones in het maten- en flierenlandschap hebben vaak een brede, licht slingerende vorm waarbij waterretentie in de natuurlijke laagtes veel potentie biedt.

Het plangebied ligt in een kleinschalig gebied ten zuiden van Voltherbroek, één van de laatste grote broekbossen van Nederland. Ten westen ligt 'De Vogelpoel' waar Staatsbosbeheer bezig is de boomkikker locatie te versterken. Ten oosten van het plangebied ligt 't Singraven met zijn vele zeer kleinschalige 'Moaten'.

De maten worden hoofdzakelijk als grasland gebruikt en zijn plaatselijk zeer drassig, enkele worden in natte periodes overstroomd door de dynamische er doorheen slingerende Dinkel. Door deze dynamiek in het gebied is een zeer bijzondere flora en fauna ontstaan, waarin soorten als de Ijsvogel en de Ooievaar veelvuldig voorkomen.

De gronden hebben zoals aangegeven in pargaraaf 1.3 grotendeels een agrarische bestemming met de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. Een groot deel van het plangebied heeft tot op heden een (extensieve) agrarische functie. Ook bestaat een deel uit bestaand bos.

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Onbebouwde gronden

Het nieuwe landgoed 'De Aa Vonders' heeft een oppervlakte van circa 19 ha. Het bevindt zich in een gebied waar grote natuur- en landschapswaarden aanwezig zijn. Deze kunnen worden behouden en/of versterkt. Hiervoor kunnen verschillende subsidieregelingen ingezet worden.

De gronden hebben tot op heden grotendeels een agrarische bestemming (al dan niet met aanduiding 'Waarde - Ecologie') en worden ook als zodanig gebruikt. Het doel is echter om de percelen die aangewezen zijn als 'nieuwe' natuur (de agrarische percelen met dubbelbestemming 'Waarde- Ecologie) om te vormen naar natuur waarbij rekening wordt gehouden met het realiseren van verbindingen tussen de 'Vogelpoel' en Landgoed 't Singraven. De nieuwe inrichting kan als een waardevolle schakel dienen tussen de boomkikkerlocatie en het Singraven. Over de stichting van het nieuwe landgoed en de gedeeltelijke aansluiting van het Singraven is ook overleg geweest met het Singraven. Uit dit overleg is gebleken dat het Singraven kan instemmen met de planontwikkeling.

In totaal heeft (en houdt) circa 14 hectare grond binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde- Ecologie'. Een deel daarvan is nu al ingevuld als 'natuur' (ruim 6 ha). Een groot deel (bijna 8 ha) moet dus nog worden omgevormd tot nieuwe natuur. Dat gebeurt met de inrichting van het landgoed. Een deel van de nieuwe natuur behoudt daarbij de enkelbestemming 'Agrarisch' en het grootste deel krijgt de bestemming 'Bos - Natuur'.

Ook in delen die nu al 'tellen' als 'bestaande natuur' vinden investeringen plaats in de natuur/het landschap op het landgoed (dus buiten de 'netto' bijna 8 ha nieuwe natuur in het plangebied). Een voorbeeld is een groot stuk extensief gebruikte grond in het westen van het plangebied (bijna 3 ha). Dit stuk en een aantal andere stukken bestaande natuur worden met voorliggend plan omgezet van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Bos - Natuur'.

2.2.2 Bebouwing

De opzet voor het nieuw te ontwikkelen erf bestaat uit een entree met een 'poortwachterswoning' met bijbouw. Vanaf de Linderdijk vormen deze twee gebouwen de visuele entree tot het landgoed. Deze twee gebouwen staan achter elkaar, om op deze manier een vorm van poortentree voor het landgoed te vormen. De toegangsweg tot het landgoed ligt dus tussen deze twee gebouwen.

De gebouwen kunnen omschreven worden als authentieke gebouwen in een eigentijds jasje met een gesloten karakter voor de binnenkomers van het landgoed en een open karakter naar de kant van het landgoed toe.

Het hoofdgebouw heeft een sobere opzet en heeft een groot dakvlak. Het dakvlak wordt voorzien van oude boeren dakpannen. Het hoofdgebouw zal binnen beschikken over veel luxe, ruimte en openheid naar het omliggende landschap. De zijgevels worden opgetrokken met vakwerk.

Een weergave van de bebouwing is in de volgende figuren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0006.png"

Figuur 2.4: Bebouwingsvoorstel poortwachterswoning (bron: BIM4ALL)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0007.png"

Figuur 2.5: Bebouwingsvoorstel landhuis (bron: BIM4ALL)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0008.png"

Figuur 2.6: Bebouwingsvoorstel kapschuur bij landhuis (bron: BIM4ALL)

2.2.3 Landschap

Ten behoeve van de inrichting van het landgoed is door Borgerink Groentechnisch Adviesbureau een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan van landgoed De Aa Vonders zorgt ervoor dat de ecologische waarden op meerdere manieren sterk worden verhoogd; te denken valt aan de realisatie van verbindingselementen, beplantingen, poelen en plasdras zones om zo de verbinding te creëren tussen 'De Vogelpoel' met z’n boomkikkers en het ecologisch uiterst waardevolle '‘t Singraven'. Een dicht geschoven bron aan de esrand wordt heropend om zo de uitstroom van kwelwater richting 'De Watermoat' te bevorderen. Sterk ontwaterende diepe sloten worden gedempt en afsluiting van aanwezige drainage geven dat na plaggen op grote delen nat soortenrijk grasland verwacht mag worden. Esthetisch wordt door deze realisatie de kleinschaligheid van het gebied in grote mate herstelt. Tevens wordt ook de belevingswaarde voor toekomstige bezoekers, via opengestelde paden, in hoge mate vergroot. De verbouw van graan, hooiland beheer, aanleg kruidenrijke zomen en een goede herinrichting dragen hier ook aan bij.

In figuur 2.3 is het inrichtingsplan van het landgoed weergegeven. De tekening maakt onderdeel uit van het landinrichtingsplan voor het landgoed, welke als Bijlage 2 aan deze toelichting is gekoppeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0009.png"

Figuur 2.3: Inrichting Landgoed De Aa Vonders (bron: Niels Borgerink groentechnisch adviesburo)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De procesvereiste ziet er als volgt uit:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. In het voorliggende bestemmingsplan gaat het om de bouw van een landhuis met een poortwachterswoning. De bouw van deze twee woningen kan als een kleinschalige ontwikkeling worden aangemerkt.

Naast de bouw van de twee woningen wordt natuur aangelegd en planologisch vastgelegd. Natuur als onderdeel van het landgoed kan niet aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling als hier bedoeld. Voor de vraag of sprake is van een stedenbouwkundige ontwikkeling waarvoor de drie stappen doorlopen dienen te worden, dient daarom alleen uitgegaan te worden van de twee woningen (landhuis en poortwachterswoning). Er is daardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame ontwikkeling is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0010.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Toets

Teneinde de vele kenmerkende landschapsstructuren en natuurwaarden binnen het plangebied veilig te stellen heeft initiatiefnemer, met instemming van de gemeente, besloten een landgoed te stichten. Binnen het landgoed is nadrukkelijk aandacht besteed aan de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden. Het waterschap is direct betrokken geweest bij de totstandkoming van het inrichtingsplan, waardoor het aspect water goed in het plan is opgenomen, waarbij niet alleen de hydrologische aspecten afgewogen zijn, maar ook de kansen voor nieuwe natuur.

Onderdeel van het landgoed is de bouw van een landhuis en in dit geval van een poortwachterswoning, welke eveneens door de gemeente zijn goedgekeurd.
Al met al wordt vastgesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de provincie.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Toets

Het plangebied (in figuur 3.2 globaal rood omcirkeld) ligt in de groene omgeving met bestaande natuur en in een gebied dat is aangeduid als 'mixlandschap' binnen 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte'. Daarnaast ligt het plangebied in de zone ondernemen met Natuur en Water (buiten de EHS).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0011.png"

Figuur 3.2: Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Atlas Overijssel)

In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkeling van een nieuw landgoed past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief.

Nieuwe landgoederen kunnen met name ook in de zone Ondernemen met Natuur en Water en in stadsrandzones een bijdrage leveren aan het realiseren en versterken van andere opgaven zoals, landschapsstructuren, natuur, water, behoud cultureel erfgoed en recreatief medegebruik. Via de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving worden daarom (nieuwe) landgoederen gestimuleerd om een bijdrage aan deze ontwikkelingen te leveren, bij voorkeur in de zone Ondernemen met Natuur en Water en Stadsrandzones

Nieuwe landgoederen kunnen worden gesticht om natuur- en landschapskwaliteit te ontwikkelingen en watersysteem te versterken in samenhang met economische ontwikkeling is een passende ontwikkeling in het landelijk gebied. Met deze ontwikkeling worden kansen gezien voor de landbouw en om tevens natuur- en landschapskwaliteit en wateropgaven te produceren. Zoals beschreven komen in landgoederen uiteenlopende functies en kwaliteiten samen: landbouw, natuurbeheer, landschappelijke elementen, bewoning, recreatie en cultuurhistorie. Veel landgoederen zijn geheel of gedeeltelijk opengesteld (recreatief medegebruik) waardoor ze ook maatschappelijk waardevol zijn.

Uit het vorenstaande volgt dat de stichting van het landgoed 'Aa Vonders' past binnen de ontwikkelingsperspectieven van de provincie Overijssel.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. In de figuren hierna is de situering van de bebouwing (landhuis en poortwachterswoning) globaal door middel van een rode cirkel aangegeven.

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart met de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes'. In figuur 3.3 is dat aangegeven. De rode cirkel geeft het gebied aan waarbinnen het landhuis en de poortwachterswoning worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0012.png"

Figuur 3.3: Fragmenten gebiedskenmerken, natuurlijke laag (Bron: Atlas Overijssel)

De dekzandvlakten en ruggen worden gekenmerkt door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Dekzandvlakten en ruggen dienen een beschermende bestemming te krijgen gericht op de instandhouding van het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn.

Met betrekking tot de beekdalen en natte laagtes wordt opgemerkt dat de beekdalen en natte laagtes belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden zijn. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem.

Toets

De ontwikkeling van het landgoed brengt impulsen voor het landschap met zich mee. Door de betrokkenheid van het waterschap Vechtstromen is ook het wateraspect in de planvorming meegenomen. Hierdoor is er een integraal plan ontstaan, welke passend is binnen de natuurlijke laag. Het landhuis en de poortwachterswoning zijn eveneens in de plannen meegenomen, waardoor sprake is van een goed evenwicht tussen de groen/blauwe elementen en de rode componenten. Hiermee is geen sprake van aantasting van de natuurlijke laag.

De 'Laag van het agrarisch cultuur landschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.

Het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' aangeduid als 'maten en flierenlandschap' en 'jonge heide- en broekontginningslandschap' (zie figuur 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0013.png"

Figuur 3.4: Fragmenten gebiedskenmerken, natuurlijke laag (Bron: Atlas Overijssel)

In het maten- en Flierenlandschap vormen beekdalen de natte tegenhanger van het essen- en oude hoevenlandschap. Haaks op de beken werden ontwateringssloten gegraven. De hooi- en weidegronden in de beekdalen waren vanouds in (onregelmatig) blokvormige percelen verdeeld. De gronden langs de sloten werden in stroken verkaveld. Houtsingels op de perceelsgrenzen moesten het vee binnen en het wild buiten houden. Op zeer natte plekken werden broekbossen geplant.

Vanaf 1800 richtte de ontginning zich op de heidevelden, die aanvankelijk de potstalmest voor de esgronden leverden. Aanvankelijk werden bossen aangeplant ten behoeve van de scheeps- en mijnbouw, met name op landgoederen als Twickel. Met de komst van kunstmest werden de vanouds schrale heidegronden ook bruikbaar voor de akkerbouw. Er werden op grote schaal akkers aangelegd met rechte, als lanen beplante ontginningswegen en verspreide bebouwing. Tussen bossen en akkers bleven restanten heidevelden over. Het jonge heide en broekontginningslandschap met rechte ontginningslijnen en wegerven sluit aan op het essen- en het oude hoevenlandschap.

Toets

Het landschap wordt zo veel mogelijk in stand gelaten. Herstel en versterking daar waar dat nodig is en nieuwe elementen daar waar deze passend zijn in het landschap. De situering van de poortwachterswoning en het landhuis zijn zodanig gesitueerd dat zij niet of nauwelijks afbreuk doen aan de waarden in het gebied en passend binnen het totale landgoed.

De 'stedelijke laag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

De 'lust- en leisurelaag'

Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum voor ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. Aan de (relatieve) autonomie van de natuurlijke processen in de natuurlijke laag, het 'nut' van het agrarisch cultuurlandschap en de sociale en functionele dynamiek van de stedelijke laag voegt de laag van de lust- en leisure landschappen de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving toe. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisure laag voegt eigen kenmerken toe zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'lust- en leisurelaag' het kenmerk 'donkerte'.

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectie van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

Toets

De in het voorliggende plan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling, de realisering van een poortwachterswoning en een landhuis zal een beperkte lichttoename in het gebied met zich meebrengen. Deze toename is aanvaardbaar mede gelet op de totale ontwikkeling van het landgoed, waarbij de landschappelijke en natuurlijke waarden worden geborgd.

3.2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de vaststeling van de Omgevingsvisie en - verordening is het eerdere detailkader van de provincie, zoals 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en ook het beleid 'Op weg naar nieuwe landgoederen in de provincie Overijssel (januari 2002)' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO).

NB: beleidsnota 'Nieuwe landgoederen' van gemeente Dinkelland geldt nog wel. Zie paragraaf 3.3.3 van deze toelichting. De gemeentelijke beleidsnota is grotendeels gebaseerd op de hiervoor genoemde vervallen provinciale beleidsnota 'Op weg naar nieuwe landgoederen in de provincie Overijssel (januari 2002)'. Op pagina 14 van het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan (Bijlage 2 bij deze toelichting) wordt nog verwezen naar het oude provinciale landgoederenbeleid van 2002. Deze nota is opgegaan in het KGO-beleid, waaraan wordt getoetst in deze paragraaf. Daarnaast wordt in prargraaf 3.3.3 getoetst aan de gemeentelijke beleidsnota 'Nieuwe landgoederen' welke nog wel geldt en grotendeels is gebaseerd op de provinciale beleidsnota. Dit heeft dan ook geen gevolgen voor de inhoud van voorliggend bestemmingsplan.

De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied mits deze gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn. Dit is vertaald in twee principes:

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.

De provincie Overijssel biedt via de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de Omgevingsvisie ruimte voor het ontwikkelen van nieuwe landgoederen. Nieuwe landgoederen dragen bij aan de kwaliteit van natuur en landschap, water- en milieucondities, recreatie en plattelandsvernieuwing. Er is een groeiende vraag naar de mogelijkheid om 'buiten' te kunnen wonen. Bij nieuwe landgoederen mag men bouwen op een plek waar het normaal niet mag. Als tegenprestatie moet 'groen' gerealiseerd worden. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geeft zelf geen kwantitatieve spelregels voor de aanleg van een nieuw landgoed. De provincie kent een doorslaggevende betekenis toe aan de positieve bijdrage van een nieuw landgoed aan de ruimtelijke kwaliteit en de realisering van natuur- en landschapsdoelstellingen. Dit geldt voor het voorliggende plan.

Ten behoeve van het nieuwe landgoed heeft initiatiefnemer voor eigen rekening al landschapsstructuren hersteld. Voor dat herstel is in het kader van de Groen Blauwe Diensten een contract met de provincie aangegaan. Met provinciale subsidie is bovendien nieuwe EHS-natuur aangelegd. Deze verrichte investeringen hebben invloed op de KGO-balans voor het nieuwe landgoed. Wat op basis van eigen kosten is uitgevoerd, kan beoordeeld worden als een gefaseerde realisering van het landgoedplan. In figuur 3.5 zijn de gronden met de daarbij behorende oppervlakten gegeven die met eigen middelen als natuur zijn dan wel worden ingericht. De totale oppervlakte bedraagt daarbij ruim 7,7 ha. Zoals aangegeven in paragraaf 2.2 vinden er ook natuur- en landschapsinvesteringen in andere delen van het plangebied plaats en is er reeds ruim 6 ha 'bestaande natuur' aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0014.png"

Figuur 3.5: Oppervlaktes nieuwe natuur, private investeringen (bron: Building Design Architectuur)

Bij de KGO-balans zijn de volgende punten in acht genomen:

  • de bestaande en nieuw aangelegde EHS natuur tellen niet mee;
  • er mag rekening worden gehouden met de al gefaseerd uitgevoerde nieuwe landschapsstructuren, maar zonder opvoeren van de beheerkosten;
  • nieuw aan te leggen en te bestemmen natuur en natuurvoorzieningen (perceel noordzijde Vogelpoelweg, plus agrarisch perceel (EHS op provinciale kaart) aan zuidzijde landgoed en/of agrarisch perceel langs Linderweg met een poel. Terrein aan zuidzijde landgoed heeft ingevolge het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming. Deze gronden kunnen daarom omgezet worden naar nieuwe natuur;
  • beekherstel zoals met het waterschap Vechtstromen besproken. Het projectplan Volterbeek Landgoed De Aa Vonders van het Waterschap is als Bijlage 6 aan deze toelichting gekoppeld;
  • herstel eemanses;
  • aanleg en opstelling wandelpaden.

In het bijgaande Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Landgoed Aa Vonders is rekening gehouden met de hiervoor genoemde uitgangspunten. Zo zijn de betreffende gronden langs de Vogelpoelweg bedoeld voor extensief graslandbeheer. De gronden ten zuidoosten van het nieuw te bouwen landhuis worden eveneens ingericht voor extensief graslandbeheer/maaiveld verlagen t.b.v. retentie. De oevers bij de Voltherbeek zullen natuurvriendelijk aangelegd worden. De gronden tussen de woning en het landhuis worden groen ingericht. Het groene areaal neemt hierdoor fors toe (o.a. ruim 7,7 ha 'nieuwe natuur'). Door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt de aanleg en de instandhouding van die gronden geborgd.

3.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De locatie van het landgoed ligt in het deelgebied 1 Midden. In dit gebied gelden de volgende aandachtspunten:

  • Accent op natuur en landschap in verband met ligging EHS, Natura 2000 gebieden, de stuwwallen en natuurlijke bronnen;
  • Ontplooiingsmogelijkheden agrarische sector in kleinschalig landschap;
  • Herstel beekdalenstructuur;
  • Ontwikkeling van aaneengesloten natuurgebieden in de brongebieden op de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum met een afwisseling van bossen, half natuurlijke graslanden, heide en half natuurlijke beekdalen;
  • Versterken recreatieve trekker Ootmarsum;
  • Versterken toeristische trekker natuur en cultuur (Tilligte en Denekamp).

In de structuurvisie wordt ook stilgestaan bij landgoederen.

De gemeente Dinkelland kent enkele landgoederen, die behoren tot de parels van de gemeente. Het grote maatschappelijk belang van (particuliere) landgoederen is voor de provincie reden om te zoeken naar mogelijkheden voor duurzame instandhouding en verdere ontwikkeling van landgoederen. Om dit te bereiken stimuleert de provincie visievorming en het opstellen van landgoedversterkingsplannen. Ook de gemeente vindt het belangrijk dat landgoederen duurzaam in stand gehouden worden en zich ontwikkelen naar deze tijd. Het economisch rendement van een landgoed is veelal laag. Rendabele functies moeten vaak de instandhouding en ontwikkeling van onrendabele functies mogelijk maken. Door onder voorwaarden ruimte te scheppen voor nieuwe economische dragers wordt bijgedragen aan een duurzame instandhouding van de landgoederen.

De gemeenteraad heeft op 22 mei 2007 een 'Beleidsnota nieuwe landgoederen' vastgesteld, die een uitwerking bevat van het provinciaal beleid. Voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland mogen maximaal vijf nieuwe landgoederen worden gesticht. Onder de voorwaarde van ontwikkeling van nieuw groen en behoud van bestaand.

Toets
In hoofdstuk 2 is beschreven op welke wijze invulling wordt gegeven aan landgoed 'Aa Vonders'. Niet alleen voor wat betreft de groen/blauwe inrichting maar ook voor wat betreft de bebouwing en de natuurontwikkeling zoals een ijsvogelwand en een vleermuizenbunker. Hiermee wordt een landgoed ontwikkeld dat geheel binnen de beleidskaders van de gemeente Dinkelland past.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan en catalogus gebiedskenmerken

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Dinkelland is vastgesteld op 2 september 2008 en is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand.

Toetsing aan LOP en gemeentelijk landgoederenbeleid

Het LOP is als toetsingskader gebruikt voor het landgoed AA Vonders. Het LOP is in 2010 opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Ook wordt naar het LOP verwezen in het gemeentelijk landgoederenbeleid (zie hierna in paragraaf 3.3.3). In 2013 is de gemeentelijke uitwerking van het provinciaal KGO-beleid vastgesteld (2013) met een gemeentelijke uitwerking van de 'Catalogus gebiedskenmerken'. Bij de gemeentelijke beoordeling van het landgoed AA Vonders is geen gebruik gemaakt van deze gemeentelijke uitwerking en de bijbehorende catalogus, omdat de gemeente haar landgoederenbeleid in stand heeft gelaten. Hierna wordt eerst verder ingegaan op het LOP (waar zoals gezegd in het gemeentelijk landgoederenbeleid naar wordt verwezen) en de toetsing daaraan. vervolgens wordt in paragraaf 3.3.3 ingegaan op het gemeentelijke landgoederenbeleid.

LOP

De doelstelling van het LOP is richtlijnen te formuleren voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.

De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:

  • de verschillen tussen de landschapstypen;
  • de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen;
  • het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen;
  • wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones);
  • de mate van verstedelijkingsdruk.

De ontwikkelingsrichtingen zijn beschreven per landschappelijke eenheid. Deze gebieden vormen eenheid door overeenkomsten in de geologische, geomorfologische, hydrologische en bodemkundige situatie.

Het plangebied ligt in het 'Dinkeldal'. Het landschapsontwikkelingsplan ondersteunt het herstel van het Dinkeldalsysteem. De boven- en middenloop van de Dinkel krijgen de ruimte voor natuurlijke dynamiek en meandering, binnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De benedenloop vormt een nat open inundatie- en retentiegebied waar het water wordt geborgen. De habitatgebieden Agelerbroek en Voltherbroek vormen aaneengesloten natuurgebieden.

De aandacht in het LOP gaat vooral uit naar behoud en herstel van de historisch landschappelijke waarden van het oude cultuurlandschap langs de randen van het Dinkeldal en rond Tilligte. Het betreffen waarden zoals het kleinschalige reliëf (geïsoleerde koppen) en de verspreid liggende éénmansessen (kampen) met hun oude bebouwingen (essen en hoevezwermen) en de vele landschapselementen. Kleinschalige afwisseling in het (agrarisch) grondgebruik tussen de hogere koppen en de lagere delen dient hier te worden gestimuleerd.

Toets

Met het stichten van een nieuw landgoed aan de Linderdijk te Volthe wordt invulling gegeven aan de aandachtspunten uit het Landschapsontwikkelingsplan. Behoud, herstel en versterking van de landschappelijke waarden staan voorop. De wijze waarop hier invulling aan wordt gegeven is beschreven in het landinrichtingsplan (Bijlage 2).

3.3.3 Nieuwe landgoederen

De gemeenteraad heeft in 2007 de beleidsnota 'Nieuwe landgoederen, toetsingskader voor het oprichten van landgoederen in Dinkelland (2006)' vastgesteld.

Zoals hiervoor aangegeven heeft de gemeente dit beleid in stand gelaten, omdanks de in 2013 vastgestelde gemeentelijke uitwerking van het provinciaal KGO-beleid met bijbehorende gemeentelijke uitwerking van de 'Catalogus gebiedskenmerken'.

Aanleiding van deze beleidsnota Nieuwe landgoederen is dat nieuwe landgoederen een bijdrage kunnen leveren aan de waarden op gebied van recreatie, cultuurhistorie, natuur en landschap. Bij de oprichting van een nieuw landgoed mogen, ter compensatie voor de ontwikkeling van natuur en het versterken van het landschap, gebouwen in de vorm van één of meerdere royale landhuizen worden gebouwd.

In de beleidsnota worden algemene randvoorwaarden en criteria gesteld waaraan een nieuw landgoed moet voldoen. Zo moet er een meerwaarde voor de omgeving ontstaan. De gestelde criteria vloeien hoofdzakelijk rechtstreeks voort uit het provinciaal beleid. In hoofdstuk 3 van de Beleidsnota worden diverse 'inhoudelijke' eisen en aandachtspunten opgesomd. Hierna worden de belangrijkste punten bondig langsgelopen. Tenslotte wordt nog ingegaan op openbare toegankelijkheid.

Toets

Gebieden

Hoewel de provincie ruimte biedt aan de ontwikkeling van nieuwe landgoederen, heeft de gemeente Dinkelland in haar beleid opgenomen dat geen landgoederen mogen worden gesticht binnen de in de gemeente aanwezige (natuur)gebieden. Het gaat daarbij globaal om de volgende gebieden:

  • Bergvennen en Vetpot
  • Ezelsgoor
  • Springendal
  • Delen van het Dinkeldal
  • Agelerbroek
  • Voltherbroek
  • Roderveld
  • Rossumermeden
  • Lemselermaten
  • Gravenbos
  • Molenven

Ook in weidevogel en in open grootschalige landschappen zijn landgoederen niet mogelijk. Het Agelerveld en het Westerikkerbroek zijn als zodanig aan te merken. Tot slot zijn landbouwontwikkelingsgebieden uitgesloten voor de vestiging van nieuwe landgoederen. Deze gebieden zijn bestemd voor de inplaatsing van intensieve veehouderijen. Het te ontwikkelen landgoed ligt niet in een hiervoor genoemd gebied.

Algemene randvoorwaarden

Een landhuis heeft slechts allure indien het zich qua maat en vormgeving voldoende onderscheid van de overige woonbebouwing in het buitengebied. Gelet op de reeds in het buitengebied aanwezige woonbebouwing (bijvoorbeeld boerderijen) is er voor gekozen om de minimale inhoudsmaat van de bebouwing ten opzichte van het provinciaal beleid te verhogen van 1000 m³ naar 1500 m³. In het provinciale beleid is bepaald dat een nieuw landgoed een oppervlakte heeft van minimaal 10 hectare, één landhuis met allure dat exclusief is met een monumentaal karakter en met een inhoud van tenminste 1000 m³. Een landhuis maakt onderdeel uit van een landgoed met een minimale oppervlakte van 10 ha. Aanvullend op de 10 hectare mag per 5 hectare extra nieuw groen één woning extra worden gebouwd. Het maximaal aantal woningen dat op deze wijze mag worden gerealiseerd is drie.

Het landgoed behelst een oppervlakte van circa 19 ha. Naast het landhuis van allure is een zogenaamde portierwachterswoning in het plan opgenomen. Een extra woning is toegestaan per 5 ha nieuw groen boven de 10 ha van het landgoed. In totaal zal er binnen het landgoed circa 14 ha 'natuur' aanwezig zijn, waarvan ruim 6 ha bestaand en ruim 7,7 ha nieuw. Een groot deel van de 'nieuwe natuur' verandert daarbij van enkelbestemming 'Agrarisch' naar 'Bos- Natuur'. Ook een deel van de bestaande natuur wordt omgezet van bestemming 'Agrarisch' naar 'Bos- Natuur'. Een groot deel van de nieuwe natuur betreft gronden met 'extensief graslandbeheer'. Daarnaast is er ruimte in het plangebied voor 'gewone' agrarische gronden, water en woningen. Ook op gronden met deze bestemmingen wordt geïnvesteerd in landschap/groen.

Het nieuwe landgoed moet voldoen aan de eisen van de natuurschoonwet (NSW). Het landgoed heeft al een 'NSW-status' en voldoet daarmee aan deze eisen.

Het te ontwikkelen landgoed past daarmee binnen de algemene randvoorwaarden uit de Nota Nieuwe landgoederen.

Nieuwe landgoederen en economisch duurzame landbouw

Binnen het bestemmingsplan voor het buitengebied wordt de economisch duurzame grondgebonden landbouw en de duurzame intensieve landbouw op sterlocaties en in het verwevingsgebied aangemerkt als basisfuncties. De realisatie van een nieuw landgoed mag niet ten koste gaan van deze basisfuncties. Beperking in de agrarische bedrijfsvoering en/of de agrarische uitbreidingsmogelijkheden dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Initiatiefnemer is volledig eigenaar van de gronden behorende bij het landgoed. Deze gronden maken onlosmakelijk onderdeel uit van het landgoed.

Agrarische bedrijven in de omgeving worden niet belemmerd in de bedrijfsvoering, danwel uitbreidingsmogelijkheden. Dit geldt ook voor het bedrijf dat gevestigd is op het perceel Vogelpoelweg 4 te Rossum. Dit bedrijf bestemd als (in hoofdzaak) een 'niet-grondgebonden agrarisch bedrijf'. Deze functieaanduiding is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' en bevestigd in een wijzigingsplan uit 2012 waarmee het agrarisch bouwperceel voor dit bedrijf vergroot is tot 1,5 ha. Dit is de maximale omvang voor een intensieve veehouderij (oftewel niet grondgebonden) in het verwevingsgebied conform het beleid uit het Reconstructieplan. De akkerbouwactiviteiten zijn als een ondergeschikte activiteit aan de niet-grondgebonden activiteiten van het bedrijf beschouwd. Als sprake was geweest van een gelijkwaardige mengvorm was een functieaanduiding voor een 'gemengd bedrijf' toegekend.

De bouwvlakken van Vogelpoelweg 4 en andere agrarische bedrijven zijn op ruime afstand van het landgoed gesitueerd. Er wordt voldaan aan de standaard richtafstanden ten aanzien van milieu (zie paragraaf 4.2). Voor het aspect geur geldt dat voor bedrijven met diersoorten waarvoor een 'geuremissiefactor' is vastgesteld in de Wet geurhinder en veehouderij (dit is het geval voor Vogelpoelweg 4; zie par 4.3) veelal op basis van een berekening aangetoond moet worden of de afstand tussen een bedrijf en een gevoelige functie groot genoeg is om de belangen van het bedrijf niet te schaden en een 'goed leefklimaat' voor de gevoelige functie (nieuwe woningen in dit geval) te borgen. In paragraaf 4.3 is dit aangetoond.

Omdat het bedrijf in hoofdzaak niet-grondgebonden is (en daarmee de aanduiding 'niet-grondgebonden agrarisch bedrijf' heeft in het bestemmingsplan), de maximale omvang van het bouwperceel is bereikt (1,5 ha; bij de gemeente zijn ook geen verdere concrete uitbreidingsplannen bekend), de gronden van het beoogde landgoed niet in eigendom zijn van het bedrijf en de inpasbaarheid ten aanzien van milieu is aangetoond, gaat de landgoedontwikkeling niet ten koste van de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf. Voorliggend plan staat de duurzame bedrijfsontwikkeling van het bedrijf Vogelpoelweg 4 niet in de weg. Dit geldt ook voor de landbouw in de omgeving van het landgoed in het algemeen.

Het te ontwikkelen landgoed vormt geen belemmering voor aanwezige (agrarische) bedrijven in de omgeving.

Ecologische en hydrologische afwegingen

Het waterschap Vechtstromen is nauw betrokken bij de inrichting van het landgoed. Hiervoor is het projectplan Voltherbeek opgesteld (zie Bijlage 6). De daarin opgenomen maatregelen zijn één op één meegenomen in de inrichting van het landgoed. Hiervoor is aangegeven dat een groot deel van het plangebied wordt ingezet voor nieuwe natuur en/of investering in bestaande natuur, waardoor ook op dit aspect volledig recht wordt gedaan aan de uitgangspunten van de beleidsnota.

Landschap

Het landgoed voegt zich in het landschap, waardoor de groene en blauwe en rode elementen één samenhangend geheel vormen. De groene en blauwe elementen komen bijeen in het projectplan Voltherbeek (Bijlage 6) en in het inrichtingsplan Landgoed Aa Vonders (Bijlage 2). Met betrekking tot de rode delen wordt opgemerkt dat daarover een positief advies (25-02-2015) is verstrekt door het Kwaliteitsteam van de gemeente Dinkelland. Het plan is eveneens getoetst aan het LOP, zoals wordt voorgeschreven in de beleidsnota Nieuwe landgoederen (zie paragraaf 3.3.2).

Het voorliggende plan is het resultaat van diverse overleggen met de gemeente en het waterschap Vechtstromen. Daarnaast hebben diverse partijen in de vorm van inrichtingsplan en/of onderzoeken hun bijdrage aan het landgoed geleverd. De uitkomsten van alle overleggen, inrichtingsplannen en onderzoeken zijn in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Er bestaan geen knelpunten op het gebied van landschap en de inrichting en samenhang van de verschillende componenten.

Milieuafwegingen

In hoofdstuk 4 van deze besetmmingsplantoelichting wordt uitgebreid stilgestaan bij milieuaspecten.

Maatschappelijke en sociale afwegingen

Met de realisatie van het landgoed wordt met betrekking tot recreatieve (wandel- en fiets)routes aangesloten bij de bestaande routes in het gebied, waaronder de routes die op Landgoed Singraven liggen. Direct langs de te verleggen Voltherbeek wordt een wandelpad aangelegd welke aansluit op andere wandelroutes. Kortom het landgoed Aa Vonders draagt bij een verruiming van het aantal recreatieve routes.

Openbare toegankelijkheid

In hoofdstuk 2 van de gemeentelijke beleidsnota (provincilale regeling) wordt onder andere aangegeven dat een nieuw landgoed voor 90% openbaar toegankelijk moet zijn. Deze voorwaarde vindt zijn oorsprong in het rijksbeleid (Natuurschoonwet; hierna: NSW). De voorwaarde ziet op een fiscaal voordeel die de NSW sinds 1928 aan landgoedeigenaren geeft (o.a. gedeeltelijke vrijstelling van schenk- en erfbelasting, van overdrachtsbelasting en van onroerende zaak belasting) en heeft als doel om eigenaren een financiële ondersteuning te geven voor het feit dat ze een publiek belang dienen. Dat doen landgoedeigenaren door het in stand houden van het natuurschoon op het landgoed. Het openstellen voor publiek van (delen van) van het landgoed is binnen de NSW geen verplichting, maar wordt wel fiscaal beloond.

Zoals aangegeven in paragraaf 3.2.4 is de provinciale landgoedregeling met de vaststelling van de Provinciale Omgevingsvisie (2009) opgegaan in de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Daarmee vervalt de basis voor de eis van 90% openstelling in relatie tot de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het landgoed. het betreft enkel nog een fiscale regeling. Zoals hiervoor aangegeven voldoet het initiatief aan de voorwaarden voor de 'NSW-status'.

De beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het nieuwe landgoed is onder andere beoordeeld aan de hand van de hiervoor behandelde 'inhoudelijke' criteria uit de gemeentelijke beleidsnota Nieuwe landgoederen. Daarnaast is het initiatief getoetst aan het actuele provinciale beleid.

Conclusie

Toetsing aan de beleidsnota laat zien dat het geheel in overeenstemming is met het in deze nota geformuleerde beleid. In hoofdstuk 2 is beschreven dat de realisatie het nieuwe landgoed in verschillende opzichten een meerwaarde voor de omgeving betekent.

3.3.4 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.5) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0015.png"

Figuur 3.5: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  1. 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  2. 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  3. 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets
Met dit plan worden enkele ingrepen gedaan in Casco-elementen. Deze hebben met name betrekking op het wijzigen van de beekloop, zoals uitgebreid beschreven in het Projectplan Voltherbeek dat als bijlage bij deze plantoelichting is gevoegd. Met de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van verlegging van de Voltherbeek worden ook lijnelementen langs de oude beekloop verwijderd. Daarnaast worden ten behoeve van de nieuwe beekloop enkele aanpassingen gedaan die Casco-elementen raken. Tevens wordt een toegangsweg voor het landgoed gerealiseerd door een bos dat als vlakelement op de Cascokaart is opgenomen.

In het Cascobeleid zelf is (in paragraaf) 3.6 alleen een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor huiskavels. Hiervan is in deze situatie geen sprake. Het is echter niet zo dat er alleen van het Casco-beleid kan worden afgeweken als het een casco-element betreft dat op een huisperceel is gelegen van een volwaardig agrarisch bedrijf. Immers, het Casco-beleid bevat niet alleen casco-elementen op dergelijke percelen, deze elementen zijn ook gelegen op percelen met een andere bestemming dan een agrarische, langs wegen en te midden van het landelijk gebied. Het Cascobeleid is geen doel op zich, maar biedt een handvat om vorm te geven aan het landschap. Zoals in paragraaf 1.2 van het beleid is verwoord:

“Met de in dit rapport beschreven casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Voor de gemeenten beoogt de casco benadering om een duidelijk instrument te hebben om vooraf duidelijkheid te geven aan initiatiefnemers in plaats van bij elke aanvraag maatwerk te verrichten met een onzekere uitkomst. De casco benadering kan ook de vorm krijgen van lokale gebiedsontwikkeling waarbij partijen die elementen willen verwijderen in contact komen met partijen die landschapselementen willen 'ontvangen' op hun grond. Zowel particulieren, bedrijven als overheden als waterschappen en gemeenten kunnen deelnemen aan deze lokale gebiedsontwikkeling. Ook publieke doelen kunnen profiteren van de casco benadering. Zo kunnen doelen voor de Kaderrichtlijn Water dichterbij komen als er compensatie plaatsvindt langs waterlopen. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypes beter van elkaar te onderscheiden zullen zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in Noordoost-Twente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven. Voor elk landschapstype worden in de casco benadering spelregels gehanteerd die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen. Hierdoor ontstaat een differentiatie in de landschapstypen waardoor de landschappen voor bezoekers en bewoners herkenbaarder worden.”

In dit project komen publieke belangen (verlegging van de Voltherbeek) en private belangen (stichten landgoed) samen. Daarbij is voor het totale project een inrichtingsplan opgesteld gericht op het behoud, herstel en versterken van waarden in het gebied. De maatregelen en de achtergronden bij deze maatregelen zijn uitgebreid beschreven in het Ruimtelijk ontwikkelingsplan dat als bijlage bij deze plantoelichting is gevoegd. Maatregelen die met het plan worden getroffen zijn o.a.:

  • Herstel van de kleinschaligheid door het herstel en aanleg van bomenrijen, houtwallen en steilranden;
  • Herstel van de natuurlijke loop van de Voltherbeek en natuurontwikkeling langs de oevers;
  • Het verbinden van natuurgebieden.

De uitvoering van het inrichtingsplan is geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de planregels. De beoogde herinrichting is in lijn met de doelstelling van het Casco-beleid, waarmee afwijking van het Casco-beleid is gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Het plan betreft het stichten van een landgoed met daarin de bouw van een poortwachterswoning en een landhuis aan de Linderdijk te Volhte. Naast de natuurwaarden, landschappelijke waarden het wonen, worden geen andere activiteiten ontplooid. Deze activiteiten worden niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Toets

In het plangebied en dus binnen het landgoed zijn geen milieubelastende functies aanwezig die door de nieuwe woningen belemmerd zouden kunnen worden in hun bedrijfsvoering danwel zouden kunnen zorgen voor een slecht leefklimaat op het landgoed.

Buiten het landgoed zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig:

  • Schiphortsdijk 3: een grondgebonden rundveehouderij (geen dieren meer aanwezig)
  • Vogelpoelweg 4: een niet-grondgebonden veehouderij met vleeskalveren

De grootste richtafstand voor een rundveehouderij is 100 meter (geur; op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is de standaard afstand tot objecten buiten de bebouwde kom 50 meter; zie paragaaf 4.3). De aanduiding 'niet grondgebonden' (voor Vogelpoelweg 4) maakt ook het houden van dieren mogelijk met een grotere richtafstand, zoals varkens en kippen. Deze richtafstand bedraagt 200 meter.

In figuur 4.1 is een fragment van het geldende bestemmingsplan weergegeven met daarin aangegeven de afstanden tussen de dichtstbijgelegen agrarische bouwvlakken en de locaties van de nieuwe woningen op het landgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0016.png"

Figuur 4.1: Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2010 van de gemeente Dinkelland met de dichtstbijgelegen agrarische bouwvlakken en de daarbij behorende afstanden tot de nieuwe woningen op het landgoed

Uit bovenstaande figuur blijkt dat de afstand tussen het bouwvlak van de Schiphorstdijk 3 en de dichtstbijzijnde bouwlocatie van een woning op het landgoed (poortwachterswoning) circa 425 meter is. De kortste afstand tot de ránd van de nieuwe woonbestemming bedraagt circa 375 m. Deze afstand voldoet ruimschoots aan de maximale richtafstand van 100 meter (en de vereiste 50 meter o.b.v. Wet geurhinder en veehouderij; zie paragraaf 4.3). Ten aanzien van dit bedrijf is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd betekent dit ook dat de realisatie van de nieuwe woningen geen belemmeringen oplevert voor de agrarische bedrijfsvoering van deze bedrijven.

Voor Vogelpoelweg 4 is de afstand tot de dichtstbijzijnde bouwlocatie van een woning op het landgoed circa 650 meter (eveneens ca 650m tot de rand vand de woonbestemming). Ook heir waort dus ruimschoots aan de maximale richtafstand (200 meter voor intensieve veehouderijen anders dan rundvee). Echter, op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geldt er voor een intensieve veehouderij (zoals deze voor vleeskalveren) geen standaard afstand, maar dient via een geurberekening de belasting op geurgevoelige objecten in de omgeving te worden berekend. Voor wat betreft de aanvaardbaarheid van de bouwlocatie ten opzichte van het agrarische bedrijf Vogelpoelweg 4 wordt daarom verwezen naar paragraaf 4.3.

4.3 Geur

Hiervoor is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) al aangehaald. Deze wet vormt het toetsingskader voor de vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën.

Voor bedrijven met diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt berekend of de geurbelasting als gevolg van het bedrijf voldoet aan de hoogst toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Deze norm bedraagt 14 odour units per m3 (OU/m3) op een geurgevoelig object in het buitengebied.

Voor de andere diercategorieëngeldt een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden (aanname vanuit de wet is dat daarmee in het algemeen aan de geurnorm wordt voldaan). Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Toets

Zoals hiervoor al is gebleken ligt het dichtstbijgelegen agrarische bouwvlak (Schiphorstdijk 3) op ruime afstand van de bouwlocatie voor de woningbouw. Dit agrarische bedrijf betreft een melkveehouderij, waarvoor een vaste afstand van 50 meter geldt (woning buiten de bebouwde kom). Er wordt ruimschoots voldaan aan de vaste afstand van 50 meter.

Ten aanzien van de intensieve veehouderij gelegen aan de Vogelpoelweg 4 geldt geen vaste afstand, maar is een geuremissiefactor van toepassing. Er is een geurberekening uitgevoerd (Bijlage 3). Hierin is zowel een 'worst case situatie' doorgerekend waarbij de voleldige vergunning van Vogelpoelweg 4 (en de andere bedrijven in de omgeving) is opgevuld. Zowel de achtergrondbelasting (optelsom van geurbelasting van bedrijven in de omgeving incl Vogelpoelweg 4) als de voorgrondbelasting (alleen geurbelasting van Vogelpoelweg 4) is berekend ter hoogte van de nieuw te realiseren woonbestemmingen op het landgoed. De voorgrondbelasting is berekend met 'V-stacks Vergunning' en de achtergrondbelasting met 'V-stacks Gebied' én 'V-stacks verhunning'. Op deze manier blijkt of het bedrijf in uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt (wordt beoordeeld o.b.v. voorgrondbelasting) en eveneens of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat om de nieuwe woningen te realiseren (o.b.v. de achtergrondbelasting).

De voorgrondbelasting (alleen Vogelpoelweg 4) is nagenoeg gelijk aan de achtergrondbelasting. Dit komt doordat Vogelpoelweg 4 verreweg de dominante factor is ter hoogte van de nieuwe woningen op het landgoed (grootste bron en dicht bij gelegen).

De geurbelasting op het plangedeelte waar geurgevoelige objecten mogen worden opgericht (bestemming 'wonen') blijft ruim onder de 14,0 OU/m3. Zowel voor de voorgrond- als de achtergrondbelasting geldt een maximaal bekende waarde van 5,1 OU/m3. Er zijn geen belemmeringen voor het bedrijf en er is sprake van een 'goed leefklimaat' (ook op basis van de achtergrondbelasting). Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ten aanzien van het aspect 'geur' aanvaardbaar en uitvoerbaar is.

4.4 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek van Kruze Milieu BV. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 22 april 2015 (Projectcode: 15017010). Het volledige rapport is als Bijlage4 aan deze toelichting gekoppeld. Hierna wordt de conclusie van het onderzoek beschreven.

In totaal zijn er 16 boringen verricht, waarvan 12 tot 0.50 meter en 4 tot 2.0 meter diepte of tot de grondwaterspiegel. Voor het meten van het grondwaterpeil en het nemen van grondwatermonsters is één diepe boring doorgezet in de ondergrond tot circa 2.3 m-mv en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem tot een diepte van circa 0.3 m-mv overwegend bestaat uit uiterst fijn tot matig fijn, zwak tot sterk siltig, zwak humeus zand waaronder in een aantal boringen een leemlaagje is aangetroffen met een dikte van 0.2 meter. Vanaf circa 0.5 m-mv tot einde boordiepte (2.3 m-mv) is fijn tot matig grof zand opgeboord. In de boven- en ondergrond zijn (uiterst) roest- en/of oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn zintuiglijk in de boringen geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.70 meter min maaiveld.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium, kobalt en zink en sterk verontreinigd met nikkel.

Vanwege de sterke verontreiniging met nikkel in het grondwater dient in beginsel nader onderzoek uitgevoerd te worden. Er is echter een aantal redenen om af te zien van een nader onderzoek, te weten:

  • Het onderzoek is uitgevoerd op een onverdachte locatie en er is geen bron aanwijsbaar voor het sterk verhoogde gehalte.
  • In de ondergrond zijn oer- en/of roesthoudende lagen waargenomen, wat duidt op de natuurlijke aanwezigheid van metalen in de bodem. In het beleidsdocument “Omgaan met zware metalen in grondwater binnen de provincie Overijssel” wordt tevens verzuring in landbouwgebieden als oorzaak aangegeven voor verhoogde gehalten in het grondwater. Het grondwater heeft een verlaagde zuurgraad (pH=5.5).
  • Uit de boorstaten blijkt eveneens dat de diepere ondergrond van nature metalen bevat, aangezien in de ondergrond sporen oer zijn aangetroffen.
  • Nikkel wordt vaker in verhoogde gehaltes ten opzichte van de tussenwaarde of interventie-waarde in het grondwater aangetroffen.

Op basis van deze overwegingen wordt gesteld dat de aangetoonde verhoogde gehaltes aan zware metalen in het grondwater zijn toe te schrijven aan plaatselijk en/of natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden. Naar onze mening is het dan ook niet noodzakelijk om over te gaan tot een nader onderzoek.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Toets

Op basis van het onderzoek wordt vastgesteld dat er behoudens de sterke verontreiniging met nikkel in het grondwater, geen sprake is van verontreiniging van de boven- en ondergrond. Met inachtneming van het van nature hoge gehalte aan nikkel kan worden geconcludeer dat er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van een omgevingsvergunning, aangezien er geen risisico's voor de volksgezondheid aanwezig zijn. Er zijn mogelijk wel (humane) risico’s aanwezig, wanneer het freatische grondwater gebruikt wordt als drinkwater voor vee of voor de besproeiing van gewassen in een moestuin. Deze risico’s worden gering geacht bij de vastgestelde gehalten. Gebruik van het freatisch grondwater wordt echter afgeraden om enig risico uit te sluiten. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. a. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. b. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. c. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau
    vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets

De te bouwen woningen staan op respectievelijk ongeveer 90 m (poortwachterswoning) en 150 m (landhuis) van de buitenstedelijk gelegen Linderdijk. De Linderdijk is geen doorgaande verharde weg en kent weinig verkeersbewegingen. De Linderdijk kan aangemerkt worden als een erfontsluitingsweg, omdat enkel gemotoriseerd verkeer t.b.v. aanwonenden en exploitatie aanliggende percelen plaatsvindt. Gezien de daarbij behorende lage verkeersintensiteit en de afstand van de woningen tot de weg, wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning onder de 48 dB (A) zal liggen.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met voorliggend plan zullen eventuele verkeersbewegingen op de Linderdijk toenemen. Deze toename zal echter niet leiden een onaanvaardbare verslechtering van de luchtkwaliteit leiden, omdat het aantal verkeersbewegingen in totaal zeer gering is. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 24 per dag gesteld worden. Er zal geen of nauwelijks sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 24 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0017.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Risicokaart Overijssel

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Ten aanzien het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is ter hoogte van het Almelo-Nordhornkanaal, op ruim 1.2 km een buisleiding voor gastransport aanwezig. Gelet op de ruime afstand tot de gevoelige objecten (poortwachterswoning en landhuis) bestaan er geen risico's vanwege die transportleiding. Uit de inventarisatie blijkt verder dat binnen een straal ruim 1 km van het plangebied dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Op 8 maart 2016 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets toegepast moet worden. Dit betekent onder andere dat voldaan moet worden aan verschillende uitgangspunten en dat in het voorkomende geval overleg gepleegd moet worden met het waterschap. Het waterschap is direct betrokken bij de planvorming van het landgoed. Uit het projectplan Voltherbeek (Bijlage 6) blijkt dat de voorgenomen maatregelen geen effect op de oppervlaktewaterpeilen en grondwaterstanden buiten het plangebied hebben. Het profiel van de Voltherbeek zelf blijft ongewijzigd, evenals de hoogte van de cascadestuw ter hoogte van de Linderdijk. Tijdens extreme piekafvoeren is er door de aanleg van de brede overstromingsstrook meer ruimte voor water gecreëerd, hetgeen positief is voor zowel bovenstrooms als benedenstrooms gelegen percelen.

De gevarieerde oeverinrichting (2 fasen profiel) zal positief effect hebben op de ecologie, het zal een grotere verscheidenheid aan flora geven en aantrekkelijke voor meerdere soorten fauna. Evenals de aanleg van de poelen, die fungeren als stapstenen in de EHS.

De verlegging van de beek naar het laagste deel van het beekdal zorgt voor een betere inpassing van de Voltherbeek in het landschap en vergroot de belevingswaarde van de beek.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening). Bij dit bestemmingsplan is door Ecogroen Advies BV onderzoek gedaan naar de ecologische waarden in het plangebied. De bevindingen zijn beschreven in de Quickscan natuurtoetsnieuw landgoed Aa Vonders, welke als Bijlage 7 aan deze toelichting is gekoppeld. Deze quickscan is uitgevoerd in 2010. Onderzoeken gelden in de regel vijf jaar. Om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie is onderzocht of er wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van 2010. Deze bevindingen zijn beschreven in de rapportage van brief van 9 november 2015, projectcode 14-362F, welke als Bijlage 8 is bijgevoegd. De conclusies zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

4.9.1 Ecologische Hoofdstructuur

Het gebied is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur. De aard van de plannen (realisatie van een landgoed) leidt naar verwachting niet tot een negatief effect op het functioneren van de EHS. De voorgestelde plannen met aanleg van bos, singels en poelen kunnen zelfs een positieve bijdrage aan de EHS leveren.

4.9.2 Beschermde gebieden

Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat deze geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000 – gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument.

Natura 2000-gebied ‘Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek’ ligt op een afstand van circa één kilometer van het plangebied. Dit gebied is aangemeld als Habitatrichtlijngebied. 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek' zijn drie loofbosgebieden in Twente.

Externe effecten zoals een verandering van hydrologie of vermesting zijn binnen het Natura 2000-gebied niet aan de orde.

Het dichtst bij het plangebied gelegen Beschermd Natuurmonument is ‘Snoeijinksbeek’, gelegen op een afstand van meer dan 10 kilometer. Dit bestaat uit een brongebied en bovenloop van een beekdal, die zijn omgeven door broekbos. Negatieve effecten op Beschermde Natuurmonumenten zijn gezien de tussenliggende afstand en aard van de ingreep niet te verwachten

Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en EHS-beleid is niet aan de orde.

4.9.3 Beschermde soorten

Op 25 februari 2010 is een veldbezoek aan het plangebied en de directe omgeving gebracht. Tijdens dit bezoek is aandacht besteed aan de beschermde soorten binnen de Flora- en faunawet en vooral aan de juridisch zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3) en bedreigde (Rode Lijst) soorten. Daarnaast is op basis van de terreingesteldheid, bekende verspreidingsgegevens en expert judgement, een uitspraak gedaan over mogelijk aanwezige beschermde soorten.

Voor zover van belang worden hierna alleen de soorten belicht waarvoor eventuele maatregelen getroffen moeten worden.

Vleermuizen

Het is belangrijk om voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkelingen duidelijkheid te hebben over het al of niet voorkomen van vleermuizen. Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten zijn opgenomen in de Europese Habitatrichtlijn en zodoende strikt beschermd. In de praktijk houdt deze beschermingsstatus in dat vaste verblijfplaatsen van vleermuizen niet verstoord of vernietigd mogen worden en dat in geval van onvermijdelijke schade ontheffing aangevraagd moet worden bij het ministerie van LNV. Daarnaast kunnen er mitigerende of compenserende eisen gesteld worden aan de uitvoering van de plannen.

Broedvogels

Tijdens het veldonderzoek is specifiek gelet op de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van soorten die genoemd worden in deze nieuwe lijst (zoals uilen, roofvogels en huismus). Er zijn geen jaarrond beschermde nestplaatsen aangetroffen binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied wordt zeer waarschijnlijk wel als foerageergebied gebruikt door verschillende vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten (bijvoorbeeld Buizerd en Sperwer). Het plangebied behoudt deze functie ook na de geplande herinrichting.

Wanneer in de periode tussen half juli en half november gestart wordt met de werkzaamheden is het van belang om na te gaan of bewoonde nesten van Houtduif aanwezig zijn in de invloedssfeer van de plannen. De Houtduif kan namelijk broeden tot half november.

Amfibieën

Het verdient aanbeveling om bij werkzaamheden rekening te houden met aanwezige amfibieën. Werkzaamheden aan watergangen dienen - vanuit het oogpunt van amfibieën - bij voorkeur buiten de periode van maart tot en met 15 augustus plaats te vinden. De minst schadelijke periode is september-oktober. Gedurende de voortplantingsperiode, die zich volledig afspeelt in het water, zijn amfibieën kwetsbaar. Er zijn dan eisnoeren, eiklompen en larven aanwezig. Ook in de overwinteringsperiode (half november – februari/maart), zijn amfibieën kwetsbaar. De dieren zijn dan immobiel en dus niet in staat om te vluchten. De amfibieënsoorten Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander overwinteren over het algemeen op het land.

Vissen

Er is een waarneming bekend van het middelhoog beschermde Bermpje (FFW tabel 2) uit de Voltherbeek ten westen van het plangebied. Het is te verwachten dat deze vissoort ook in de Linderbeek aanwezig is. Deze beek stroomt langs en door het plangebied en zal door het waterschap in de nieuwe bedding worden geleid. Door deze werkzaamheden kunnen er negatieve effecten optreden op individuen en het leefgebied van Bermpje.

Binnen de eind augustus 2009 opgestelde ‘Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet’ is het - bij de aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten zoals Bermpje - noodzakelijk te werken onder bepaalde voorwaarden. Hierbij kan worden gewerkt volgens de gedragscode van de Unie van Waterschappen. Ten aanzien van Bermpje zullen mitigerende maatregelen moeten worden toegepast. De gunstige staat van instandhouding voor Bermpje zal niet in gevaar komen, aangezien de soorten in de regio meer voorkomt (bron: www.waarneming.nl; Crombaghs et al. (2002) en www.ravon.nl) en schadebeperkende maatregelen worden getroffen. Daarnaast ontstaat na verlegging van het beektraject weer nieuw geschikt leefgebied waardoor het oppervlak geschikt leefgebied gelijk blijft.

De conclusies uit de actualisatietoets ten aanzien van beschermde soorten luiden als volgt:

  • Bij de voorgenomen herinrichting van het plangebied zijn geen negatieve effecten op vaste verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen te verwachten;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum;
  • Voor aanwezige en te verwachten laag beschermde zoogdier- en amfibieënsoorten geldt, bij ruimtelijke ingrepen, vrijstelling van de verbodsartikelen van de Flora- en faunawet. Het nemen van verplichte vervolgstappen is voor deze soorten in deze situatie dan ook niet aan de orde.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandlandschap'. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0018.png"Figuur 4.3: Archeologische verwachtings- en advieskaart

Binnen de rode cirkel liggen de bouwlocatie voor de poortwachterswoning en het landhuis. Deze gebieden hebben de volgende aanduidingen:

  • 'dekzandwelvingen en -vlakten'
  • 'beekdalen en overige laagten'

Een deel van de betreffende gronden is blijkens de legenda verstoord.

Het gebied met de aanduiding 'dekzandwelvingen en -vlakten' heeft een middelmatige verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op archeologische op resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld zijn daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd.

Het beleidsadvies voor deze gronden luidt:

Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

De gebieden met de aanduiding 'beekdalen en overige laagten' hebben een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten.

Het beleidadvies voor deze gronden luidt als volgt:

Vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen van terreinen met waardevolle archeologische resten.

Voor de gronden die de aanduiding 'verstoring' hebben, is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Toets

De bodemingrepen bij voorliggend plan bestaan uit de bouw van twee nieuwe woningen met bijbehorende bouwwerken, welk de oppervlakte van 5000 m² niet overschrijden. De beek wordt gedeeltelijk verlegd. Het nieuwe gedeelte ligt binnen het gebied dat is aangeduid met 'verstoring'. Mede gelet op dit gegeven geldt conform het beleid voor het aspect 'archeologie' een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek.

Verder is op basis van de Cultuurhistorisch waardenkaart van de provincie Overijssel een gebied, dat voor een deel binnen het plangebied ligt, aangewezen als 'terrein van archeologische betekenis' (zie figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.buibpvonder-0401_0019.png"

Figuur 4.4: Fragment kaart Cultuurhistorische waardenkaart provincie Overijssel (bron: atlasvanoverijssel)

Het in het groen aangegeven gebied (Molendijk), bekend onder ROB-nummer: 29A-A03 (13551), is aangemerkt als vuursteenvindplaats. Dit terrein is van archeologische betekenis met mogelijk sporen van bewoning uit de Midden Steentijd. In 1988 zijn op het terrein circa 60 vuurstenen voorwerpen aangetroffen, waaronder tien klingen en een naald. Ongeveer 100 meter ten noordoosten van deze vindplaats zijn circa 30 vuurstenen afslagen gevonden.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / Parkeren

Zowel de poortwachterswoning als het landhuis worden ontsloten via de Linderdijk. De Linderdijk is tot ongeveer de woning Linderdijk 10 verhard. Daarna volgt de Linderdijk zijn weg als een zandweg. Door de nieuwe woningen zal sprake zijn van een (beperkte) toename van verkeersbewegingen. Vanwege de ligging in het landelijk gebied met een zeer lage woningdichtheid, zal het aspect 'verkeer' in deze situatie geen belemmeringen opleveren.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Binnen het plangebied wordt ook een wandelpad aangelegd die vanuit de zuidzijde langs de rand van het landgoed richting de Linderdijk loopt. Verder kent het gebied veel fietsroutes die langs het landgoed leiden.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw Van De Regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing te stellen.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Het plan kent de bestemmingen 'Agrarisch' (artikel 3), 'Bos- natuur' (artikel 4), 'Water' (artikel 5), 'Wonen' (artikel 6) en 'Wonen - Landgoed' (Artikel 7). Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' (artikel 4) en de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, extensief dagrecreatief medegebruik en tot slot voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Omdat er geen sprake meer is van een agrarisch bouwperceel is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Voor erf- en terrein afscheidingen geldt een maximum hoogte van 1,5 meter.

De voor 'Bos - natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor beplanting en bebossing op de wijze zoals beschreven in het landinrichtingsplan (Bijlage 2) en is van toepassing op de bosgebieden en de houtwallen en houtsingels. In het landinrichtingsplan zijn ook gronden aangewezen voor extensief graslandbeheer. Een graslandperceel heeft een vegetatie met vooral grassen, maar ook met meerjarige, overblijvende kruiden. Gangbaar beheerde percelen bestaan voor bijna 100% uit hoogproductieve grassen. Er groeien weinig kruiden. Extensief beheerde percelen bevatten een lager aandeel grassen en meer kruiden. Graslanden komen voor op elke grondsoort, behalve op een zeer voedselarme, droge en kalkarme bodem. Hier ontwikkelt zich geen grasland, maar een heidevegetatie. Omdat de verschillen tussen de bosgebieden en extensieve graslanden te borgen, wordt binnen de bestemming 'Bos - natuur' gewerkt met specifieke aanduidingen voor die vormen van bos en natuur.

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemmingsplan zijn toegestaan, maximale hoogte bedraagt 1 m.

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor beken, sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de waterberging, oeverstroken, bruggen, dammen en duikers, sluizen en stuwen.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met daaronder begrepen een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of mantelzorg, met de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, waterhuishoudkundige voorzieningen en gebouwen van algemeen nut. Onder het begrip mantelzorg dient in dit bestemmingsplan te worden verstaan: 'het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband'. Onder een woonhuis wordt in dit plan verstaan: 'een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden'.

De inhoud van de woning mag maximaal 400 m³ bedragen. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3,50 m en 9 m. Voor bijbehorende bouwwerken geldt een maximale oppervlakte van 100 m². De goothoogte bedraagt maximaal 3,50 m bedragen. De goothoogte moet ten minste 1 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

De bestemming 'Wonen - Landgoed' heeft betrekking op de hoofdgebouwen (het landhuis) van het landgoed. Deze bestemming is opgenomen vanwege de landschappelijke verschijningsvorm van het landhuis. De maximaal toelaatbare inhoud van de woning bedraagt 2.000 m³. Bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 75% van de oppervlakte van het landhuis.

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Er is sprake van een nieuwe ontwikkeling, het stichten van een landgoed. Deze ontwikkeling kan gevat worden onder B sub 4 (Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO). Delen van de EHS maken onderdeel uit van het plan waardoor vooroverleg nodig is. Bij e-mailbericht van 13 april 2016 is bericht dat het vooroverleg is gevoerd.

Waterschap Vechtstromen
Op 4 augustus 2014 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechtstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 juni 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Landgoed Aa Vonders

Bijlage 1 Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Landgoed Aa Vonders

Bijlage 1 Ontwikkelingsplan 'Landgoed De Aa Vonders'

Bijlage 1 Ontwikkelingsplan 'Landgoed De Aa Vonders'

Bijlage 2 Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Landgoed Aa Vonders

Bijlage 2 Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Landgoed Aa Vonders

Bijlage 3 Geurberekening

Bijlage 3 Geurberekening

Bijlage 4 Rapport Verkennend Bodemonderzoek Conform Nen 5740 Linderdijk - Rossum

Bijlage 4 Rapport Verkennend Bodemonderzoek conform NEN 5740 Linderdijk - Rossum

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Projectplan Voltherbeek

Bijlage 6 Projectplan Voltherbeek

Bijlage 7 Quickscan Natuurtoets Nieuw Landgoed Aa Vonders

Bijlage 7 Quickscan natuurtoets nieuw landgoed Aa Vonders

Bijlage 8 Actualisatie Quickscan Natuurtoets Landgoed Aa Vonders

Bijlage 8 Actualisatie quickscan natuurtoets Landgoed Aa Vonders