Centrum Naaldwijk
Bestemmingsplan - Gemeente Westland
Onherroepelijk op 25-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Centrum Naaldwijk' van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.ABP00000012-onhe met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanbouw
een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden onderneming
een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.7 achtererf
de gronden, die behoren bij het hoofdgebouw, en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 achtergevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel, niet zijnde een zijgevel.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.
1.13 bedrijfswoning
een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel.
1.14 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto's. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.
1.15 bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bestaand gebruik
het op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige gebruik.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bouwwijze
de wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan zijn: vrijstaand, twee-aaneen of aaneengebouwd.
1.28 bijgebouw
een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw welke geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is en ruimtelijk ondergeschikt is van respectievelijk aan het hoofdgebouw.
1.29 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.30 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.31 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.32 dakkapel
een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.
1.33 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.34 dakopbouw
een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.
1.35 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.37 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in volumineuze goederen, zoals keukens, badkamers en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- b. tuincentra;
- c. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- d. bouwmarkten.
1.38 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.39 erf
al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.
1.40 evenement
een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.41 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.43 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de bestaande aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.44 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.45 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.46 kap
een constructie van uitsluitend een of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.
1.47 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.48 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, en zendmasten.
1.49 oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.
1.50 openbaar toegankelijk gebied
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.51 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.52 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.53 risicovolle inrichtingen
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.54 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.55 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.56 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.57 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.58 uitbouw
uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.59 voorerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een figuur op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde ervan.
1.60 voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel en/of waar deze op de planverbeelding met een figuur is aangegeven.
1.61 voorgevelrooilijn
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of daar waar deze op de planverbeelding met een figuur is aangegeven.
1.62 woning
een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.63 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg met daarbij behorende detailhandel met een verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 125 m²;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond, en ten hoogste 150 m² b.v.o. aan bijbehorende kantoorfuncties, uitsluitend op de verdiepingen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': tevens voor een gemeentelijk monument;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens één bedrijfswoning;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zijn niet toegestaan;
- e. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan met een bedrijfsvloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak en minder is dan 3.000 m²;
- f. zelfstandige kantoren zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'horeca', met een b.v.o. van ten hoogste 150 m²;
- g. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van het bepaalde in lid 3.1 onder b;
- h. het is verboden de gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor de opslag van goederen;
- i. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
- 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
- 4. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
- 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
- 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
3.4 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1:
- a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
- b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.
Artikel 4 Centrum
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en dienstverlening;
- b. kantoren, uitsluitend op de verdiepingen;
- c. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
- d. het wonen, uitsluitend op de verdiepingen, met dien verstande dat het wonen op de begane grond mag worden voortgezet, indien er sprake is van bestaand gebruik;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2': tevens horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': tevens voor een gemeentelijk monument;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': tevens voor een rijksmonument;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan binnen het bouwvlak;
- b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- c. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- d. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zijn niet toegestaan;
- e. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
- 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
- 4. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
- 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
- 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
- f. zichtbare opslag op de verdiepingen is niet toegestaan.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 teneinde detailhandel en dienstverlening tevens op de verdieping toe te laten, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn.
- b. in afwijking van het bepaalde in lid 4.1 sub b, zijn horecabedrijven uit de categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan, mits aangetoond dat de verkeersaantrekkende werking adequaat wordt georganiseerd zodat eventuele verkeersgerelateerde overlast uitblijft;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1' zijn in afwijking van lid 4.1 sub b op de begane grond horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan, mits er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse.
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en dienstverlening;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- c. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
Artikel 6 Gemengd - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
- c. kantoren, uitsluitend op de begane grond;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens een horecavoorziening uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- c. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- d. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
- 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
- 4. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
- 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
- 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.1 teneinde detailhandel, dienstverlening en horecabedrijven tevens op de verdieping toe te laten, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn.
- b. in afwijking van het bepaalde in lid 6.1 sub b, zijn horecabedrijven uit de categorie 1c toegestaan, mits aangetoond dat de verkeersaantrekkende werking adequaat wordt georganiseerd zodat eventuele verkeersgerelateerde overlast uitblijft.
Artikel 7 Gemengd - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
- d. kantoren, uitsluitend op de begane grond;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- c. de opslag en verkoop van consumentenverkoop is niet toegestaan;
- d. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
- 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
- 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
- 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
- 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.1 teneinde detailhandel, dienstverlening, kantoren en horecabedrijven tevens op de verdieping toe te laten, indien dit:
- a. voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn;
- b. een vergunde situatie betreft.
Artikel 8 Gemengd - 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. detailhandel en dienstverlening;
- c. kantoren;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2': tevens horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens voor wonen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': tevens voor een gemeentelijk monument;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': tevens voor een rijksmonument;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- c. de opslag en verkoop van consumentenverkoop is niet toegestaan;
- d. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
- 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
- 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
- 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
- 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. In afwijking van het bepaalde in lid 6.1 sub d, zijn horecabedrijven uit de categorie 1c toegestaan, mits aangetoond dat de verkeersaantrekkende werking adequaat wordt georganiseerd zodat eventuele verkeersgerelateerde overlast uitblijft.
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1' zijn in afwijking van lid 8.1 op de begane grond horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan, mits er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse.
Artikel 9 Gemengd - 4
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. dienstverlening;
- c. detailhandel is volumineuze goederen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens een bedrijf uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- c. de opslag en verkoop van consumentenverkoop is niet toegestaan;
- d. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
- 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
- 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
- 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
- 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 teneinde maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen op de verdieping toe te laten.
Artikel 10 Groen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin': een speeltuin.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin' bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 6 m;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 11 Horeca
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3': tevens horecabedrijven uit ten hoogste categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens een kantoor;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': tevens voor een gemeentelijk monument;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden en water.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
11.3 Specifieke gebruiksregels
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijking van de Staat van Horeca-activiteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1:
- a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 11.1, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 11.1 genoemd;
- b. om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 11.1 genoemd.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Horeca wijzigen en detailhandel en dienstverlening toestaan, mits:
- a. er aantoonbaar vraag naar is;
- b. het niet ten koste gaat van de kwaliteit van de omgeving.
Artikel 12 Kantoor
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens maatschappelijke voorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden en water.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
12.3 Specifieke gebruiksregels
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Artikel 13 Maatschappelijk
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': uitsluitend voor een begraafplaats;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1': tevens horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2': tevens horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3': tevens horecabedrijven uit ten hoogste categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 2': tevens zalenverhuur, met inachtneming van de ter plaatse geldende categorie uit de Staat van Horeca-activiteiten;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': tevens voor een rijksmonument;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3': tevens een hekwerk en/of muur met een hoogte van maximaal 2,5 m;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
13.3 Specifieke gebruiksregels
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Artikel 14 Tuin
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3': tevens een hekwerk met een hoogte van maximaal 2,5 m;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen reclame-uitingen en water.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoer' ten hoogste 5 m bedraagt;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 17 Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.
17.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 18 Wonen
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus': tevens detailhandel in volumineuze goederen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend voor garages en bergplaatsen met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens een kantoor;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': tevens voor een gemeentelijk monument;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': tevens voor een rijksmonument;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
- b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
- c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 18.2.1 onder b of c ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
18.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
18.5 Afwijken van de gebruiksregels
in afwijking van het bepaalde in lid 18.1 sub b, zijn horecabedrijven uit de categorie 1c toegestaan, mits aangetoond dat de verkeersaantrekkende werking adequaat wordt georganiseerd zodat eventuele verkeersgerelateerde overlast uitblijft.
Artikel 19 Leiding - Riool
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolleiding met een daarbij behorende belemmeringenstrook. Ingeval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 19.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Waarde - Archeologie - 1
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
20.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming Waarde - Archeologie van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van minder dan 50 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Waarde - Archeologie - 2
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming Waarde - Archeologie van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van minder dan 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 22 Waarde - Karakteristiek
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Karakteristiek' bestemde gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud van de karakteristieke ruimtelijke kwaliteit.
22.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden, naast de bouwregels van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:
- a. bij herbouw van gebouwen of de herinrichting van het openbaar gebied dienen de beeldkwaliteitseisen uit het 'beeldkwaliteitsplan Karakteristieke gebieden Naaldwijk Centrum' als bedoeld in Bijlage 3 in acht te worden genomen;
- b. ingeval van het samenvallen van deze gronden met de bestemming 'Waarde - Winkelgebied', waarbij toepassing van beide bepalingen niet met elkaar overeenstemmen, prevaleert de bestemming 'Waarde - Karakteristiek'.
22.3 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 23 Waarde - Winkelgebied
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Winkelgebied' bestemde gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud van de karakteristieke ruimtelijke kwaliteit van het winkelgebied.
23.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de bouwregels van de andere aldaar voorkomende bestemming(en). In geval van het samenvallen van deze gronden met de bestemming 'Waarde - Karakteristiek' prevaleert de bestemming 'Waarde - Karakteristiek'.
23.3 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 24 Waterstaat - Waterkering
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.
24.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 24.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
24.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 24.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 26 Algemene Bouwregels
26.1 Percentages op de planverbeelding
26.2 Hoogteaanduidingen op de planverbeelding
26.3 Overschrijding van hoogteaanduidingen op de planverbeelding
26.4 Algemene hoogtematen
Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
- erfafscheidingen tussen voorgevelrooilijn en openbare weg | 1 m; |
- erfafscheidingen elders | 2 m; |
- overkappingen | 3 m; |
- straatmeubilair | 3 m; |
- lichtmasten | 2 m; |
- antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes | 5 m; |
- overige bouwwerken | 2 m; |
- vlaggenmasten | 6 m. |
26.5 Overschrijding bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, en funderingen;
- b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
- d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt;
- e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water, rioolstoffen, hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- f. bestaande dakopbouwen, luifels, en uitbouwen aan de voorzijde.
26.6 Ondergrondse bouwwerken
- a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.
26.7 Parkeernormering
Bij elke ontwikkeling wordt het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005 toegepast.
26.8 Dakkapellen
De in de planregels of op de planverbeelding aangegeven goothoogte van gebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, die voldoen aan de volgende voorwaarden:
Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
- a. maatvoering achterzijde:
- 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
- 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
- b. maatvoering voorzijde:
- 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
- 2. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
- 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
26.9 Bestaande bouwwerken
Een bestaand bouwwerk, dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden teruggebouwd.
26.10 Kapvorm
Voor hoofdgebouwen voorzien van een maatvoeringsaanduiding voor zowel de maximale goot- als bouwhoogte geldt ten aanzien van de kapvorm het volgende:
- a. hoofdgebouwen zijn voorzien van kap die bestaat uit een constructie van twee hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden met inachtneming van de op die gronden geldende goot- en bouwhoogte;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afgeknot zadeldak' zijn tevens kappen toegestaan waarbij wel sprake is van hellende dakvlaken maar geen sprake van een nok, en met dien verstande dat:
- 1. het niveau waarop het hellende dakvlak zich inzet bedraagt ten hoogste de daar toegestane maximale goothoogte;
- 2. het niveau waarop het hellende dakvlak overgaat in een platte afdekking bedraagt ten hoogste de daar toegestane maximale bouwhoogte.
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
27.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde gronden als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van gebouwen of bouwwerken als seksinrichting;
27.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.
Artikel 28 Algemene Afwijkingsregels
28.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend – afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:
- a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
- b. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes, mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- c. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
- d. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
- e. afwijkingen van het bestemmingsplan, teneinde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo'n ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- f. overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
- g. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden;
- h. het afwijken van het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
28.2 Afwijking niet verlenen
Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
28.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
28.4 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Artikel 29 Algemene Wijzigingsregels
29.1 Wro-zone - wijzigingsgebied - 1
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied - 1' de bestemmingen Gemengd - 1 en Bedrijf te wijzigen in de bestemmingen Wonen, Sport, Tuinen en Verkeer - Verblijfsgebied ten behoeve van een voetgangersverbinding over de Naaldwijksevaart, onder de volgende voorwaarden:
- a. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m bedragen;
- b. binnen het wijzigingsgebied dient per woning 1,3 parkeerplaats aangelegd te worden;
- c. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse.
29.2 Wro-zone - wijzigingsgebied - 2
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied - 2' de bestemming Bedrijf te wijzigen in de bestemming Gemengd - 3 met uitzondering van detailhandel, onder de voorwaarden dat:
- a. de nieuwe functie geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
- b. de nieuwe functie geen onevenredige toename van de verkeersaantrekking met zich meebrengt;
- c. binnen het wijzigingsgebied voldoende parkeerplaatsen worden geprojecteerd waarbij geldt dat de parkeernormen uit het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) worden gehanteerd;
- d. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
- 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;
- 3. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.
29.3 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
29.4 Waarde - Archeologie
Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 30 Overige Regels
30.1 Karakteristieke waardevolle bebouwing
30.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 31 Overgangsrecht
31.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%.
- c. Dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
31.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 32 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Centrum Naaldwijk'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Westland heeft in het kader van de actualiseringsslag besloten om een bestemmingsplan op te stellen voor het centrum van Naaldwijk. Voorliggend bestemmingplan heeft betrekking op dit gebied. De doelstelling van het bestemmingsplan is om de vigerende regelingen uit de jaren '90 van de vorige eeuw te vervangen door een uniforme en actuele bestemmingsregeling.
De gemeente Westland speelt hiermee in op de wettelijke vereisten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro, in werking getreden op 1 juli 2008), waarin de bestaande actualiseringsplicht wordt aangescherpt en waarin het digitale bestemmingsplan een bindende status krijgt ten opzichte van de papieren weergave ervan. Digitaal werken stelt daarbij nieuwe eisen aan standaardisering van 'plankaart en regels' als een set geografisch begrensde objecten met bepaalde kenmerken.
Daarnaast zijn in het plangebied in de loop der jaren veel bouwplannen gerealiseerd en hebben zich andere ontwikkelingen voorgedaan die de noodzaak van een nieuw bestemmingsplan onderstrepen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied omvat het centrumgebied van de kern Naaldwijk. De begrenzing van het gebied is afgestemd op het bestemmingsplan Woonkern Naaldwijk, waar het centrumgebied buiten gelaten is. Het plangebied is weergeven in figuur 1.1 en wordt begrensd door de Secretaris Verhoeffweg, de Van der Hoevenstraat, de Verdilaan en de Naaldwijkse Vaart.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd | |
Centrum 1992 | 02-03-1992 | 09-07-1992 | |
Centrum 1992 1e herz. | 28-06-1996 | 14-11-1996 | |
Centrum 1992 wijzigingsplan Verhagenplein | 30-07-1996 | ||
Centrum 1992 wijzigingsplan Rembrandtstraat | 14-09-1993 | 19-10-1993 | |
Centrum 1992 wijzigingsplan Albert Hein | 23-11-1993 | ||
Centrum 1992 Eerste wijziging | 11-5-1993 | 06-07-1993 |
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan Centrum Naaldwijk bestaat uit een toelichting, de planregels en een plankaart (= verbeelding). De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten en aanwezige knelpunten en te verwachten ontwikkelingen. Dit tezamen lijdt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied en de kwaliteit van het kernwinkelgebied.
In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.
Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor noodzakelijk. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden. Voorbeelden hiervan zijn de op het moment van het opstellen van het bestemmingsplan heersende economische crisis, klimaatverandering en de toenemende regionale verschillen omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Hierdoor is het de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
![]() | ![]() |
Uitsnede nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De Nederlandse open economie raakt steeds meer verweven met die van sterke concurrenten als Duitsland, China en India. De kansen in het internationale speelveld liggen vooral bij de zogenoemde topsectoren: logistiek, water, hightech, creatieve industrie, energie, chemie en voedsel en tuinbouw. Veel van die sectoren zijn geconcentreerd in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. De ambitie is dat Nederland in 2040 behoort tot de top 10 concurrerende landen van de wereld door een goede ruimtelijk-economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een optimale internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's in 2040 en uitstekende (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
De meeste topsectoren concentreren zich in stedelijke regio's en dan vooral in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. Vanwege deze concentratie en de nationale baten die daarmee gemoeid zijn, wil het Rijk in deze regio's extra inzetten op versterking van de concurrentiekracht. Hiervoor wordt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak ingezet waarin afspraken over de versterking van de ruimtelijk-economische structuur in brede zin worden gemaakt met de decentrale overheden.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied is de volgende bepaling relevant:
- een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's (zoals Rotterdam) over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
2.1.2 Provinciaal en regionaal beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010)
Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vervangt het interim-beleid op basis van de huidige vier streekplannen in Zuid-Holland. Met de vaststelling van de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De visie is vastgesteld op 2 juli 2010.
![]() | ![]() |
Uitsnede functiekaart Structuurvisie
Op de functiekaart van de structuurvisie is het plangebied aangewezen als stads- en dorpsgebied. De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten.
Het provinciaal belang voor bestaand bebouwd gebied richt zich op de volgende ambities:
- bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid);
- stedelijke detailhandelsstructuur versterken;
- culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk).
Het uitgangspunt voor de leef-, werk- en woonomgeving in 2020 is bundeling van verstedelijking. Dit is meer dan het concentreren van wonen in steden. Zuid-Holland richt zich op een betere relatie tussen infrastructuur en verstedelijking, het onderling afstemmen van de verschillende voorzieningen en intensivering van het stedelijk gebied vooral in de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer.
De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied. Hier staat gedifferentieerd ruimtegebruik centraal. Dit maakt dit gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van het Zuidvleugelnet. Er is daarbij onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer en het 'overig' stedelijk gebied. Naaldwijk maakt onderdeel uit van het 'overig' stedelijk gebied.
De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. Alle kernen in de provincie zijn omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaande stedelijke gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd en waarbinnen de woningbouwopgave tot 2020 kan worden geaccommodeerd.
Provinciale Verordening Ruimte (2010)
Samen met de Provinciale Structuurvisie is op 2 juli 2010 ook de provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten. Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, daar bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn. De regels die voor dit plan het meest relevant zijn, zijn hierna per artikel kort toegelicht.
Kantoren - artikel 7
Vergelijkbaar met de regels voor detailhandel, stelt de verordening dat buiten een aantal aangewezen gebieden en buiten bestaande kantoorbestemmingen geen nieuwe mogelijkheden voor de bouw van kantoren mogelijk wordt gemaakt.
Ook in dit geval is er een limitatief aantal uitzonderingen, waaronder het bieden van de mogelijkheid voor kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen, bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak met een maximum oppervlakte van 3.000 m² en uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.
Detailhandel - artikel 9
De verordening stelt dat voor gronden, die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen nieuwe detailhandel mogelijk wordt gemaakt. Hierop is een limitatief aan uitzonderingen, voor onder andere het bieden van mogelijkheden voor perifere detailhandel, nieuwe regionale winkelcentra op daarvoor in de verordening aangewezen locaties, uitbreiding van bestaande detailhandel, eenmalig met ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak per vestiging en kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m², zoals buurt- en gemakswinkels.
Regionaal structuurplan Haaglanden (2008)
Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft in april 2008 het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP 2020) vastgesteld.
Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.
De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.
Het beheer en onderhoud van groengebieden heeft aandacht nodig. Onvoldoende en versnipperd beheer van bestaande bossen en recreatiegebieden leidt tot verwaarloosde zones die ongewenste activiteiten aantrekken. In het onderhoud van deze gebieden is het ontwikkelen van de 'tweede generatie' beplanting achterwege gebleven. Bovendien moet de inrichting worden aangepast aan de wensen van de hedendaagse recreanten. Barrières en onaantrekkelijke, niet onderhouden entrees van bestaande groengebieden dragen bij aan slechte bereikbaarheid. Een goed bomenbeleid helpt om landschappelijke eigenheid te waarborgen.
2.1.3 Gemeentelijk beleid
Visie Greenport Westland 2020 (2005)
De in 2005 vastgestelde 'Visie Greenport Westland 2020' schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten. De ruimtelijke component en hoe om te gaan met de glastuinbouwcluster (inclusief de niet-ruimtelijke component) staan in de visie voorop. Naast een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen, biedt de visie ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwcluster en maatschappelijke en economische voorzieningen.
In de Visie Greenport Westland 2020 wordt aangegeven dat de kernen een belangrijke rol spelen in de aantrekkelijkheid en diversiteit van de gemeente Westland. Versterking van de Greenport door behoud van het duurzame glas heeft als consequentie dat uitbreiding en versterking van de functies wonen, maatschappelijke voorzieningen en detailhandel, infrastructuur, groen, water en milieu zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen dienen plaats te vinden. Er ligt een stevige verdichtingsopgave. De noodzakelijke inhaalslag voor het bouwen van woningen voor jongeren en ouderen dient in de kernen plaats te vinden. In de kernen zijn dan ook de beste combinaties te maken tussen woningen en voorzieningen.
Naaldwijk is in de visie aangeduid als een 'kleinstedelijk' gebied. Van de programmatische opgaven wil de gemeente Westland een substantieel aandeel realiseren in de kernen Naaldwijk en Wateringen. Door de ligging en dichtheid ademen deze kernen een stedelijke sfeer uit. Verdichting kan daarom op stedelijke wijze plaatsvinden. Hoogbouw passend bij de Westlandse schaal hoort daarbij ook tot de mogelijkheden.
Evaluatie Greenport Visie Westland 2020 (2010)
Deze evaluatie van de Greenportvisie verwoordt het collegestandpunt over de (tussen)resultaten van de Greenportvisie over met name de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over hoe nu verder. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie. Voor het wonen (de belangrijkste functie in het plangebied) zijn de volgende beleidsuitgangspunten relevant:
Ontwikkeling woningmarkt en verdichtingsopgave
Analyse van de woningbouw laat zien dat de woningvoorraad tussen 2004 en 2009 met 2.000 is toegenomen. De uitleglocaties zijn vrijwel allemaal in ontwikkeling genomen, maar de verdichting van de kernen blijft achter bij het gestelde doel. Tot 2020 kan de woningbehoefte opgevangen worden met de bestaande locaties zoals aangegeven op de plankaart van de Greenportvisie inclusief een bijgestelde verdichtingsopgave.
Woningbouwopgave
De woningbouwopgave blijft ambitieus, maar wel realistisch. De oorspronkelijke woningbouwopgave tot 2020 wordt naar beneden bijgesteld. Voor de periode 2009 tot 2020 is de ambitie om 6.300 woningen netto aan de woningvoorraad, inclusief Westlandse Zoom, toe te voegen. Het gaat daarbij om 2.000 woningen op inbreidingslocaties in de kernen.
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkelingskaders voor de kernen (2007)
In de beleidsnota 'Uitgangspunten voor de kernen', die in september 2007 is vastgesteld, is een aantal uitgangspunten voor Naaldwijk geformuleerd. Meer in het algemeen hebben de kernen in de gemeente Westland een verdichtingsopgave gekregen van 4.500 woningen via inbreiding in de kernen. Verdichting in de kernen mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid en de spaarzame open (groene) ruimte in de kernen. Voor de kern Naaldwijk zijn de ontwikkelingskaders gevisualiseerd in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Ontwikkelingskaders Naaldwijk
De kaders voor Naaldwijk zijn gericht op het benutten en versterken van de centrale positie die de kern inneemt binnen de gemeente Westland. Daarbij wordt stilgestaan bij het feit dat de kern na de uitbreidingen Hoogeland en Woerdblok geen mogelijkheden meer heeft voor uitbreiding door omliggende functies als glastuinbouw en de veiling.
Om de kern vitaal te houden en het aantal huidige bewoners te kunnen handhaven, is het noodzakelijk dat er binnen de kern meer woningen komen. De beleidsnota geeft daarvan aan dat de grootste verdichting zal plaatsvinden binnen de centrumring. Het gaat dan niet alleen om het laten toenemen van het aantal woningen, maar ook om niet-woonfuncties zoals dat past bij het kleinstedelijke karakter.
Hogere bebouwing kan bij verdichting niet vermeden worden. Voorwaarden zijn wel dat de hoogbouw een opwaardering moet geven aan de identiteit, herkenbaarheid en oriëntatie binnen Naaldwijk en dat er zorgvuldig wordt omgegaan met het karakter van de oude linten en het historische centrum.
Detailhandelsstructuurvisie gemeente Westland 'Kleine kernen kordaat' (2007)
Om sturing te geven aan de ontwikkeling van detailhandel binnen de verschillende kernen, heeft de gemeente Westland meegedaan in de ontwikkeling van de Regionale Structuurvisie Detailhandel Haaglanden 2005-2010. Naast dit globale afstemmingskader, heeft de gemeente haar eigen gedetailleerde detailhandelsstructuurvisie opgesteld, die richting geeft aan de ontwikkelingen in de 11 kernen.
Het winkelaanbod van Naaldwijk is verdeeld over vier locaties, te weten: Naaldwijk centrum, Woonboulevard Naaldwijk, locatie Geestweg en locatie Dreeslaan met gezamenlijk ruim 55.000 m² winkelvloeroppervlak (wvo) aan detailhandel. In het centrum is detailhandel aanwezig in het overdekte winkelcentrum 'De Tuinen' en enkele omliggende winkelstraten zoals de Molenstraat en de Herenstraat.
Sterke punten van het centrum zijn de twee trekkers uit de niet-dagelijkse sector, te weten de Hema en V&D. Daarnaast kenmerkt het centrum zich door een zeer breed aanbod in detailhandel, waarbij slechts in zeer geringe mate leegstand voorkomt.
Zowel met het openbaar vervoer als met de auto is het centrumgebied van Naaldwijk goed bereikbaar en ter plaatse zijn veel parkeermogelijkheden. Desondanks wordt er op piekmomenten een tekort ervaren in parkeergelegenheid.
In algemene zin geldt het sterk houden en waar mogelijk verder versterken van het centrumgebied als uitgangspunt. Hierbij geldt dat een compacte en goed bereikbare winkelstructuur daarvoor de voorwaarde is.
De locatie van de Albert Heijn XL ligt op 160 m afstand van de entree van De Tuinen en is daarmee niet direct een versterkende factor voor het centrum. Een locatie van een megasuper direct aansluitend aan De Tuinen zou wel tot meerwaarde voor het centrum kunnen leiden door combinatiebezoek, maar een geschikte c.q. beschikbare locatie is hiervoor niet direct voorhanden. Om tot een betere aansluiting te komen, wordt de verbinding van De Tuinen naar de AH XL versterkt, waarbij voor het Wilhelminaplein ingezet wordt op horeca.
Tot slot is de bewegwijzering en adequaat parkeerbeheer een aandachtspunt voor De Tuinen. Zowel ondernemers als consumenten hebben dit punt nadrukkelijk naar voren gebracht.
Beleidskader wonen
Belangrijk uitgangspunt in het beleidskader wonen is het op peil brengen van het aantal sociale woningen in het Westland. Als eis wordt gesteld dat van elk woningbouwplan minimaal 30% uit sociale woningbouw bestaat.
Beeldkwaliteitsplan 'Karakteristieke gebieden Centrum Naaldwijk'
In dit beeldkwaliteitsplan zijn zes gebieden aangewezen die vanuit stedenbouwkundig oogpunt bezien een bijzondere ruimtelijke kwaliteit hebben. Voor deze gebieden is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zodat bij eventuele herbouw de beeldkwaliteit gewaarborgd is. Het beeldkwaliteitplan bevat daarnaast intenties, aanbevelingen en richtlijnen voor het creëren en/of verbeteren van de beeldkwaliteit van de gebieden.
Het betreft de volgende zes gebieden:
- 1. Omgeving Wilhelminaplein en omgeving Oude Kerk;
- 2. Geesthofje;
- 3. Historisch lint Molenstraat - Dijkweg;
- 4. Historisch lint Koningstraat- Herenstraat - Julianastraat;
- 5. Historisch lint 's-Gravenzandseweg - Prins Hendrikstraat;
- 6. Historisch lint Zuideinde.
Zie figuur 2.3 voor de ligging van de karakteristieke gebieden.
Figuur 2.3 Ligging karakteristieke gebieden Centrum 's-Gravenzande
Het beeldkwaliteitplan is opgenomen in Bijlage 3 van de regels. Het beeldkwaliteitplan is van toepassing voor de gronden die binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristiek' gelegen zijn.
Milieubeleidsplan 2005-2010 'Westland, glashart voor het milieu'
De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.
Het milieubeleidsplan heeft als doelstelling: 'het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'.
Uiteraard is een gebiedsgericht milieubeleidsplan vooral gericht op gebieden waar grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden. Dit zijn namelijk de gebieden waar het grootste milieurendement is te behalen. Het plan heeft echter ook betekenis voor gebieden waar geen grote ontwikkelingen plaatsvinden. Ook in deze gebieden vinden vaak kleinere ontwikkelingen plaats, waarin de uitgangspunten van het beleidsplan kunnen worden toegepast.
Westlands Verkeers- en Vervoerplan 2005-2015
Met het Westlands Verkeers- en Vervoerplan (WVVP) wordt vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer invulling gegeven aan het strategische beleid voor de gemeente Westland, zoals dat is beschreven in de Greenportvisie 2020. Op basis van deze vertaling zijn concrete projecten en maatregelen benoemd. Daarbij zijn prioriteiten bepaald en is een volgorde voor uitwerkingen realistisch weergegeven.
Door het uitvoeringsprogramma wordt de stap gezet van papier (beleid) naar de praktijk (uitvoering). Het uitvoeringsprogramma en bijbehorende investeringsprogramma passen binnen de huidige begroting.
Beleid Duurzaam Bouwen 2006-2010
De doelstelling van de gemeente is door middel van duurzaam bouwen de milieubelasting terug te dringen: bouwen met zorg voor het milieu. Dit betekent dat in een vroeg stadium de schade voor het milieu moet worden beperkt, dus al tijdens het ruimtelijk en stedenbouwkundig ontwerp en in alle fasen van de bouw. De gemeente stelt een beleid Duurzaam Bouwen op, op gebouwniveau en op het gebied van de grond-, weg- en waterbouw. Beleid Duurzaam Bouwen op stedelijk niveau, voor ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling, is opgenomen in het Milieubeleidsplan 2005-2010. Als instrument voor duurzaam bouwen bij nieuwbouw woning- en utiliteitsbouw wordt het pakket Gemeentelijk Praktijk Richtlijn (GPR-gebouw) gebruikt. Dit is een digitaal instrument om de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen en utiliteitskantoren (kantoren en schoolgebouwen) in kaart te brengen door middel van rapportcijfers, met als doel duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken. Thema's van dit instrument zijn energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
- in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen; opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
- iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
- in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
- opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
- nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
- de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsdoeleindenbestemming geldt of in tuincentra;
- opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
- bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan. Aangezien er in het plangebied geen verkooppunten zijn, is ook geen maatbestemming opgenomen.
2.1.4 Conclusie
Het plangebied wordt beschouwd als bestaand stedelijk gebied en valt binnen de rode contour. De noodzakelijke inhaalslag voor het bouwen van woningen voor jongeren en ouderen dient in de kernen plaats te vinden. In de kernen zijn dan ook de beste combinaties te maken tussen woningen en voorzieningen. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Hoogbouw als gevolg van meervoudig en intensief ruimtegebruik behoort daarbij tot de mogelijkheden. De centrumvoorzieningen zijn van een goed niveau. Dit niveau en de bijbehorende uitstraling dienen op zijn minst behouden te blijven.
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
2.2.1 Historisch ruimtelijke structuur
Het gebied rond Naaldwijk maakt deel uit van een langgerekte kustzone die vooral na de laatste ijstijd tot ontwikkeling is gekomen. De geleidelijk minder snelle stijging van de zeespiegel in het holoceen leidde tot de vorming van een reeks van parallel aan de kust gelegen strandwallen (en duinen) waarvan de hoogte en breedte in westelijke richting toeneemt. Hierdoor nam de invloed van de zee op het achter de strandwallen gelegen gebied af en ontstond mede door de overstromingen vanuit rivieren een zoeter wordend vochtig milieu waarbinnen zich een uitgestrekt veengebied kon ontwikkelen. De reeks met strandwallen werd plaatselijk doorbroken door enkele grote riviermondingen zoals ten zuiden van Naaldwijk waar de Maas bij Hoek van Monster uitstroomt in de Noordzee.
Naaldwijk is ontstaan in een gebied waar de Noordzee en de rivier de Maas van groot belang zijn geweest voor de landschappelijke structuur. Aan het einde van de laatste ijstijd vond niet alleen een stijging van het zeewater plaats, maar vond ook de sedimentatie van zand vanuit zee plaats. Er vormde zich een kustzone bestaande uit een systeem van droge, zandige strandwallen en oude duinen met daartussen en daarachter gelegen venige en kleiige gronden. Hoewel een groot deel van de strandwallen ten behoeve van de bloemencultuur is afgegraven, is dit oorspronkelijke stelsel wel van grote invloed geweest op de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van Naaldwijk en omgeving. Nog vóór de Romeinse tijd ontstond er door opstuiving uiteindelijk een brede duinrug (de Naaldwijkse geest). Naaldwijk werd gesticht op de oostflank van deze duinrug op de overgang naar het kleigebied.
Een aantal eeuwen voor de jaartelling werd ter hoogte van Monster de Maasoever vanuit zee doorbroken, waardoor grote delen van het daarachter gelegen gebied langdurig onder water kwamen te staan. In het veengebied achter de strandwallen, duinen en de Maasoever vormden zich vele vloedkreken en vond sedimentatie plaats van zandige en kleiige afzettingen. Een van de grootste vloedkreken was de Gantel die tot aan Delft reikte. Deze kreek werd door de Romeinen, die een belangrijke vlootbasis stichtten bij Naaldwijk, in de 1e eeuw opgenomen in een belangrijke vaarroute waartoe ook het Kanaal van Corbulo behoorde. De Gantel stond in die tijd direct bij Naaldwijk in verbinding met de zeemonding van de Maas. Doordat veel vloedkreken, waaronder ook de Gantel, in de Romeinse tijd langzaam dichtslibden en de omliggende venige gronden inklonken, kwamen de zones waar de oorspronkelijk kreken hadden gelopen, uiteindelijk hoger te liggen dan de omgeving. Deze zand- en kleiruggen waren zeer geschikt voor bewoning en de gewasteelt. Het achterliggende veengebied werd pas later, vanaf de 8e eeuw ontgonnen. Vanwege de vele doorbraken die in de loop der tijd plaatsvonden, werden er eenvoudige kaden en dijken aangelegd. Deze kaden en dijken groeiden uiteindelijk uit tot een uitgestrekt systeem van dijken waaraan onder meer plaatsen werden gesticht zoals Honselersdijk, Maasdijk en Poeldijk. Een van de zwaarste doorbraken was de St. Elisabethsvloed in 1421. Daarbij werd het krekengebied voor het laatst door de natuur vormgegeven. De huidige Gantel ligt nu bij Naaldwijk iets noordelijker dan de Gantel rond de Romeinse tijd.
Naaldwijk is ontstaan uit een kerkringdorp, gelegen ten noorden van de oude route Lange Broekweg-Koningsstraat-Geestweg. De kern werd gesticht op korte afstand van de toentertijd meer noordelijk gelegen uitmonding van de Maas op de Noordzee. De kerk vormde het centrale punt binnen de nederzetting. De kerk werd gebouwd op een rond, groen plein dat grotendeels werd omringd door de Kerkstraat met de daaraan gelegen oude en kleinschalige dorpsbebouwing. Van daaraf breidde de kern zich uit langs een aantal straten. De oude dorpsplattegrond van een aantal eeuwen geleden is nog goed herkenbaar gebleven in het stratenstelsel van de Koningsstraat, Zuideinde, Molenstraat en 's-Gravenzandseweg. Ter hoogte van de kerk sloten vanuit het westen twee wegen aan op de Koningsstraat. Van deze twee wegen resteert alleen nog de huidige 's-Gravenzandseweg. Direct bij de kerk bevond zich een ruimte met een boomgaard die heden nog herkenbaar is in het huidige Wilhelminaplein. Iets ten westen van de kerk sloot op haar beurt vanuit zuidelijke richting de Zuidweg-Zuideinde aan op de 's-Gravenzandseweg. Iets ten noorden van de kerk sloot vanuit oostelijke richting de Naaldwijksche weg (de huidige route van Molenstraat-Dijkweg) aan op het tracé van de Koningsstraat-Geestweg.
Figuur 2.4 Detailkaart Naaldwijk (1712) van het Hoogheemraadschap van Delfland
De nabijheid van het hof van de graaf van Holland in 's-Gravenhage en de diverse kloosters, leidde reeds in de 14e eeuw tot een grote vraag van voedselgewassen en de ontwikkeling van tuinbouw. De echte grote opkomst van de tuinbouw vond plaats in de 17e en 18e eeuw toen de welvaart toenam en de vraag naar groente en bloemen toenam. De achter de duinen gelegen zand- en kleigronden bleken inmiddels zeer geschikt te zijn voor tuinbouw en later ook voor bloementeelt. In de 18e eeuw nam ook de verbouw van aardappels sterk toe; in de 19e en 20e eeuw gevolgd door de verbouw van gewassen onder glas. Met de ontwikkeling van de tuinbouw is het duingebied afgegraven en het kleigebied opgehoogd zodat een nagenoeg vlak gebied is ontstaan. De grote vraag naar groente en bloemen en de nabijheid van een aantal grote werkgebieden, trok veel arbeiders aan waardoor een in de luwte van de steden gelegen plaats als Naaldwijk zich uiteindelijk sterk heeft uitgebreid.
Het huidige centrumgebied van Naaldwijk wordt begrensd door de Naaldwijkse Vaart, de Secr. Verhoeffweg/Verspycklaan en de Verdilaan. De binnenring rond het centrum draagt bij aan een snelle bereikbaarheid van het centrumgebied van Naaldwijk (omgeving De Tuinen en Verdilaan). De binnen deze ring gelegen woonbuurten zijn door de ringweg in zekere zin ruimtelijk afgeschermd van de omliggende woonwijken. De woonbuurten binnen de centrumring zijn zodoende in ruimtelijke zin geörienteerd op het centrumgebied.
2.2.2 Verkeer
Verkeersstructuur
Het centrum van Naaldwijk wordt ontsloten vanaf twee belangrijke gebiedsontsluitingswegen, namelijk de Kruisbroekweg en de Secretaris Verhoeffweg/Van der Hoevenstraat. Deze wegen lopen rond het centrum en hebben als doel het verkeer snel van en naar de toeleidende wegen te voeren.
Binnen het centrum zelf vormt de Verdilaan een belangrijke gebiedsontsluitingsweg vanuit het noorden en de Koningsstraat een belangrijke verbinding vanuit het zuiden. In het centrum is sprake van veel eenrichtingsverkeer. Een deel van de Herenstraat en Molenstraat is afgesloten voor het gemotoriseerd verkeer aangezien dit voetgangerszones zijn. De bevoorrading van de winkels in het centrum vind plaats door middel van venstertijden.
Het verkeersbeleid voor de gemeente Westland is vastgelegd in het Westlands Verkeer en Vervoerplan 2006 (WVVP). In het kader van Duurzaam Veilig zijn de wegen gecategoriseerd. Met de wegencategorisering is aangegeven welke de voor het verkeer belangrijke gebiedsontsluitingswegen zijn. De Verdilaan en de Secretaris Verhoeffweg/Van der Hoevenstraat binnen het plangebied zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De overige wegen binnen het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.
Het fietsverkeer maakt gebruik van dezelfde routes als het gemotoriseerd verkeer. Langs de gebiedsontsluitingswegen zijn, conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig, in principe vrijliggende fietspaden aanwezig. Op de 30 km/h-wegen binnen het plangebied vindt, conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig, een gemengde verkeersafwikkeling plaats.
Aan de randen van het plangebied, langs de Verdilaan, Van der Hoevenstraat en Secretaris Verhoeffweg, zijn bushalten gelegen. Langs de Verdilaan halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Zoetermeer, Den Haag, Delft, Maassluis, Monster en Schiedam. Langs de Van der Hoevenstraat en de Secretaris Verhoeffweg halteren de diensten in de richting van Maassluis. Zoals uit bovenstaande blijkt, zorgen de buslijnen voor een goede verbinding met de kernen in de gemeente Westland en de regio.
Verkeersafwikkeling
Uit het WVVP blijkt dat de capaciteit van de wegen nog voldoende is om het verkeer in goede mate af te wikkelen. In de huidige situatie zijn dan ook geen knelpunten in de verkeersafwikkeling bekend.
Parkeren
De bezoekers van het centrum maken gebruik van de parkeergarages. Bij nieuwbouw dient aan de hand van de parkeernormen het benodigde aantal parkeerplaatsen te worden bepaald. De gemeente Westland heeft in de parkeernormering eigen parkeernormen opgenomen. Deze normering verschilt per gebied binnen de kernen en is afhankelijk van het type functie en de prijsklassen van de woningen.
Conclusie
De bereikbaarheid voor het verkeer is goed te noemen. De verkeersveiligheid is voldoende gewaarborgd door de inrichting conform Duurzaam Veilig. Er zijn geen problemen in de verkeersafwikkeling. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd te worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
2.2.3 Groen en water
Mede door de omliggende kassengebieden en de aanwezigheid van de veiling, kenmerkt Naaldwijk zich door een hoge bebouwingsdichtheid en de afwezigheid van grotere open of groene ruimten. De groenstructuur van Naaldwijk en de kwaliteit van de openbare ruimte hangen dan ook nauw samen met de aanwezigheid van de oude dorpskern rond de kerk, het Wilhelminaplein, de oude bebouwingslinten en historische waterlopen en de binnen de woonwijken aangelegde groenzones. Vanuit de historische kern lopen groene en blauwe aders via het plangebied naar het buitengebied rond Naaldwijk en van daaruit naar diverse omliggende historische kernen en steden. Deze aders vormen een netwerk of systeem van aantrekkelijke, deels historisch bepaalde verbindingen vanuit Naaldwijk met diverse voor recreatie en toerisme belangrijke gebieden van de Noordzeekust, de Nieuwe Waterweg en de groene omgeving van Het Woudt, Midden-Delfland, het Staelduinse Bos en Wollebrand. Deze gebieden liggen op een afstand van circa 1,75 tot 5,5 km uit de buitenrand van het plangebied.
Belangrijke (actuele en potentiële) groene structuren en andere openbare ruimten en elementen voor het centrumgebied van Naaldwijk zijn:
- de omgeving van de oude kerk met het aangrenzende Wilhelminaplein;
- de vanuit het centrum naar en door de latere woonwijken leidende historische structuurlijnen van de oude bebouwingslinten, dijken en waterlopen;
- de ruim gedimensioneerde wegprofielen van onder andere de Secr. Verhoeffweg en Verspycklaan;
- de verspreid gelegen grotere en kleinere groenplekken en de begraafplaats;
- een aantal groene knopen of min of meer gefragmenteerde groenstructuren langs wegen (zoals bij de Verdilaan ter hoogte van de kruising met de Dijkweg, Verdipark en de Naaldwijkse Vaart);
- de structuurlijn Rembrandtstraat-Lage Woerd als verbinding van de oude historische kern via de nieuwe woonwijk Woerdblok naar de Kleine Achterweg.
2.3 Gebiedsvisie
Integrale ruimtelijke visie
Het centrum van Naaldwijk dient een aantrekkelijke omgeving te zijn waarbinnen het mogelijk is om op een aangename manier te wonen, te winkelen, te werken en te recreëren. De aanwezigheid van voorzieningen die deze activiteiten mogelijk maken, zal leiden tot een positieve beleving van het centrum door alle gebruikers, zonder de eigen uitstraling en aanwezige identiteit te verliezen.
De centrumvoorzieningen zijn daarbij van een goed niveau, wat ten minste behouden dient te blijven.
Het beleid van de gemeente is verder gericht op het behoud en de versterking van bestaande groen- en recreatiegebieden. Daarnaast streeft de gemeente naar een verkeersveilige kern en dient rekening te worden gehouden met de belemmeringen die door diverse milieuaspecten aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Archeologie En Cultuurhistorie
3.1.1 Archeologie
Regelgeving en beleid
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Monumentenwet 1988, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. De gemeente heeft aanvullend daaraan eigen archeologiebeleid opgesteld. Dit beleid vormt een verdere verfijning van de provinciale zonering. Deze zonering geeft aan bij ontwikkelingen van welke omvang het uitvoeren van archeologisch onderzoek verplicht wordt gesteld.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Onderstaande figuur 3.1 betreft een uitsnede van de CHS-kaart van de provincie Zuid-Holland. Er zijn twee verschillende waarden aanwezig in het plangebied: in het westelijk gedeelte is voornamelijk sprake van een redelijke tot grote kans op archeologische sporen, het oostelijk gedeelte kenmerkt zich door een overwegend zeer grote kans op archeologische sporen.
Figuur 3.1 Uitsnede CHS-kaart
Gemeentelijk beleid
In mei 2012 is de definitieve versie van de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Westland vastgesteld. Deze beleidskaart dient als onderlegger voor bestemmingsplannen binnen de gemeente, waarin rekening dient te worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. De kaart is afgeleid van de gemeentelijke verwachtingskaart, welke aangeeft in welke zones archeologische resten gevonden kunnen worden.
Door middel van deze kaart kan bepaald worden of er voorwaarden gesteld moeten worden aan omgevingsvergunningen voor bodemverstorende activiteiten. Tot een bepaalde diepte, afhankelijk van de verwachtingswaarde, zijn bodemingrepen vrijgesteld van verplichting tot archeologisch onderzoek. Valt een bodemverstorende activiteit met een grotere diepte in een gebied met een hoge kans op aanwezigheid van archeologische resten, dan worden er extra voorwaarden gesteld aan de vergunning zoals de verplichting tot archeologisch onderzoek.
Figuur 3.2 Uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart. De blauwe omkadering duidt de globale ligging van het plangebied aan.
Onderzoek
Bovenstaande uitsnede maakt duidelijk dat er in het plangebied sprake is van de zones 'historische dorpskern' en 'verwachtingszone I'. Voor de zone 'historische dorpskern' geldt dat er voor bodemingrepen minder dan 30 cm diep en met een oppervlakte kleiner dan 50 m², geen verplicht archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden bij het verlenen van een omgevingsvergunning van een bodemverstorende activiteit. Voor de zone 'verwachtingszone I' is dat respectievelijk 50 cm en 100 m².
De begrenzingen van de verwachtingszones uit de Archeologische Beleidskaart zijn opgenomen in de verbeelding van dit plan als dubbelbestemmingen Waarde - Archologie - 1 en - 2. De voorwaarden die aan de verschillende verwachtingszones zijn gekoppeld zijn opgenomen in de voorschriften van deze dubbelbestemmingen. De voorschriften hebben betrekking tot bouw- en gebruiksregels.
Conclusie
Binnen het plangebied is er sprake van archeologische verwachtingswaarden. In het plan worden dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de aanwezige categorieën van deze waarden. In de planregels is een bouw- en gebruiksregeling opgenomen waardoor de archeologische waarden voldoende zijn geborgd.
3.1.2 Cultuurhistorie
Beleidskader
Met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening is het per 1 januari 2012 verplicht om bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De gemeente Westland kent aangewezen monumenten en daarnaast cultuurhistorisch waardevolle panden zonder monumentenstatus. Voor het overige wordt aangesloten bij de provinciale beleidskaart voor cultuurhistorische waarden. Deze kaart geeft inzicht in aanwezige topgebieden, kroonjuwelen, molen-, landgoederen- en kasteelbiotopen, landgoedzones en archeologische (verwachtings)waarden. De archeologische verwachtingswaarden zijn in de voorgaande paragraaf al behandeld aan de hand van het gemeentelijk beleid. De provinciale beleidskaart voor cultuurhistorie wordt daarom alleen geraadpleegd voor de overige cultuurhistorische aspecten.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied bevinden zich cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet als rijks- of gemeentelijk monument zijn aangewezen, maar wel op de MIP-lijst staan.
Daarnaast is de provinciale beleidskaart voor cultuurhistorie geraadpleegd. Deze geeft geen cultuurhistorische waarden aan anders dan archeologische waarden. Deze zijn in de voorgaande paragraaf al beschreven en conform het gemeentelijk beleid verankerd in dit bestemmingsplan.
Met het oog op cultuurhistorische waarden wordt het bestemmingsplan voorzien van een aanvullende regeling ter bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle panden zonder monumentenstatus.
3.2 Bedrijven En Milieuhinder
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
In het plangebied zijn naast woningen nog andere functies (zoals bedrijven, kantoren, detailhandel en horeca) aanwezig. In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies naast elkaar voorkomen en zelfs gewenst zijn, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt verwezen naar Bijlage 1.
Toelaatbaarheid per gebied
Het plangebied bestaat voornamelijk uit centrumgebied gecombineerd met de bestemming wonen waar grootschalige en hinderlijke bedrijven niet gewenst zijn. Enige mate van functiemenging is wel wenselijk. Binnen het plangebied worden daarom bedrijven uit milieucategorie B1 algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast of beneden woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Met behulp van de SvB (SvB 'functiemenging' van de regels) wordt bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid passen. Bedrijven uit hogere categorieën dan de algemene toelaatbaarheid worden mogelijk gemaakt via een maatbestemming. Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt relevante milieuhinder in de toekomst voorkomen.
Afwijken van de gebruiksregels
De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf worden toegestaan. Dit kan alleen voor bedrijfsactiviteiten uit de milieucategorie die 1 stap hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid (dus B2). Ingeval van het afwijken dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.
Inventarisatie bedrijven
In het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (zie bijlage 2). Enkele reeds aanwezige bedrijven in het plangebied vallen in een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar is. Deze bedrijven worden mogelijk gemaakt via een maatbestemming.
Conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan. Nieuwe hinder veroorzakende en gevoelige functies worden niet mogelijk gemaakt. Daardoor levert het aspect milieuhinder en bedrijven geen belemmering op voor de vaststelling van het plan. Door het toepassen van een milieuzonering worden nieuwe hindersituaties voorkomen.
3.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden waarbij de bodemkwaliteit een relevante rol speelt of niet reeds is vastgesteld. Bij het mogelijk maken van nieuwe bodemgevoelige functies, bijvoorbeeld door herziening van het bestemmingsplan, dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.4 Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit het centrum van Naaldwijk. Het plangebied is grotendeels bebouwd en verhard, er is maar beperkt groen in de vorm van gras en opgaande beplanting aanwezig. Oppervlaktewater is niet aanwezig.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In dit ecologisch bureauonderzoek is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen in de toekomst aan dienen te worden getoetst.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten westen van Naaldwijk ligt langs de Poelwatering een ecologische verbindingszone. Het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen ligt circa 2,2 km ten zuidwesten (Staelduinse bos) van het plangebied (zie figuur 3.3). Dit gebied is tevens EHS en beschermd natuurmonument. De verbindingszone en het Natura 2000-gebied wordt niet beïnvloed door het consoliderende bestemmingsplan. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Figuur 3.3 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Vaatplanten
Gezien het zwaar verstedelijkte karakter van het plangebied en het slechts beperkt aanwezige groen dat regelmatig wordt gemaaid, zijn in het plangebied geen beschermde planten aanwezig.
Vogels
In het beperkt aanwezige groen komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai en grote bonte specht.
Zoogdieren
Het plangebied is geschikt als leefgebied voor soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ook tijdelijke verblijfplaatsen kunnen aanwezig zijn en kunnen (afhankelijk van de beschikbare alternatieven) beschermd zijn. Het groen kan daarnaast fungeren als foerageergebied of als lijnvormige structuur onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en in kelders. Het plangebied is ongeschikt voor matig en zwaar beschermde soorten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 3.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 3.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig | |||||||
vrijstellings-regeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | nee | ||||
ontheffings-regeling Ffw | tabel 2 | geen | nee | ||||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | ||||
bijlage IV HR | alle vleermuizen | bij kap van bomen of sloop van bebouwing | |||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | bij sloop van bebouwing |
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er zijn geen ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Binnen het bestemmingsplan zijn altijd kleine ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
- Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of deze soorten aanwezig (kunnen) zijn. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
- De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Groenstructuren en tuinen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of de ingreep van invloed kan zijn op vleermuizen. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen.
3.5 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Bedrijvigheid
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het Bevi geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:
10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde.
Voor inrichtingen waar vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt is het Vuurwerkbesluit van toepassing. Op basis van dit besluit dienen alle bedrijven te voldoen aan afstanden tot kwetsbare objecten. Voor de opslag van consumentenvuurwerk tot 10.000 kg geldt, indien aan de eisen voor een bufferbewaarplaats wordt voldaan, een afstand van 8 m tot een (geprojecteerd) kwetsbaar object. Bij meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk gaat het om 20 tot 30 m tot een (geprojecteerd) kwetsbaar object, afhankelijk van de grootte van de deuropening.
Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen
Het Besluit houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Het besluit externe veiligheid buisleidingen sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Het Bevb bevat een verplichting om de ligging van de leiding en de bijbehorende belemmeringenstrook van ten minste 5 meter aan weerszijden van de leiding vast te leggen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op basis van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (artikel 11) dienen transporteurs van gevaarlijke stoffen de kortste route te nemen en de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Alleen als de bestemming in de bebouwde kom is gelegen of er geen redelijke alternatieven zijn, dan mag een vervoerder met gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom.
Een gemeente heeft de mogelijkheid om een routering vast te stellen. Het routeren is alleen noodzakelijk als de basisregels uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen niet leiden tot voldoende bescherming. Transporteurs van routeplichtige stoffen zijn dan verplicht deze route te volgen, tenzij ze voor het afwijken van deze route over een ontheffing beschikken. Binnen de gemeente Westland is geen routering vastgesteld. De hoofdroute binnen Westland bestaat voornamelijk uit provinciale wegen, die door de provincie reeds zijn aangewezen als route gevaarlijke stoffen.
Voor de provinciale wegen binnen de Gemeente Westland ligt de plaatsgebonden (PR) 10-6-contour niet buiten de weg. Gezien de hoogte van het groepsrisico - het groepsrisico van de provinciale wegen binnen Westland is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde - kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. In de omgeving van het plangebied ligt echter wel een aantal risicovolle inrichtingen. De relevante kenmerken van deze inrichtingen staan vermeld in tabel 3.2.
Tabel 3.2 Risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied
inrichting | activiteit | PR 10-6-contour | invloedsgebied GR | kleinste afstand tot plangebied |
Flora Holland BV | opslag ammoniak | 85 m | 1.125 m (GR<OW) | 800 m |
Nic. Sosef BV | opslag gevaarlijke stoffen | 170 m | 520 m (GR<OW) | 1000 m |
Van den Bos Flowerbulbs | opslag ammoniak | 0 | 0 (GR<OW) | 800 m |
Helion BV | Opslag van gevaarlijke stoffen | 55 m | 350 m (GR<OW) | 1030 m |
Uit tabel 3.2 blijkt dat het plangebied buiten de PR 10-6-risicocontouren van de risicovolle inrichtingen ligt. Als gevolg van de vaststelling van dit consoliderende bestemmingsplan neemt het GR ook niet toe. Het invloedsgebied van Flora Holland valt binnen het plangebied. Voor Flora Holland BV is een QRA opgesteld (Silva consultancy, d.d. 30 oktober 2011) vanwege de herziening van het bestemmingsplan voor de bloemenveiling. Uit het rapport blijkt dat de PR10-6-risicocontour 85 meter bedraagt. Binnen deze PR10-6-risicocontour liggen geen kwetsbare objecten. Voor het groepsrisico geldt dat er feitelijk geen sprake is van een groepsrisico. Dit aangezien het maximaal aantal dodelijke slachtoffers minder dan 10 bedraagt. Dit is nader aangegeven in de onderstaande curve.
Figuur 3.3 Groepsrisico Flora Holland
Uit tabel 3.2 blijkt dat de overige bedrijven met hun PR 10-6-risicocontouren en het invloedsgebied ver buiten het plangebied liggen.
Behalve de Bevi-inrichtingen uit tabel 3.2 ligt ongeveer 900 m ten westen van het plangebied het Tuincentrum de Carlton. Bij dit tuincentrum wordt 27.500 kg consumentenvuurwerk opgeslagen. Op grond van het Vuurwerkbesluit geldt voor deze opslag een veiligheidsafstand van 20 m. Aangezien het plangebied ver buiten deze veiligheidsafstand ligt, vormt dit tuincentrum geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en leidt niet tot een toename van de bevolkingsdichtheid. Gezien de hoogte van het groepsrisico, er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen
Ongeveer 500 m ten westen van het plangebied ligt, langs de Opstalweg, een aardolieleiding. Deze leiding heeft een maximale werkdruk van 95 bar, een uitwendige diameter van 6 inch en een PR 10-6-contour van 10 m. Het plangebied valt buiten de PR 10-6-contour. Voor een aardgasleiding van deze omvang geldt een invloedsgebied voor het GR van 22 m. Ook hier valt het plangebied buiten. De aanwezigheid van deze aardgasleiding levert dan ook geen belemmering op voor dit consoliderende bestemmingsplan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De dichtstbijzijnde provinciale weg bevindt zich van ongeveer 600 meter van het plangebied. Het plangebied valt buiten de PR 10-6-contour en het invloedsgebied van de weg.
De aanwezigheid van de provinciale weg levert dan ook geen belemmering op voor dit consoliderende bestemmingsplan.
Vindplaatsen van explosieven
Binnen het plangebied zijn geen locaties gelegen die worden verdacht als vindplaats van explosieven (zie onderstaande figuur). Ten aanzien van dit aspect worden dan ook geen extra maatregelen getroffen.
Figuur 3.4 Vindplaatsen van explosieven in de gemeente Westland
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied is consoliderend van aard en leidt niet tot een toename van de bevolkingsdichtheid. Gezien de hoogte van het groepsrisico, er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarden, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd bij de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH). Aangaande de aspecten welke regelbaar zijn in het bestemmingsplan is reeds aan het advies voldaan. Het volledige advies (d.d. 16 augustus 2012, kenmerk: VRH 2012/6190/SL) is opgenomen in de overlegreacties in Bijlage 4.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Aan de norm voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Als gevolg van het bestemmingsplan zal het groepsrisico niet toenemen.
3.6 Horeca En Milieuhinder
Toetsingskader
Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat horecavoorzieningen op de betreffende locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij gebruikgemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten (SvH).
De SvH bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid. Er is vooral gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. Per gebied wordt vastgesteld welke categorie van horecavoorzieningen toelaatbaar wordt geacht. Voor een nadere toelichting op de regeling van horecavoorzieningen met de SvH wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.
Toelaatbaarheid per gebiedstype
In het centrum van Naaldwijk bevinden zich reeds enkele horecavoorzieningen en wordt de concentratie van horeca ook wenselijk geacht. Ter plaatse van de bestemming 'Centrum', en 'Horeca' wordt horeca tot en met respectievelijk categorie 1b en categorie 2 algemeen toelaatbaar geacht. Horeca uit een hogere categorie dan de algemene toelaatbaarheid wordt mogelijk gemaakt via een maatbestemming.
Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels om horeca-activiteiten uit de milieucategorie die één stap hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid (dus 3) toe te staan. In dat geval dient echter wel te worden aangetoond dat een vrijgestelde horecavoorziening niet zorgt voor onacceptabele hinder ten opzichte van omliggende woningen.
Inventarisatie horecavoorzieningen
Bestaande horecavoorzieningen in het plangebied zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de categorieën SvH. Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied drie horecavoorzieningen voorkomen die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid. Het gaat hierbij om discotheek 't Teejater aan de Havenstraat 43-45, Westland Theater De Naald aan de Stokdijkkade 3 en Stichting de Binnenhof (zalenverhuur) aan de Van der Hoevenstraat 17. Deze horecagelegenheden vallen in categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten en worden mogelijk gemaakt met een specifieke aanduiding.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.
3.7 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2. van de Wet milieubeheer, luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 3.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig vanaf | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | Vanaf 2015 | |||
fijnstof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard: er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en voldoet dan ook aan de wetgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Van der Hoevenstraat (als maatgevende doorgaande weg in het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook in het overige plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de realisatie van dit bestemmingsplan.
3.8 Kabels En Leidingen
In de omgeving van het plangebied of daarbinnen zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen, anders dan de aardolieleiding en de rioolpersleiding die behandeld worden in respectievelijk paragraaf 3.5 en 3.9. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.9 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.
In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. Tenslotte is in 2012 de 'Handreiking Watertoets voor gemeenten' vastgesteld. Deze handreiking geeft aan wat voor een goede watertoets noodzakelijk en wenselijk is.
Gemeentelijk beleid
Het waterplan Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart weergegeven. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies.
In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Binnen dit plan is er sprake van drie verschillende zorgplichten: afvalwater, afstromend hemelwater en afvloeiend grondwater. De doelstellingen van de zorgplichten sluiten aan bij de uitgangspunten van de KRW. De hierin beschreven ontwikkelingen en het meerjaren onderhoudsprogramma is de basis voor de vastgestelde gemeentelijke rioolheffing over deze periode.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het centrum van Naaldwijk en bestaat voornamelijk uit bebouwing en verharding.
Waterkwantiteit
Het plangebied bevindt zich volledig in het boezemland. Het waterpeil in de boezem bedraagt NAP -0,43 m. Het water in de Westlandse boezem wordt ververst door inlaat van water uit het Brielse Meer.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De boezemwaterkwaliteit wordt voor een belangrijk deel bepaald door gebiedsvreemd water. Uit metingen blijkt dat het overgrote deel van Delflands boezemgebied niet voldoet aan de landelijke normen op het gebied van stikstof en fosfaat. Wel is de gemiddelde fysisch/chemische waterkwaliteit in het boezemgebied in de afgelopen jaren verbeterd.
Aan de zuidkant van het plangebied ligt de Naaldwijkse Vaart welke in de Kaderrichtlijn water (KRW) aangewezen is als waterlichaam. Dit betekent dat er aan de inspanningsverplichting moet worden voldaan. De KRW maatregelen ten aanzien van de ecologische waterkwaliteit bestaan uit het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, het aanleggen van paaiplaatsen en het vispasseerbaar maken van kunstwerken. Onderdeel van de bestuursovereenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de ruimtelijke KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen moeten worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is overwegend een gemengd rioleringsstelsel aanwezig en ten westen van de Julianastraat ligt een verbeterd gescheiden stelsel. Tevens is binnen het plangebied een deel van de persleiding onder de Van der Hoevenstraat gelegen. Deze leiding en de bijbehorende beschermingsstrook van 5 m aan weerszijden is op de verbeelding opgenomen.
Bodem en grondwater
Uit de Bodemkaart van Nederland blijkt dat de bodem van de oostelijke helft van het plangebied voornamelijk uit zavel bestaat en de bodem van de westelijke helft voornamelijk uit fijn zand. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en de 1,2 m beneden maaiveld.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van de boezemkering langs de Naaldwijkse Vaart.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Omdat er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is er geen verandering van de waterveiligheid in het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Volgens de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het Hoogheemraadschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder toestemming van het Hoogheemraadschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
De rioolpersleiding is op de verbeelding door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' aangeduidt.
Conclusie
Vanwege de consoliderende aard van het bestemmingsplan zijn er geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
3.10 Wegverkeerslawaai
Omdat binnen het plangebied geen nieuwe (geluidsgevoelige) bestemmingen mogelijk worden gemaakt, kan akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai achterwege blijven.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
4.1 Planvorm
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de kern, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
4.2 Verbeelding (Plankaart)
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen.
Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken, wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond (zie onderstaande figuur).
Figuur 4.1 Voorbeeld verbeelding www.ruimtelijkeplannen.nl
Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Zie onderstaand figuur.
Figuur 4.2 Verbeelding met rechts in beeld de uitleg bij de locatie waar het rode kruis is geplaatst
In bovenstaand voorbeeld geldt voor de locatie waarin het rode kruisje is geplaatst een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m. De gronden zijn bestemd voor wonen en er is sprake van een bouwvlak. Indien meer informatie is gewenst, kan boven het blauwe vlak worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de verbeelding is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in drie verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen in het plangebied zijn horeca en begraafplaats.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Een voorkomende bouwaanduiding in het plangebied is gestapeld.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
Voorgevelrooilijn
Een specifieke aanduiding op de verbeelding is de voorgevelrooilijn. Hiermee wordt beoogd op die plaatsen waar dat gewenst is extra bescherming te bieden tegen ongewenste bebouwing in tuinen. Veelal valt de voorgevelrooilijn samen met de voorgevel van een gebouw. In enkele gevallen omvat de voorgevelrooilijn ook een zijgevel.
4.3 Uitleg Van De Planregels
4.3.1 Opbouw van de planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- a. inleidende regels;
- b. bestemmingsregels;
- c. algemene regels;
- d. overgangs- en slotregel.
4.3.2 Inleidende regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
4.3.3 Bestemmingsregels
Bedrijf
In het plangebied is een aantal bedrijven aanwezig. Deze hebben de bestemming Bedrijf. De in het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (zie SvB'functiemenging' van de regels). De bedrijfsinventarisatie is terug te vinden in Bijlage 2 van de toelichting. Een aantal bedrijven dat reeds aanwezig zijn in het plangebied vallen in een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar is. Deze bedrijven zijn voorzien van een functieaanduiding. Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich daar alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.
Centrum
De bestemming Centrum voorziet in de functies detailhandel en dienstverlening, horeca uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten en wonen.
Gemengd
In dit bestemmingsplan zijn een viertal gemengde bestemmingen aanwezig. Gemengde bestemmingen hebben een tweeledig doel: ze maken meerdere functies mogelijk op één perceel of in één gebouw mogelijk (bijvoorbeeld wonen boven detailhandel) en het voorziet in uitwisselbaarheid. Met name dat laatste is in een centrumgebied, dat zich kenmerkt door een zekere mate van dynamiek, zeker niet onwenselijk. Als een bepaalde functie ophoudt te bestaan in een pand wordt zo eerder voorkomen dat er leegstand optreedt, er kunnen zich immers meerdere verschillende functiesin het pand vestigen. Het aantal functies is per gemengde bestemming echter wel gelimiteerd.
Gemengd - 1
De bestemming Gemengd - 1 is een combinatie van Wonen, Detailhandel, Dienstverlening en/of Kantoor. Hierbij geldt wel dat de niet-woonfuncties alleen op de begane grond zijn toegestaan.
Gemengd - 2
Gemengd - 2 bestaat uit een combinatie van Wonen, Kantoor, Dienstverlening en Maatschappelijk. De kantoor- en dienstverleningfuncties zijn alleen op de begane grond toegestaan.
Gemengd - 3
In deze gemengde bestemming zijn de functies Kantoor, Maatschappelijk, Dienstverlening en Detailhandel mogelijk.
Gemengd - 4
Gemengd - 4 voorziet in een combinatie van Kantoor, Dienstverlening en detailhandel in volumineuze goederen. Via een afwijkingsbevoegdheid zijn sport- en maatschappelijke functies toegestaan.
Groen
De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Naast beplanting zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk.
Horeca
Afzonderlijke horecavoorzieningen zijn bestemd als Horeca. Binnen deze bestemming worden horecavoorzieningen uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan.
Kantoor
Afzonderlijke kantoren hebben de bestemming Kantoor gekregen.
Maatschappelijk
Maatschappelijke functies, waaronder bijvoorbeeld kerken, scholen en medische voorzieningen zijn voorzien van de bestemming Maatschappelijk.
In het bestemmingsplan zijn de gronden voor de schoolgebouwen en schoolterreinen dus ook bestemd als 'Maatschappelijk'. Aangezien de gemeente Westland haar medewerking wil verlenen aan multifunctioneel gebruik van de schoolgebouwen en de schoolterreinen (deze worden immers steeds vaker voor bredere activiteiten dan louter scholing gebruikt), is de bestemming zo ruim en flexibel mogelijk gehouden zonder specifieke functieaanduidingen, zoals 'school'. Op deze manier wordt gegarandeerd dat het gebruik van het schoolgebouw en het schoolterrein ook buiten de reguliere schooltijden mogelijk is door medegebruikers. Bovendien sluit deze wijze van bestemmen aan bij recente uitspraken van de Raad van State inzake het (multifunctioneel) gebruik van schoolpleinen.
Tuin
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of zijtuinen bij de woningen. De bestemming Tuin is gelegen op 2 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Hier zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend toegestaan.
Verkeer - Verblijfsgebied
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en fiets- en voetpaden.
Water
Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor Water.
Wonen
In het bestemmingsplan is het wonen de belangrijkste functie. De regeling voor de woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: Wonen en Tuin (zie voorbeeld hieronder). De bestemming Tuin is al besproken onder Tuin.
Standaard situatie woonpercelen (uitsnede analoge verbeelding)
De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden.
Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden, die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn bestemd als Tuin (zie onder Artikel 14).
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de verbeelding bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. In de vigerende bestemmingsplannen is de begrenzing van de bouwvlakken aan de achterzijde van de woning vaak op 1 of 2 m uit de bestaande achtergevel neergelegd. Ook in dit bestemmingsplan wordt deze ruimte geboden.
Daar waar niet duidelijk is waar de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen is een gevellijn opgenomen. Per hoofdgebouw is tot slot de goot- en bouwhoogte vastgelegd.
Erfbebouwing
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking oppervlakte en hoogte van erfbebouwing.
In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden ondernemingen
Aan-huis-gebonden ondernemingen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m² per woning.
Overige functies naast het wonen
Op verschillende plaatsen in het plangebied zijn naast de woonfunctie ook andere functies aanwezig. Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld een tandartsenpraktijk, kapsalons of beperkte detailhandel. Deze functies hebben een specifieke functieaanduiding om het huidige gebruik goed mogelijk te maken.
Leiding - Riool
Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante afvalwatertransportleiding is de bestemming Leiding - Riool opgenomen. Het betreft hier een dubbelbestemming. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan het bevoegd gezag.
Waarde - Archeologie - 1 en - 2
In het bestemmingplan is sprake van twee archeologische verwachtingszones: 'historische dorpskern' en 'verwachtingszone I'. Deze zijn vertaald in Waarde - Archeologie - 1 en Waarde - Archeologie - 2. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor is een verplichting opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met omgevingsvergunning worden gerealiseerd.
In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is ook voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is via omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
Waarde - Karakteristiek
Gebieden die in de dubbelbestemming Waarde - Karakteristiek vallen kenmerken zich door een te waarborgen ruimtelijke kwaliteit. In het centrum van Naaldwijk gaat het om de volgende gebieden:
- 1. het Wilhelminaplein en de Oude Kerk;
- 2. het Heilige Geesthofje;
- 3. het historische lint Molenstraat - Dijkweg;
- 4. het historische lint Koningstraat - Herenstraat - Julianastraat;
- 5. het historische lint 's-Gravenzandseweg - Prins Hendrikstraat;
- 6. het historische lint Zuideinde.
In dit artikel is bepaald dat bij herbouw van gebouwen en/of de herinrichting van het openbaar gebied de beeldkwaliteitseisen uit het beeldkwaliteitsplan in acht genomen moeten worden. Daarnaast is een sloopverbod zonder omgevingsvergunning opgenomen.
Waarde - Winkelgebied
Voor het kernwinkelgebied en de aanlooproutes is de dubbelbestemming 'Waarde - Winkelgebied' opgenomen. In dit gebied geldt dat voor de activiteit slopen een omgevingsvergunning benodigd is.
4.3.4 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
De algemene bouwregels omvatten bouwregels die aanvullend op de regels van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Er wordt onder andere verwezen naar de op de verbeelding vastgelegde hoogtematen en bebouwingspercentages. Daarnaast zijn er, tenzij hoofdstuk 2 anders bepaalt, standaard hoogtematen vastgelegd voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Naast deze meer algemene bepalingen kent het artikel de volgende regelingen:
Overschrijding bouwgrenzen
Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.
Ondergrondse bouwwerken
In dit lid is bepaald dat de regels in de plan ook van toepassing zijn op ondergrondse bouwwerken.
Parkeernormering
In dit lid is bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling het Westlands Verkeer- en Vervoerplan van toepassing is.
Dakkapellen
In dit lid zijn de mogelijkheden en toegestane afmetingen voor dakkapellen vastgelegd.
Bestaande bouwwerken
Dit lid bepaalt dat bestaande bouwwerken mogen worden teruggebouwd wanneer deze met een vergunning tot stand zijn gekomen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn een aantal vormen van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen. Daarnaast is aangegeven wat niet onder strijdig gebruik valt. Het gaat hier om gebruik dat ingevolge de APV van de gemeente Westland is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwregels, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Hierbij is ook bepaald dat in ieder geval niet kan worden afgeweken van de bouwregels wanneer hiermee onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Dit artikel bepaalt tevens op welke onderdelen de bouwverordening niet van toepassing wordt is. Artikel 9 van de Woningwet regelt immers primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en/of de dubbelbestemming Waarde - Archeologie te verwijderen.
Overige regels
Karakteristieke waardevolle bebouwing
In het plangebied is een aantal gebouwen aanwezig welke als cultuurhistorisch waardevol zijn aangemerkt. Deze gebouwen hebben op de planverbeelding de aanduiding 'karakteristiek'. Voor deze bouwwerken is een aantal beschermende maatregelen opgenomen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om een sloopverbod zonder omgevingsvergunning.
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
4.3.5 Overgangs- en slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 5 Handhaving
Handhaven op maat
Burgemeester en wethouders van Westland hebben begin 2011 de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet- en regelgeving – normstelling-vergunningverlening-uitvoering-toezicht-handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand bebouwd gebied waarbinnen op dit moment geen nieuwe 'aangewezen bouwplannen' zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro mogelijk worden gemaakt. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven. De gemeenteraad zal besluiten om geen exploitatieplan op te stellen.
6.2 Overleg
Wettelijk vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
1. Provincie Zuid-Holland;
2. Hoogheemraadschap van Delfland;
3. N.V. Nederlandse Gasunie;
4. Veiligheidsregio Haaglanden.
De overlegreacties zijn op genomen in Bijlage 4 en beantwoord in de Nota van Beantwoording in Bijlage 5.
6.3 Terinzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform artikel 3.8, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 21 december 2012 zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid geweest zienswijzen in te brengen tegen dit plan. De ingebrachte zienswijzen zijn na de terinzagelegging samengevat en van beantwoording voorzien in de separate Nota Zienswijzen (Bijlage 6). Hierin is ook aangegeven in hoeverre de ingebrachte zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Svb 'Functiemenging'
Bijlage 1 SvB 'functiemenging'
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 1 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 2 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 2 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Overlegreacties
Bijlage 5 Nota Van Beantwoording Overlegreacties
Bijlage 5 Nota van Beantwoording Overlegreacties