Bedrijventerrein Honselersdijk
Bestemmingsplan - gemeente Westland
Onherroepelijk op 31-07-2014 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bedrijventerrein Honselersdijk van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.ABP00000022-onhe met de bijbehorende regels (en bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanbouw
een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden onderneming
een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.9 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen.
1.14 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)
de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto's. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.
1.15 bedrijfswoning
een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel.
1.16 bedrijventerrein
cluster aaneengesloten percelen bestemd voor bedrijven, dienstverlening en de daarbij behorende voorzieningen.
1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.
1.24 bouwmarkt
een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.
1.25 bouwperceel
een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 bouwwijze
de wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan zijn: vrijstaand, twee-aaneen, gestapeld of aaneengebouwd.
1.30 boveninsteek
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.31 bijgebouw
een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw, dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.
1.32 dakkapel
een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw dat vrij ligt in het hellend dakvlak.
1.33 daknok
de hoogste punt van een schuin dak.
1.34 dakopbouw
een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.
1.35 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen en diensten aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.37 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.38 erf
al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.
1.39 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.40 geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.41 glastuinbouwbedrijven
een agrarisch bedrijf, gericht op de duurzame en intensieve teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen.
1.42 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.43 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.44 kap
een constructie van uitsluitend één of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.
1.45 leisure
een onderneming gericht op de vrijetijdsbesteding, waaronder begrepen detailhandel, horeca, recreatie, sport, care en daarmee naar aard gelijk te stellen activiteiten.
1.46 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.47 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.48 onzelfstandig kantoor
een kantoor welke ter plaatse rechtstreeks verbonden is aan en ten dienste staat van een bedrijf.
1.49 oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.
1.50 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.51 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.52 peil
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.53 risicovolle inrichtingen
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.54 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.55 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.56 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals: verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.57 uitbouw
uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.58 voorerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een gevellijn op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.59 voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel en/of waar deze op de planverbeelding met een gevellijn is aangegeven.
1.60 voorgevelrooilijn
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of waar deze op de planverbeelding met een figuur is aangegeven.
1.61 woning
een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.62 zelfstandige kantoren
een kantoor welke ter plaatse niet rechtstreeks verbonden is aan en/of ten dienste staat van een bedrijf.
1.63 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 hoogte van een woonschip
vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
2.9 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 lengte van een aanlegsteiger
de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.
2.11 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 oppervlakte van een woonschip
tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.
2.13 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. glastuinbouwbedrijven;
- b. ter plaatse van de functie-aanduiding 'opslag': tevens voor opslag van caravans en boten;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent situering van de gebouwen, met dien verstande dat:
- a. de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m moet bedragen;
- b. daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad;
- c. daardoor geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak zoals aangegeven in de regels of op de planverbeelding.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Afwijkingsbevoegdheid voor bouwpercentages
Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op intensief ruimtegebruik, bij een omgevingsvergunning afwijken van het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage tot een maximum van 90% ten behoeve van, al of niet onder peil, te integreren parkeervoorzieningen.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken, sociale en culturele instellingen, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 1' is een kantoor toegestaan met een oppervlakte van maximaal 500 m²;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': tevens een gemeentelijk monument;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 10 Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 11 Wonen
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
- b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
- c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 11.2.2 onder a of b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Artikel 12 Leiding - Gas
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 18 inch en een druk van ten hoogste 40 bar, met een daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen (lid 12.2 onder b), indien de veiligheid van de betrokken leiding(en) niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Leiding - Riool
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolleiding met een daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met – inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Waarde - Archeologie-1
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie-1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Waarde - Archeologie-3
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie-3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Waarde - Archeologie-4
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie-4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 17.1, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19.1 Percentages op de planverbeelding
19.2 Hoogteaanduidingen op de planverbeelding
19.3 Overschrijding van hoogteaanduidingen op de planverbeelding
19.4 Algemene hoogtematen
Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
- erfafscheidingen tussen voorgevelrooilijn en openbare weg | 1 m; | ||
- erfscheidingen elders | 2 m; | ||
- overkappingen | 3 m; | ||
- straatmeubilair | 3 m; | ||
- lichtmasten | 20 m; | ||
- antennes ten behoeve van telecommunicatie niet zijnde schotelantennes | 5 m; | ||
- overige bouwwerken | 2 m; | ||
- vlaggenmasten | 6 m. |
19.5 Overschrijding bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
- b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
- d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt;
- e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.
19.6 Ondergrondse bouwwerken
- a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.
19.7 Parkeren
Bij elke ontwikkeling wordt het Westlands Verkeer en Vervoerplan 2005 toegepast.
19.8 Dakkapellen
De in de planregels of op de planverbeelding aangegeven goothoogte van gebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, die voldoen aan de volgende voorwaarden:
- a. maatvoering achterzijde:
- 1. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
- 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 m uit de onderkant van het dakvlak staan;
- b. maatvoering voorzijde:
- 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
- 2. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
- 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 m uit de onderkant van het dakvlak staan.
19.9 Bestaande bouwwerken
Een bestaand bouwwerk dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden teruggebouwd.
19.10 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
20.1 Veiligheidszone - bevi
18.1.1 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding
'veiligheidszone - bevi' voor de bescherming van het woon en leefklimaat in verband met een bevi-inrichting de volgende regels:
- a. op de bedoelde gronden zijn geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
- b. op de bedoelde gronden mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de in hoofdstuk 2 genoemde functies.
18.1.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.1 voor het toestaan van de in lid 19.2.1 genoemde functies en het bouwen van gebouwen ten behoeve van die functies voor zover in overeenstemming met de in hoofdstuk 2 genoemde bestemming, mits ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
21.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- b. onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan: het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- d. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- e. het gebruik van bouwwerken of de bouwwerken te laten gebruiken als seksinrichting.
21.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
22.1 Afwijken bij het verlenen van een omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
- b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
- d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
- e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
- f. afwijkingen van het bestemmingsplan, teneinde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- g. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
- h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden;
- i. het afwijken van het Westlands Verkeer- en Vervoersplan 2005 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
22.2 Afwijking niet verlenen
Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
23.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
23.2 Waarde - Archeologie
Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie-1', Waarde - Archeologie-3 en/of Waarde -Archeologie-4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 24 Overige Regels
24.1 Karakteristiek waardevolle bebouwing
24.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Honselersdijk'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Ten westen van de dorpskern van Honselersdijk zijn de bedrijventerreinen 'De Honsel Noord' en 'De Honsel Zuid' gelegen. Deze vormen gezamenlijk het bedrijventerrein Honselersdijk. Het terrein, waar voornamelijk lokale bedrijven zijn gevestigd is in de loop der jaren steeds gefaseerd uitgebreid en ligt in de huidige situatie direct tegen de woonkern aan.
De gemeente Westland heeft tot doelstelling om voor alle bedrijventerreinen in de gemeente nieuwe integrale bestemmingsplannen op te stellen met eenduidige regels en een actuele milieuzonering. Daarnaast geldt een wettelijke actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar die volgt uit de Wet ruimtelijke ordening. Het voorliggend bestemmingsplan vervangt de verschillende bestemmingsplannen die momenteel op het bedrijventerrein Honselersdijk geldig zijn.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het bedrijventerrein Honselersdijk strekt zich uit langs de westzijde van de woonkern Honselersdijk. Het plangebied bestaat uit twee grote door de Nieuweweg gescheiden deelgebieden. Het noordelijk deelgebied wordt begrensd door de woonbuurten van de Groenelaan in het noorden en de Veilingweg in het oosten, door het Westlands kassengebied aan de zuidzijde van de watergang langs de Nieuweweg en in het westen door agrarische gronden langs een zijtak van de Kleine Gantel. Het aan de andere zijde van de Nieuweweg gelegen zuidelijk deelgebied wordt in het oosten (bij de Dijkweg) begrensd door het dorpsgebied van Honselersdijk en de bloemenveiling Westland en in het westen en zuiden door een aan de overzijde van een watergang gelegen kassengebied. Het zuidelijk deelgebied strekt zich in het zuiden gedeeltelijk verder uit langs de Dijkweg tot aan de ten zuiden van de N213 gelegen woonkern van Naaldwijk.
De exacte ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd | |
Honselersdijk Bedrijfsterreinen | 13-09-1979 | 24-06-1980 | |
Honselersdijk Bedrijfsterreinen 1e partiële herziening | 08-09-1983 | 10-04-1984 | |
Honsel Noord-Oost | 10-11-1994 | 07-03-1995 | |
Honselersdijk-Hofstraat | 10-10-1978 | 02-10-1979 | |
Honselersdijk Bloemenveiling | 11-11-1979 | 09-12-1980 | |
Honselersdijk Bloemenveiling 1e partiële herziening | 13-12-1986 | 05-11-1987 | |
Buitengebied | 24-10-1995 | 11-06-1996 |
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Honselersdijk bestaat uit een toelichting, de planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven, alsmede de ruimtelijke kwaliteiten en aanwezige knelpunten. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in de hoofdstukken 5 en 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
2.1.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
![]() | ![]() |
Uitsnede nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De Nederlandse open economie raakt steeds meer verweven met die van sterke concurrenten als Duitsland, China en India. De kansen in het internationale speelveld liggen vooral bij de zogenoemde topsectoren: logistiek, water, hightech, creatieve industrie, energie, chemie en voedsel en tuinbouw. Veel van die sectoren zijn geconcentreerd in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. De ambitie is dat Nederland in 2040 behoort tot de top 10 concurrerende landen van de wereld door een goede ruimtelijk-economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een optimale internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's in 2040 en uitstekende (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
De meeste topsectoren concentreren zich in stedelijke regio's en dan vooral in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. Vanwege deze concentratie en de nationale baten die daarmee gemoeid zijn, wil het Rijk in deze regio's extra inzetten op versterking van de concurrentiekracht. Hiervoor wordt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak ingezet waarin afspraken over de versterking van de ruimtelijk-economische structuur in brede zin worden gemaakt met de decentrale overheden.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied is de volgende bepaling relevant:
- een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's (zoals Rotterdam) over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
2.1.2 Provinciaal beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2010)
Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. met de vaststelling van de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De visie is vastgesteld op 2 juli 2010. Daarnaast is op 23 augustus 2011 de eerste herziening vastgesteld.
![]() | ![]() |
Uitsnede Functiekaart Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Het plangebied is op de functiekaart van de structuurvisie aangewezen als bestaand bedrijventerrein. Het beleid voor bedrijventerreinen is erop gericht dat de beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde is voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu.
Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. De afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde. Streefwaarde bij herstructurering is een ruimtewinst van 10%.
Veel van de huidige grootschalige detailhandel is gevestigd op bedrijventerreinen. Vanuit het beleid om dit areaal juist voor reguliere bedrijven te behouden, wordt door de provincie de uitbreiding van de perifere detailhandel op die locaties terughoudend benaderd.
Provinciale Verordening Ruimte (2010)
Samen met de Provinciale Structuurvisie is op 2 juli 2010 ook de Provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten. Daarnaast is op 23 augustus 2011 de eerste herziening vastgesteld. Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, daar bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn. De regels die voor dit plan het meest relevant zijn, zijn hierna per artikel kort toegelicht.
Bedrijventerreinen - artikel 6
Het bedrijventerrein Honselersdijk is op kaart 6 van de Verordening Ruimte aangeduid als bedrijventerrein. De verordening stelt in lid 2 dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen geen bestemmingen aanwijzen die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen, behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen, waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedssfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
In lid 3 van het artikel wordt aangegeven dat bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen, bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk moeten maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de Provinciale Structuurvisie. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
Tot slot is in lid 4 bepaald dat van lid 3 kan worden afgeweken indien in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over het voorzien in voldoende ruimte voor bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie die mogelijk zou zijn op het betreffende bedrijventerrein. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
Detailhandel - artikel 9
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
Uitzonderingen hierop zijn:
- a. perifere detailhandel, mits de gronden op kaart 7 zijn aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel;
- b. perifere detailhandel, buiten de op kaart 7 aangewezen opvanglocaties voor perifere detailhandel, mits het gaat om de vestiging van een individueel bedrijf en geen nieuwe perifere detailhandelsconcentratie ontstaat en voor zover vestiging plaatsvindt op een bedrijventerrein het aandeel van bedrijven in perifere detailhandel niet meer bedraagt dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein;
- c. nieuwe regionale winkelcentra op de locaties die zijn aangeduid op kaart 7;
- d. kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m², zoals buurt- en gemakswinkels;
- e. de verkoop van consumentenartikelen bij sport-, culturele, medische, recreatie- en vrijetijdsvoorzieningen (zoals stadions en ijsbanen), mits het assortiment aansluit bij deze voorzieningen;
- f. de aflevering van door consumenten bestelde producten op een bedrijfslocatie waar deze producten worden geassembleerd en/of geproduceerd (zoals PC-configuraties op bestelling);
- g. uitbreiding van bestaande detailhandel, eenmalig met ten hoogste 10% van het brutovloeroppervlak per vestiging.
Het bedrijventerrein Honselersdijk is niet aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel.
Waterkeringen - artikel 10
Over waterkering schrijft de verordening voor dat de primaire en regionale waterkeringen als zodanig bestemd worden, waarbij de regels voorzien in een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die keringen.
Andere functies zijn ter plaatse slechts toelaatbaar voor zover er geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.
2.1.3 Regionaal en gemeentelijk beleid
Regionaal Structuurplan Haaglanden (2008)
Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft in april 2008 het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP 2020) vastgesteld.
Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen etc.
Beleid bedrijventerreinen
Herstructurering en beter gebruik van bestaande bedrijventerreinen heeft een hoge prioriteit. Het streven is erop gericht om na 2020 de vraag naar ruimte voor werken op de bestaande terreinen en in het bestaande stedelijk gebied op te kunnen vangen. Daar is een innovatief gebruik van de ruimte voor nodig. Herstructurering en intensiever gebruik van verouderde terreinen, dubbel grondgebruik, functiemenging en het ontwikkelen van milieumaatregelen die hinder van bedrijven verminderen, zijn hierbij belangrijke aangrijpingspunten.
Visie Greenport Westland 2020 (2005)
De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten. De ruimtelijke component en hoe om te gaan met de glastuinbouwcluster (inclusief de niet-ruimtelijke component) staan in de visie voorop. Naast een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen, biedt de visie ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwcluster, maatschappelijke en economische voorzieningen.
De aanwezige bedrijven op de Westlandse bedrijventerreinen zijn meestal direct dan wel indirect gerelateerd aan de glastuinbouw. Bijna de helft van het totaal aantal arbeidsplaatsen in de gemeente is te vinden op de bedrijventerreinen (2004: ruim 20.000 arbeidsplaatsen). Voor de periode 2004-2020 is op de Westlandse bedrijventerreinen in totaal 135 ha netto uitgeefbaar. min of meer trendmatig bedraagt in Westland de jaarlijkse uitgifte van grond aan bedrijven circa 9 ha netto uitgaande van 2% economische groei per jaar. Op basis hiervan en van het nog beschikbare en nieuw in ontwikkeling te nemen aanbod aan bedrijventerreinen tot omstreeks 2020, verwacht Westland over voldoende capaciteit te beschikken.
Het bedrijventerrein Honselersdijk is in de visie aangewezen als bestaand bedrijventerrein (zie uitsnede).
![]() | ![]() ![]() |
Uitsnede Visie Greenport Westland
Voor de agro-gerelateerde bedrijvigheid op de bestaande bedrijventerreinen in Westland kan op basis van het vigerende beleid tot 2020 in voldoende mate worden voorzien. Omdat het zwaartepunt van de glastuinbouwcluster in relatieve zin verschuift van de primaire productie in de kassen naar de aanverwante bedrijvigheid, zal nader overleg met het bedrijfsleven en eventueel onderzoek moeten uitwijzen of aanvullende capaciteit aan bedrijventerreinen nodig is. Zo zullen innovatie, handel en logistiek steeds belangrijker worden.
Evaluatie Greenportvisie Westland 2020
De raad heeft op 14 december 2010 de evaluatie van de Greenportvisie Westland 2020 vastgesteld. Deze evaluatie verwoordt het raadsstandpunt over de (tussen)resultaten van de Greenportvisie over in het bijzonder de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over hoe nu verder. Het doel van de evaluatie is om aan de hand van een analyse duidelijkheid te geven of de strategische keuzes uit 2005 nog steeds de juiste zijn en of aanpassing wenselijk is. Het is een evaluatie en geen nieuwe visie. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie van Westland en zal hét vertrekpunt zijn van de gemeente Westland in reactie op plannen van anderen. Voor bedrijventerreinen wordt in de evaluatie aangegeven dat eerst de nog te ontwikkelen bedrijventerreinen Honderdland fase 2 en TPW mars in de periode 2015-2020 worden gerealiseerd alvorens een nadere afweging gemaakt wordt over mogelijk extra ruimte.
Om zo effectief mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan, zal overleg opgestart worden om de herstructurering van enkele verouderde bedrijventerreinen een impuls te geven. De ruimtewinst die met herstructurering en meervoudig ruimtegebruik op bedrijventerreinen in de gemeente Westland geboekt kan worden is overigens gering.
Bedrijventerreinenvisie Westland (2008)
Op 17 juli 2008 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinenvisie Westland vastgesteld. De Bedrijventerreinenvisie heeft drie doelstellingen: anticiperen op actuele en toekomstige marktontwikkelingen, een toetsingskader bieden voor bestemmingsplannen en inzicht geven in actuele thema's als parkmanagement en herstructurering van bedrijventerreinen.
Het percentage verouderde bedrijventerreinen ligt in Westland met 17% overigens onder het landelijk (ruim 20%) en provinciaal (ruim 25%) gemiddelde. Dit komt onder meer omdat een groot deel van de bedrijventerreinen in Westland relatief jong is. Enkele oudere terreinen zijn de laatste jaren al aangepakt.
Kenmerken bedrijventerrein Honselersdijk
Het bedrijventerrein Honselersdijk is met oppervlakte van 24 ha een gemiddeld bedrijventerrein met een lokaal karakter.
![]() | ![]() |
Ligging bedrijventerrein (bron: Bedrijventerreinenvisie Westland)
Lokale terreinen zijn terreinen die van oudsher aan een dorpskern zijn gegroeid. Ondernemers en werknemers hebben doorgaans een sterke binding met de nabijgelegen dorpskern. Door die gemeenschappelijke achtergrond hebben de lokale terreinen een sterke sociale structuur en een hoge verenigingsgraad. Op deze bedrijventerreinen zijn de loodgieters, elektriciens, aannemers en tegelzetters gevestigd. Lokale terreinen onderscheiden zich van agrologistieke bedrijventerreinen en regionale bedrijventerreinen.
Doelstellingen lokale bedrijventerreinen
Het doel voor lokale bedrijventerreinen is om voor wat betreft vestiging van nieuwe bedrijven toe te werken naar meer dienstverlenende bedrijvigheid en geen (weinig) fabrieksmatige activiteiten. Onder dienstverlenende bedrijven vallen bijvoorbeeld aannemers. Dergelijke bedrijven hebben geen publieksgerichte functies of grootschalige detailhandel.
Op lokale bedrijventerrein zijn (al naar gelang de richtafstand) toegestaan tot maximaal categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Categorie 5- en 6-bedrijven zijn zonder meer in de hele gemeente Westland uitgesloten.
De bedrijventerreinvisie geeft aan dat volumineuze detailhandel mogelijk moet zijn op zichtlocaties op lokale bedrijventerreinen. Er is echter wel een extra toetsingskader noodzakelijk door middel van een afwijkingsbevoegdheid. In de detailhandelsvisie Haaglanden is een overaanbod in volumineuze detailhandel geconstateerd. Dit vraagt om terughoudendheid bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning.
Herstructurering van verouderde bedrijventerreinen
De verouderingssituatie van de bedrijventerreinen in Westland valt relatief mee. Toch is er nog zeker 60 ha bruto verouderd terrein dat komende jaren een herstructurering kan gebruiken. Bovendien zal komende jaren extra aandacht nodig zijn om de kwaliteit van de Westlandse voorraad op peil te houden. Immers, er is sprake van een krappe vraag/aanbodsituatie, die noopt dat de bestaande terreinen een optimale rol kunnen vervullen in het accommoderen van de vraag.
De komende jaren wil de gemeente onder andere het bedrijventerrein Honselersdijk aanpakken, mede gelet op het aantal klachten van ondernemers over de terreinkwaliteit. Er zijn echter nog concrete maatregelen en de daarbij behorende financiële middelen beschikbaar.
Beleidsregels publieksfuncties op bedrijventerreinen (2010)
Als nadere uitwerking van de Bedrijventerreinenvisie Westland hebben burgemeester en wethouders beleidsregels vastgesteld om maatwerk te kunnen bieden voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen. In deze nota is aangegeven wat wel en niet is toegestaan op lokale bedrijventerreinen.
Wonen, detailhandel, horeca, leisure en care-functies zijn uitgesloten in bestemmingsplannen van bedrijventerreinen. Bij leisure kan worden gedacht aan fitness, kookstudio's en hobbyfuncties. Care-functies zijn onder andere kinderopvang, ouderenzorg, gehandicaptenopvang en huisartsen- en fysiotherapie-collectieven. In de systematiek van ruimtelijke ordening zijn zelfs kantoren uitgesloten op bedrijventerreinen.
In hoofdzaak zijn op bedrijventerreinen bedrijfsmatige en industriële functies toegestaan. Genoemd worden het vervaardigen, bewerken, installeren en inzamelen van goederen. Ook verhandelen van goederen wordt genoemd, waarbij detailhandel (verkoop aan eindconsument) is uitgesloten. In de loop der tijd zijn daarop uitzonderingen gemaakt voor specifieke vormen van detailhandel. Zoals verkoop van brand- en explosiegevaarlijke stoffen. Ook verkoop van de zogenoemde ABC-goederen is toegestaan; Auto's, Boten en Caravans. Daarna begint het grensgebied. Woonwinkels en bouwmarkten zijn met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk, conform de provinciale regelgeving. Tegelijkertijd is vestiging van woonwinkels aan strenge regionale regels van Haaglanden gebonden.
Een andere functie die in beperkte mate is toegestaan zijn zelfstandige kantoren. Onzelfstandige kantoren, die ten dienste staan van een bedrijf waren altijd al mogelijk. Elk bedrijf heeft immers een administratie- en verkoopafdeling. Zelfstandige kantoren worden in bestemmingsplannen mogelijk gemaakt tot 500 m² per gebouw. Hierbij kan worden gedacht aan accountants en architecten. De kantoren mogen echter geen baliefunctie hebben (zoals makelaars en uitzend- of reisbureaus) en moeten ingepast worden op het bedrijventerrein. Inpassing is mogelijk bij de entree, of op de eerste verdieping van bestaande panden. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernorm, die voor kantoren hoger is dan voor bedrijven.
Milieubeleidsplan 2005-2010 'Westland, glashart voor het milieu'
De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.
Het milieubeleidsplan heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'.
Uiteraard is een gebiedsgericht milieubeleidsplan vooral gericht op gebieden waar grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden. Dit zijn namelijk de gebieden waar het grootste milieurendement is te behalen. Het plan heeft echter ook betekenis voor gebieden waar geen grote ontwikkelingen plaatsvinden. Ook in deze gebieden vinden vaak kleinere ontwikkelingen plaats, waarin de uitgangspunten van het beleidsplan kunnen worden toegepast.
Het plangebied wordt in het milieubeleidsplan aangeduid als gebiedstype 'bedrijventerrein'. Binnen dit gebiedstype zijn ambities en maatregelen geformuleerd welke ruimtelijk relevant zijn voor het plangebied, namelijk:
- minimaal 15-20% van het plangebied moet onverhard zijn;
- hoofdfuncties in het plangebied worden aangeduid als werken, grootschalige en perifere detailhandel, agrogerelateerde bedrijvigheid, productie en distributie;
- het groenareaal moet worden vergroot en worden gekoppeld aan wegen- en waterstructuren;
- het plangebied moet goed bereikbaar zijn voor auto- en vrachtverkeer, alsmede voor openbaar vervoer;
- parkeren dient zoveel mogelijk plaats te vinden op eigen terrein;
- de milieucategorie op het bedrijventerrein mag maximaal 3-4 bedragen.
Bovengenoemde ambities en maatregelen zijn van toepassing op locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, dan wel mogelijk worden gemaakt.
Westlands Verkeer- en Vervoersplan 2005-2015
Met het Westlands Verkeer- en Vervoersplan (WVVP) wordt vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer invulling gegeven aan het strategische beleid voor de gemeente Westland, zoals dat is beschreven in de Greenportvisie 2020. Op basis van deze vertaling zijn concrete projecten en maatregelen benoemd. Daarbij zijn prioriteiten bepaald en is een volgorde voor uitwerkingen realistisch weergegeven.
Door het uitvoeringsprogramma wordt de stap gezet van papier (beleid) naar de praktijk (uitvoering). Het uitvoeringsprogramma en bijbehorende investeringsprogramma passen binnen de huidige begroting.
Op bedrijventerreinen neemt het parkeren een groot deel van de beschikbare schaarse ruimte in. Daarbij spelen ook problemen als het parkeren van grote voertuigen en het te koop aanbieden van auto's langs de openbare weg. Op de meest moderne terreinen worden vanwege deze redenen geen openbare parkeerplaatsen meer aangelegd. De noodzaak dat de bedrijven voldoen aan de parkeernormen om voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein te beschikken, wordt daarmee zeer stringent. Een parkeerfonds kan hiermee uitkomst bieden.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006)
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosievenrisicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het plangebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van explosieven aanwezig.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
- in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen; opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
- iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
- in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
- opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
- nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
- de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
- opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
- bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Kantorenvisie Westland (2007)
Op 27 november 2007 heeft de gemeenteraad de Kantorenvisie Westland vastgesteld. De Kantorenvisie richt zich op zelfstandige kantoren, dat wil zeggen panden die uitsluitend kantoren huisvesten. Hierin wordt aangegeven dat het toestaan van zelfstandige kantoren op verspreide locaties in het buitengebied en bedrijventerreinen niet past binnen het ruimtelijk beleid en niet bijdraagt aan de vorming van een kantorensector. Vier locaties zijn kansrijk voor kantoorontwikkelingen, namelijk de Tiendweg met in het verlengde Flora Holland, Centrum Naaldwijk, ABC Westland en Knooppunt Westerlee. Kantoren met een publieksfunctie horen in dorpskernen of de schil daaromheen.
Bij de actualisatie van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen is gebleken dat zich hier veel kleine kantoorgebruikers gevestigd hebben. Dit terwijl de geldende bestemmingsplannen ze niet of slechts in beperkte mate toelaten. Omdat er een grote vraag vanuit de markt is en kleine zelfstandige kantoren naastgelegen bedrijven over het algemeen niet in de weg zitten, is ervoor gekozen de vraag naar kleine kantoren op bedrijventerreinen niet tegen te houden, maar te reguleren. Op bedrijventerreinen aanwezige kleine zelfstandige kantoren worden in beginsel positief bestemd. Hierop wordt echter een tweetal uitzonderingen gemaakt.
De eerste betreft de situatie dat kantoren (potentieel) belemmerend (kunnen) zijn voor een naastgelegen bedrijf met een hoge milieucategorie (3.2 en hoger). In deze situaties wordt gekozen voor de milieuhinderlijke functie. De tweede uitzondering betreft kantoren met een baliefunctie. Baliefuncties horen in de centrumkern. Voor nieuwe zelfstandige kantoren is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor kantoren op zichtlocaties of op de eerste verdieping tot een oppervlakte van maximaal 500 m².
2.1.4 Conclusie
Het plangebied wordt beschouwd als bestaand stedelijk gebied en het bedrijventerrein is ook als zodanig aangewezen. Revitalisering en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen zijn belangrijke speerpunten. Bij ontwikkelingen binnen het plangebied zijn intensief ruimtegebruik, duurzaamheid en segmentering belangrijke uitgangspunten. Voor segmentering geldt enerzijds waar mogelijk streven naar een zo hoog mogelijke milieuhindercategorie, anderzijds aandacht voor omgevingskwaliteit en landschappelijke inpassing.
Het plangebied wordt conform de bestaande situatie bestemd waarbij de hoogst haalbare milieuzonering wordt vastgelegd (met uitzondering van categorie 5 en 6 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Daarnaast wordt een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen die voortvloeien uit de 'Bedrijventerreinenvisie Westland' en de 'Beleidsregels voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen'.
Het bestemmingsplan past derhalve binnen de beleidslijnen van de diverse overheden.
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
Begrenzing plangebied
Het plangebied van het bedrijventerrein Honselersdijk strekt zich uit langs de westzijde van de woonkern Honselersdijk. Het plangebied bestaat uit twee grote door de Nieuweweg gescheiden deelgebieden. Het noordelijk deelgebied wordt begrensd door de woonbuurten van de Groenelaan in het noorden en de Veilingweg in het oosten, door het Westlands kassengebied aan de zuidzijde van de watergang langs de Nieuweweg en in het westen door agrarische gronden langs een zijtak van de Kleine Gantel. Het aan de andere zijde van de Nieuweweg gelegen zuidelijk deelgebied ligt grotendeels op gronden die eertijds deel uitmaakten van de reeds in de 19e eeuw gesloopte buitenplaats van het Huys Hondsholredijk. Dit zuidelijk deelgebied wordt in het oosten (bij de Dijkweg) begrensd door het dorpsgebied van Honselersdijk en de bloemenveiling Westland en in het westen en zuiden door een aan de overzijde van een watergang gelegen kassengebied. Het zuidelijk deelgebied strekt zich in het zuiden gedeeltelijk verder uit langs de Dijkweg tot aan de ten zuiden van de N213 gelegen woonkern van Naaldwijk. Het hier gelegen deel van het plangebied bestaat uit het tracé van de Dijkweg met een oud dorpslint en brede watergang.
De Dijkweg (eertijds Naaldwijksche weg) en de Nieuweweg vormden samen een oude reeds rond 1850 bestaande verbinding vanuit Naaldwijk via Honselersdijk naar Loosduinen. De route kruist de iets ten noorden van het noordelijk deelgebied gelegen water van De Gantel, een eertijds brede getijdekreek die uitliep in de monding van de maas.
Tussen beide deelgebieden (zuidelijk en noordelijk) is het metaalbedrijf Wim De Voeght aan de Stationsweg 2 gelegen. Deze locatie is niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Dit omdat de activiteiten van dit bedrijf in de loop der jaren zodanig zijn uitgebreid en geïntensiveerd, dat ze niet meer passen binnen de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Honselersdijk Bedrijfsterreinen'.
Sinds enkele jaren wordt gezocht naar een oplossing voor deze locatie. Uitgangspunt van de oplossing is dat de activiteiten van het metaalhandelsbedrijf aan de Stationsweg 2 te Honselersdijk eindig zijn. Dit uitgangspunt is hoofdzakelijk gestoeld op de invloed van de bedrijfsactiviteiten op de omgeving. In het recente verleden heeft het metaalhandelsbedrijf zich positief uitgesproken over een verplaatsing naar het bedrijventerrein 'Honderdland fase 2' te maasdijk. Het verplaatsen van het bedrijf naar het te ontwikkelen bedrijventerrein 'Honderdland fase 2' zal enige tijd in beslag nemen. Om de tussenliggende periode een planologisch, maar ook milieuhygiënische situatie te bewerkstelligen, is een apart bestemmingsplan opgesteld voor de locatie Stationsweg 2 te Honselersdijk waarin bebouwing door het metaalhandelsbedrijf wordt mogelijk gemaakt en het huidige gebruik voor een bepaalde (beperkte) tijd zal worden gefaciliteerd tot aan de verhuizing.
Noordelijk deelgebied
In het noordelijk deelgebied is de verkaveling gebaseerd op de oorspronkelijke agrarische slagenverkaveling. Hier wordt het bedrijventerrein in de langsrichting ontsloten door de parallel aangelegde Grote Waard, Veilingweg en de Nieuweweg. Deze wegen worden in het westen onderling verbonden door middel van de dwarsweg van de Grote Waard. Deze weg sluit zuidwaarts aan op de Nieuweweg die naar de N213 leidt. Er zijn twee alternatieve routes mogelijk die echter minder snel aansluiten op het hoofdwegennet. In het noorden sluit de Grote Waard aan op de Groenelaan en Klipper. Vanaf de Klipper zijn via het Poeldijksepad en de molenlaan de N464 en N466 bereikbaar. Ook de Veilingweg sluit – in het westen via de Groenelaan en Dijkstraat – aan op het tracé van het Poeldijksepad en de molenlaan. De twee provinciale wegen N464 en N466 komen beide uit op de N211 die in het oosten aansluit op de A4.
De bedrijfsbebouwing bestaat uit grote bedrijfshallen in één hoge bouwlaag, bedrijfsgebouwen in twee bouwlagen met soms een kantoorruimte in een gedeeltelijk extra bouwlaag. De meeste gebouwen zijn plat afgedekt en hebben een bouwhoogte tot 10 m. De onder kap gebouwde bedrijven bezitten een goothoogte tot circa 7 m. Vooral in het gebied ten noorden van de Veilingsweg bestaat de bedrijfsbebouwing uit kleinschalige units en uit evenwijdig aan de weg gelegen langgerekte ondiepe bouwmassa's. In het gebied ten zuiden daarvan en ten westen van de dwarsweg komen meestal iets grotere of diepere bouwmassa's voor. Aan de Nieuweweg bevindt zich tevens de brandweerkazerne. De meeste bedrijven vallen in de categorie 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Categorie 2 (of 1) bedrijven zijn vooral de kleinere bedrijven in de noordoost- en zuidoostrand in de overgangszone naar het woongebied van Honselersdijk. Ter hoogte van de aansluiting van de Grote Waard op de Nieuweweg komt bedrijfsbebouwing met categorie 4.1 voor.
De binnen dit deelgebied aanwezige bedrijven zijn voor een groot deel verbonden met de groente en bloementeelt en bestaan onder meer uit verpakkings-, koelinstallatie-, kasverwarmings-, installatie- en transportbedrijven. Daarnaast komen meerdere garagebedrijven, enige dienstverlenende bedrijven (IT- en administratiekantoor), een tankstation, bouwbedrijf, een op het duiken gespecialiseerd bedrijf en een lift-installatiebedrijf voor.
Aansprekende bedrijven zijn Van der Windt verpakkingen, DAF Trucks en een werklocatie van bouwmaatschappij BAM. Op het terrein is weinig functiemenging. Het betreft de kringloopwinkel en een enkel zelfstandig kantoor in de IT. De duikschool is vergund vanwege de duikflessen op gas met de vrijstelling voor brand- en explosiegevaarlijke stoffen.
Bedrijfswoningen komen in bescheiden mate voor, meest in de noordelijke bouwstrook ten noorden van de Grote Waard, waar zij zijn gebouwd aan de achterzijde van de bedrijven en daarmee tegenover de aan de overzijde van de aan de noordzijde van de Groenelaan gelegen woonbebouwing. Omdat hier niet alle bedrijven beschikken over bedrijfswoningen is er aan de zijde van de Groenelaan sprake van een weinig aansprekend beeld van achterkanten, schuttingen, enkele woningen en tuinen. In de oostrand van het bedrijventerrein komen enkele bedrijfswoningen voor aan het oostelijk deel van de Veilingweg. Ook bevinden zich nog twee bedrijfswoningen in de meest noordelijke punt van dit deelgebied, ter hoogte van de aansluiting van de Grote Waard op de Groenelaan.
In het noordelijk deelgebied komt weinig openbaar groen voor. Het openbaar groen is geconcentreerd in de bermstroken en slootbermen aan de zuid-, west- en noordzijde van het deelgebied. De zich door het deelgebied zigzaggende watergang vanaf de Prinsegracht naar de Kleine Gantel is binnen het bedrijventerrein grotendeels onttrokken aan het zicht vanuit de openbare ruimte. Een bijzonder gegeven betreft de groenstrook met fietspad langs de zijtak van de Gantel. Dit pad leidt vanaf de Nieuweweg langs een aantal westelijk gelegen open agrarische percelen naar de meest noordwestelijk gelegen hoek van het woongebied van Honselersdijk. Het parkeren vindt voor een groot deel plaats aan de straat of zoals bij de Nieuweweg op het eigen erf aan de voorzijde van de bebouwing. met name op die plaatsen waar sprake is van een beperkte aanwezigheid van beplanting geeft dit - soms ook in samenhang met de gedateerde bebouwing of gevelstructuur tot een weinig aansprekend ruimtelijk beeld.
Zuidelijk deelgebied
In het zuidelijk deelgebied is sprake van een meer blokvormige verkaveling. Het bedrijventerrein wordt hier ontsloten door middel van een rechthoekige lusvormige ontsluiting (de Stationsweg) met enkele daarop aansluitende doodlopende wegen. De lusvormige ontsluiting heeft in het noorden een aansluiting op de Nieuweweg en in het oosten op de Dijkweg, die beiden op hun beurt aansluiten op de N213.
De bedrijfsbebouwing bestaat uit grote bedrijfshallen in één hoge plat afgedekte bouwlaag, bedrijfsgebouwen in twee (minder hoge) plat afgedekte bouwlagen met soms een kantoorruimte in een gedeeltelijk extra bouwlaag. Ook komt bebouwing voor in één bouwlaag onder een zadeldaken of sheddaken. De bouwhoogte van de bedrijven bedraagt maximaal 10 m. Vooral ter hoogte van de entrees vanaf de Dijkweg en de Nieuweweg is de bebouwing ouder en kleinschaliger. De bedrijven zijn hier ontstaan vanuit de historische lintbebouwing. De meeste bedrijven vallen in de categorie 3.1 of 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Categorie 2-bedrijven bevinden zich met name in het zuidelijk en noordelijk deel van dit deelgebied; categorie 4.1 in de meest westelijk gelegen hoek van het bedrijventerrein.
De binnen dit deelgebied aanwezige bedrijven zijn voor een deel verbonden met de groente- en bloementeelt maar er komen ook bedrijven voor die geen directe binding met de agrarische sector bezitten. Bedrijven die hier zijn gevestigd betreffen onder andere agrarische toeleverings- en mechanisatiebedrijven, een coatingbedrijf, tankstation, autoservice- en garagebedrijven, een bedrijf voor gewasbescherming, een verhuisbedrijf, een gespecialiseerd kledingbedrijf en een administratiekantoor. Ter hoogte van de aansluiting van de Strijplaan op de Dijkweg staat een gebogen, bij een chemiebedrijf behorend, kantoorgebouw in drie bouwlagen.
Het zuidelijk deelgebied heeft zwaardere milieuhinderlijke bedrijven. Dit betreft de opslag van gewasbeschermingsmiddelen bij Nic Sosef, de verffabriek Bristol en het metaal/sloopbedrijf De Voegt dat buiten dit bestemmingsplan valt en in een eigen postzegelbestemmingsplan zit. Op het terrein is geen functiemenging. Wel wordt de winkel in tuinbouwbenodigdheden van Nic Sosef genoemd. Dit hoort bij het type bedrijf in de tuinbouwtoelevering, vergelijkbaar met Welkoop. Ditzelfde geldt voor het benzinestation.
Er komen slechts een paar bedrijfswoningen voor. Tussen de Strijplaan en de N213 komen echter aan de westzijde van de Dijkweg een groot aantal als enkelzijdige lintbebouwing gebouwde burgerwoningen voor op relatief smalle, 40 tot 45 m lange kavels. Deze meestal in twee bouwlagen onder kap gebouwde burgerwoningen bestaan uit vrijstaande, twee-onder-een-kapwoningen en uit eengezinsrijenwoningen en kennen een grote verscheidenheid in bouw- en kaprichting, bouwstijl en grootte. Het merendeel van de woningen heeft een '20-'30-er jaren uitstraling. Bijna alle woningen zijn gerealiseerd in een nagenoeg strakke rooilijn. Ter hoogte van de aansluiting van de Strijplaan op de Dijkweg staan twee panden op een veel grotere afstand van de straat. Hier bevindt zich het wijkgebouw.
Ook in het zuidelijk deelgebied is sprake van een beperkte hoeveelheid openbaar groen. Het belangrijkste groenelement bestaat uit een brede, uit bomen en struiken bestaande groenzone in de westelijke randzone van het bedrijventerrein. met name ter hoogte van de aansluiting van de overgang van de Dijkweg naar de Nieuweweg is deze groenzone van groot belang omdat deze hier een omvangrijke buitenopslag aan het oog onttrekt. Ter hoogte van de aansluiting van de Strijplaan op de Dijkweg beweegt het water van De Strijp zich langs de westzijde van het bedrijventerrein naar de langs de Nieuweweg gelegen vaart. Ook binnen het zuidelijk deelgebied is het water van weinig betekenis voor de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein.
2.3 Gebiedsvisie
Het plangebied wordt beschouwd als bestaand stedelijk gebied en het bedrijventerrein is ook als zodanig aangewezen. Revitalisering en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen zijn belangrijke speerpunten. Bij ontwikkelingen binnen het plangebied zijn intensief ruimtegebruik, duurzaamheid en segmentering belangrijke uitgangspunten. Voor segmentering geldt enerzijds waar mogelijk streven naar een zo hoog mogelijke milieuhindercategorie, anderzijds aandacht voor omgevingskwaliteit en landschappelijke inpassing.
Het plangebied wordt conform de bestaande situatie bestemd waarbij de hoogst haalbare milieuzonering wordt vastgelegd (met uitzondering van categorie 5 en 6 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Daarnaast wordt een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen die voortvloeien uit de 'Bedrijventerreinenvisie Westland' en de 'Beleidsregels voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen'.
Het bestemmingsplan past derhalve binnen de beleidslijnen van de diverse overheden.
In het ROK Honselersdijk is het noordelijk deel van de Honsel aangewezen als mogelijke zoeklocatie om de verdichtingsopgave van woningen in de kernen te realiseren. Functiewijziging ligt echter niet voor de hand. Het bedrijventerrein is intensief bebouwd en functioneert goed.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
In de regels van het bestemmingsplan is de vestiging van projectmer-plichtige en mer-beoordelingsplichtige bedrijven uitgesloten. Tevens zullen er gelet op de kenmerken van het project (het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
3.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Als gevolg van het Verdrag van Valletta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp m aken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
3.2.1 Onderzoek archeologie
Gemeentelijk beleid
In mei 2012 is de definitieve versie van de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Westland vastgesteld. Deze beleidskaart dient als onderlegger voor bestemmingsplannen binnen de gemeente, waarin rekening dient te worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. De kaart is afgeleid van de gemeentelijke verwachtingskaart, welke aangeeft in welke zones archeologische resten gevonden kunnen worden.
Door middel van deze kaart kan bepaald worden of er voorwaarden gesteld moeten worden aan omgevingsvergunningen voor bodemverstorende activiteiten. Tot een bepaalde diepte, afhankelijk van de verwachtingswaarde, zijn bodemingrepen vrijgesteld van verplichting tot archeologisch onderzoek. Valt een bodemverstorende activiteit met een grotere diepte in een gebied met een hoge kans op aanwezigheid van archeologische resten, dan worden er extra voorwaarden gesteld aan de vergunning zoals de verplichting tot archeologisch onderzoek.
![]() | ![]() |
Figuur 3.1 Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Westland
Uit bovenstaande figuur blijkt dat het plangebied drie verschillende waarden kent, te weten 'Historische dorpskern' en 'verwachtingszones II en III'.
De archeologische waarden van het gebied bestaan uit de reeds aangetroffen of te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen. Samen bevatten zij een hoeveelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling. Vanwege deze waarden zijn drie afzonderlijke dubbelbestemmingen opgenomen die ieder afzonderlijk aansluiten op één van de drie waarden. Binnen de bestemmingsregels wordt archeologisch onderzoek verplicht gesteld voor (bouw)werkzaamheden die het archeologisch belang kunnen schaden. Hierbij geldt dat hoe hoger de verwachtingswaarde, des te lager zijn de ondergrenzen voor de oppervlakte van bodemingrepen waarboven archeologisch onderzoek nodig is.
Het gebied dat in figuur 3.1 is aangeduid als historische dorpskern omvat onder andere de resten van het Lusthof Honselersdijk en zijn voorgangers. Het terrein werd in 1612 door Prins Frederik Hendrik, stadhouder van 1625 tot 1647, gekocht. Tussen 1620 en 1635 liet hij het terrein inrichten en een nieuw lustslot bouwen. De lusthof is in figuur 3.2 afgebeeld. In 1815 werd het slot afgebroken, tegenwoordig resten nog twee bijgebouwen.
Figuur 3.2 Uitsnede van de kaart van Kruikius uit 1712 met de Lusthof Honselersdijk
3.2.2 Onderzoek cultuurhistorie
Karakteristiek waardevolle bebouwing
Binnen het plangebied bevinden zich cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet als rijks- of gemeentelijk monument zijn aangewezen, maar wel op de mIP-lijst staan. Om deze panden te beschermen, zijn in dit bestemmingsplan aanvullende regels opgenomen.
3.2.3 Conclusie
In het plan worden drie dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de aanwezige categorieën van archeologische waarden. In de planregels is een bouw- en gebruiksregeling opgenomen waardoor de archeologische waarden voldoende zijn geborgd. Er wordt daarnaast een beschermende regeling voor karakteristiek waardevolle bebouwing opgenomen.
3.3 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader1. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Met het oog hierop is in het bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
Rijks- en provinciaal beleid
Het kabinet heeft met provincies en gemeenten een convenant gesloten over een nieuwe aanpak van bedrijventerreinen. Doel is het stimuleren van een gezond economisch vestigingsklimaat waarbij open landschappen worden gespaard, verrommeling wordt tegengegaan en duurzaamheid wordt gestimuleerd. Uitgangspunt is dat eerst op bestaande terreinen naar ruimte voor bedrijvigheid wordt gezocht, voordat tot de aanleg van nieuwe terreinen wordt overgegaan. In de provinciale verordening Ruimte wordt het bedrijventerrein Leehove aangewezen als bestaand bedrijventerrein. Op grond van de provinciale verordening dient bij bestaande bedrijventerreinen de hoogst mogelijke milieucategorie passend bij de omgeving mogelijk gemaakt te worden. Het rijks- en provinciaal beleid gaan dus uit van een betere benutting van bestaande terreinen, eerder dan de aanleg van nieuwe terreinen.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Westland heeft in de Bedrijventerreinenvisie 2008 een strategie voor milieuhinderlijke bedrijvigheid opgesteld. Hierin is het uitgangspunt neergelegd dat de gemeente Westland het niet wenselijk acht om milieuhinderlijke bedrijvigheid (categorie 5 en 6) meer ruimte te geven. Dergelijke bedrijvigheid krijgt binnen de gemeentegrenzen geen uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast heeft de gemeente specifiek beleid opgesteld voor de integrale benadering van de milieuzonering voor de bestemmingsplannen voor de diverse bedrijventerreinen binnen de gemeente. Een uitgebreide beschrijving van deze benadering is te vinden in Bijlage 2. Hieronder wordt deze benadering kort toegelicht.
Gevoelige bestemmingen en gebiedstypen; uitgangspunten milieuzonering
Het bedrijventerrein Honselersdijk is een lokaal bedrijventerrein waar geen functiemenging gewenst is. Ook geldt voor dit bedrijventerrein geen geluidszone op grond van de Wet geluidhinder. Daarom is in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: Standaard SvB). Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Standaard SvB wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.
Bij de milieuzonering dient rekening te worden gehouden met diverse bedrijfswoningen binnen het plangebied, de woningen op het bedrijventerrein en de woningen direct langs het bedrijventerrein (zowel binnen als net buiten het plangebied).
Bedrijfswoningen
De bedrijfswoningen op het bedrijventerrein worden gehandhaafd. Voor dit type woningen worden minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Voor nieuwe bedrijventerreinen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat naast bedrijfswoningen, bedrijven uit maximaal categorie 2 toelaatbaar zijn. Omdat het in dit geval gaat om een bestaande situatie en nieuwe bedrijfswoningen niet mogelijk worden gemaakt, wordt daar flexibeler mee omgegaan. Direct aangrenzend aan bedrijfswoningen, zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Standaard SvB toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.2 zijn op een afstand van 30 m toegestaan. Dit betekent dat bij de milieuzonering voor bedrijfswoningen met 2 afstandsstappen wordt afgeweken van de richtafstanden uit de Standaard SvB. Het afwijken van de richtafstanden ten opzichte van bedrijfswoningen wordt hier aanvaardbaar geacht, omdat de aanwezigheid van bedrijfswoningen binnen het plangebied in de regel een historisch gegroeide situatie betreft. Bovendien is wegbestemmen van de momenteel aanwezige bedrijfswoningen financieel niet haalbaar noch gewenst.
Woningen op het bedrijventerrein
Op het bedrijventerrein zijn ook burgerwoningen aanwezig. Het betreft hier gemengd gebied, zodat in ieder geval met 1 afstandsstap van de richtafstanden mag worden afgeweken. Op het bedrijventerrein Honselersdijk gaat het echter niet om reguliere burgerwoningen. Ook de ligging van de burgerwoningen op het bedrijventerrein is in het algemeen het resultaat van een historisch gegroeide situatie. Deze woningen waren in het verleden aan bedrijvigheid gelieerd en zijn later in gebruik genomen als burgerwoning. In de praktijk zijn enkele van deze woningen nog steeds aan bedrijvigheid gelieerd. met deze historisch gegroeide situatie moeten eventuele omliggende bedrijven in de huidige situatie reeds rekening houden. Omdat het vanuit het effectief gebruik van de ruimte op een bedrijventerrein als Honselersdijk onwenselijk is burgerwoningen te hebben, is ter plaatse van deze woningen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hierdoor is geregeld dat de bestemming van de woningen op termijn kan worden gewijzigd in de bestemming bedrijventerrein. Het wegbestemmen van deze woningen is financieel niet haalbaar noch gewenst.
Het gaat hier in de regel dus om een historisch gegroeide situatie die de gemeente door middel van het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid op termijn wil beëindigen. Om deze reden vindt de gemeente het aanvaardbaar om bij deze woningen 2 afstandsstappen af te wijken van de richtafstanden uit de Standaard SvB. Dit houdt in dat direct naast deze woningen bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Standaard SvB zijn toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.2 zijn op een afstand van 30 m toegestaan en bedrijven uit categorie 4.1 op een afstand van 50 m.
Woningen in de directe omgeving van het bedrijventerrein
Ten noordwesten, zuidwesten en westen van het plangebied ligt een aantal verspreid liggende woningen. Deze woningen liggen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven en het bedrijventerrein Honselersdijk. Deze woningen behoren, juist vanwege de ligging in de directe omgeving van bedrijven, tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Ook het lint woningen langs de Dijkweg die ten zuiden van het bedrijventerrein Honselersdijk liggen, behoren tot dit omgevingstype. Deze woningen liggen tussen het bedrijventerrein Honselersdijk en de bloemenveiling Flora Holland in. Er is geen sprake van een ruimtelijke afscheiding (bijvoorbeeld een groenstrook) tussen deze woningen en de bedrijventerreinen. Tevens maken deze woningen ruimtelijk gezien geen deel uit van de woonwijken in de kern Honselersdijk. Daarom behoren ook deze woningen tot het omgevingstype gemengd gebied. Bij de woningen die tot het gemengd gebied behoren wordt met 1 afstandsstap afgeweken van de richtafstanden uit de Standaard SvB.
Rustige woonwijken
De woonwijken in de kern Honselersdijk worden als rustige woonwijken beschouwd. In deze woonwijken is geen sprake van functiemenging. Tussen deze woonwijken en het plangebied is in de regel een duidelijke ruimtelijke afscheiding in de zin van een groenstrook. Ten opzichte van deze woningen worden de richtafstanden uit de Standaard SvB dan ook onverkort gehanteerd teneinde een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Daar waar de verschillende normen met elkaar overlappen, wordt ten gunste van de strengste norm besloten. Als de afstand tot een bedrijfswoning bijvoorbeeld categorie 3.2 toestaat, maar de afstand tot een rustige woonwijk slechts categorie 2 toestaat, krijgt het betreffende bedrijfsperceel dus een algemene toelaatbaarheid van categorie 2. De gemeente Westland kiest voor bedrijvigheid door nog een extra stap af te wijken van de normen die gelden voor gemengd gebied bij gevoelige functies op het bedrijventerrein zelf. Er kan echter niet zover worden gegaan dat het gunstige woon- en leefklimaat van rustige woonwijken wordt aangetast.
Uitwerking milieuzonering
Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de richtafstanden zoals genoemd in de Standaard SvB en de afwijkingen hiervan zoals hierboven beschreven. De milieuzonering is weergegeven in figuur 3.2.
Afhankelijk van de locatie op het bedrijventerrein zijn bedrijven uit maximaal categorie 2 tot en met 4.1 algemeen toelaatbaar. Bij de milieuzonering zijn de direct afleesbare afstandslijnen zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de bestaande terreingrenzen van de aanwezige bedrijven en kavels. Slechts op enkele locaties is gekozen voor een opsplitsing van bestaande bedrijven in verschillende categorieën. Indien een bedrijf op basis van de aard van de activiteiten valt binnen twee of meerdere categorieën, is aangesloten bij de hoogste milieucategorie van het betreffende bedrijf. Bedrijven die ten tijde van het opstellen van dit plan aanwezig zijn, maar niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, krijgen een maatbestemming (zie Bijlage 3). Op basis hiervan kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze maatbestemming. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.
Inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken – zoals bedoeld in de Wet geluidhinder – worden van vestiging in het plangebied uitgesloten. Ook de vestiging van nieuwe bedrijven die onder het Bevi vallen wordt in het plangebied uitgesloten. In de paragraaf Externe veiligheid is op de risico's als gevolg van dit bedrijf ingegaan.
Afwijken van de gebruiksregels
De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Standaard SvB is verondersteld. In dat geval kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal één categorie hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.
Bedrijfswoningen
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegelaten, alleen de momenteel aanwezige bedrijfswoningen worden positief bestemd. De moderne bedrijfsvoering en beveiliging vereisen in het algemeen niet meer dat er continu (toezichthoudend) personeel aanwezig is. Bovendien leidt de aanwezigheid van bedrijfswoningen tot onnodige beperkingen omtrent de toelaatbaarheid van bedrijven op het bedrijventerrein: de bouw van een bedrijfswoning betekent dat er in de naaste omgeving alleen lichte bedrijven kunnen worden toegestaan.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
- 1. De uitzonderingen hierop zijn de geluidszones op grond van de Wet geluidhinder en de afstandseisen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Vuurwerkbesluit.
3.4 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
Het voorliggend bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Via een wijzigingsbevoegdheid wordt de wijziging van een aantal burgerwoningen in bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Gezien het gebruik als burgerwoning worden op deze locatie geen (grootschalige) bodemverontreinigingen verwacht. Het aspect bodemkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
3.5 Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 4.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit bedrijventerrein Honselersdijk. Het bedrijventerrein is voornamelijk bebouwd en verhard. Er is weinig opgaande beplanting aanwezig, wel liggen er enkele watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het uitgebreide bureauonderzoek in Bijlage 4 is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze gebieden zijn op relatief grote afstand van het plangebied gelegen en worden niet beïnvloed door het consoliderende bestemmingsplan. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat er geen ontwikkelingen direct mogelijk worden gemaakt. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie de vaststelling van het consoliderende bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.6 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Bedrijvigheid
Het toetsingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.
Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:
- 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
- 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
- 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
- enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object. Ook een bedrijf is in principe een beperkt kwetsbaar object. Bedrijven vallen echter onder het begrip kwetsbaar object indien in het gebouw doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn. |
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen is opgenomen in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS). Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Binnenkort zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld. momenteel is een nieuwe AMvB voor het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoorlijnen in voorbereiding. In deze AMvB zal worden aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Daarnaast is rondom de buisleidingen een wettelijk verplichte bebouwingsvrije zone van 5 m voor de veiligheid en onderhoud aan de buisleidingen. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het GR. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:
- het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
- het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
- het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
Onderzoek
Bedrijvigheid
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat binnen het plangebied aan de Stationsweg 23 een inrichting aanwezig is die onder het Bevi valt. Het gaat hier om het bedrijf Nic. Sosef waar verschillende opslaginstallaties voor kunstmest aanwezig zijn.
De PR 10-6-contouren voor dit bedrijf bedragen 80 en 30 m. Binnen deze risicocontouren liggen geen kwetsbare objecten (zie figuur 3.3). Ook maakt het bestemmingsplan hier geen kwetsbare objecten mogelijk. Wel liggen (zowel in als buiten het plangebied) binnen deze risicocontour enkele bedrijven. Deze bedrijven zijn bestaande beperkt kwetsbare objecten. Gezien de aard van de bedrijven (veelal kleine aannemers en garages met weinig personeel) zullen hier naar verwachting geen grote groepen mensen gedurende een groot gedeelte van de dag verblijven. De PR 10-6-contour is een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Van deze richtwaarde kan, om gewichtige reden worden afgeweken. In dit geval zijn er twee redenen om van deze richtwaarde af te wijken, namelijk:
- 1. in het geval van een calamiteit zijn de beperkt kwetsbare objecten, gezien het feit dat ze uit één bouwlaag bestaan en hier in de regel geen verminderd zelfredzame personen verblijven, goed te ontvluchten;
- 2. het betreft hier bestaande objecten. Het verwijderen van deze objecten zou hoge kosten met zich meebrengen.
De gemeente acht het toelaatbaar dat er bestaande beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour liggen. Het PR vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het invloedsgebied voor het GR van dit bedrijf bedraagt 520 m. Vrijwel het gehele plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Het bestemmingsplan maakt hier via een wijzigingsbevoegdheid de wijziging van burgerwoningen in bedrijventerrein mogelijk. Als gevolg van het gebruikmaken van deze wijzigingsbevoegdheid neemt de personendichtheid binnen het invloedsgebied af. Ter plaatse van bedrijven verblijven over het algemeen namelijk minder mensen dan ter plaatse van burgerwoningen. Ook zijn ter plaatse van bedrijven mensen gedurende een kortere tijd van de dag aanwezig dan bij woningen. Het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid zal dan ook niet tot een toename van het GR leiden.
Het huidige GR van Nic. Sosef is niet bekend. met behulp van de Handreiking Verantwoording Groepsrisico is een indicatieve vergelijking van het GR gemaakt. Dit is een indicatieve vergelijking omdat deze handreiking alleen toepasbaar is bij een homogene verdeling van de bevolking, waar in dit geval geen sprake van is. Er is uitgegaan van een opslag van maximaal 600 m², 5% stikstofgehalte en beschermingsniveau 3. Uit de handleiding valt af te leiden dat, om te voldoen aan de oriëntatiewaarde, er zich buiten de plaatsgebonden risicocontour maximaal 150 mensen per ha in het invloedsgebied van Nic. Sosef mogen bevinden. Het invloedsgebied van Nic. Sosef heeft een oppervlakte van 143 ha buiten de PR 10-6-contour. Op basis hiervan mogen er ruim 21.000 mensen in dit gebied aanwezig zijn. Uit de professionele risicokaart blijkt dat de bevolkingsdichtheid van het gebied rond Nic. Sosef circa 6.360 personen is. Gezien het grote verschil tussen de aanwezige bevolking en de maximaal toelaatbare bevolkingsdichtheid valt af te leiden dat het GR onder de oriëntatiewaarde ligt.
In de directe omgeving van het plangebied liggen twee risicovolle inrichtingen: Van den Bos Flowerbulbs en de bloemenveiling Flora Holland. Bij beide bedrijven zijn koelinstallaties met ammoniak aanwezig. Van den Bos Flowerbulbs grenst in het zuidwesten vrijwel direct aan het plangebied. Uit informatie van de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat de PR 10-6-contour van dit bedrijf niet buiten de inrichting ligt. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan. Bij Van den Bos Flowerbulbs is geen sprake van een invloedsgebied, dus is er ook geen verantwoording van het GR noodzakelijk.
Flora Holland ligt ongeveer 50 m ten zuidoosten van het plangebied. In 2011 is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd om de risico's als gevolg van dit bedrijf inzichtelijk te maken. Deze QRA is te vinden in bijlage 5. Uit deze QRA blijkt dat het plangebied ruimschoots buiten de PR 10-6-contour ligt. Het PR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Wel ligt het plangebied grotendeels binnen het invloedsgebied van het GR. Uit de QRA blijkt dat er in de huidige situatie geen GR is (aantal slachtoffers < 10) . Aangezien de vaststelling van dit bestemmingsplan niet tot een toename van het GR leidt, kan een verantwoording van het GR achterwege blijven.
Figuur 3.3 GR Flora Holland
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In het zuidwesten grenst het plangebied aan de N213 (Burgemeester Elsenweg). Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Rondom de weg is een gebied van 200 m waar in principe geen belemmeringen aan het ruimtegebruik hoeven te worden gesteld. De PR 10-6-contour ligt op de weg, waardoor er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contour liggen. In de huidige situatie is het GR kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde (0,006 ten opzichte van de oriëntatiewaarde). Aangezien de vaststelling van dit bestemmingsplan niet tot een toename van het GR leidt, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Aan het eind van deze paragraaf is wel een beperkte verantwoording opgenomen. Spoorlijnen en waterwegen zijn in de omgeving van het plangebied niet aanwezig. Van vervoer van gevaarlijke stoffen over deze transportassen is dan ook geen sprake.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Zowel in het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied ligt een aantal hogedruk aardgastransportleidingen. De kenmerken van deze leidingen zijn weergegeven in tabel 3.1. De ligging van deze leidingen is weergegeven in figuur 3.4.
Figuur 3.4 Leidingen en risicovolle inrichtingen in en rondom het plangebied
Tabel 3.1 Eigenschappen risicovolle leidingen
leiding nr. | eigenaar/beheerder | druk (bar) | uitwendige diameter (inch) | afstand PR 10-6-contour (m) | inventarisatie afstand GR (m) | kortste afstand tot plangebied (m) | belemmeringenstrook (m) |
W-522-03 | Gasunie | 40 | 16 | 0 | 170 | 0 | 5 |
W-522-01 | Gasunie | 40 | 18 | 0 | 200 | 0 | 5 |
W-522-05 | Gasunie | 40 | 16 | 0 | 170 | 0 | 5 |
Uit tabel 3.1 blijkt dat de PR 10-6-risicocontour niet buiten de leidingen ligt. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het plangebied ligt binnen de invloedsgebieden van alle leidingen. Hierboven is reeds uitgelegd waarom de vaststelling van het bestemmingsplan niet tot een toename van het GR leidt.
In de huidige situatie is het GR van de buisleidingen:
- W-522-03 max FOW = 2,67*10-3
- W-522-01 max FOW = 0,03
- W-522-05 max FOW = 3,667*10-4
Het weergegeven GR is de kilometer buisleiding waarbij het GR het hoogst is. Deze kilometers grenzen soms niet direct aan het plangebied waardoor het GR bij het plangebied nog lager kan zijn. Het GR is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Aangezien de vaststelling van dit bestemmingsplan niet tot een toename van het GR leidt, kan een verantwoording van het GR achterwege blijven.
Verantwoording GR
Delen van het plangebied liggen binnen het invloedsgebied van een aantal risicovolle inrichtingen, de N213 en een aantal aardgastransportleidingen. Hierboven is reeds ingegaan op de hoogte van het GR van deze bronnen. Ook is hier vermeld waarom de vaststelling van dit bestemmingsplan geen invloed heeft op de hoogte van het GR. In deze verantwoording van het GR moet nog wel aandacht worden besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de regionale brandweer.
Over de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en beheersbaarheid bij een incident is op 16 juli 2012 advies (referentie VRH 2012/5508/MvV) ontvangen van de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH). De adviezen van de VRH en de beantwoording ervan is weergegeven in paragraaf 6.2.2
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
3.7 Industrielawaai
Normstelling en beleid
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
Het plangebied bestaat uit een niet gezoneerd bedrijventerrein. Op het bedrijventerrein kunnen zich dan ook geen grote lawaaimakers vestigen. Het plangebied ligt buiten de geluidszone van gezoneerde industrieterreinen. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
3.8 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied ligt een aantal leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In paragraaf 3.6 is op de externe veiligheidsaspecten van deze leidingen ingegaan. Hier zijn ook de belemmeringenstroken van deze leidingen genoemd. De belemmeringenstroken worden opgenomen op de verbeelding. Ook lopen door het plangebied twee rioolwaterpersleidingen. Voor deze leidingen geldt een belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van de leiding. Binnen deze belemmeringenstroken zijn geen gebouwen aanwezig. De leidingen en hun belemmeringenstroken zijn opgenomen op de verbeelding. Overige planologisch relevante leiding zijn in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig. Ook liggen hier geen hoogspanningsverbindingen, straalpaden of telecomverbindingen. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.9 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 3.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
In het Besluit niet in betekenende mate en de bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen en dus niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is onder andere het geval wanneer de bijdrage van een project aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen kleiner is dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid zal, gezien de beperkte omvang van de percelen waarop deze wijzigingsbevoegdheid ligt, slechts een zeer beperkt effect op de concentraties luchtverontreinigende stoffen hebben. Dit effect zal zeker kleiner zijn dan 3% van de bovengenoemde grenswaarden. Formele toetsing aan deze grenswaarden kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit binnen het plangebied. Dit wordt gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort. Deze webapplicatie geeft de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs maatgevende wegen weer. Uit de monitoringstool blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 en alle tussenliggende jaren, direct langs de Nieuweweg en de N213 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof wordt voldaan. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ter plaatse van de overige delen van het plangebied ook het geval zijn. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ter plaatse van het plangebied is vanuit luchtkwaliteit daarom sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat. Daarom wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.10 Verkeer
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De Nieuweweg en de Dijkweg vormen de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein. Beide wegen geven verbinding met de N213. Deze weg zorgt voor een goede verbinding van het plangebied met de diverse bedrijventerreinen bij Poeldijk, Honselersdijk, Naaldwijk en maassluis en met de Groenteveiling Westland, de Bloemenveiling Holland en het ALC Coldehove. De N213 loopt in zuidelijke richting door naar de A20. In noordelijke richting sluit de route via de N211 aan op de Lozenlaan en Wippolderlaan die op hun beurt aansluiting geven op de A4. De A4 is echter ook bereikbaar via een zuidoostelijk van Honselersdijk gelegen route over de N213 en N222 (Veilingroute). Vanaf de Dijkweg is de Bloemenveiling Westland direct bereikbaar door middel van de Strijplaan.
De interne ontsluitingsstructuur van het bedrijventerrein bestaat uit de Stationsstraat, Veilingweg, Groenelaan en de Grote Waard.
In het kader van Duurzaam Veilig zijn de wegen gecategoriseerd. De Nieuwe weg, Dijkweg en Grote Waard zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De overige wegen binnen het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.
Ontsluiting langzaam verkeer
Het langzaam verkeer maakt op het bedrijventerrein van dezelfde wegen gebruik als het gemotoriseerd verkeer. Dit is conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig (30 km/h wegen). Langs de Nieuwe weg, Dijkweg en Grote Waard zijn, conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig, vrijliggende fietspaden/fietsstroken aanwezig. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een fietsverbinding tussen de Nieuwe weg en de Groenelaan.
Ontsluiting per openbaar vervoer
Het bedrijventerrein is bereikbaar per bus. Binnen het plangebied zijn bushaltes gelegen langs de Nieuwe weg en de Dijkweg ter hoogte van de Veilingweg, Nederhof en Strijplaan. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Den Haag en Schiedam via Naaldwijk. De buslijn zorgt voor een goede verbinding met de regio.
Verkeersafwikkeling
In de huidige situatie zijn geen knelpunten in de verkeersafwikkeling bekend.
Parkeren
In het parkeerbeleid van de gemeente is opgenomen dat de bedrijven op eigen terrein dienen te parkeren. Bij nieuwbouw dient aan de hand van de parkeernormen het benodigde aantal parkeerplaatsen te worden bepaald. De gemeente Westland heeft in de parkeernormering eigen parkeernormen opgenomen.
Conclusie
De bereikbaarheid voor het verkeer is goed te noemen. Door het uitgebreide netwerk van provinciale wegen is het bedrijventerrein buiten de woonkernen om goed bereikbaar vanaf de rijkswegen A4 en A20, vanuit het Westland en vanuit het Havengebied van Rotterdam. De verkeersveiligheid is voldoende gewaarborgd door de inrichting conform Duurzaam Veilig. Eveneens is de verkeersafwikkeling voldoende gewaarborgd. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd te worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
3.11 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.
In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie midden-Holland. Ten slotte is in 2012 de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
Gemeentelijk beleid
Het waterplan Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart weergegeven. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2006-2010 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Binnen dit plan is er sprake van drie verschillende zorgplichten: stedelijk afvalwater, afstromend hemelwater en afvloeiend grondwater. De doelstellingen van de zorgplichten sluiten aan bij de uitgangspunten van de KRW. De hierin beschreven ontwikkelingen
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Honselersdijk.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en de 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ligt tussen de NAP +0,25 m en NAP +0,8 m.
Waterkwantiteit
Het plangebied is gelegen in Boezemgebied en in de Boschpolder. In het plangebied zijn enkele primaire en secundaire watergangen aanwezig. Het boezempeil bedraagt NAP -0,43 m.
Gele cirkel= Globale ligging plangebied
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn enkele secundaire waterkeringen, boezemkades, aanwezig.
Paarse cirkel = ligging plangebied
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Ook is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor de woonbestemming kan worden gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Deze percelen zijn reeds verhard. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor toekomstige nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt in ieder geval het primaire oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
3.12 Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Er worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Verantwoording Planvorm
Zoals uit de voorgaande hoofdstukken is gebleken, is het karakter van dit bestemmingsplan consoliderend van aard, aangezien er in het plangebied geen ontwikkelingen voorzien zijn. Het bestemmingsplan vervult daarom in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie. Iedere functie kan derhalve apart worden bestemd met een passende bestemming die toegesneden is op de betreffende situatie. De gemeente Westland kiest ervoor om voor alle bedrijven in het plangebied de bestemming 'Bedrijventerrein' toe te kennen. Bestaande andere activiteiten zoals kantoren en detailhandel zijn voorzien van specifieke functieaanduidingen, om het gebruik goed mogelijk te maken. Het doel is echter om zoveel mogelijk ruimte te bieden voor primaire bedrijfsactiviteiten.
Door de gehanteerde bestemmingsplansystematiek blijven initiatieven mogelijk, maar zijn deze uitsluitend mogelijk waar dit stedenbouwkundig en planologisch verantwoord is. In de planregels zijn om die reden binnenplanse afwijkingsmogelijkheden of wijzigingsbevoegdheden opgenomen, zodat er altijd een afweging kan worden gemaakt of een initiatief past binnen het beleid van de gemeente.
De opbouw en indeling van verbeelding en regels is gebaseerd op de RO Standaarden 2008, welke onderdeel vormen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarnaast is de terminologie van de regels afgestemd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Binnen de gemeente ontstaat zo uniformiteit met andere geactualiseerde bestemmingsplannen.
4.2 Verbeelding (Plankaart)
De verbeelding is opgebouwd uit een aantal elementen te weten:
- enkelbestemmingen;
- bouwvlakken;
- dubbelbestemmingen;
- aanduidingen.
Enkelbestemmingen en bouwvlakken
Bestemmingen bestaan doorgaans uit twee vlakken: een enkelbestemmingsvlak en een bouwvlak. In sommige gevallen is uitsluitend een enkelbestemming opgenomen. Het enkelbestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. In sommige gevallen in het bestemmingsplan vallen het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samen. Op de verbeelding is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Dubbelbestemmingen
Dubbelbestemmingen zijn opgenomen voor gronden, waar twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. Voorbeelden van dubbelbestemmingen zijn ondergrondse leidingtracés, archeologische waarden en waterkeringen.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in drie verschillende aanduidingen te weten:
- 1. functieaanduidingen;
- 2. bouwaanduidingen;
- 3. maatvoeringaanduidingen.
Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeeld van een voorkomende bouwaanduiding in het plangebied is 'onderdoorgang'.
Functieaanduidingen
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen die binnen het plangebied voorkomen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel', 'nutsvoorziening' en 'specifieke vorm van bedrijf - ..'.
Maatvoeringaanduidingen
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen. In het plangebied zijn maatvoeringaanduidingen opgenomen voor de maximale goot- en bouwhoogtes (m) en maximum bebouwingspercentages (%).
4.3 Uitleg Van De Planregels
In deze paragraaf wordt per artikel een toelichting gegeven op de planregels.
4.3.1 Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregel.
4.3.2 Inleidende regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
4.3.3 Bestemmingsregels
Agrarisch (Artikel 3)
Eén perceel aan de Dijkweg 157 is bestemd als Agrarisch. Ter plaatse is een glastuinbouwbedrijf toegestaan alsmede een bedrijfswoning.
Bedrijventerrein (Artikel 4)
De bestemming 'Bedrijventerrein' is toegekend aan de belangrijkste functie in het plangebied. Om deze reden wordt de uitleg van dit artikel uitgebreid toegelicht.
Bestemmingsomschrijving
Op gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn zowel bedrijven toegestaan, alsmede wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen.
Bedrijven zijn toegestaan voor zover deze behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijvigheid. De milieucategorie van de bedrijven wordt bepaald aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten die is opgenomen als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt gewerkt met de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. In Bijlage 1 is een toelichting op het gebruik van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Voor het vaststellen van de milieuzonering is uitgegaan van de bestaande woonbebouwing of solitaire woningen (burgerwoningen en bedrijfswoningen) in of langs de randen van het plangebied. Bedrijven uit een zwaardere categorie dienen op een grotere afstand van de woonbebouwing te worden gesitueerd dan de bedrijven uit lagere milieucategorieën. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak van de milieuzonering zie ook paragraaf 3.3.
De milieuzonering is op de verbeelding aangegeven door middel van categorieaanduidingen binnen de bestemming Bedrijventerrein. Op de verbeelding is na de letter die de bestemming aangeeft, de hoogst toelaatbare categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (tussen haakjes) aangegeven (bijvoorbeeld BT b<3.1). Op het bedrijventerrein varieert de algemene toelaatbaarheid van maximaal milieucategorie 2 tot en met maximaal milieucategorie 4.2. Een aantal bedrijven voldoet niet aan de aldaar maximale toelaatbare milieucategorie, maar kunnen ter plaatse wel gehandhaafd blijven. Voor deze bedrijven zijn maatbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat bij verplaatsing of beëindiging van een dergelijk bedrijf eenzelfde soort bedrijf is toegestaan of een bedrijf dat past binnen de toelaatbare categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Op het bedrijventerrein bevinden zich naast bedrijven een aantal andere functies. Deze hebben een specifieke functieaanduiding gekregen om het gebruik goed mogelijk te maken. Voorbeelden hiervan zijn zelfstandige kantoren, detailhandel en een benzinestation.
Bouwregels
Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Op de verbeelding en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in bedrijfsgebouwen en overkappingen, bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Nadere eisen
In dit lid is bepaald dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen omtrent de situering van de gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer.
Specifieke gebruiksregels
In dit lid zijn een aantal bepalingen opgenomen die bepaalde gebruiksvormen uitsluiten. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van risicovolle inrichtingen. In de begrippen is het begrip 'risicovolle inrichtingen' verklaard. Ook geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan.
Daarnaast zijn een aantal zaken uit de beleidsregels voor publieksfuncties op bedrijventerrein (zie paragraaf 2.1.3) in de specifieke gebruiksregels opgenomen. Zo zijn bijvoorbeeld leisure, detailhandel en zelfstandige kantoren in de regel niet toegestaan.
Tot slot zijn er specifieke gebruiksregels opgenomen voor showrooms, onzelfstandige kantoren en opslag van goederen buiten het bouwvlak.
Afwijken van de bouwregels
In dit lid zijn een aantal bepalingen opgenomen in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om het vergroten van de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, alsmede het aanpassen van het maximum bebouwingspercentage.
Afwijken van de gebruiksregels
Uit het oogpunt van flexibiliteit zijn in dit lid een aantal bepalingen opgenomen waarbij het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken.
- Staat van Bedrijfsactiviteiten
De eerste bepaling betreft het afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken om bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in twee categorieën hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.
- Detailhandel in volumineuze goederen
Detailhandel is op het bedrijventerrein niet toegestaan, aangezien deze behoren te worden gehuisvest in de daarvoor aangewezen winkelcentra. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze gebruiksregel om bepaalde vormen van detailhandel in volumineuze goederen op het bedrijventerrein toe te staan, aangezien deze vorm van detailhandel zich vaak buiten de traditionele winkelcentra wil vestigen. Deze regeling sluit aan bij de Bedrijventerreinenvisie en de beleidsregels voor publieksfuncties op bedrijventerreinen.
- Zelfstandige kantoren
In overeenstemming met de Bedrijventerreinenvisie en de beleidsregels voor publieksfuncties op bedrijventerreinen, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de specifieke gebruiksregels voor het toestaan van zelfstandige kantoren. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen, dient te worden getoetst aan een aantal voorwaarden die zijn opgenomen in de regels.
- Wijzigingsbevoegdheden
Binnen de bestemming zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Om te voorkomen dat zich in het plangebied een planmer-plichtig bedrijf vestigt, waardoor er in dat kader een planMER voor het bestemmingsplan nodig is, zijn planmer-plichtige activiteiten niet rechtstreeks toegestaan. Door middel van de wijzigingsbevoegdheid kunnen deze alsnog worden toegestaan, mits vooraf een milieueffectenrapportage wordt opgesteld zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. De tweede wijzigingsbevoegdheid heeft betrekking op het verwijderen van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Van deze bedrijfswoning kan gebruik worden gemaakt indien het gebruik als bedrijfswoning is komen te vervallen.
Groen(Artikel 5)
De groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Naast beplantingen en plantsoenen zijn hier onder andere ook voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, bermen en bermsloten mogelijk.
Maatschappelijk (Artikel 6)
Het wijkgebouw aan de Dijkweg is bestemd als 'Maatschappelijk'.
Tuin (Artikel 7)
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen en gedeeltelijk de zijtuinen bij de burgerwoningen.
Verkeer (Artikel 8)
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.
Verkeer - Verblijfsgebied(Artikel 9)
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en fiets- en voetpaden.
Water (Artikel 10)
De bestaande watergangen in het plangebied zijn bestemd als Water. Op de gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan, zoals steigers, bruggen en duikers.
Wonen (Artikel 11)
De woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. De regeling voor de woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: Wonen en Tuin. Het artikel Tuin is al besproken onder artikel 7.
De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming Wonen. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn bestemd als Tuin.
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de goot- en bouwhoogte vastgelegd.
Erfbebouwing
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot de oppervlakte en hoogte van erfbebouwing.
In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden ondernemingen
Aan-huis-gebonden ondernemingen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m² per woning.
Leiding - Riool (Artikel 13)
Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante afvalwatertransportleiding is de bestemming Leiding - Riool opgenomen. Het betreft hier een dubbelbestemming. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan het bevoegd gezag.
Waarde - Archeologie - 1 - 3 en - 4
(Artikel 14, Artikel 15 en Artikel 16)
Conform het archeologiebeleid worden drie afzonderlijke beschermingsregimes vastgelegd in het kader van te beschermen archeologische waarden. Het gedeelte van het plangebied dat valt onder 'historische dorpskern, is bestemd als Waarde - Archeologie-1. Op dezelfde wijze zijn 'verwachtingszone 2 en 3 respectievelijk bestemd als Waarde - Archeologie-3 en Waarde - Archeologie-4. Deze bestemmingen fungeren als dubbelbestemmingen. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor is een verplichting opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met omgevingsvergunning worden gerealiseerd. Het onderscheid zit in het feit dat binnen categorie de historische dorpskern vanwege de hogere verwachtingswaarde eerder onderzoek nodig is (vanaf 50 m²) dan binnen de categorieën 'verwachtingszone 2 en 3' (vanaf 250 m² en vanaf 500 m²).
In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is ook voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een omgevingsvergunningsplicht opgenomen.
Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is via omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 17)
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied. Het betreft de Zanddijk (kernzone en beschermingszone).
Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met Waterstaat - Waterkering samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming Waterstaat zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland van toepassing is.
4.3.4 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel (Artikel 18)
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels (Artikel 19)
De algemene bouwregels omvatten bouwregels die aanvullend op de regels van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Er wordt onder andere verwezen naar de op de verbeelding vastgelegde hoogtematen en bebouwingspercentages. Daarnaast zijn er, tenzij hoofdstuk 2 anders bepaalt, standaard hoogtematen vastgelegd voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Naast deze meer algemene bepalingen kent het artikel de volgende regelingen.
Overschrijding bouwgrenzen
Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.
Ondergrondse bouwwerken
In dit lid is bepaald dat de regels in dit plan ook van toepassing zijn op ondergrondse bouwwerken.
Parkeernormering
In dit lid is bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling het Westlands Verkeer- en Vervoerplan van toepassing is.
Dakkapellen
In dit lid zijn de mogelijkheden en toegestane afmetingen voor dakkapellen vastgelegd.
Bestaande bouwwerken
Dit lid bepaalt dat bestaande bouwwerken mogen worden teruggebouwd wanneer deze met een vergunning tot stand zijn gekomen.
Algemene gebruiksregels (Artikel 21)
In dit artikel zijn een aantal vormen van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen. Daarnaast is aangegeven wat niet onder strijdig gebruik valt. Het gaat hier om gebruik dat ingevolge de APV van de gemeente Westland is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels(Artikel 22)
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwregels, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Hierbij is ook bepaald dat in ieder geval niet kan worden afgeweken van de bouwregels wanneer hiermee onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Dit artikel bepaalt tevens op welke onderdelen de bouwverordening niet van toepassing is. Artikel 9 van de Woningwet regelt immers primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene wijzigingsregels(Artikel 23)
Overschrijding bestemmingsgrenzen
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt in het geval van gewenste dan wel noodzakelijke geringe afwijkingen van de bestemmingsgrenzen.
Waarde - Archeologie
In dit artikel is geregeld dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie van de verbeelding kan worden verwijderd indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Overige regels (Artikel 24)
Karakteristieke waardevolle bebouwing
In het plangebied is een aantal gebouwen aanwezig welke als cultuurhistorisch waardevol zijn aangemerkt. Deze gebouwen hebben op de planverbeelding de aanduiding 'karakteristiek'. Voor deze bouwwerken is een aantal beschermende maatregelen opgenomen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om een sloopverbod zonder omgevingsvergunning.
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
4.3.5 Overgangs- en slotregel
Overgangsrecht (Artikel 25)
In dit artikel is het overgangsrecht voor gebruik en gebouwen opgenomen conform artikel 3.2.2 Bro.
Slotregel (Artikel 26)
In dit laatste artikel wordt de titel van het bestemmingsplan genoemd.
Hoofdstuk 5 Handhaving
Handhaven op maat
Burgemeester en wethouders van Westland hebben begin 2011 de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet- en regelgeving, normstelling, vergunningverlening, uitvoering, toezicht en handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.
Resultaten inventarisatie
Grote Waard 13
Betreft een drumschool 'Leon van der Geest'. Omdat deze functie niet op een bedrijventerrein past, is deze niet positief bestemd.
Stationsweg 45
Betreft een winkel in de verhuur en verkoop van kleding 'In de Verkleedkist'. Omdat deze functie niet op een bedrijventerrein past, is deze niet positief bestemd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan richt zich voornamelijk op de consolidatie van de huidige situatie. In dit plan kunnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in functies of bebouwing ontstaan. Er is geen sprake van kosten bij de gemeente waarop de regels ten aanzien van grondexploitatie in de Wro van toepassing zijn. met de aangepaste milieuzonering wordt het bestemmingsplan aangepast aan de verplichtingen die voortvloeien uit huidige wet- en regelgeving. Waar mogelijk wordt hiervan afgeweken, om tegemoet te komen aan de nodige flexibiliteit. Omdat het bestemmingsplan geen veranderingen meebrengt en de bestaande situaties die mogelijk strijdig zijn met actuele milieuregelgeving specifiek worden bestemd, kan een nader onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid achterwege blijven. Gelet op de specifieke bestemmingen is toch gekozen om een onderzoek uit te laten voeren. Uit de risicoanalyse heeft bureau SAOZ geconcludeerd dat er geen planschade te verwachten valt.
6.2 Overleg 3.1.1 Bro
6.2.1 Inspraak
Gezien het feit dat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bevat, wordt het houden van een inspraakprocedure niet noodzakelijk geacht.
6.2.2 Overleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan de wettelijke overlegpartners voorgelegd. De overlegreacties zijn in deze paragraaf samengevat en van beantwoording voorzien.
Overlegreacties
Hoogheemraadschap van Delfland
Samenvatting
In de waterparagraaf is aangegeven dat er nog informatie benodigd is over de ligging van de waterkeringen, persleiding en informatie van de peilgebieden in de Boschepolder en de boezem. De persleidingen zijn correct op de verbeelding overgenomen. Wanneer deze informatie correct in de waterparagraaf wordt opgenomen, kan men met het plan instemmen.
Beantwoording
Alle benodigde informatie zal op een correcte wijze in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Gasunie
Samenvatting
In het plangebied ligt een drietal gastransportleidingen met toebehoren van de Gasunie en een gasontvangstation die bij de Gasunie in beheer is.
Verbeelding
Op de verbeelding is de ligging van de gastransportleidingen met toebehoren en het gasontvangst-station niet geheel overeenkomstig de gegevens van de Gasunie weergegeven. Voor het gasontvangst-station (GOS) aan de Veilingweg wordt verzocht om in plaats van de bestemming 'Bedrijventerrein' met de aanduiding 'nutsvoorziening' een aparte bestemming 'Bedrijf – Gasontvangstation' op te nemen. Verzocht wordt om de hoogte van het hekwerk rondom het GOS aan te passen naar 3 m. Dit in afwijking van de maximale bouwhoogte voor erfafscheidingen, zoals genoemd in artikel 4.2.3 onder a en b (maximaal 1 en 2 m).
Bouwvlak boven de leiding bij de Veilingweg
Uit de verbeelding blijkt dat er een bouwvlak boven de leiding is geprojecteerd. De daadwerkelijke bebouwing komt niet overeen met het opgenomen bouwvlak. Aardgastransportleidingen van de Gasunie vallen onder de regelgeving van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Een van de doelstellingen van het Bevb is om de belemmeringenstrook, die bij een aardgastransportleiding hoort, in beginsel obstakelvrij te houden in verband met onderhoud van de buisleiding. Gelet op deze doelstelling en het feit dat de daadwerkelijke bebouwing niet binnen de belemmeringenstrook is gelegen, wordt verzocht om het bouwvlak ter plaatse van de Veilingweg 20 (Innova Geveltechniek) aan te passen aan de feitelijke situatie.
Planregels
Verzocht wordt om het ontbrekende artikel 'Leiding – Gas' op te nemen in de planregels.
Toelichting
Verzocht wordt om in hoofdstuk 3.6 Externe veiligheid de term "belemmeringenstrook" te hanteren in plaats van 'Bebouwingsvrije zone'. De breedte van de belemmeringenstrook is juist op de verbeelding opgenomen, namelijk 4 meter ter weerszijde van de hartlijn van de leiding. In de toelichting wordt echter aangegeven dat de belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn zou zijn. De toelichting kan op dit punt worden aangepast.
Beantwoording
Op zowel de planverbeelding, als ook in de regels en de toelichting, zullen de 3 gastransportleidingen en het gasstation op een juiste wijze worden afgebeeld en omschreven. Ook zal de belemmeringenstrook aan weerszijden van de aardgastransportleiding en ter hoogte van Veilingweg 20 in de planverbeelding worden opgenomen. Het ontbrekende artikel 'Leiding – Gas' zal worden opgenomen in de planregels en de toelichting zal op bovengenoemde punten worden aangepast.
Provincie Zuid-Holland
- a. Verzocht wordt om dit bestemmingsplan pas vast te stellen na vaststelling van de actualisatie van de Provinciale Structuurvisie (PSV).
- b. Omdat verantwoording op basis van hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid nog niet (volledig) is uitgevoerd en het advies van de VRH nog niet is uitgebracht, kan nog niet worden aangegeven of dit plan in strijd is met provinciaal ruimtelijk belang. Verzocht wordt de toelichting hierop aan te vullen en de verantwoording van het groepsrisico toe te voegen.
- c. Verzocht wordt om toezending van de beleidsnota archeologie en de daaruit afgeleide waardenkaart. Dit omdat uit de toelichting van het bestemmingsplan niet valt op te maken hoe tot deze waardestelling en onderzoeksnormen, die afwijken van de CHS, gekomen is.
- d. In het plangebied lopen meerdere regionale waterkeringen. Hierover is iets opgenomen in de toelichting en regels. Op de planverbeelding is de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering echter in het geheel niet terug te vinden.
- e. In artikel 4.1 g is 'detailhandel' opgenomen zonder nadere beperking naar branches. Dit is in strijd met de Verordening Ruimte. Verder is de noodzaak/ wenselijkheid ervan niet in het plan gemotiveerd.
- f. Verzocht wordt om een begripsbepaling op te nemen voor 'volumineuze detailhandel' in de planregels, zoals deze is gedefinieerd in artikel 9, lid 3 onder b van de Verordening Ruimte.
Beantwoording
- a. De planning is om begin volgend jaar dit bestemmingsplan vast te stellen. Gezien de actualiseringsslag van de vele bestemmingsplannen in onze gemeente, kan er vooralsnog geen rekening mee worden gehouden om dit bestemmingsplan pas vast te stellen na vaststelling van de actualisatie van de Provinciale Structuurvisie (PSV). Dit ook omdat in juli 2013 alle bestemmingsplannen dienen te zijn geactualiseerd.
- b. Inmiddels is het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden ontvangen. Zie ook punt 5. Hieruit kan worden opgemaakt dat dit bestemmingsplan – voor wat betreft de verantwoording op basis van hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid - niet in strijd is met provinciaal beleid. De paragraaf Externe Veiligheid zal worden aangepast, waarbij de verantwoording van het groepsrisico zal zijn aangevuld.
- c. De beleidsnota archeologie en de daaruit afgeleide waardenkaart zullen aan de provincie Zuid-Holland worden toegezonden.
- d. Op de planverbeelding zal de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering worden opgenomen.
- e. Op een beperkt aantal plaatsen in het plangebied is detailhandel toegestaan. Deze detailhandel is middels een vrijstelling ex artikel 19 W.R.O. (oud) verleend en opgenomen in dit actualisatieplan.
- f. In artikel 4.6.2 van de planregels van het bestemmingsplan word aangegeven wat er wordt verstaan onder detailhandel in volumineuze goederen. Daarom wordt het niet noodzakelijk geacht om deze ook op te nemen in de begripsbepalingen, zoals opgenomen in artikel 1.
Westland Infra Netbeheer B.V.
Samenvatting
Mits er ook rekening wordt gehouden en overleg is over het eventuele verleggen van de in het voorontwerp aanwezige kabels en leidingen, zijn er geen bezwaren tegen het plan.
Beantwoording
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Van het verleggen van kabels is geen sprake.
Veiligheidsregio Haaglanden
Samenvatting
- a. Geadviseerd wordt de vergunning van Helion Chemie B.V. zo snel mogelijk te herzien en de VRH daarbij te betrekken. Wanneer actuele en definitieve informatie beschikbaar is voor Helion Chemie B.V., zoals de omvang van de PR-10-6-contour(en), het invloedsgebied en de hoogte van het groepsrisico, dient daarnaast ook een aanvullend advies voor dit bestemmingsplan te worden gevraagd. Op dat moment kan door de VRH worden beoordeeld in hoeverre aanvullingen op onderliggend advies gemaakt moeten worden.
- b. Om de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken, wordt geadviseerd om een technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en vervangende nieuwbouw van alle verblijfobjecten binnen het plangebied, zoals (bedrijfs)woningen, werkplaatsen van bedrijven, bijeenkomstruimten, etc.
- c. Bij verbouw of (vervangende) nieuwbouw van objecten binnen 325 meter van de N213 en binnen het invloedsgebied van de hoge druk aardgastransportleidingen is het belangrijk dat mensen veilig kunnen vluchten. Dit betekent dat onafhankelijk van de locatie van het incident een vluchtweg wordt geadviseerd via de tuin/gevel aan de afgekeerde zijde van deze risicobronnen.
- d. Geadviseerd wordt in een plan ten behoeve van noodsituaties van de verschillende calamiteiten zoals brand, ook scenario's op te nemen die zich buiten het object voor kunnen doen. In het kader van externe veiligheid zijn dit de scenario's van een brand in een opslag met gevaarlijke stoffen bij Arend-Sosef b.v. of Helion Chemie B.V., het vrijkomen van ammoniak bij Flora Holland, een incident met een hoge druk aardgastransportleiding of een incident met het transport van gevaarlijke stoffen over de Burgemeester Elsenweg (N213). Naast de scenario's moeten ook de handelingsperspectieven worden beschouwd. Hierbij is het ook van belang dat dit structureel wordt geoefend.
- e. Geadviseerd wordt om alle bewoners, het personeel van de bedrijven en de vaste gebruikers binnen het plangebied te informeren over de verschillende risico's en gevaren in de omgeving, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft.
Beantwoording
- a. Het ontwerp bestemmingsplan zal voor en aanvullend advies aan de VRH worden toegezonden.
- b. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen geen regels opgenomen worden om dit te realiseren. Dit zal in overweging genomen worden bij individuele omgevingsvergunningen. Om dit onder de aandacht te brengen bij het team Omgevingsvergunningen en Erfgoed, zal in de toelichting van het bestemmingsplan het advies van de VRH hierover worden opgenomen.
- c. Aangezien hier sprake is van een bestaande situatie is het moeilijk om invulling te geven aan dit advies. Dit advies geeft daarom geen aanleiding voor verbinden van regels aan dit bestemmingsplan.
- d. Elk bedrijf moet op grond van de arbeidsomstandigheden wet een nood- en ontruimingsplan hebben. In het noodplan moet onder meer geregeld zijn welke beschikbare middelen en maatregelen er zijn ten-einde adequaat te kunnen handelen bij een calamiteit. Het nood- en ontruimingsplan moet gebaseerd zijn op de noodsituaties die plaats kunnen vinden. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen geen verdergaande voorschriften opgenomen worden om dit te realiseren. Dit advies geeft geen aanleiding voor verbinden van regels aan dit bestemmingsplan. Bij een transportroute gevaarlijke stoffen moet in de regel tot op een afstand van 200 meter rekening gehouden worden met ruimtelijke belemmeringen, ongeacht of het invloedsgebied van een transportroute gevaarlijke stoffen groter is. Dit advies geeft, gezien deze afstand tot de benoemde objecten en de risico-communicatiecampagne van de regio Haaglanden, waarbij de gemeente Westland betrokken is, geen aanleiding voor het verbinden van regels aan dit bestemmingsplan.
- e. Er wordt in de regio Haaglanden gewerkt aan een risico-communicatiecampagne. De gemeente Westland is bij deze campagne betrokken en zal daarmee, in samenwerking met de overige Haaglanden gemeenten, een adequate invulling geven aan risicocommunicatie. Dit advies geeft geen aanleiding voor het verbinden van regels aan dit bestemmingsplan.
6.3 Terinzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform artikel 3.8, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 21 december 2012 zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid geweest zienswijzen in te brengen tegen dit plan. De ingebrachte zienswijzen zijn na de terinzagelegging samengevat en van beantwoording voorzien in de separate Nota Zienswijzen (Bijlage 6). Hierin is ook aangegeven in hoeverre de ingebrachte zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Standaard Svb
Bijlage 1 Toelichting Algemene Aanpak Milieuzonering Met Behulp Van De Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beleid Milieuzonering
Bijlage 2 Beleid milieuzonering
Bijlage 3 Overzicht Specifiek Bestemde Bedrijven
Bijlage 3 Overzicht specifiek bestemde bedrijven
Bijlage 4 Bureauonderzoek Ecologie
Bijlage 4 Bureauonderzoek ecologie
Bijlage 5 Kwantitatieve Risicoanalyse Flora Holland
Bijlage 5 Kwantitatieve risicoanalyse Flora Holland