Vogelaer 19 te Honselersdijk
Bestemmingsplan - Gemeente Westland
Vastgesteld op 07-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Vogelaer 19 te Honselersdijk met identificatienummer NL.IMRO.1783.GTGWVOGELAER19pbp-ON01 van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
Een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan het agrarisch bedrijf verwant product
Een product dat ten dienste staat van (de oppervlakkige be- en verwerking van) een product uit de agrarische sector, zoals opslag- en verpakkingsmaterialen, potgrond en groeibevorderende additieven (hieronder wordt niet begrepen machines, bouwmaterialen, kantoorartikelen en andere (industriële) artikelen), alsmede een reeds be- en/of verwerkt (verwant) product uit de agrarische sector, zoals melk, boter, kaas, (tomaten)soep, (verpakte) vis, brood, vruchtensap, groentensap en daarmee gelijk te stellen producten die gekoeld dienen te worden.
1.7 aan-huis-gebonden-onderneming
Een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.8 achtererf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.9 achtergevel
Een aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.10 agrarisch handels- en exportbedrijf
Een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het vervoer, de opslag, de oppervlakkige be- en verwerking of de afzet van producten afkomstig uit de agrarische sector, dan wel aan het agrarisch bedrijf verwante producten, zoals opslagbedrijven, koelhuizen en dergelijke en daartoe beschikt over faciliteiten ten behoeve van het vervoer, de opslag, de oppervlakkige be- en verwerking of de afzet. Hieronder worden niet begrepen transportbedrijven, die al dan niet uitsluitend gericht zijn op het vervoer van deze producten.
1.11 agrarische sector
Een economische sector die grondstoffen en voedsel levert, met onderdelen als akkerbouw, bosbouw, tuinbouw, veeteelt en visserij.
1.12 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 atelier
Bedrijfsmatige werkruimte voor de beoefening van kunstzinnige beroepen.
1.14 bebouwing
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 bed & breakfast
Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning, niet zijnde vrijstaand bijgebouw, en wordt gerund door de eigenaar/gebruiker van de betreffende woning. Onder een bed en breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur
1.16 bedrijf
Een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.
1.17 bedrijfsgebouw
Een gebouw ten dienste van de bedrijfsvoering zoals ingevolge de bestemming toegestaan, hieronder niet begrepen een dienstwoning.
1.18 bedrijfsgebouw bij een glastuinbouwbedrijf
Een bedrijfsgebouw ten dienste van een glastuinbouwbedrijf, hoofdzakelijk ten behoeve van bedrijfsruimten, verwerkingsruimten, onderzoeksruimten, laboratoria, presentatieruimten en (niet zelfstandige) kantoorruimten.
1.19 bedrijfsvloeroppervlak
De totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto`s. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.
1.20 bestaande dienstwoning
Een dienstwoning die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of vergund is om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede een dienstswoning die wordt herbouwd gedurende de rechtskracht van het plan ter vervanging van een dienstwoning die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of vergund is om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.21 bestaande bouwwerken
Bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.22 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 bevoegd gezag
Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.25 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.26 bijgebouw
Een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.
1.27 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.29 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.
1.30 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.31 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.32 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.33 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.34 bouwwijze
De wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan zijn:
vrijstaand, twee-aaneen, gestapeld of aaneengebouwd.
1.35 boveninsteek
De snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.36 consumentenvuurwerk
Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.37 dakkapel
Een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.
1.38 dakopbouw
Een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.
1.39 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.40 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.41 dienstwoning
Een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel.
1.42 erf
Al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.
1.43 erfscheiding
De scheiding tussen twee onroerende zaken die niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruikers worden benut, dan wel louter kadastraal gescheiden zijn.
1.44 erker
Een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van het hoofdgebouw, gelegen aan een verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan en zorgt voor een verbijzondering van de voor en/of zijgevel, zonder de architectuur van het hoofdgebouw wezenlijk aan te tasten.
1.45 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.46 geluidshinderlijke inrichtingen
Bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.47 glastuinbouwbedrijf
Een bedrijf gericht op het onder geconditioneerde omstandigheden voortbrengen van producten en het leveren van diensten, door middel van het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht, hoofdzakelijk met behulp van kassen, waarbij er sprake moet zijn van tenminste één volwaardige arbeidskracht die gedurende het hele jaar, een volledige dagtaak, hoofdberoep, hoofdinkomen en hoofdbestaan uit het bedrijf haalt (arbeidsbehoefte), gekenmerkt door juridische en/of emotionele binding van de ondernemer(s) of de arbeidskracht(en) met het bedrijf (duurzaam bedrijfsperspectief) en een perspectief om langere tijd te kunnen blijven bestaan (bedrijfscontinuïteit).
1.48 glastuinbouwdeskundige
Het adviserend overleg bestaande uit vertegenwoordigers van de gemeente Westland, het Hoogheemraadschap van Delfland en LTO Glaskracht.
1.49 groenvoorzieningen
Groenscherm(en) van opgaande beplanting, berm-beplantingen en andere beplantingen voor openbaar of particulier gebruik welke beplanting in planologisch opzicht een ruimtelijk structurerend effect hebben.
1.50 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.51 hoofdwatergang
Primair water als bedoeld in de ‘Leggerkaart Wateren’ van het Hoogheemraadschap van Delfland.
1.52 horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.53 innovatiecentrum behorende bij een substraatbedrijf
een innovatiecentrum waar groente- en sierteeltgewassen worden onderzocht op nieuwe groeibodems/substraten. Er vindt primaire teelt onder glas plaats.
1.54 kamerbewoning
Het bewonen van onzelfstandige woonruimte, zoals in de vorm van één of meerdere kamers en/of het bewonen van zelfstandige woonruimte door meer dan één gemeenschappelijk huishouden.
1.55 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.56 kas
Een bouwwerk met een bouwhoogte van 1,00 meter of meer behorende bij een glastuinbouwbedrijf, (nagenoeg) geheel van glas of ander licht doorlatend materiaal (minimaal 20% licht doorlatend), hoofdzakelijk ten behoeve van kweekruimten.
1.57 koeltoren
Een gesloten ruimte of bouwwerk bestaande uit een waterbak met daarboven een lamellenblok, gemonteerd in een omkasting en voorzien van een ventilator bedoeld om water terug te koelen met de buitenlucht.
1.58 kweken
Het proces van telen, opkweken, afkweken, veredelen, selecteren en/of verzorgen.
1.59 kweekruimte
Een (open) ruimte waarin het kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht plaats vindt.
1.60 laad- en losruimte
Dat gedeelte van het bedrijf waar het laden en lossen van producten plaats vindt (bijvoorbeeld in de vorm van een dockshelter), hieronder niet begrepen een laad- en loskuil.
1.61 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zend-masten.
1.62 ondergronds bouwwerk
Een voor mensen toegankelijke ruimte onder maaiveldniveau, met uitzondering van kruipruimten.
1.63 oorspronkelijke achtergevel
De achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.
1.64 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en andere openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.65 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.66 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.67 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.68 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.69 primaire bedrijfsgebouw
Een bedrijfsgebouw die wat betreft functie, omvang en uitstraling als belangrijkste bedrijfsgebouw wordt aangemerkt.
1.70 procesautomatiserings- en klimaatbeheersingsbedrijf
Een bedrijf gericht op het ontwikkelen en produceren van technologie om omgevingscondities, zoals water, energie, klimaat, proces, informatiemanagement en duurzaamheid, te besturen in de tuinbouw en gebouwde omgeving.
1.71 risicovolle inrichtingen
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.72 seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.73 straatmeubilair
Bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.74 uitbouw
Uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.75 voorerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een gevellijn op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.76 voorgevel
De naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.77 voorgevelrooilijn
De lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.78 waterbassin
Een waterreservoir voor de opvang en berging van water, gevormd door een aarden wal.
1.79 waterberging
Een berging voor het bergen en opslaan van water.
1.80 watergang
Een secundaire watergang als bedoeld in de ‘Legger Wateren (15 maart 2011)’ van het Hoogheemraadschap van Delfland.
1.81 watersilo
Een bouwwerk voor de opvang en bewaring van water.
1.82 watertank
Een gesloten ruimte of bouwwerk voor de berging van water ten behoeve van de energievoorziening van het glastuinbouwbedrijf.
1.83 windturbine
Een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van de windkracht als aandrijfbron van bewegende delen met een maximaal energie opwekkend vermogen van 15 MW.
1.84 wkk-installatie
Een installatie voor warmtekrachtkoppeling die het mogelijk maakt de bij de opgewekte elektriciteit vrijkomende warmte te benutten.
1.85 woning
Een complex van ruimten (zoals het hoofdgebouw, aan-, uitbouw, aangebouwd bijgebouw en vrijstaand bijgebouw) dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.86 zijerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
De loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 de dakvoet
Het laagste punt van een schuin dak.
2.6 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de daknok
Het hoogste punt van een schuin dak.
2.8 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.9 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.10 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.11 het hart van de weg
Het midden van de rijbaan of, bij gescheiden rijbanen, het midden van de middenberm.
2.12 de lengte van een aanlegsteiger
De afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.
2.13 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch-glastuinbouw
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch - Glastuinbouw" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een glastuinbouwbedrijf;
- b. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -1',een biologisch substraatbedrijf met een bijbehorend innovatiecentrum;
- c. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes);
- d. voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is;
- e. voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf;
- f. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. het wonen in een bij een glastuinbouwbedrijf of biologisch substraatbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd of uitgevoerd:
- a. kassen;
- b. bedrijfsgebouwen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf, zoals bedrijfsruimten, verwerkingsruimten, onderzoeksruimten, laboratoria, presentatieruimten en (niet zelfstandige) kantoorruimten behorende bij het ter plaatse gevestigde glastuinbouwbedrijf;
- c. bedrijfsgebouwen ten behoeve van een biologisch substraatbedrijf;
- d. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals watertanks, watersilo's, (natte) koeltorens, wkk installaties en installaties voor de winning van warmte;
- e. werken, geen bouwwerk zijnde, zoals waterbassins en verkeerskunstwerken;
- f. bestaande bedrijfswoningen (uitsluitend de herbouw en het vergroten) met de daarbij behorende bouwwerken;
en gelden tevens de volgende bouwregels ten aanzien van:
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en/of 3.4.1 voor:
- a. het gebruik van gronden en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de visteelt als ondergeschikt onderdeel van de glastuinbouwfunctie, mits:
- er sprake is van een gesloten systeem, waarbij het afvalwater van de visteelt wordt gebruikt voor het gewas;
- er sprake is van dubbel ruimtegebruik;
- er sprake is van milieu neutrale visteelt;
- de visteelt bedrijfseconomisch ondergeschikt is;
- dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
- b. het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van meerdere glastuinbouwbedrijven, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet glastuinbouw) bedrijfseconomisch ondergeschikt is, mits:
- dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
- dit niet op stedenbouwkundige en/of landschappelijke bezwaren stuit;
- dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
- c. het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van meerdere glastuinbouwbedrijven, mits:
- de centrale voorziening niet leidt tot een afname van het glastuinbouwareaal;
- dit niet op stedenbouwkundige en/of landschappelijke bezwaren stuit;
- dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
- d. (niet zelfstandige) kantoorruimte in een bedrijfsgebouw behorende bij het ter plaatse en (meerdere) niet ter plaatse gevestigd(e) glastuinbouwbedrij(f)/(ven), mits:
- de glastuinbouwbedrijven behoren bij eenzelfde onderneming;
- dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
- de kantoorruimte wordt gevestigd langs een weg uit categorie 1 en/of 2, zoals opgenomen in Bijlage 1;
- de parkeersituatie en verkeersafwikkeling op, naar en vanaf het glastuinbouwbedrijf akkoord is bevonden door de verkeerskundige;
- voldaan wordt aan alle overige regels voor een (niet zelfstandige) kantoorruimte.
- e. het centraal verwerken en verpakken van producten in een bedrijfsgebouw die elders geteeld zijn, mits:
- de geteelde producten die verwerkt en verpakt worden afkomstig zijn van eenzelfde onderneming;
- dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
- niet meer producten verwerkt worden dan afkomstig van maximaal 3x de op het perceel aanwezige hoeveelheid kassen;
- het bedrijfsgebouw een natuurlijk onderdeel van en een eenheid met het glastuinbouwbedrijf blijft uitmaken, dit ter beoordeling van de glastuinbouwdeskundige;
- de parkeersituatie en verkeersafwikkeling op, naar en vanaf het glastuinbouwbedrijf akkoord is bevonden door de verkeerskundige;
- de ontsluiting en het aantal benodigde parkeerplaatsen niet op bezwaren stuit, dit ter beoordeling van de verkeerskundige.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Algemene regels voor afstanden
5.2 Afwijken van de algemene regels voor afstanden
5.3 Algemene regels voor ondergronds bouwen
5.4 Afwijken van de algemene regels voor ondergronds bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.3.2 onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 6,6 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
5.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de ontwikkeling van de glastuinbouw;
- c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- g. ter waarborging van de waterhuishouding.
5.6 Algemene regels voor bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels, tenzij bij de bestemmingsregels anders is bepaald:
5.7 Afwijken van de algemene regels voor bedrijfswoningen
5.8 Ondergrondse bouwwerken
- a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting;
- e. als opslagplaats voor bagger- en grondspecie, anders dan in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
- f. als opslagplaats voor materialen, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind, vloeibare afvalstoffen of brandstoffen, anders dan in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
- g. als opslagplaats van gebruiksklare of onklare voer- en/of vaartuigen en/of onderdelen daarvan;
- h. als opslagplaats voor bedrijf gerelateerde goederen en/of materialen vóór de voorgevelrooilijn;
- i. als opslagplaats voor bedrijf gerelateerde goederen en/of materialen achter de voorgevelrooilijn, hoger dan 4 meter;
- j. als uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- k. voor privé gebruik van gronden met de bestemming "Agrarisch – Glastuinbouw", met uitzondering van het niet strijdige privé gebruik als omschreven in artikel 3, lid 3.4.1, onder a;
- l. het houden van paarden in niet-hobbymatig verband.
6.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.'
- c. leidingen en voorzieningen ten behoeve van de glastuinbouwbedrijven.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:
- a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
- b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
- d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
- e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
- f. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- g. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
- h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden.
7.2 Afwijking niet verlenen
Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 9.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1.1 met
- 3. maximaal 10%;
- 4. Lid 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Lid 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Vogelaer 19 te Honselersdijk'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 24 oktober 2019 is een verzoek ingediend tot een herziening van het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied ten behoeve van de inpassing van een biologisch substraatbedrijf met een innovatiecentrum aan de Vogelaer 19-21 te Honselersdijk.
Voorafgaand aan het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan is door initiatiefnemer op 13 november 2018 een Quick Scan glastuinbouw verzoek ingediend bij de gemeente. De gemeente heeft op 23 april 2019 initiatiefnemer laten weten dat de gemeente onder voorwaarden bereid is mee te werken aan de wijziging van het bestemmingsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Het bestemmingsplan behelst de inpassing van een biologisch substraatbedrijf, met innovatiecentrum aan de Vogelaer 19-21 te Honselersdijk.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op de volgende kadastrale percelen:
- NWK, sectie A, nummer 3051;
- NWK, sectie A, nummer 3052;
- NWK, sectie A, nummer 3259;
- NWK, sectie A, nummer 4396;
- NWK, sectie A, nummer 4998;
- NWK, sectie A, nummer 5078;
- NWK, sectie A, nummer 5699.
Uitsnede van het plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:
- Glastuinbouwgebied Westland, zoals vastgesteld op 19 december 2012;
- Paraplubestemmingsplan Parkeernormen, zoals vastgesteld op 20 februari 2018.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan "Vogelaer 19 te Honselersdijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Verkeer- en vervoerbeleid
In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
- Aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
- Realiseren vlinderstructuur Westland;
- Mobiliteitsmanagement;
- Hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
- Langzaam verkeer stimuleren;
- Ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Handhaven op maat
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
- in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
- iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
- in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
- opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
- nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
- de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
- opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
- bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
2.1.2 Regionaal beleid
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
2.1.3 Provinciaal beleid
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.
Het beleid is eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn er uit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota's. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om 1 Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken.
De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
- Een introductie op het Omgevingsbeleid, waarin opgenomen de ruimtelijke hoofdstructuur;
- De ontwikkelrichting die is opgenomen in het deel Ambities en sturing;
- Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- Samenhangende beleidskeuzes, integraal toegankelijk via de digitale raadpleegomgeving.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via h.o.v. verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie
De ruimtelijke hoofdstructuur
Programma ruimte
De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).
De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.
Programma Ruimte
Een nieuwe versie van het Programma ruimte is gelijktijdig met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld en in werking getreden. Het nieuwe Programma ruimte heeft een iets andere opzet gekregen dan voorheen. Er is gekozen om het algemene beleid zoveel mogelijk bij elkaar te zetten in de Omgevingsvisie. Een deel van het beleid uit het oude Programma ruimte is daarom overgezet naar de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma ruimte bevat vooral locatie specifieke en programmatische gegevens. Het gaat om een nadere invulling en uitwerking van een aantal ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. De 3 ha kaart en de tabellen met locaties groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied is terug te vinden in het nieuwe Programma ruimte.
Ambitie
Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau, met een dalende bodem en mede daardoor met een uniek gevarieerd kust-, veen- en rivierenlandschap. In dit gebied hebben inwoners het landschap gevormd en bewoonbaar gemaakt door inpoldering. Ook hebben onze inwoners het gebied verbonden met de rest van de wereld. In de loop der eeuwen heeft zich in Zuid-Holland een meerkernig stedelijk netwerk ontwikkeld. Een centrum van handel, cultuur en wetenschap, met als kenmerk en kracht de diversiteit aan mensen, landschap en economie. Een dynamische delta die altijd dreigingen heeft weten om te zetten in kansen.
Zuid-Holland is kwetsbaar voor veranderingen, zoals globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie. In ons laaggelegen deltagebied heeft de klimaatverandering grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Zuid-Holland is als open economie gevoelig voor de gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. Onze energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. Daarnaast zorgt de trek naar de stad voor een toenemende druk op onze schaarse ruimte. Tegelijkertijd herbergt deze regio een groot reservoir van talent, creativiteit en ondernemerskracht.
De Provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. Onze ambities zijn de kaders waarbinnen wij ruimte geven.
- Naar een klimaatbestendige delta;
- Naar een nieuwe economie: the next level;
- Naar een levendige meerkernige metropool;
- Energievernieuwing;
- Best bereikbare provincie;
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
GLASTUINBOUW
De tuinbouw in Zuid-Holland is in de fase van volwassenheid van hun levenscyclus beland. De werkgelegenheid, de afzet en innovatiekracht van deze sectoren stabiliseren en dreigen zonder bijsturing op termijn wellicht zelfs af te nemen. De opgave voor de glastuinbouw is om te vernieuwen en verduurzamen. Kansen op innovatie en groei ontstaan door meer interactie tussen economische clusters en door nieuwe economische sectoren binnen de traditioneel sterke clusters. Nauwe samenwerking tussen overheden, ondernemers en onderzoekers en een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt kunnen daarbij tot stroomversnelling leiden. Het sneller naar de markt brengen van nieuwe kennis (valorisatie) wordt daardoor bevorderd.
De opgave voor de sector is om meer toegevoegde waarde te genereren bij het zelfde ruimtegebruik met minder verbruik van energie en water. Het proces van schaalvergroting stelt eisen aan de ruimtelijke inrichting van de Greenports en vraagt om modernisering van teeltareaal. Verder experimenteert de sector op grote schaal met nieuwe vormen van energiewinning en waterberging. Naast de primaire productie groeien vooral de toeleverende bedrijven sterk, wat tot conflicterende ruimteclaims leidt, omdat het eveneens van groot belang voor het innovatief vermogen van de sector is dat binnen de provincie voldoende teeltareaal voor (glas)tuinbouw beschikbaar blijft.
Westland is een glastuinbouwgebied dat zich door herstructurering, modernisering en intensivering van het bestaande areaal verder moet ontwikkelen. Binnen Westland is ruimte voor glasopstanden, maar de Provincie biedt bij uitzondering ook ruimte voor weloverwogen vormen van functiemenging, als die het greenportcluster versterken. Bedrijven kunnen worden toegelaten als ze behoren tot de keten glastuinbouw en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Greenport als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel.
2.1.3.1 Afwijken middels 6.15 Omgevingsverordening
De beoogde ontwikkeling ligt in Glastuinbouwgebied, een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II van de verordening, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.
Het bestemmingsplan kan bij uitzondering een bedrijf toelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten, voor zover aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. Deze uitzonderingsregel is opgenomen in artikel 6.15 van de verordening.
Het bestemmingsplan kan bij uitzondering (door toepassing van de afwijking genoemd in artikel 6.15 lid 2 van de verordening) een bedrijf toelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten, voor zover:
a. de gronden zijn gelegen binnen het glastuinbouwgebied Westland-Oostland, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II; en
b. aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt gebruikt gemaakt van deze afwijking. De ontwikkeling voldoet aan hetgeen gesteld is in artikel 6.15 lid 2 van de verordening.
De gronden zijn gelegen in het glastuinbouwgebied Westland-Oostland. Tevens is aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
Voor deze onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 2.2.2 Afweging van deze toelichting.
2.1.4 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.5 Conclusie
Uit de voorgaande beleidskaders kan geconcludeerd worden dat de planvorming niet leidt tot strijdigheden met vigerend ruimtelijk beleid van de gemeente, de provincie en het rijk.
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
2.2.1 Huidige situatie
Het plangebied heeft een oppervlakte van 23.500m2. In het verleden had het plangebied verschillende eigenaren, welke het gebied op verschillende manieren gebruikte.
Onderstaand een afbeelding van hoe het gebied in het verleden gebruikt werd.
Naast het wit aangegeven gedeelte bevindt zich de bedrijfswoning behorende bij het bestaande bedrijf. Het geel aangegeven deel maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Mogelijk kan dit in de toekomst wel aangewend worden voor de bedrijfsvoering.
Het noordelijke deel van het plangebied maakte in het verleden onderdeel uit van een woonkavel. De woning is in 2018 gesloopt. Na de sloop van het perceel is dit perceel braak komen te liggen.
Direct ten zuiden van het braakliggend perceel bevindt zich het bedrijfsperceel waarbij onder ander (buiten)opslag plaatsvindt. Het innovatiecentrum bevindt zich in de aanwezige kassen.
Naast de bedrijfsruimte bevind zich de bedrijfswoning, welke behouden blijft.
Direct ten zuiden daarvan bevinden zich enkele wateropslagtanks.
2.2.2 Afweging
Op 13 november 2018 is een quick scan glastuinbouw ingediend voor de uitbreiding en inpassing van een biologisch substraatbedrijf met een innovatiecentrum. Het verzoek betrof een vergroting van de oppervlakte van het bedrijf, alsmede de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van 1.300m2 naar 9.000m2.
een weergave van de mogelijke ontwikkeling
Het verzoek is voorgelegd aan het Voorbereidend Coordinatie Overleg (VCO). Deze heeft het verzoek behandeld in haar vergaderingen van 28 november 2018, 30 januari 2019, 20 februari en 13 maart 2019
Initiatiefnemer heeft zijn plannen in het VCO toegelicht.
Zowel de Provincie als de gemeente hebben aangegeven dat er vormen van bedrijvigheid zijn in het glastuinbouwgebied die in beginsel niet passend zijn binnen de bestemming, maar om verschillende redenen onder voorwaarden (behorend tot de keten glastuinbouw en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Greenport als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel) na een zorgvuldige afweging toch toegelaten zouden kunnen worden in het glastuinbouwgebied.
Bovendien zijn er bedrijven waarvan een fors deel van het bedrijfsoppervlakte bestaat uit glas, waarbij dit glas ook daadwerkelijk nodig is voor de teelt van gewassen, als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten. Ook dergelijke bedrijven zouden onder voorwaarden toegelaten kunnen worden in het glastuinbouwgebied.
Uitgangspunt daarbij is de vestigings- c.q. uitbreidingslocatie de ontwikkeling van de glastuinbouw niet in de weg mag liggen. Dit komt in de praktijk neer op percelen die qua ligging en omvang beperkingen kennen voor de glastuinbouw.
Initiatiefnemer heeft aangegeven dat de bedrijfsactiviteit, zijnde de productie van duurzame substraat in combinatie met het uitvoeren van teeltproeven en onderzoeksactiviteiten, een primaire en onmisbare schakel is in de keten van het glastuinbouwcluster. Initiatiefnemer heeft nu en in de toekomst ca 6.000 m2 als innovatiecentrum in gebruik voor de teelt en onderzoek van groente- en sierteeltgewassen op nieuwe groeibodem/substraten. Het betreft hier primaire teelt van gewassen onder glas, dat noodzakelijk is voor het bedrijf.
Het VCO heeft aan de hand van de door initiatiefnemer aangeleverde informatie en een locatiebezoek ter plaatse vastgesteld dat het bedrijf behoort tot de keten glastuinbouw en dat de (beoogde) activiteiten ter plaatse aan de Vogelaer een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de greenport. Daarnaast heeft het VCO vastgesteld dat het bedrijf nu ook glas in gebruik heeft als onderdeel van haar bedrijfsactiviteiten. Het VCO is positief ten aanzien van de inpassing/uitbreiding van biologisch substraatbedrijf met een innovatiecentrum binnen het glasareaal.
Vervolgens heeft het VCO beoordeeld of de aangevraagde locatie aanvaardbaar is voor het bedrijf. Uitgangspunt is daarbij dat het bedrijf herstructurering van de glastuinbouw voor de primaire productie en teelt van gewassen niet mag frustreren.
Vastgesteld is dat de gronden zijn gelegen tussen de Vogelaer en een watergang in het gebied. Direct daar achter staat een zeer courante kas met daarachter nog een watergang. In geval van herstructurering dient in elk geval een van deze watergangen vergraven worden. De eigenaar van de achtergelegen kas heeft aangegeven naar het VCO geen interesse te hebben in uitbreiding in de richting van de Vogelaer.
Dit betekent dat ondanks dat het gebied objectief bezien nog in aanmerking komt voor herverkaveling c.q. schaalvergroting er op de kavels die in eigendom zijn van initiatiefnemer naar alle waarschijnlijkheid de eerste 25 jaar geen herstructurering van de glastuinbouw plaats zal vinden. Het VCO is van mening dat een gewijzigd gebruik als gevraagd aanvaardbaar is voor een periode van 25 jaar.
Het gehele bedrijf dient worden ingepast binnen de bestemming “Agrarisch-Glastuinbouw” en worden voorzien van een specifieke functie aanduiding die het gevraagde gebruik toestaat.
2.2.3 Nieuwe Situatie
Een deel van de opstallen zal worden gesloopt. Een aantal opstallen, waaronder het woonhuis (niet zijnde de bedrijfswoning) is al gesloopt. Op de percelen met de nummers 5699, 4998 en 3051 wordt een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd. Voor de uitstraling wordt zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de uitstraling van het glastuinbouwcomplex.
De bestaande proefkassen ten behoeve van de teeltproeven en het laboratorium blijven in hun huidige vorm bestaan.
De opstallen van het Hortiservice (zie onderstaande foto) worden gesloopt. Voor de substraatproductie wordt een nieuw bedrijfspand gebouwd, met een oppervlakte van 9.000m2. De uitstraling van dit gebouw zal aansluiten bij de uitstraling van de omliggende gebouwen. De bouwhoogte bedraagt 10 meter.
Initiatiefnemer is daarnaast voornemens het innovatiecentrum verder uit te breiden, met onder andere een productielocatie voor maatwerk substraten ten behoeve van kwekerijen in het Westland. Hiermee wordt een korte lijn gecreerd tussen maatwerk, ontwikkelingen van substraten en teeltproeven naar klant specifieke mengsels met zeer hoge kwaliteitseisen.
In dit innovatiecentrum worden dus teeltproeven gedaan naar substraten voor de biologische teelt die in eigen beheer zijn ontwikkeld. Vanuit de wereldwijde 'no peat' lobby, waarbij het gebruik van natuurlijk veen wordt teruggedrongen is het namelijk belangrijk om voor de tuinbouw duurzame alternatieve substraten te ontwikkelen en produceren. Ten behoeve van de controle van substraten is op de locatie een laboratorium ingericht waarin alle relevante parameters worden geanalyseerd. De behoefte naar steeds hoogwaardigere biologische substraten bij kwekers is toegenomen.
Op de huidige productielocatie van initiatiefnemers is de capaciteit voor deze ontwikkeling niet meer mogelijk. Daardoor, en vanwege de ligging van die locatie, wenst initiatiefnemer uit te wijken naar de huidige locatie.
2.2.4 Verkeer
Wettelijk kader
In het paraplubestemmingsplan Parkeernormen is in artikel 3.1 als voorwaardelijke verplichting voor parkeren opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen het gebruik van gronden en bouwwerken slechts is toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Met voldoende parkeergelegenheid wordt bedoeld de parkeergelegenheid voor personenauto's, bestelauto's, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de geldende beleidsregel "parkeernormering gemeente Westland".
Afwijking van de parkeernormering is mogelijk indien het voldoen aan de bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of er een bijzonder gemeentelijk belang mee gemoeid is, of op andere wijze dan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de beleidsregel "Parkeernormering gemeente Westland" of door de aanvrager van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernormen of de aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid.
Het beleid ten aanzien van Verkeer en Vervoer is vastgelegd in het Westlands verkeers en vervoersplan. In dit beleid is vastgelegd op welke wijze de bereikbaarheid en veiligheid worden verbeterd en de leefbaarheid wordt beschermd.
In deel 2-2 wegencategorisering, bijlage 7.4 wordt nader ingegaan op de eisen ten aanzien van de uitweg. Deze eisen hebben betrekking op de bruikbaarheid van de weg, het doelmatig en veilig gebruik van de weg en de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente.
Parkeren
Op grond van de geldende parkeernorm geldt voor glastuinbouw een parkeernorm van 4 parkeerplaatsen per hectare glastuinbouw. Op de locatie is al 4.000m2 glas (zijnde het innovatiecentrum) aanwezig. Dit zal worden uitgebreid met 8.410 m2 aan glas (het biologische substraatbedrijf). Op basis van de norm voor glastuinbouw zijn minimaal 5 parkeerplaatsen benodigd.
Binnen het innovatiecentrum en het biologische substraatbedrijf zijn meer dan 5 personen werkzaam. In de huidige situatie zijn, voor het innovatiecentrum, 35 parkeerplaatsen aanwezig. In de toekomstige situatie wordt voorzien in 55 parkeerplaatsen ten behoeve van personenwagens en 5 parkeerplaatsen ten behoeve van vrachtwagens. Hiermee wordt in voldoende ruimte voldaan aan de parkeernorm in het kader van de glastuinbouw en de parkeerbehoefte van het bedrijf.
Ontsluiting
De locatie is gelegen aan de Vogelaer. De Vogelaer betreft een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximum snelheid van 60 kilometer per uur. In de huidige situatie wordt de locatie middels drie uitritten ontsloten. De drie bestaande uitritten zullen worden vervangen door een enkele brede uitrit van 15 meter.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Milieueffectrapportage
3.1.1 Wettelijk kader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.
Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
3.1.2 Onderzoek & conclusie
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De m.e.r.-beoordeling is toegevoegd in Bijlage 1 van deze toelichting. Uit de informatie in deze notitie blijkt dat het plangebied niet ligt in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De aard en omvang van het project leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
3.2 Bedrijven En Milieuzonering
3.2.1 Wettelijk kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Er zijn richtafstanden tot een rustige woonwijk en tot een gemengd gebied.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast de woningen komen andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Rondom het plangebied is er, gezien de inrichting van het gebied sprake van een gemengd gebied.
De indicatieve richtafstanden (voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar) voor woningen in de twee de onderscheiden omgevingen bij verschillende bedrijfstypes (ingedeeld in milieucategorieen) zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Indicatieve afstand in meters tot omgevingstype (bron: VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering 2009")
3.2.2 Onderzoek
Omgeving op het plangebied
De percelen in de nabijheid van het plangebied hebben voornamelijk de bestemming glastuinbouw. De dichtstbijzijnde bedrijfsbestemmingen betreffen een detailhandel in keukens en een constructiebedrijf.
Voor deze bedrijven wordt de grootste richtafstand bepaald door het aspect geluid. De overige aspecten zijn in dit kader niet relevant.
In de onderstaande tabel is een overzicht van de diverse bedrijfsactiviteiten, de categorie van het bedrijf uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering 2009", de richtafstand en de afstand tot het plangebied gegeven.
Uit het bovenstaande volgt dat de afstand van het toekomstige perceel tot de nabijgelegen bedrijven gelijk of groter is dan de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Met name het aspect geluid speelt hierbij een rol. De geluidsbelasting van de nabijgelegen bedrijven vormen geen belemmering voor het bedrijf. De wijziging van de bestemming levert ook geen belemmeringen op voor de nabijgelegen bedrijven.
Plangebied op omgeving
Het plangebied zal, naast de huidige glastuinbouwbestemming ook de maatfunctie biologisch substraatbedrijf met innovatiecentrum krijgen. Op grond van de indeling van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering 2009" betreft dit categorie 3.1.
In de onderstaande tabel is de geplande activiteit ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning in de omgeving opgenomen.
Uit de tabel volgt dat de afstand van de toekomstige maatfunctie tot de dichtstbijzijnde woonpercelen kleiner is dan de richtafstand uit de VNG-publicatie. De afstand van de gevel van de woningen bedraagt 35 meter. Het betreffen de woningen Van Ockenburchlaan 4 en Vogelaer 30.
Met name het aspect geluid speelt in dit kader een rol, de overige aspecten spelen in dit kader geen rol. De akoestisch relevante activiteiten vinden plaats op grotere afstand van de woningen. De woningen zijn gelegen ten noorden van de bedrijfsgebouwen. Daar bevinden zich voornamelijk de watersilo's.
Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat door de afschermende werking van de nieuwe loods het berekende langetijdgemiddelde beoordelingsniveau in de toekomstige situatie lager is dan in de huidige situatie. De afstand tot de overige woningen bedraagt meer dan 100 meter.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat wordt voldaan aan de richtwaarden voor gemengd gebied, zoals opgenomen in de publicatie als ook aan de grenswaarden conform het activiteitenbesluit voor zowel het langetijdgemiddelde beoordelingsniveau als ook het maximale geluidsniveau.
3.2.3 Conclusie
De voorgenomen bestemmingsplan wijziging met maatfunctie levert geen belemmering op ten opzichte van de omliggende bedrijven en woonbebouwing. De nabijgelegen bedrijven vormen geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de toekomstige bestemming.
3.3 Geluid
3.3.1 Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
3.3.2 Onderzoek wegverkeerslawaai
Op 5 februari 2020 heeft Peutz een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd voor het plangebied. De volledige onderzoekresultaten zijn opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Van der Knaap is gelegen aan de Vogelaer, een tweebaansweg gelegen in buitenstedelijk gebied met een zonebreedte van 250 meter. De wegverkeersgegevens van de Vogelaer voor het jaar 2020 en het jaar 2030 zijn aangeleverd door de Omgevingsdienst Haaglanden op 5 juli 2019. In onderstaande tabel zijn de aangeleverde wegverkeersgegevens gegeven.
Voor de bedrijfsvoering doen vrachtwagens en personenwagens de inrichting aan. In de beoogde situatie neemt de verkeersintensiteit van en naar de inrichting toe. Op grote afstand wordt het verkeer van en naar de inrichting geacht opgenomen te zijn in het reeds heersende verkeersbeeld. Niet al het verkeer zal van dezelfde richting afkomstig zijn. Er wordt vanuit gegaan dat 50% van het wegverkeer van de N464 afkomstig is en 50% van de N466.
Op basis van de invoergegevens is de bijdrage ten gevolge van het wegverkeer van en naar de inrichting in de geluidbelasting van de omliggende woningen bepaald. In de onderstaande tabel staan de berekende geluidbelastingen weergegeven.
De berekeningen zijn uitgevoerd voor de huidige en de beoogde situatie van Van der Knaap voor het jaar 2020 en het jaar 2030.
Voor de toekomstige situatie (2030) zijn de waarden gegeven inclusief 5 dB aftrek ex artikel 110g Wgh, vanwege de verwachting dat in de toekomst het verkeer stiller zal zijn. In het onderzoeksrapport is een uitgebreid overzicht van de rekenresultaten opgenomen.
Uit het onderzoek volgt dat het wegverkeerslawaai na uitbreiding van Van der Knaap niet toeneemt. Ter hoogte van een aantal punten neemt de geluidbelasting af ten gevolge van de te realiseren afschermende gebouwen.
3.3.3 Conclusie wegverkeerslawaai
Geconcludeerd kan worden dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de bestemmingsplanwijziging in verband met de uitbreiding van Van der Knaap.
3.3.4 Wettelijk kader Industrielawaai
In het kader van een planologische afweging zal beoordeeld dienen te worden in hoeverre sprake is van goede ruimtelijke ordening.
Met betrekking tot de te hanteren normstelling wordt in planologische procedures veelal aansluiting gezocht bij de richtlijnen zoals die worden aangegeven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
In voorliggende situatie kan conform opgave door de gemeente Westland uitgegaan worden van de richtwaarden behorend tot het gebiedstype 'gemengd gebied'. Voor de geluidbelasting van de inrichting bij woningen betekent dit een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde, welke overeenkomt met de standaardgrenswaarde conform het Activiteitenbesluit. Maximaal is voor 'gemengd gebied' een geluidbelasting toelaatbaar van 55 dB(A) etmaalwaarde.
Ten aanzien van de maximale geluidniveaus zal in eerste instantie worden getoetst aan de richtwaarden an 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor wat betreft de maximale geluidniveaus vanwege aan- en afrijdend verkeer kan zo nodig beargumenteerd afgeweken worden van deze richtwaarden.
Geluid vanwege verkeer van en naar de inrichting kan beoordeeld worden aan de hand van de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' d.d. 29 februari 1996 van het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ('schrikkelcirculaire').
In de schrikkelcirculaire wordt geadviseerd gebruik te maken van een bandbreedte tussen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en een maximale grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde, teneinde de maximaal toelaatbare geluidbelasting bij woningen vast te stellen. Deze bandbreedte wordt eveneens gehanteerd in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
3.3.5 Onderzoek industrielawaai
De activiteiten van Van der Knaap vallen onder het Activiteitenbesluit en de onderliggende
Activiteitenregeling (type B – bedrijf). De belangrijkste geluidvoorschriften voor type B
bedrijven ten aanzien van geluid naar de omgeving zijn opgenomen in lid 1 van artikel 2.17
van het Activiteitenbesluit:
Transport binnen de inrichting
Aan- en afvoer van goederen vindt in de huidige situatie met 6 en in de beoogde situatie met 29 vrachtwagens (LWR = 100 dB(A) voor een langzaam rijdende vrachtwagen) in de dagperiode (tussen 07:00 uur en 19:00 uur) plaats.
Voor de bedrijfsvoering doen in de huidige situatie 40 en in de beoogde situatie 46 personenwagens (LWR = 91 dB(A)) gedurende de dagperiode de inrichting aan.
Op het terrein van Van der Knaap wordt gereden met een snelheid van circa 15 km/uur. De maximale geluidniveaus ten gevolge van de voertuigen worden veroorzaakt door het dichtslaan van portieren, het ontluchten van de remmen en het optrekken van de vrachtwagen.
Laden en lossen huidige situatie
Het laden en lossen op het terrein van Van der Knaap vindt in de huidige situatie plaats bij de opslaglocatie en duurt gemiddeld 20 minuten per vrachtwagen. Dit betreft 6 vrachtwagens in de dagperiode. Hiermee bedraagt de totale bedrijfsduur van het laden en lossen gemiddeld 120 minuten in de dagperiode. Het geluidvermogen voor het laden en lossen van de vrachtwagen bedraagt gemiddeld 85 dB(A) van standaard laadbakken (gebaseerd op vergelijkbare praktijksituaties elders).
Laden en lossen beoogde situatie
Het laden en lossen binnen Van der Knaap vindt plaats bij de overdekte loaddock en duurt gemiddeld 20 minuten per vrachtwagen. Dit betreft 29 vrachtwagens gedurende de dagperiode. Hiermee bedraagt de totale bedrijfsduur gemiddeld 580 minuten in de dagperiode. Het geluidvermogen voor het laden en lossen van de vrachtwagen bedraagt gemiddeld 85 dB(A) van standaard laadbakken. Sommige vrachtwagens worden binnen in de nieuwe loods gelost. Voor de worst-case situatie is uitgegaan van het uitpandig laden en lossen van alle voertuigen.
Materieel
Voor de bedrijfsvoering van Van der Knaap wordt in de huidige situatie gebruikgemaakt van
een shovel en een heftruck. De shovel (LWR = 102 dB(A)) en de heftruck (LWR = 96 dB(A)) zijn
gedurende maximaal 8 uur in de dagperiode in gebruik.
In de beoogde situatie wordt inpandig ook gebruikgemaakt van pompen en opvoerbanden. Op basis van ervaringsgegevens is uitgegaan van een equivalent nagalmniveau van 75 dB(A). Uitgegaan is van een standaard gevel- en dakopbouw met een gemiddelde geluidisolatie (Rgem (125 – 2000 Hz) = 26 dB(A)).
In de avond- en nachtperiode wordt het materieel in beide situaties niet gebruikt.
Modelvorming
Bij de berekeningen is uitgegaan van de Handleiding. In dit geval is voor de berekeningen gebruik gemaakt van de volgende in de Handleiding vermelde methoden:
- methode II.2: geconcentreerde bronnen;
- methode II.7: geluiduitstraling door gebouwen;
- methode II.8: berekeningen van de overdracht.
De berekeningen zijn uitgevoerd voor octaafbanden met middenfrequentie van 63 tot en met 8000 Hz. Gezien de relatief grote A-weging voor de 31 Hz octaafband en de geluidproductie van de geluidbronnen van de inrichting in deze octaafband zijn de geluidbijdragen in de omgeving in deze octaafband niet relevant. De 31 Hz octaafband is daarom bij de berekeningen buiten beschouwing gelaten.
Voor de modellering is gebruikgemaakt van Geomilieu software versie v5.10 (2019). De bodemfactor is vanwege de harde ondergrond en de omliggende kassen gemodelleerd op 0,0.
De geluidbelasting is berekend ter plaatsen van de toetspunten voor de dagperiode op een hoogte van 1,5 m. In de avond- en nachtperiode vinden geen werkzaamheden plaats binnen Van der Knaap (huidig en beoogd).
Rekenresultaten
Met behulp van het akoestisch rekenmodel is de geluidbelasting van de huidige en de beoogde situatie van Van der Knaap in de omgeving berekend. In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidniveaus op de rekenposities.
3.3.6 Conclusie industrielawaai
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat bij de nabijgelegen woningen in de
omgeving van Van der Knaap wordt voldaan aan de richtwaarden voor 'gemengd gebied'
zoals opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering van 50, 45 en 40 dB(A)
in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Eveneens worden de grenswaarden conform het Activiteitenbesluit van 50, 45 en 40 dB(A)
in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode niet overschreden.
De richtwaarden van de VNG publicatie voor de maximale geluidniveaus in de dag-, avonden
nachtperiode van respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A) worden niet overschreden. Dit geldt
eveneens voor de grenswaarden in de dag-, avond- en nachtperiode van respectievelijk 70,
65 en 60 dB(A) zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit.
Het aspect industriegeluid vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging in
verband met de uitbreiding van Van der Knaap.
3.4 Luchtkwaliteit
3.4.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
3.4.2 Onderzoek
Op 5 februari 2020 heeft Peutz een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd voor het plangebied. De volledige onderzoekresultaten zijn opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Om goederen binnen Van der Knaap te verplaatsen wordt in de beoogde situatie gebruikgemaakt van een shovel, een heftruck, pompen en opvoerbanden. In de huidige situatie wordt gebruikgemaakt van een shovel en een heftruck. De pompen en opvoerbanden zijn elektrisch aangedreven. De emissies door het gebruik van materieel zijn gegeven in onderstaande tabel.
Volledigheidshalve is ook het verkeer rijdend op de openbare weg van en naar de inrichting op korte afstand meegenomen. Op grote afstand wordt het verkeer van en naar de inrichting geacht opgenomen te zijn in het reeds heersende verkeersbeeld. Niet al het verkeer zal van dezelfde richting afkomstig zijn. Er wordt van uitgegaan dat 50% van het verkeer afkomstig is van de N464 en 50% van de N466.
De achtergrondconcentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 ter hoogte van de diverse woningen zijn opgenomen in de onderstaande tabel (2020). De achtergrondconcentraties zijn gebaseerd op de GCN-kaarten van het RIVM met als basis voor de gegevens het jaar 2020.
In de onderstaande tabellen is een overzicht gegeven van de optredende concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in 2020 en 2030 voor de huidige situatie van Van der Knaap. Tussen haakjes is de bijdrage van
Van der Knaap gegeven. Indien een overschrijding van de grenswaarde optreedt, is het resultaat in de tabel vet weergegeven.
3.4.3 Conclusie
Uit de rekenresultaten volgt dat voor NO2, PM10 en PM2,5 ten gevolge van de activiteiten van Van der Knaap voor het jaar 2020 en voor het jaar 2030 geen sprake is van overschrijding van grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer bij de omliggende woningen. De NO2 en PM10 concentratiebijdrage van Van der Knaap ten hoogte van de omliggende woningen is 'niet in betekenende mate' (Besluit NIBM). Ter hoogte van het plangebied kan voor de overige in de Wet milieubeheer opgenomen stoffen voor de huidige en de beoogde situatie voor de jaren 2020 en 2030 zonder verder onderzoek worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de genoemde grenswaarden.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging in verband met de uitbreiding van Van der Knaap.
3.5 Externe Veiligheid
3.5.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
3.5.2 Onderzoek
Op september 2019 heeft Mol ingenieursbureau een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd voor het plangebied. De volledige onderzoekresultaten zijn opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.
Op respectievelijk 1,4 kilometer en 1,9 kilometer zijn de gasontvangststations aan de Vogelaer 21 en de Bovendijk 72 gelegen. Het plangebied ligt ruim buiten de veiligheidsafstanden van deze twee gasontvangststations.
Ten noorden van het plangebied is een koelhuis gelegen van ABC Westland 100 te Poeldijk. De afstand tot dit koelhuis bedraagt circa 1,6 kilometer. Het plangebied is ruim buiten de veiligheidsafstand van dit koelhuis gelegen.
Ten zuidoosten van het plangebied op circa 1,6 kilometer is een veiling gelegen (Middelbroekweg 29 te Honselersdijk). De plaatsgebonden risicocontour bedraagt 102 meter. Het invloedsgebied met betrekking tot de verantwoording groepsrisico bedraagt 1125 meter. Het plangebied is ruim buiten deze veiligheidsafstanden gelegen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
De hoofdroutes binnen de gemeente Westland bestaan voornamelijk uit provinciale wegen die door de provincie zijn aanwezen als route voor gevaarlijke stoffen. De gemeente Westland heeft verder geen routering vastgesteld. De N211 is aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Deze loopt op ruim 1,5 kilometer van het plangebied en vormt daarmee geen belemmering voor het plan.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
- 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
- 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Op meer dan 1 kilometer afstand, ten westen, oosten en zuiden van het plangebied bevindt zich een buisleiding. Deze buisleiding is gelegen tussen het gasontvangststation aan de Veilingweg 22 te Honselersdijk en de Bovendijk 72 te Kwintsheul en van daar verder naar de andere gasontvangststations. Gezien de afstand vormt deze buisleiding geen belemmering voor de ontwikkeling.
Explosieven
Het plangebied is niet als verdacht aangewezen op de gemeentelijke explosievenkaart.
Op een afstand van 100 meter van het plangebied is wel een specifieke locatie aangemerkt als verdacht van afwerpmunitie.
Deze verdachte locatie heeft echter geen effect op de ontwikkelingen.
Uitsnede Explosievenkaart Westland
3.5.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
3.6 Water
3.6.1 Wettelijk kader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
- Nationaal waterplan
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Visie Ruimte en Mobiliteit;
- Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
- de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
- aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
- het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
- tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
- de waterveiligheid;
- het waterbeheer;
- de waterkwaliteit;
- het zuiveren van afvalwater.
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
- 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
- 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
- 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
- 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:
- Standstill-beginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen; Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit;
- Verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema's (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Waterknelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst
De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
- Beleidskader omtrent water;
- Veiligheid en waterkeringen;
- Waterkwantiteit;
- Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
- Onderhoud en bagger;
- Watersysteemkwaliteit en ecologie;
- Afvalwater en riolering;
- Klimaatadaptie.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
3.6.2 Onderzoek
Op 1 oktober 2019 heeft MOL ingenieurs een waterparagraaf opgesteld voor het plangebied. De volledige onderzoekresultaten zijn opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor de veiligheid van haar beheergebied. Het bouwen en opslaan op waterkeringen mag niet zonder meer en hierop is de Delflands Algemene Keur van toepassing. Met de Keurbepalingen wil Delfland voorkomen dat de stabiliteit of het functioneren van de waterkering wordt beïnvloed. Tevens moet de waterkering in de toekomst, indien nodig, opgehoogd of verbreed kunnen worden.
In en rondom het plangebied lopen diverse watergangen. Voor het dempen en graven van watergangen in relatie tot dit plangebied is door het Hoogheemraadschap Delfland vergunning verleend op 12 januari 2018, kenmerk D2018-01-000883,/2017-020236. Voor de bepaling van het aanwezige water is uitgegaan van deze vergunde situatie. Er is geen regionale waterkering rondom het plangebied
Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen
Waterkwantiteit
Het plangebied is gelegen in het boezemgebied. Voor het plangebied is door het Hoogheemraadschap van Delfland in juli 2019 aangegeven een maximale peilstijging van 0,20 m. Het maatgevend peil bedraagt NAP -0,43 m.
Conform de Handreiking Watertoets en de nieuwe beleidsnota van Delfland (oktober 2018) mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. stand-still beginsel. Voor dit project is toetsing aan de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging (zie bijlage 1) met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Het stand-still beginsel betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ontwikkeling. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast. Versnelde afvoer door meer verharding voldoet daarmee niet aan het stand-still beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.
Delfland heeft de Watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren, kan ook een modelstudie worden uitgevoerd. Voor veel ontwikkelingen, waaronder het plangebied, kan worden volstaan met een eenvoudigere methode om inzicht te krijgen in de benodigde watercompensatie.
In bijlage 2 en 3 staan op basis van de gegevens in deze rapportage de uitgangspunten voor de berekening van de watercompensatie van het project:
- huidige en toekomstige verharding van zowel terrein verharding als bebouwing;
- huidige en toekomstig maaiveldhoogte;
- maatgevend peil en gemiddelde drooglegging;
- toelaatbare peilstijging.
Hieronder worden de huidige en toekomstige oppervlakten weergegeven van de percelen die van bestemming gaan veranderen. De oppervlaktes verharding, kassen, zijn op basis van deze luchtfoto bepaald.
Actuele indeling locatie plangebied (Bron Google Earth)
Toekomstige Indeling locatie plangebied
Tabel Oppervlakten huidige en toekomstige situatie
Huidige situatie (m2) | Toekomstige situatie (m2) | |
Totaal oppervlak plangebied | 21.569 | 21.569 |
Kassen | 4.348 | 12.410 |
Verhard oppervlak (anders dan kassen) | 8.475 | 6.402 |
Verhard doorlatend oppervlak | 0 | 889 |
Wateroppervlak | 1.828 | 1.828 |
Onverhard oppervlak | 6.918 | 40 |
In bijlage 3 staat de analyse op basis van de Watersleutel van Delfland, versie juli 2020, weergegeven. Het doorlatend oppervlak is voor de helft meegenomen als verhard, waterdoorlatend door middel van grasbetontegels, oppervlak en voor de helft als onverhard oppervlakte. Op basis van de Watersleutel 2020 dient er in de nieuwe situatie 563 m3 aan waterberging gecompenseerd te worden. In totaal is er een wateroppervlak van 2013 m2 extra nodig om voldoende berging te hebben.
In de watersleutel is ervan uitgegaan dat maaiveldhoogte wordt verhoogd (0,8 m NAP). Met dit maaiveld is er een drooglegging van 1,2 m (maaiveld van 0,8 m NAP en een maatgevend peil van -0,43 m NAP).
Ten aanzien van het stand-still beginsel wordt met name naar 3 onderdelen gekeken:
- Kans op wateroverlast mag niet toenemen; de kans hiertoe zal toenemen aangezien de verharding toe neemt, hier moet extra waterberging voor gecreëerd worden.;
- Structuur van het watersysteem mag niet verslechteren;
- Beheerbaarheid van het watersysteem mag niet achteruit gaan; er moet voldoende ruimte gereserveerd worden waardoor onderhoud aan de watergangen uitgevoerd kan worden.
Zorgplicht
De initiatiefnemer dient maatregelen of voorzieningen te treffen om te voldoen aan de zorgplicht. Hiervoor kan het onderstaande stroomschema gebruikt worden om tot de goede maatregel te komen.
In het stroomschema wordt ook naar klimaatadaptieve maatregelen verwezen. Wateroverlast door hoosbuien is een steeds vaker voorkomend probleem.
Om overlast te kunnen voorkomen moet water vastgehouden worden en langzaam worden afgevoerd. Hieraan kan iedereen bijdragen door bijvoorbeeld aan de volgende maatregelen te denken:
- afkoppelen van hemelwaterafvoer van het riool en dit water laten infiltreren;
- platte en/of groene daken met waterbuffering;
- waterberging onder parkeerplaatsen;
- waterberging in parkeerkelders;
- grindkoffers onder de verharding;
- in wadi’s en andere vormen van groenvoorzieningen;
- vijvers en watertonnen
Geadviseerd wordt dit waar mogelijk toe te passen. Een deel van deze maatregelen zullen worden toegepast. Zo wordt de verharding ter plaatse van de parkeerplaatsen doorlatend uitgevoerd (grasbetontegels). In de Watersleutel is hiermee rekening gehouden. Verder worden op de locatie zes silo's geplaatst, inhoud 250 m3 per stuk, waarvan er twee bestemd zijn voor de opvang van het hemelwater afkomstig van de daken. Voor het surplus kan gebruik worden gemaakt van de silo bestemd voor de opslag van procesafvalwater. De overige vier silo's worden gebruikt voor de opslag van proces (afval)water. Afhankelijk van de kwaliteit wordt bekeken of het mogelijk is om het hemelwater in te zetten als proceswater.
Al het regenwater van de kassen zoals genoemd in tabel 1 wordt in de silo's opgevangen. Om aan de berekende bergingscapaciteit van 563 m3 te voldoen zullen de silo's vergroot worden tot 360 m3 per stuk. Hierdoor onstaat een overcapaciteit van 660 m3. Deze overcapaciteit zal worden gebruikt als extra berging zoals die is berekend. De afstroming hiervan zal worden geregeld met een automatische mechanische vlotterschakeling die zodanig begrenst wordt dat gemiddeld 12 m3 per uur zal worden geloosd op het oppervlaktewater. Dit zodat in 48 uur de berging na vollopen weer beschikbaar is op de maximale capaciteit. De goede werking van het systeem wordt geborgd door het onderhoud in het reguliere onderhoud- en inspectieschema voor de silo's op te nemen. In overleg met het Hoogheemraadschap Delfland zal worden bekeken of de silo's bestemd voor de opslag van hemelwater kunnen worden aangesloten op Rainlevelr. Hiermee is voldoende alternatieve waterberging gerealiseerd om te voldoen aan de benodige compensatie.
Voorkomen van wateroverlast
Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
De ruimte langs de oevers is onvoldoende om natuurvriendelijke oevers te realiseren. Het afstromend hemelwater vanaf het plangebied wordt niet verontreinigd door de activiteiten binnen het plangebied. Daar waar ruimte voorhanden is worden wadi's overwogen om afstromend water te kunnen laten inzijgen. Verslechtering van de ecologische en chemische toestand van de aangrenzende waterlichamen valt derhalve niet te verwachten. De bestemmingswijziging heeft verder geen invloed op de waterkwaliteit.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken. Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.
Er gelden de volgende criteria:
- als er sprake is van 'varend' onderhoud van watergangen, natuurvriendelijke oevers en waterkeringen zijn de dimensionering van het doorstromingsprofiel en van de kunstwerken aan specifieke ontwerpeisen gebonden, bijvoorbeeld een vaardiepte en doorvaarthoogte van 1,0 m en een minimale doorvaarbreedte van 3,1 m bij bruggen. Dit is zeker het geval bij een breedte van meer dan 10 m (gemeten op de waterlijn).
- voor onderhoudsdoeleinden langs primaire watergangen is aan weerszijde een onderhoudsstrook (4 m) vrij van bebouwing en obstakels. Is de primaire watergang 5 m of smaller, dan kan in veel gevallen volstaan met een strook van 5 m aan één zijde en 1 m aan de andere zijde.
- voor natuurvriendelijke oevers langs watergangen, bijvoorbeeld in verband met de Kaderrichtlijn Water, is ruimte nodig om onderhoud te plegen. Hierbij geldt hetzelfde als voor primaire watergangen.
De aan het plangebied grenzende watergangen moeten onderhouden worden door verschillende partijen:
- De secundaire watergang ten westen van het plangebied wordt onderhouden door de aanliggende eigenaar;
- De primaire watergang ten noorden van het plangebied wordt onderhouden door het Hoogheemraadschap van Delfland.
Een onderhoudsstrook van in principe minimaal 1,0m breed en 2,5m hoog dient aanwezig te zijn voor onderhoud.
De onderhoudsstrook ter plaatse van de primaire watergang is aanwezig aan de zijde van de Van Ockenburchlaan. Ter plaatse van de secundaire watergang ten westen van de percelen 5699 en 4369 is eveneens een onderhoudsstrook aanwezig. De situatie ter plaatse van de overige watergangen is ongewijzigd.
Bodem en grondwater
Wanneer er ondergronds veel gebouwd wordt kan dit invloed hebben op de grondwaterstroming en op de drooglegging. Bij de beoogde ontwikkelingen komt er geen ondergrondse bebouwing.
De maaiveld hoogte bedraagt momenteel +0,27 meter NAP (op basis van de hoogtekaart.nl).
Het grondwaterpeil zit naar verwachting op minimaal 0,80 meter onder het huidige maaiveld.
Afvalwater en riolering
Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003). Volgens de Leidraad Riolering en het geldende waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioolstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolwaterzuiveringsinstallatie terecht komt. Het huishoudelijk afvalwater zal middels een drukrioolstelsel aangesloten worden op het gemeentelijk rioolsysteem. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- Hemelwater vasthouden voor benutting;
- water opvangen door toepassen van vegetatiedaken;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar (nabij gelegen) oppervlaktewater;
- afstromend water afvoeren naar een AWZI.
Het plangebied grenst aan een drukriolering. Het plangebied zal hiep op aansluiten, Hemelwater dat valt op kassen/gebouwen zal opgevangen worden in hemelwatersilo's. Dit water wordt gebruikt in de processen die plaatsvinden op het plangebied.
Ligging drukriolering
3.6.3 Conclusie
De verharding neemt in de nieuwe situatie toe. Dit heeft als gevolg dat er water gecompenseerd moet worden. Op basis van het onderzoek moet er voor 563 m3 aan waterberging gerealiseerd worden, dit staat gelijk aan 2013 m2. De compensatie wordt gerealiseerd middels hemelwateropvang in silo's.
3.7 Bodem
3.7.1 Wettelijk kader
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
3.7.2 Onderzoek
In januari 2020 heeft Mol ingenieursbureau een onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd voor het plangebied. De volledige onderzoekresultaten zijn opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.
Op grond van de historische informatie kan worden geconcludeerd dat delen van het plangebied licht tot matig verontreinigd zijn met zware metalen en bestrijdingsmiddelen. Ter plaatse van het perceel Vogelaer 27 is sprake van de overschrijding van de tussenwaarde voor DDT (som). Voorafgaand aan de herinrichting dient nader onderzoek naar de ernst en omvang van de verontreiniging te worden uitgevoerd ten einde te kunnen vaststellen of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Indien grondverzet plaatsvindt, waarbij de grond die vrijkomt niet ter plaatse kan worden hergebruikt, dient er rekening mee te worden gehouden dat er restricties gelden ten aanzien van het hergebruik van deze grond.
De verontreinigingen leveren geen belemmeringen op voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de maatbestemming.
3.7.3 Conclusie
Bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
3.8 Ecologie
3.8.1 Wettelijk kader
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
- Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
beschermd via de vogelrichtlijn; - Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
- Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
- 1. Achterwege gelaten worden, of
- 2. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
- 3. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
3.8.2 Onderzoek
Op 29 juli 2019 heeft Aqua Terra Nova een eco effectscan uitgevoerd voor het plangebied. De volledige onderzoekresultaten zijn opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.
Op basis van een locatieonderzoek en een literatuurstudie is geinventariseerd welke beschermde soorten er in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of de geplande activiteiten in strijd kunnen zijn met de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Op grond van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
- Het plangebied bevindt zich op circa 4,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'. Negatieve effecten van de werkzaamheden op het Natura 2000 gebied kunnen worden uitgesloten. Een nadere toetsing in het kader van gebiedsbescherming is niet noodzakelijk;
- Het plangebied bevindt zich op circa 1 kilometer van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op het NNN kunnen worden uitgesloten. Een nadere toetsing is niet noodzakelijk.
Soortbescherming
Op grond van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- De aanwezigheid van vaste rust- en/of verblijfplaatsen van de jaarrond beschermde vogels kan worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk;
- De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen kan worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk;
- De aanwezigheid van essentieel foerageergebied/vliegroutes van vleermuizen kan worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk;
- Tijdens werkzaamheden moet rekening gehouden worden met broedende vogels, algemeen voorkomende dieren en exoten;
- Bij het dempen van watergangen kan er niet worden uitgesloten dat eventuele aanwezige flora en fauna wordt gedood. Om te voldoen aan de zorgplicht is het noodzakelijk om aanwezige dieren in deze watergangen, voordat de werkzaamheden beginnen, af te vangen en elders uit te zetten;
- De zorgplicht is te allen tijden van kracht;
- Het optreden van negatieve effecten op de overige (strikt) beschermde soorten in het plangebied is uitgesloten.
3.8.3 Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek worden de volgende adviezen gegeven.
Vleermuizen
Er wordt geadviseerd de werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uit te voeren om zo overvliegende en/of foeragerende vleermuizen niet te verstoren. Indien dit niet mogelijk is, dient uitstraling en verlichting naar de omgeving voorkomen te worden. Ook kan er voor gekozen worden om in deze periode te werken wanneer vleermuizen in winterslaap zijn. De winterslaap van vleermuizen duurt grofweg van november tot en met maart, maar is afhankelijk van soort en weersomstandigheden.
Indien er bij de werkzaamheden nieuwe verlichting wordt geplaatst bij het nieuwe bedrijfsgebouw, wordt aanbevolen om verlichting toe te passen die verstoring bij vleermuizen zo veel mogelijk beperkt. De lichthinder voor vleermuizen door verlichting kan aanzienlijk worden beperkt door amberkleurige UV-vrije LED-Armaturen, lagere lichtmasten en een scherpe afsnede van de lichtinval toe te passen.
Broedvogels
Alle in Nederland broedende vogels zijn strikt beschermd en mogen tijdens het broeden niet verstoord worden. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Echter zijn vogels welke buiten deze periode broeden ook te allen tijde beschermd. Indien werkzaamheden in de periode maart tot en met juli moeten worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van vogelnesten voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jonge uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest opgesteld te worden.
Afvissen watergangen
Indien de watergang in het weiland gedempt wordt, dienen conform de zorgplicht alle vissen en andere waterdieren in de te dempen watergangen voorafgaand aan de werkzaamheden afgevangen en elders in een geschikt biotoop uitgezet te worden.
Zorgplicht
Te alle tijden dient er rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht, artikel 1.11 Wet natuurbescherming. Dit houdt in dat er altijd rekening met in het wild levende dieren en planten gehouden moet worden. Tijdens de werkzaamheden moet gelet worden op de aanwezigheid van planten en dieren en moet voorkomen worden dat deze onnodig gedood, verwond of aangetast worden,. Alle dieren, ook de niet beschermde soorten, moeten de ruimte krijgen om te kunnen vluchten en zichzelf in veiligheid te brengen.
3.9 Cultuurhistorische Aspecten
3.9.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
3.9.2 Onderzoek
Op 28 augustus 2019 heeft Archeologie Delft een bureauonderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden van het plangebied. De volledige onderzoekresultaten zijn opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.
Op basis van de geologische ondergrond en de bekende archeologische waarden in en rondom het plangebied kan voor het plangebied een verwachting voor archeologische resten uitgesproken worden.
Ten tijde van de IJzertijd liep door het plangebied de grote Gantelgeul. Als er al bewoning van voor die tijd binnen het plangebied aanwezig is geweest, dan is deze door de diep uitgesneden geul opgeruimd.
Voor de zandige dan wel siltige geulafzettingen van de Gantel laag geldt doorgaans een middelhoge tot hoge verwachting op vindplaatsen uit de romeinse tijd. Kijken we naar de verspreiding van de bekende roemeinse vindplaatsen, dan blijkt dat deze zich op de flanken van de geulafzettingen, de zogenaamde oeverwallen, bevinden.
Zoals is aangetoond langs de Poeldijkseweg ten noorden van het plangebied en de Middelbroekweg ten zuiden ervan. Het plangebied ligt midden in de diep uitgesneden geulafzettingen van de Gantel. Onderzoeken die daar tot op heden zijn uitgevoerd hebben nog geen vindplaatsen opgeleverd. Er geldt dan ook een lage verwachting voor bewoningssporen uit de romeinse tijd.
Ten tijde van de vroege Middeleeuwen was het plangebied en de omgeving te nat voor bewoning en bestond de ondergrond uit veen. Voor de bewoningsmogelijkheden in de Late Middeleeuwen is sprake van een lage verwachting. Terwijl de bewoning in het kleigebied van het Westland zich in de 13e eeuw verdichte, zijn in het kleigebied langs de Gantel tot op heden nog geen sporen uit deze periode aangetroffen. Vermoedelijk waren deze buitendijkse zones nog te nat voor ontginning. Aan de dijken langs de Gantel ontstonden immers wel dijken.
Ook voor de Nieuwe tijd zijn er op basis van historisch kaartmateriaal geen aanwijzingen dat er in het plangebied sprake was van bewoning.
Uitsnede archeologische waardekaart Gemeente Westland.
3.9.3 Conclusie
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er geen tot lage verwachting geldt voor archeologische resten vanaf de Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd. Gezien het bovenstaande is geadviseerd dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
4.1.3 Systematiek van de planregels
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Begrippen)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Wijze van meten)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijkingsregels.
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
- het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
- de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
- de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
- het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
- en het onderdeel "Citeertitel".
4.1.4 Systematiek van de planverbeelding
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.GTGWVOGELAER19pbp-VA01
De dataset bestaat uit:
- het GML-bestand van de planverbeelding;
- het XML-geleideformulier;
- de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
- de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
4.2 Bestemmingsregeling
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
4.2.1 Bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw"
De gronden voor de beoogde ontwikkeling zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw'. Deze bestemming is in overeenstemming met het omliggende glastuinbouwgebied. Binnen deze bestemming is, in afwijking met de omliggende glastuinbouwbestemming, tevens een biologisch substraat bedrijf mogelijk gemaakt.
Er is gekozen voor combinatie bestemming om het bestemmingsplan geen belemmering te laten zijn indien er rondom het plangebied sprake is van grote herstructureringsplannen, die tevens betrekking hebben op het plangebied. Met andere woorden het plangebied wordt niet onttrokken van het duurzame glas.
Voor het biologische substraatbedrijf gelden afwijkende bouwregels (ten opzichte van een glastuinbouwbedrijf). Hiervoor is een aparte regeling binnen deze bestemming opgenomen.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Binnen het huidige stelsel van regelgeving moet de gemeente de kosten van een bouwplan verhalen op de aanvrager. Deze verplichting is neergelegd in afdeling 6.4. Wro, meer in het bijzonder artikel 6.12 van die afdeling.
In artikel 6.12 Wro staat dat de gemeente een exploitatieplan moet vaststellen bij alle soorten bouwplannen "aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur" (artikel 6.2.1 Bro). In dat exploitatieplan dienen alle kosten verplicht te zijn gedekt die door de gemeente worden gemaakt. De gemeente kan uitsluitend afzien van het opstellen van een exploitatieplan als de gemeentelijke kosten op een andere manier worden verhaald, bijvoorbeeld door middel van een exploitatieovereenkomst.
In casu is er geen sprake van een aangewezen bouwplan zoals opgenomen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft alleen betrekking op de wijziging van het ter plaatse toegestane gebruik.
De bouwmogelijkheden uit onderhavig bestemmingsplan vloeien voort uit de bouwregels van het voorheen geldende bestemmingsplan.
De aanvrager dient echter wel leges te betalen conform de legesverordening van de gemeente Westland van 2019.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Overleg
In de periode van juli tot en met augustus 2020 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij heeft alleen de provincie Zuid Holland gereageerd.
In haar reactie geeft de provincie Zuid-Holland het volgende aan.
De beoogde ontwikkeling ligt in Glastuinbouwgebied, een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II van de verordening, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.
Het bestemmingsplan kan bij uitzondering een bedrijf toelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten, voor zover aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied, zie artikel 6.15 van de verordening.
In de toelichting van het voorontwerp bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een onjuiste afwijkingsmogelijkheid en wordt gesproken van een woonwijk. De nader ontvangen onderbouwing is niet zorgvuldig omdat voor het provinciale beleid verwezen wordt naar de VRM in plaats van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
Het bestemmingsplan dient in de toelichting te onderbouwen dat de beoogde ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid ten aanzien van glastuinbouwgebied, in dit geval dient de actuele verordening te worden toegepast in de onderbouwing en dient er te worden toegelicht dat de ontwikkeling valt onder de afwijkingsmogelijkheid van lid 2 van artikel 6.15 omgevingsverordening.
Op basis van de aangeboden gegevens is geconstateerd dat het plan op bovengenoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale ruimtelijke belangen en het verzoek is daarom om het plan op deze onderdelen aan te passen.
Als gevolg van de reactie van de provincie is de paragraaf met betrekking tot het provinciale beleid, daar waar nodig, aangepast en aangevuld.
5.2.2 Zienswijzen
Van 5 maart 2021 tot 16 april 2021 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Wegencategorisering En Vaarwegen
Bijlage 1 wegencategorisering en vaarwegen
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r. Beoordeling
Bijlage 1 Vormvrije m.e.r. beoordeling
Bijlage 2 Verkeerslawaai En Luchtkwaliteit
Bijlage 2 Verkeerslawaai en luchtkwaliteit
Bijlage 3 Notitie Externe Veiligheid
Bijlage 3 Notitie externe veiligheid
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Notitie Bodemkwaliteit
Bijlage 5 Notitie bodemkwaliteit