Seed Quality Center
Bestemmingsplan - gemeente Westland
Vastgesteld op 30-06-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Seed Quality Center te De Lier' van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.GTGWZYTWNDRZSQCpbp met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.6 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.
1.9 bedrijfsgebouw
een gebouw ten dienste van de bedrijfsvoering zoals ingevolge de bestemming toegestaan, hieronder niet begrepen een bedrijfswoning.
1.10 bedrijfsvloeroppervlak
het totale vloeroppervlak van bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.11 bedrijfswoning
een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel, waarvan huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijgebouw
een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen.
1.18 bouwperceel
een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 boveninsteek
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.23 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.26 erf
al dan niet bebouwde gronden die bij het hoofdgebouw horen.
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.29 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf gericht op het onder geconditioneerde omstandigheden voortbrengen van producten en het leveren van diensten, door middel van het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht waarbij er sprake moet zijn van tenminste één volwaardige arbeidskracht die gedurende het hele jaar, een volledige dagtaak, hoofdberoep, hoofdinkomen en hoofdbestaan uit het bedrijf haalt (arbeidsbehoefte), gekenmerkt door juridische en/of emotionele binding van de ondernemer(s) of de arbeidskracht(en) met het bedrijf (duurzaam bedrijfsperspectief) en een perspectief om langere tijd te kunnen blijven bestaan (bedrijfscontinuïteit).
1.30 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.31 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.32 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.33 kas
een bouwwerk behorende bij een glastuinbouwbedrijf, (nagenoeg) geheel van glas of ander licht doorlatend materiaal (minimaal 20% licht doorlatend), en met een bouwhoogte van 1,00 meter of meer ten behoeve van het kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht, hieronder niet begrepen een bedrijfsgebouw.
1.34 kweken
het proces van telen, opkweken, afkweken, veredelen, selecteren en/of verzorgen.
1.35 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.36 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.37 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.38 risicovolle inrichtingen
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.39 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:
verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri’s, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen
1.41 voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel en/of waar deze op de planverbeelding met een figuur is aangegeven.
1.42 voorgevelrooilijn
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of waar deze op de planverbeelding met een figuur is aangegeven.
1.43 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.44 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel van het hoofdgebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de goothoogte
gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de bouwhoogte
gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de afstand
bij het meten worden afstanden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.4 de oppervlakte
gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de inhoud
gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer of de bovenzijde van de vloer van een ondergronds bouwwerk, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van een dak en een dakkapel. De inhoud van een ondergronds bouwwerk met een hoogte van maximaal 1,50 meter wordt niet meegerekend.
2.6 de dakhelling
gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch-glastuinbouw
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Agrarisch - Glastuinbouw” (A-GT) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een glastuinbouwbedrijf;
- b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes);
- c. voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is;
- d. voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf;
- e. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. het wonen in een bij een glastuinbouwbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd of uitgevoerd:
- a. kassen;
- b. bedrijfsgebouwen, te gebruiken voor functies zoals bedrijfsruimten, kweekruimte, verwerkingsruimten, onderzoeksruimten, laboratoria, presentatieruimten en (niet zelfstandige) kantoorruimten behorende bij het ter plaatse gevestigde glastuinbouwbedrijf;
- c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals watertanks, watersilo's, (natte) koeltorens, wkk-installaties en installaties voor de winning van warmte;
- d. werken, geen bouwwerk zijnde, zoals waterbassins en verkeerskunstwerken;
- e. bestaande bedrijfswoningen (uitsluitend de herbouw en het vergroten) met de daarbij behorende bouwwerken;
met dien verstande dat:
- i. de maatvoering en inrichting van bouwwerken en werken, het gebruik dat bij die maatvoering en inrichting hoort en de locatie van deze bouwwerken en werken doelmatig (passend en/of logisch) is voor de bedrijfsvoering en is afgestemd op de aard en omvang van het bedrijf, waarbij de bedrijfstechnische opzet (omvang en aard), maar ook de aanwezigheid van ruimtelijke claims (zoals de waterhuishoudkundige situatie), alsmede de milieuhygiënische gevolgen van belang zijn.
en gelden tevens de volgende bouwregels ten aanzien van:
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en/of 3.4 voor:
- a. het gebruik van gronden en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de viskweek als ondergeschikt onderdeel van de glastuinbouwfunctie, mits:
- 1. er sprake is van een gesloten systeem, waarbij het afvalwater van de viskweek wordt gebruikt voor het gewas;
- 2. er sprake is van dubbel ruimtegebruik;
- 3. er sprake is van milieu neutrale viskweek;
- 4. de viskweek bedrijfseconomisch ondergeschikt is;
- 5. dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
- b. het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van meerdere glastuinbouwbedrijven, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet glastuinbouw) bedrijfseconomisch ondergeschikt is, mits:
- 1. dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
- 2. dit niet op stedenbouwkundige en/of landschappelijke bezwaren stuit;
- 3. dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
- c. het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van meerdere glastuinbouwbedrijven, mits:
- 1. de centrale voorziening niet leidt tot een afname van het glastuinbouwareaal;
- 2. dit niet op stedenbouwkundige en/of landschappelijke bezwaren stuit;
- 3. dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
- d. (niet zelfstandige) kantoorruimte in een bedrijfsgebouw behorende bij het ter plaatse en (meerdere) niet ter plaatse gevestigd(e) glastuinbouwbedrij(f)/(ven), mits:
- 1. de glastuinbouwbedrijven behoren bij eenzelfde onderneming;
- 2. dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
- 3. de kantoorruimte wordt gevestigd langs een weg uit categorie 1 en/of 2, zoals opgenomen in Bijlage 1;
- 4. de parkeersituatie en verkeersafwikkeling op, naar en vanaf het glastuinbouwbedrijf akkoord is bevonden door de verkeerskundige;
- 5. voldaan wordt aan alle overige regels voor een (niet zelfstandige) kantoorruimte.
- e. het centraal verwerken en verpakken van producten in een bedrijfsgebouw die elders geteeld zijn, mits:
- 1. de geteelde producten die verwerkt en verpakt worden afkomstig zijn van eenzelfde onderneming;
- 2. dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
- 3. niet meer producten verwerkt worden dan afkomstig van maximaal 3x de op het perceel aanwezige hoeveelheid kassen;
- 4. het bedrijfsgebouw een natuurlijk onderdeel van en een eenheid met het glastuinbouwbedrijf blijft uitmaken, dit ter beoordeling van de glastuinbouwdeskundige;
- 5. de parkeersituatie en verkeersafwikkeling op, naar en vanaf het glastuinbouwbedrijf akkoord is bevonden door de verkeerskundige;
- 6. de ontsluiting en het aantal benodigde parkeerplaatsen niet op bezwaren stuit, dit ter beoordeling van de verkeerskundige.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen:
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Algemene regels voor (bedrijfs-)woningen
Voor het bouwen van (bedrijfs-)woningen gelden de volgende regels, tenzij bij de bestemmingsregels anders is bepaald:
5.2 Afwijken van de algemene regels voor (bedrijfs-)woningen
5.3 Algemene regels voor afstanden
5.4 Afwijken van de algemene regels voor afstanden
5.5 Algemene regels voor ondergronds bouwen
5.6 Afwijken van de algemene regels voor ondergronds bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 56.5.2 onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 6,6 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
5.7 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de ontwikkeling van de glastuinbouw;
- c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- g. ter waarborging van de waterhuishouding.
5.8 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwregels niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van bouwwerken of de bouwwerken te laten gebruiken als seksinrichting.
6.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheid voor afmetingen en maten
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor afwijkingen van voorgeschreven afmetingen en maten, waaronder percentages, met maximaal 10%.
7.2 Afwijkingsbevoegdheid voor kleine bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor:
- a. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 meter ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes, mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m3, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- b. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsvlakken indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen maximaal 2 meter mogen bedragen;
- c. afwijkingen van het bestemmingsplan ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijkt, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- d. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technische of esthetisch betere realisering van bestemmingen of van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de overschrijdingen niet meer mogen bedragen dan 3 meter;
- e. het afwijken van de planregels ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken, riool overstort kelders, boven- en ondergrondse containerruimten, en informatie- en reclameborden.
Van de regels mag slechts worden afgeweken, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, zoals bepaald in het bestemmingsplan, van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Procedureregels
8.1 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
8.2 Nadere eisen
Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen zijn de navolgende procedureregels van toepassing:
- a. het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging tevoren, in één of meer dag-, nieuw- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbende bij burgemeester en wethouders zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in lid 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Het bestemmingsplan Seed Quality Center De Lier'.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Bijlage Bij De Regels
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Rijk Zwaan is een toonaangevend groenteveredelingsbedrijf met ca. 2.500 medewerkers in meer dan 30 landen met een gezamenlijke doelstelling: het ontwikkelen van gezonde en smaakvolle groenten die de groenteconsumptie verhogen en tevens een bijdrage leveren aan de wereldvoedselvoorziening. Rijk Zwaan staat aan de basis van innovaties in de topsector tuinbouw en uitgangsmateriaal met groenterassen die opbrengsten verhogen en duurzaam kunnen worden geproduceerd door tuinders op alle continenten. Het bedrijf onderscheidt zich door het leveren van topkwaliteit groentezaden, service aan de klanten en nationale en internationale samenwerking in de keten van producent tot consument.
Het bedrijf heeft de afgelopen 25 jaar een continue groei doorgemaakt, mede door de investeringen in onderzoek en ontwikkeling, die op een hoog peil staan, en door haar eigen mensgerichte bedrijfscultuur. Voor de continuïteit van het bedrijf is een groeiend marktaandeel noodzakelijk om een belangrijke speler te blijven in de internationale markt. De continue groei heeft gevolgen voor alle bedrijfsonderdelen van Rijk Zwaan. Op de hoofdlocatie Burgemeester Crezéelaan 40 in De Lier, waar ca. 700 medewerkers werken, is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in vernieuwing en inrichting van gebouwen. De locatie is vol gebouwd en mede vanwege fytosanitaire eisen en het belang van kwaliteit, is besloten om een aantal onderzoeks- en testfaciliteiten in fases uit te breiden en te clusteren in een Seed Quality Center (hierna SQC). In het SQC zullen onderzoeken worden uitgevoerd om de kwaliteit van de rassen en zaden te kunnen testen en verbeteren, zowel onder geconditioneerde als onder praktijkomstandigheden.
In de zomer van 2014 zijn de visie en verordening Ruimte en Mobiliteit van de provincie Zuid-Holland van kracht geworden en is de definitie voor glastuinbouwbedrijf verruimd om de benodigde en gewenste modernisering van het duurzaam glastuinbouwgebied te faciliteren in tijden van stagnerende ontwikkelingen. Veredelingsbedrijven, zoals Rijk Zwaan, passen binnen de gewijzigde en verruimde definitie voor een glastuinbouwbedrijf en versterken de Greenport. Westland heeft ervoor gekozen om dit soort activiteiten in Westland te versterken mede vanuit economisch belang en niet alleen in tijde van stagnatie. We zijn voornemens om voor het gehele glastuinbouwgebied de definitie glastuinbouwbedrijf te wijzigen, conform de provinciale omschrijving, om functies te stimuleren, die de innovatiekracht en het kennisniveau van het glastuinbouwcluster versterken. De activiteiten in het SQC sluiten tevens aan bij de thema’s kennis en innovatie, duurzaamheid en gezondheid, die zijn vastgelegd in de Structuurvisie Westland 2025; perspectief 2040. Het SQC heeft een toegevoegde waarde voor het glastuinbouwgebied en de Westlandse economie.
Op 11 juli 2014 heeft Rijk Zwaan een verzoek met betrekking tot de procedure tot wijziging van het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Westland' ingediend. Het doel van dit bestemmingsplan is om een SQC mogelijk te maken op het noordelijk deel van de braakliggende locatie Zijtwende ongenummerd te De Lier. Het bestemmingsplan geeft het bedrijf de flexibiliteit om gefaseerd te kunnen uitbreiden binnen de gestelde normen en uitgangspunten en af te wijken van het huidige bebouwingspercentage voor ‘bedrijfsgebouwen’.
1.2 Ligging Plangebied
Het perceel waarop het SQC gerealiseerd zal worden is gelegen aan de Zijtwende naast nummer 52 te De Lier kadastraal bekend sectie C nummer 2569. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 47.000 m². Deze gronden liggen momenteel braak.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Binnen het plangebied was, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, het volgende planregime van kracht:
- Glastuinbouwgebied Westland;
De voor "Agrarisch - Glastuinbouw" (A-GT) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf;
- b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes);
- c. voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is;
- d. voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf;
- e. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. het wonen in een bij een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning;
De voor "Waarde - Archeologie" (WR-A) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
De voor "Waterstaat - Waterkering" (WS-WK) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken, in het bijzonder een primaire waterkering.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan "Seed Quality Center De Lier" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatieplanologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Westlands Verkeers- en Vervoersplan
In de ontwikkelingsvisie Greenport Westland zijn de beleidslijnen voor de lange termijn aangegeven voor de gehele gemeente. Met de relevante onderdelen van deze visie is het vervoersplan als sectorale nota vastgesteld. Met dit beleidsdeel, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006, wordt aangegeven welke richtingen de gemeente Westland de komende jaren opgaat en wordt het beleid van de ‘oude’ gemeenten geharmoniseerd. Het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) dient meerdere doelen, het uitwerken van de in de Greenport gestelde kaders en het schetsen van kaders voor de toekomst op het gebied van verkeer en vervoer.
In het WVVP is een parkeernormering opgenomen voor werkgelegenheid. De normering voor de niet-woonfuncties zijn gebaseerd op waargenomen autogebruik in een bepaalde situatie. De situatie wordt bepaald door de relevante functies (kantoren, bedrijven, winkels en dergelijke), de stedelijkingsgraad inclusief bereikbaarheid per alternatieve vervoerwijzen, de mogelijkheid tot parkeren, de ligging van het gebied en dergelijke.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
- in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
- iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
- in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
- opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
- nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
- de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
- opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
- bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
2.1.2 Regionaal beleid
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc. Het plan is in overeenstemming met het RSP.
2.1.3 Provinciaal beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland (1 augustus 2014)
Algemeen
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.
In de visie zijn vier rode draden aangegeven welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:
- 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Ruimtelijke hoofdstructuur
Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.
De ruimtelijke hoofdstructuur
Programma ruimte
Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.
Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. Een belangrijke sleutel voor een sterke en veerkrachtige economie is het innoverend vermogen van mensen en bedrijven. Wanneer talent, bedrijven en banen dicht bij elkaar verkeren, ontstaan (agglomeratie)voordelen. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De Mainport en de Greenports zijn schoolvoorbeelden van goed werkende clusters. De provincie streeft naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen.
De tuinbouw in Zuid-Holland is in de fase van volwassenheid van hun levenscyclus beland. De werkgelegenheid, de afzet en innovatiekracht van deze sectoren stabiliseren en dreigen zonder bijsturing op termijn wellicht zelfs af te nemen. De opgave voor de glastuinbouw is om te vernieuwen en verduurzamen. Kansen op innovatie en groei ontstaan door meer interactie tussen economische clusters en door nieuwe economische sectoren binnen de traditioneel sterke clusters. Nauwe samenwerking tussen overheden, ondernemers en onderzoekers en een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt kunnen daarbij tot stroomversnelling leiden. Het sneller naar de markt brengen van nieuwe kennis (valorisatie) wordt daardoor bevorderd.
De opgave voor de sector is om meer toegevoegde waarde te genereren bij het zelfde ruimtegebruik met minder verbruik van energie en water. Het proces van schaalvergroting stelt eisen aan de ruimtelijke inrichting van de Greenports en vraagt om modernisering van teeltareaal. Verder experimenteert de sector op grote schaal met nieuwe vormen van energiewinning en waterberging. Naast de primaire productie groeien vooral de toeleverende bedrijven sterk, wat tot conflicterende ruimteclaims leidt, omdat het eveneens van groot belang voor het innovatief vermogen van de sector is dat binnen de provincie voldoende teeltareaal voor (glas)tuinbouw beschikbaar blijft.
Westland is een glastuinbouwgebied dat zich door herstructurering, modernisering en intensivering van het bestaande areaal verder moet ontwikkelen. Binnen Westland is ruimte voor glasopstanden, maar de Provincie biedt bij uitzondering ook ruimte voor weloverwogen vormen van functiemenging, als die het greenportcluster versterken. Bedrijven kunnen worden toegelaten als ze behoren tot de keten glastuinbouw en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de greenport als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel.
De verdere ontwikkeling van de glastuinbouwgebieden tot een economisch concurrerende en duurzame greenport is van provinciaal belang. De provincie streeft naar een greenport waar het accent ligt op specifieke hoogwaardige productie, met een centrale plaats voor logistiek, handel, kennis en innovatie. Het teeltgebied is vastgelegd op ‘Kaart 3 Teeltgebieden’ van de verordening en is primair bedoeld voor glastuinbouwbedrijven en de daarbij behorende voorzieningen, zoals waterberging, gietwaterbassins, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bedrijfswoningen, bedrijfsruimten, infrastructuur en landschappelijke inpassing. Het plan is gelegen in een Teeltgebied zoals verbeeld op Kaart 3 van de Verordening.
Het begrip glastuinbouwbedrijf is opgenomen in de begripsbepalingen. Het gaat om een volwaardig en doelmatig bedrijf in overwegende mate gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door middel van het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht, geheel of hoofdzakelijk overdekt. Onder ‘kweken’ wordt verstaan: veredeling, selectie, opkweek en verzorgen. Onder ‘licht’ wordt verstaan: licht afkomstig uit natuurlijke en/of kunstmatige bron.
De term ‘in overwegende mate’ geeft aan dat het grootste deel van het bedrijf ingericht moet zijn op kweek. De verhouding kweekoppervlak (kassen, kweek onder kunstlicht etc.) en overige bebouwing wordt door de gemeente vastgelegd in het bestemmingsplan. Als richtwaarde geldt een percentage van 15% voor overige bebouwing.
Het is mogelijk bebouwing voor meerdere bedrijven die een ruimtelijk aaneengesloten geheel vormen te clusteren, bijvoorbeeld voor gedeelde voorzieningen, zodat op een bedrijfsperceel (ruimschoots) meer dan 15% bebouwing toelaatbaar kan zijn. De gemeente kan dit regelen in het bestemmingsplan.
Een Seed Quality Center staat ten dienste van een (zaad)veredelingsbedrijf en is daarmee in overeenstemming met het begrip glastuinbouwbedrijf als bedoeld in de Verordening.
2.1.4 Rijksbeleid
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.5 Conclusie
De ontwikkeling voor de realisatie van een SQC op het perceel aan de Zijtwende is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
De bebouwing zal duurzaam en energiezuinig worden ontworpen vanuit de meest optimale logistieke functie en de steeds verdere gaande (internationale) eisen aan controleerbare en optimale onderzoeks- en testruimten. Rijk Zwaan verwacht dat de locatie door (internationale) partners wordt bezocht, waardoor de bebouwing een representatieve functie zal krijgen, passend in de omgeving. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt wordt de zichtlocatie van het gebouw aan de Zijtwende gesitueerd, zodanig dat het plan een meerwaarde heeft voor de uitstraling van het glastuinbouwgebied, specifiek de as langs de N223.
Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten via de ventweg langs de Burgemeester Crezéelaan en de Laan van Zeestraten. Aangezien deze wegen onvoldoende capaciteit hebben, zal de ontsluiting van het plan plaatsvinden via de Zijtwende. De logistieke functies worden op eigen terrein vervuld, waarbij een scheiding wordt aangebracht in personenvervoer en transport van goederen en middelen. De medewerkers en bezoekers zullen via de hoofdentree aan de noord-oostzijde vanaf de Zijtwende de locatie betreden, waardoor er korte lijnen zijn naar parkeerruimte en de entree van het gebouw. Parkeren gebeurt op de noordzijde van het plangebied. Bezoekers kunnen zo rechtstreeks naar de bezoekersruimte gaan zonder het gehele gebouw door te lopen, dit is belangrijk vanwege hygiëne eisen. Het transport van goederen en middelen gebeurt vanuit zuidelijke zijde van het plangebied vanaf de Zijtwende, waar kan worden geladen en gelost. De wateropgave zal in het plangebied worden gerealiseerd. Dit is vastgelegd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.
Vanuit interne logistiek en ruimtelijke inpassing is er voor gekozen om aan de voorzijde van het perceel langs de Zijtwende de laboratoriumruimtes te realiseren in maximaal 3 bouwlagen met een maximale bouwhoogte van 20 m. Aansluitend aan het laboratoriumgebouw worden in een bedrijfsgebouw geconditioneerde teeltruimtes gerealiseerd zoals klimaatcellen met een maximale bouwhoogte van 20 m, zodat meerlaags ruimtegebruik mogelijk is. In deze gebouwzone zullen tevens logistiek functies worden vervuld zoals ontvangst van middelen en materialen en het voorbereiden van de testen. Daarnaast biedt deze zone ook de mogelijkheid om kassen te bouwen. Aansluitend aan de gebouwzone, aan de achterzijde van het perceel worden de kassen gerealiseerd, waar de testen onder praktijkomstandigheden worden uitgevoerd. Deze zone vormt tevens de afscheiding tussen het plan en het woonlint aan de Kralingerweg en heeft een bouwhoogte van maximaal 10 m en maximale goothoogte van 8 m. Zie bijgevoegd vlekkenplan met de functionele en logistieke structuur van het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat de ontsluiting van het plan functioneel is, rekening houdt met omliggende functies en aansluit bij de bestaande ontsluitingsmogelijkheden. De planontwikkeling heeft geen invloed op de structuur van het gebied en de bestaande reconstructiemogelijkheden. De bouwhoogtes overschrijden de maximale bouwhoogte van respectievelijk 10 m en 20 m voor bedrijfsgebouwen niet en de gebouwstructuur is afgestemd op de omgeving zoals aangrenzende woningen. Vastgesteld wordt dat het plan een duurzame inrichting mogelijk maakt, rekening houdt met de omgeving en invulling geeft aan een goede ruimtelijk en functionele structuur.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
3.1.1 Wettelijk kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
3.1.2 Analyse omgeving
Het nieuwe SQC krijgt in het op te stellen bestemmingsplan een enkelbestemming ‘Agrarisch - Glastuinbouw’. In overleg tussen Rijk Zwaan en de Omgevingsdienst Haaglanden is duidelijk geworden dat de SQC een inrichting is met een milieucategorie 2, waarbij geluid het maatgevende aspect is. Vanuit de VNG brochure bedraagt de richtafstand 30 meter van een inrichting met milieucategorie 2. Deze afstand geldt voor het aspect geluid. Voor de overige aspecten gevaar, stof en hinder bedraagt de richtafstand 10 meter. Deze afstand wordt gemeten van af de perceelsgrens. In de volgende afbeelding is de perceelsgrens van het SQC weergegeven en de richtafstanden van 10 meter en 30 meter vanaf de perceelsgrens.
Gelet op het feit dat in de omgeving verschillende functies aanwezig zijn en het SQC aan de drukke Burgemeester Crezéelaan is gelegen, is er sprake van een ‘gemengd gebied’. In de VNG-brochure is aangegeven dat in dat geval rekening mag worden gehouden met de vermindering van één afstandstap. Daardoor is een VNG-richtafstand van 10 meter van toepassing in plaats van 30 meter.
Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat de bestaande woning op het adres Laan van Zeestraten 4a is gelegen binnen de richtafstand van 30 meter vanaf de perceelsgrens (aangegeven in het rood). Deze woning is niet gelegen binnen de richtafstand van 10 meter. De bestaande woningen aan de Kralingerweg en de Zijtwende zijn niet gelegen binnen de richtafstand van 30 meter. Omdat er binnen 10 meter geen bestaande woningen aanwezig zijn, levert het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering op voor het bestemmingsplan.
Op dit moment is niet geheel duidelijk hoe het bouwplan van het SQC eruit komt te zien. Om die reden dient als het bouwplan concreet is te worden bezien of een akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai nodig is. Indien dit het geval is dient te worden berekend of de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden. Als dan blijkt dat de grenswaarden worden overschreden dienen er maatregelen te worden getroffen zodat alsnog aan de gestelde grenswaarden wordt voldaan.
3.1.3 Conclusie
Het nieuwe SQC wordt een inrichting met een milieucategorie 2. Voor een dergelijke inrichting geldt vanuit de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ een richtafstand van 30 meter. Binnen 30 meter vanaf het plangebied is de bestaande woning op het adres Laan van Zeestraten 4a aanwezig. De bestaande woningen aan de Kralingerweg en de Zijtwende zijn niet binnen de richtafstand van 30 meter gelegen.
De omgeving van het SQC is aan te merken als ‘gemengd gebied’, waardoor één afstandstap in mindering kan worden gebracht. Daardoor bedraagt de VNG-richtafstand 10 meter in plaats van 30 meter. Binnen 10 meter zijn geen bestaande woningen aanwezig. Om die reden levert het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering op voor het bestemmingsplan. Omdat op dit moment het exacte bouwplan van het SQC niet bekend is, kan op dit moment geen akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai worden uitgevoerd voor dit adres. Als het bouwplan concreet is dient te worden bezien of een akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai nodig is.
3.2 Geluid
3.2.1 Wettelijk kader
Wet geluidhinder
Vanuit de Wet geluidhinder (Wgh) is uitvoeren van een akoestisch onderzoek verplicht in het geval een nieuwe geluidgevoelig object, zoals een woning, wordt gerealiseerd in de zone van een weg, spoorlijn of industrieterrein. Daarnaast is een akoestisch onderzoek verplicht als er een nieuwe geluidbron (weg, spoorlijn of gezoneerd industrieterrein) wordt aangelegd.
Het SQC is geen geluidgevoelig object en is ook geen nieuwe geluidbron. Om die reden is een akoestisch onderzoek naar wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai vanuit de Wgh niet benodigd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidtoename berekend als gevolg van de verkeerstoename ten opzichte van de huidige situatie (braakliggend) op de ontsluitende wegen van het SQC. Daarnaast zijn ook de geluidcontouren berekend binnen het plangebied van het SQC.
3.2.2 Onderzoek
Uitgangspunten geluidberekeningen
Wegverkeersgegevens
Door de gemeente Westland zijn etmaalintensiteiten voor een gemiddelde werkdag aangeleverd voor de in het onderzoek betrokken wegen en zijn representatief voor het prognosejaar 2030. Voor dit onderzoek is het prognosejaar 2024 van belang (10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan). Om van de etmaalintensiteiten voor het prognosejaar 2030 te gaan naar representatieve etmaalintensiteiten voor het prognosejaar 2024 is door de gemeente Westland aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt met een autonome afname van 1% per jaar.
De verdeling en samenstelling van het verkeer op de Burgemeester Crezéelaan / Burgemeester Van der Goeslaan (N223) zijn aangeleverd door de provincie Zuid-Holland.
Voor de Zijtwende en de parallelbaan van de Burgemeester Crezéelaan is de verdeling en samenstelling
van het verkeer niet bekend. Voor deze wegen zijn aannames gedaan.
De gehanteerde wegverkeersgegevens zijn opgenomen in bijlage 1 ‘Milieuonderzoek’.
Berekeningsmethoden geluidbelastingen
Het gehanteerde rekenmodellen zijn opgenomen in de bijlage 1 ‘Milieuonderzoek’. Voor de bodemgebieden is ervoor gekozen om de akoestisch harde gebieden (zoals verharding en water) te modelleren. De niet gemodelleerde bodemgebieden zijn akoestisch zacht.
Voor de bepaling van de geluidbelastingen door het wegverkeer zijn berekeningen uitgevoerd met Standaardrekenmethode 2 overeenkomstig het ‘Reken- en meetvoorschrift geluid 2012’.
Op basis van een GBKN-ondergrond is een rekenmodel opgesteld. In het rekenmodel zijn geluidbronnen (wegen), bodemgebieden (akoestisch hard/zacht), objecten (gebouwen/schermen enz.), hoogtelijnen en toetspunten ingevoerd. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het rekenprogramma Geomilieu, versie 2.50.
Berekeningswijze geluidbelastingen
Bij toetsing aan de grenswaarden voor wegverkeerslawaai wordt in de Wgh gewerkt met een gemiddelde etmaalwaarde van het geluidniveau (Lden) over alle perioden, te weten de dagperiode (van 07.00 tot 19.00 uur), de avondperiode (van 19.00 tot 23.00 uur) en de nachtperiode (van 23.00 tot 07.00 uur) van een jaar.
Berekeningsresultaten
Plangebied SQC
Om een indicatie te geven van de geluidbelastingen in het plangebied van het toekomstige SQC zijn cumulatieve geluidcontouren berekend. De contouren zijn berekend op 1,5 meter ten opzichte van het plaatselijke maaiveld (begane grond), op 5,5 meter ten opzichte van het plaatselijke maaiveld (1e verdieping) en op 8,5 meter ten opzichte van het plaatselijke maaiveld (2e verdieping).
Uit de berekende geluidcontouren blijkt dat het gehele plangebied een cumulatieve geluidbelasting ondervindt die hoger is dan 48 dB (oftewel de voorkeurswaarde voor geluidgevoelige objecten). Direct langs de Zijtwende loopt de geluidbelasting op tot ongeveer 63 dB op de rand van het plangebied. Bij de positionering van de nieuwbouw van het SQC kan met deze cumulatieve geluidbelastingen rekening worden gehouden.
Vanuit het Bouwbesluit 2012 bestaan er geen eisen aan de geluidwering van de gevels voor bedrijfsbebouwing. Dit wil niet zeggen dat er geen rekening mee gehouden kan worden in de verdere uitwerking van het bouwplan.
In bijlage 1 ‘Milieuonderzoek’ zijn de berekende cumulatieve geluidcontouren voor de verschillende rekenhoogten opgenomen.
Bestaande woningen
Als gevolg van de realisatie van het SQC neemt het verkeer toe op de ontsluitende wegen, te weten de Zijtwende en de N233. In het onderzoek naar wegverkeerslawaai is de geluidtoename berekend op diverse (maatgevende) bestaande woningen langs deze wegen.
Uit de berekeningen blijkt dat de bestaande cumulatieve geluidbelasting toeneemt met maximaal 0,19 dB. Een geluidtoename van 1 dB is voor het menselijk oor niet of nauwelijks hoorbaar. Om die reden kan worden gesteld dat de berekende geluidtoename als gevolg van de realisatie van het SQC niet hoorbaar is, waardoor de akoestische woon- en leefkwaliteit niet verslechtert.
In bijlage 1 ‘Milieuonderzoek’ zijn de berekende cumulatieve geluidbelastingen weergegeven voor zowel de situatie zonder realisatie van het SQC als de situatie met realisatie SQC.
3.2.3 Conclusie
De realisatie van het SQC is vanuit de Wgh niet onderzoeksplichtig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn cumulatieve geluidcontouren berekend binnen het plangebied van het SQC. Hieruit blijkt dat nagenoeg het gehele gebied een geluidbelasting ondervindt die hoger is dan 48 dB, maar lager dan 63 dB.
Vanwege de verkeerstoename op de bestaande wegen, is een maximale geluidtoename berekend van 0,19 dB ter plaatse van bestaande woningen. Een dergelijk geluidverschil is niet of nauwelijks door het menselijk oor waar te nemen. Zodoende verslechtert de akoestische woon en leefkwaliteit niet door de realisatie van het SQC.
3.3 Luchtkwaliteit
3.3.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’
van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor
NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
- de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
- de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
- projectsaldering kan worden toegepast.
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
3.3.2 Onderzoek
Beoordeling luchtkwaliteit
In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
De realisatie van het SQC valt niet in één van de hiervoor genoemde functiecategorieën. Daardoor is een nader onderzoek benodigd om aan te tonen of aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit wordt voldaan.
Berekeningen NIBM-tool
Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een NIBM bijdrage. De NIBM-tool berekent de toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen. De verkeersgeneratie van het SQC is 182 verkeersbewegingen per etmaal, waarvan 6,6% uit vrachtverkeer bestaat. In paragraaf 3.9 ‘Mobiliteit’ is de verkeersaantrekkende werking nader bepaald. In afbeelding 4 is de totale verkeersaantrekkende werking van het nieuwe SQC ingevuld in de NIBM-tool.
Uit de berekeningen met de NIBM-tool blijkt, dat de jaargemiddelde concentratie NO2 maximaal 0,32 µg/m3 toeneemt en de jaargemiddelde concentratie PM10 maximaal 0,05 µg/m3. Deze toenames zijn ruim lager dan de toegestane NIBM-norm van 1,2 µg/m3. Daardoor draagt de toename van het verkeer NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is niet nodig.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool. In afbeelding 5 zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 weergegeven voor het peiljaar 2015.
Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 maximaal respectievelijk 29 µg/m3 en 23 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor de beide stoffen van 40 µg/m3 wordt niet overschrijden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
3.3.3 Conclusie
De ontwikkeling van het SQC is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm). Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
3.4 Externe Veiligheid
3.4.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico’s van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen, en aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang. Deze Circulaire heeft een looptijd tot 31 juli 2012 en zal opgaan in het nieuwe Besluit transportroutes externe veiligheid en Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering en niet het volledig uitsluiten van het risico, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht en verantwoord worden, omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
3.4.2 Onderzoek
Nabij het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:
- Hogedruk aardgastransportleiding W-522-04;
- Transport gevaarlijke stoffen over de Burgemeester Crezéelaan / Burgemeester van der Goeslaan (N223).
Volgens de risicokaart zijn er verder geen risicovolle inrichtingen aanwezig in de omgeving van het plangebied.
Hogedruk aardgastransportleiding W-522-04
De hogedruk aardgastransportleiding W-522-04 heeft een maximale werkdruk van 40 bar en een uitwendige diameter van 16 inch (www.risicokaart.nl). Langs deze leiding is geen PR 10-6-risicocontour aanwezig. Gelet op de werkdruk en uitwendige diameter bedraagt het invloedsgebied 170 meter aan weerszijde van de leiding. De afstand tussen deze leiding en het plangebied is meer dan 200 meter. Daardoor is het plangebied niet in het invloedsgebied van deze leiding gelegen en levert het ook geen belemmering op voor de realisatie van het SQC Rijk Zwaan in De Lier.
Transport gevaarlijke stoffen Burgemeester Crezéelaan / Burgemeester van der Goeslaan
In het verleden had de gemeente Westland de route Burgemeester Crezéelaan / Burgemeester van der Goeslaan als tracé aangewezen voor transport van gevaarlijke stoffen. Omdat deze route geen grootschalige doorgaande route is, maar fungeert als een route voor lokaal transport ter bevoorrading van de genoemde risicovolle inrichtingen, heeft de gemeente Westland besloten om de aanwijzing als route voor gevaarlijke stoffen in te trekken. Dit betekent niet dat er geen transport van gevaarlijke stoffen over deze route gaat. Om die reden is in dit onderzoek toch aandacht gegeven aan het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Burgemeester Crezéelaan / Burgemeester van der Goeslaan.
Beredeneerd vanuit de aanwezige inrichtingen, is daarmee sprake van transport van brandbare vloeistoffen (stofgroepen LF1 en LF2) en toxische vloeistoffen (LT2) over de N223. In de volgende tabel zijn de aantallen transportbewegingen van elke stof weergegeven.
Uit eerdere berekeningen blijkt dat langs de transportroute N223 geen PR 10-6-risicocontour aanwezig is. Daardoor levert het plaatsgebonden risico geen belemmering op voor de realisatie van het Seed Quality Center Rijk Zwaan.
Op basis van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) geldt voor de stofgroepen LF1 en LF2 een invloedsgebied van 45 meter. Voor de stofgroep LT2 is een invloedsgebied van 880 meter van toepassing. Deze afstanden worden gemeten vanuit het hart van de weg. Het plangebied is op circa 80 meter van de transportroute N223 gelegen. Daarmee ligt het plan binnen het invloedsgebied van de stofgroep LT2.
Het Basisnet Weg treedt naar verwachting in het vierde kwartaal van 2014 in werking. Op basis van dat beleidsstuk is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd, waaruit gebleken is dat brandbare vloeistoffen weinig invloed hebben op het groepsrisico en toxische stoffen een geringe bijdrage leveren vanwege de beperkte transportintensiteit.
In het Besluit is aangegeven dat in sommige gevallen de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico achterwege kan blijven. Hiervoor zijn in de bijlagen behorende bij de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) vuistregels in de vorm van drempelwaarden voor vervoersaantallen opgesteld. Deze drempelwaarden geven de gebruiker een indicatie wanneer een risicoberekening zinvol is. Met de vuistregels kan ingeschat worden of de vervoersaantallen, bebouwingsafstanden en/of aanwezigheidsdichtheden te klein zijn om tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde of 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico te kunnen leiden. Een drempelwaarde van hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico geeft een indicatie dat zeker een groepsrisicoberekening moet worden uitgevoerd. De drempelwaarden zijn gebaseerd op de stofgroep LT2.
Voor de stofgroep LT2 is aangegeven dat de drempelwaarde voor deze stof 50 maal hoger is dan die van de stofgroep GF3 (LPG). In de bijlagen behorende bij het HART is voor de stofgroep GF3 bepaald dat, rekening houdend met tweezijdige bebouwing, bij een dichtheid van ten minste 200 personen per hectare en 880 transportbewegingen sprake is van een groepsrisico dat hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Op basis van 50x880 kan worden bepaald dat de drempelwaarde voor de stofgroep LT2 ongeveer 44.000 transportbewegingen bedraagt, waarbij sprake is van een groepsrisico dat hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het aantal transportbewegingen van de stofgroep LT2 is maximaal 488. Dit aantal is ruimschoots lager dan de hiervoor genoemde drempelwaarde van 44.000 transportbewegingen. Een dichtheid van 200 personen per hectare komt overeen met een stedelijke situatie. Gezien het bebouwingsbeeld in de omgeving van het plangebied wordt een dergelijke dichtheid met zekerheid niet gehaald.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het transport van gevaarlijke stoffen over de Burgemeester Crezéelaan / Burgemeester van der Goeslaan een groepsrisico oplevert dat ruim onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft. Dit wordt bevestigd uit eerder uitgevoerde berekeningen. Om die reden wordt afgezien van een nieuwe berekening van het groepsrisico.
3.4.3 Conclusie
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van twee risicobronnen, te weten de hogedruk aardgastransportleiding W-522-04 en het mogelijke transport van gevaarlijke stoffen over de Burgemeester Crezéelaan / Burgemeester van der Goeslaan (N223). Het invloedsgebied van de gasleiding reikt niet tot het plangebied. Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van de transportroute.
Het transport van gevaarlijke stoffen over de Burgemeester Crezéelaan / Burgemeester van der Goeslaan is beperkt. Aan de hand van de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport is bepaald of een berekening van het groepsrisico van toegevoegde waarde is. Uit de drempelwaarden volgt dat een berekening pas zinvol is bij een dichtheid van circa 200 personen per hectare. Omdat deze dichtheid in het gebied niet gehaald wordt, kan geconcludeerd worden dat sprake is van een groepsrisico dat lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en dat een berekening niet uitgevoerd hoeft te worden.
Vanuit externe veiligheid gelden daarmee geen belemmeringen voor de realisatie van het SQC Rijk Zwaan.
3.5 Water
3.5.1 Wettelijk kader
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.
In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland.
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
3.5.2 Onderzoek
Algemeen
Het initiatief betreft het realiseren van een SQC op het perceel aan de Zijtwende te De Lier. De gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' met een bouwaanduiding SQC.
Waterkwantiteit
De ontwikkeling betreft een gebruikswijziging en aanvulling van de bouwregels en de realisatie van het SQC. Conform de nieuwe Handreiking watertoets voor gemeenten van het Hoogheemraadschap Delfland (2012) geldt als richtlijn voor het watersysteem het 'standstill beginsel '. Dit betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden.
Om te voldoen aan het standstillbeginsel moet op basis van de watersleutel en de verbeelding van 30 september (zie bijlage 5) 892 m3 waterberging worden gerealiseerd.
Het plangebied grenst aan verschillende peilgebieden (zie afbeelding peilgebieden), de locatie van de waterberging moet zijn afgestemd op de locatie waar hemelwater op het oppervlaktewater wordt geloosd. In principe zou dat in de Kralingerpolder moeten zijn omdat het plangebied daarbinnen valt, maar aangezien de poldergrens op deze locatie een aantal jaar geleden is aangepast en de Kralingerpolder en Dorpspolder qua waterbeheer verbonden zijn kunnen we hier maatwerk toepassen.
Afbeelding peilgebieden
De waterkering lijkt niet goed in het bestemmingsplan te zijn weergegeven. Er is een polderkade aanwezig, maar deze ligt aan de westzijde van de Zijtwende (afbeelding waterkering groene lijn), dus met meer overlap met het plangebied. Het watersysteem in de Kralingerpolder is echter op meerdere plekken verbonden met de Dorppolder. De aanwezige polderkade zal daarom naar verwachting het komende jaar worden afgewaardeerd tot peilscheiding. Bij het vergunningproces kan hier op voorgesorteerd worden. Er wordt dan ook geen belemmering verwacht voor het verbreden van het water langs de Zijtwende.
Afbeelding waterkering
De peilscheiding tussen de twee polders blijft echter wel bestaan. Om te zorgen voor een robuuste structuur zonder extra doodlopende watergangen zal de benodigde compensatie gerealiseerd moeten worden door de bestaande watergangen te verbreden. Zoals eerder aangegeven dient de waterberging afgestemd te zijn op het lozingspunt van hemelwater, en aangezien het plangebied binnen de Kralingerpolder valt heeft het de voorkeur dit op de watergang ten westen van het plan te doen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
3.5.3 Conclusie
Om te voldoen aan het standstillbeginsel moet 892 m3 waterberging worden gerealiseerd. In overleg met het HHD zal de locatie van het water worden vastgelegd. De genoemde waterberging is in de planregels opgenomen in de bouwaanduiding van het SQC. De ontwikkeling heeft hierdoor geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
3.6 Bodem
3.6.1 Wettelijk kader
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
3.6.2 Onderzoek
Op 4 augustus 2014 is door Mol Ingenieursbureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Zijtwende ong. te De Lier.
3.6.3 Conclusie
Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
- de puinhoudende bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd zink, cadmium, PAK (10 VROM), som-OCB, beta-HCH, hexachloorbenzeen, heptachloorepoxide, DDD, chloordaan en drins;
- de baksteenhoudende bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kobalt, nikkel, zink, hexachloorbenzeen, beta-HCH en drins;
- plaatselijk is in de ondergrond een lichte verontreiniging met drins aangetoond. De overige ondergrond is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters;
- de zintuigelijk schone bovengrond is licht verontreinigd met kwik, beta-HCH en drins;
- het grondwater is sterk verontreinigd met barium, matig verontreinigd met arseen en licht verontreinigd met nikkel en zink;
- de individuele grondmonsters rond de grondwaterspiegel zijn niet verontreinigd met barium en/of arseen.
De hypothese onverdacht ten aanzien van het voorkomen van bodemverontreiniging met zware metalen, PAK en OCB’s en PCB’s wordt verworpen. De grond is weliswaar plaatselijk licht verontreinigd met enkele zware metalen, PAK (10 VROM), OCB’s en PCB’s, echter deze verontreiniging wordt niet geheel toegeschreven aan de waargenomen bodemvreemde bijmengingen met puin en baksteen, maar aan de ligging van de onderzoekslocatie binnen een tuinbouwgebied.
De sterke tot matige verontreiniging met barium en arseen in het grondwater wordt toegeschreven aan een van nature verhoogde achtergrondconcentratie. Het verrichten van aanvullend onderzoek wordt niet zinvol geacht.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt worden geen bezwaren verwacht voor het bestemmingsplan. Opgemerkt wordt dat indien bijvoorbeeld bij herinrichtingswerkzaamheden grond vrijkomt die niet ter plaatse kan worden hergebruikt er restricties gelden ten aanzien van het hergebruik.
Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740 en wordt als voldoende beoordeeld. Door het bodemonderzoek is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik.
3.7 Ecologie
3.7.1 Wettelijk kader
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt alle inheemse zoogdieren (op de Huismuis Mus musculus, de Bruine rat Rattus norvegicus en de Zwarte rat Rattus rattus na), vogels, reptielen en amfibieën. Bij de vissen, ongewervelde dieren en planten zijn alleen die soorten beschermd die als zodanig zijn aangewezen.
Deze wet bevat een aantal verbodsbepalingen, waarvan vooral de artikelen 8 t/m 13 van belang zijn in het kader van flora- en faunaonderzoek (tekstvak 1). Deze verbodsbepalingen gelden overal in Nederland, ongeacht het type of de omvang van de werkzaamheden of activiteiten die uitgevoerd worden. In veel gevallen is het mogelijk om vrijstelling of ontheffing te krijgen voor het overtreden van een verbodsbepaling. Als er sprake is van een ruimtelijke ingreep of bestendig beheer geldt voor een groot aantal algemene beschermde soorten een vrijstelling en is geen ontheffing nodig. Voor tabel 2-soorten geldt dat geen ontheffing nodig is als gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. In geval van ruimtelijke ingrepen is er bij tabel 3-soorten altijd een ontheffing nodig. Bij bestendig beheer en onderhoud kan er bij tabel 3-soorten in veel gevallen volgens een gedragscode gewerkt worden. Deze code dient door een sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en goedgekeurd te zijn door de Minister van EZ. Verder is er een groep soorten, bestaande uit soorten die op de Habitatrichtlijn bijlage IV staan en een aantal andere, aangewezen, soorten waarvoor een ontheffing altijd nodig is (bijlage 2).
Uit de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet vloeit voort dat in geval van een voorgenomen ruimtelijke ingreep of bestendig beheer, er duidelijkheid moet worden verkregen over welke zwaarder beschermde dier- en plantensoorten in en binnen de invloedssfeer van het onderzoeksgebied aanwezig kunnen zijn, wat de eventuele (significant) nadelige effecten van de geplande werkzaamheden op de aangetroffen soorten kunnen zijn en hoe hiermee omgegaan moet worden in het planproces en tijdens de uitvoeringsfase.
3.7.2 Onderzoek
Het Natuur-Wetenschappelijk Centrum te Dordrecht heeft in juli 2014 een Quick Scan onderzoek Flora en fauna uitgevoerd op een perceel aan de Laan van Zeestraten in De Lier. Het veldbezoek en de inventarisaties hebben op 1 juli 2014 plaatsgevonden.
Vleermuizen
Het onderzoeksgebied omvat geen structuren die van belang kunnen zijn voor vleermuizen als vliegroute. Ook zal het gebied geen essentieel onderdeel uitmaken van een foerageergebied van vleermuizen. Het gebied is volledig open en vormt daarom voor veel soorten geen ideaal jachtgebied. Open stukken, zoals in het onderzoeksgebied, zijn ook ruim voldoende aanwezig in de omgeving.
Vogels met een vaste verblijfplaats
Er zijn geen nesten of vogels met een vaste verblijfplaats in of in de omgeving van het onderzoeksgebied waargenomen. Wel zou het gebied onderdeel kunnen zijn van het foerageergebied van een vogel met een vaste verblijfplaats zoals de Kerkuil of de Steenuil. In de nabije omgeving van het onderzoeksgebied is één locatie geschikt als vaste verblijfplaats voor een uil, bestaand uit een oudere woonboerderij die dient als manege. Het is niet bekend of hier ook daadwerkelijk een uil zijn vaste verblijfplaats heeft. Er blijft echter genoeg akker in het perceel en in de omgeving over voor de eventuele aanwezigheid van één van deze soorten. De ontwikkelingen binnen het onderzoeksgebied zullen om deze reden geen essentieel foerageergebied vernietigen.
Rugstreeppad
Het plangebied is niet geschikt voor de Rugstreeppad. De Rugstreeppad heeft een voorkeur voor zandgronden en heidegebieden met een hoge dynamiek, maar wordt ook in veen- weidegebieden met geschikte voortplantingswateren gevonden. Dit habitat is niet aanwezig in het plangebied en het ligt bovendien ingesloten tussen grote kassencomplexen.
Vaatplanten
Er zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen in het plangebied. Op basis van de karaktereigenschappen van het terrein worden deze ook niet verwacht.
3.7.3 Conclusie
Vleermuizen
Het plangebied maakt geen essentieel onderdeel uit van een vliegroute of foerageergebied en er zijn geen vaste verblijfplaatsen aanwezig. Hierdoor gelden er, ten aanzien van vleermuizen, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet.
Vogels met een vaste verblijfplaats
Er zijn geen nesten of vaste verblijfplaatsen van de betreffende groep aanwezig in het plangebied. De ontwikkelingen in het plangebied zullen ook niet leiden tot het verloren gaan van essentieel foerageergebied van een vogel met een vaste verblijfplaats. Hierdoor gelden er, ten aanzien van vogels met een vaste verblijfplaats, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet.
Rugstreeppad
Het plangebied is niet geschikt als leefgebied van de Rugstreeppad en deze soort wordt daarom niet verwacht. Hierdoor gelden er, ten aanzien van de Rugstreeppad, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet.
Vaatplanten
Er zijn geen beschermde vaatplanten in het plangebied aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. Hierdoor gelden er, ten aanzien van vaatplanten, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet.
Conclusie
De plannen kunnen zonder verdere maatregelen uitgevoerd worden. Dit met uitzondering als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd. De genoemde maatregelen ter voorkoming van een overtreding in het kader van de Flora-en faunawet zijn juist omschreven. Als de het werk volgens de Quick-scan wordt uitgevoerd zijn er geen belemmeringen. Er zullen geen strikt beschermde natuurwaarden in het geding komen. In de toekomst is aanvullend onderzoek wel vereist als de rest van het perceel bebouwd zou worden. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen of een vogel met een vaste verblijfplaats, zoals de Kerkuil of Steenuil, gebruikmaakt van het plangebied om er te jagen. Ook dient er rekening gehouden te worden met de Zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) en met het broedseizoen van vogels. Tijdens het broedseizoen (globaal half maart - half juli) mogen vogels, nesten en eieren niet worden verstoord en daar moet tijdens de werkzaamheden rekening mee worden gehouden. Als de werkzaamheden gepland zijn tijdens het broedseizoen, moet er vooraf door een deskundige gecontroleerd worden of er in, of in de nabije omgeving van het plangebied, broedgevallen aanwezig zijn.
3.8 Cultuurhistorische Aspecten
3.8.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
3.8.2 Onderzoek
Voor de locatie van het SQC aan de Zijtwende te De Lier (gemeente Westland) is 30 juli 2014 door ADC Archeo Projecten een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend en karterend booronderzoek, ADC-rapport 3670, Amersfoort (versie definitief, 2 september 2014) uitgevoerd.
Plangebied, AMK-terreinen en ARCHIS meldingen geplot op de archeologische verwachtingskaart
Locatie van het plangebied op kaart van Kruiklus uit 1712
Op 4 november 2014 is door ADC Archeo Projecten een inventariserend veldonderzoeken middels proefsleuven uitgevoerd op de locatie De Lier – Laan van Zeestraten. Doormiddel van de proefsleuven is de omvang van het humeuze pakket steekproefsgewijs onderzocht. Dit onderzoek heeft geen archeologische waarden, zoals sporen of vondsten, opgeleverd. De locatie kan worden vrij gegeven en er is geen nader onderzoek nodig.
3.8.3 Conclusie
In boring 18 zijn houtskool en fosfaatvlekken waargenomen. Hier kan een potentieel archeologisch niveau uit de IJzertijd, Romeinse tijd of Vroege Middeleeuwen aanwezig zijn. Dit niveau bevindt zich vanaf 85 cm –mv.
Geadviseerd is om bij bodemverstoringen dieper dan 50 cm –mv in de zone zoals hieronder afgebeeld een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. De exacte omvang van de mogelijke vindplaats kan pas na een eventueel proefsleuvenonderzoek worden bepaald. Het proefsleuvenonderzoek vindt plaats volgens het goedgekeurd plan van eisen.
Boorpuntenkaart
Naar aanleiding van het proefsleuven onderzoek van 4 november 2014 kan geconcludeerd worden dat, de waardestelling van het onderzoeksgebied niet tot een waardering van heeft behoudenswaardig geleid. Door middel van de proefsleuven is de omvang van het humeuze pakket steekproefsgewijs onderzocht. Dit onderzoek heeft geen archeologische waarden, zoals sporen of vondsten, opgeleverd. Daarom wordt geadviseerd om het terrein vrij te geven voor de geplande bouwwerkzaamheden. Voor de onderzoeken wordt verwezen naar bijlage 4 bij de toelichting.
3.9 Mobiliteit
3.9.1 Wettelijk kader
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en vormt de visie van het Rijk op het gebied van mobiliteit, bereikbaarheid, ruimte, milieu en leefbaarheid tot 2040.
De SVIR voorziet een groei in de mobiliteitsbehoefte tot 2030. Deze groei is het grootst in de Randstad en Brabant. Om de concurrentiekracht van Nederland te versterken, is een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen nodig, net als een goede nationale bereikbaarheid van onze belangrijkste economische regio’s. Het Rijk zet de gebruiker van mobiliteit centraal. Het verknopen van verkeerssystemen en vervoerwijzen neemt daarbij een belangrijke plaats in, net als het beter benutten van infrastructuur, met een volwaardige plaats voor langzaam
en recreatief verkeer. Het Rijk mikt op multimodale (keten)maatregelen die het gebruik van de capaciteit optimaliseren.
In de ambitie van het Rijk is Nederland in 2040 een bepalende speler in de transitie naar duurzame mobiliteit. In de SVIR gaat het Rijk vooral in op de transitie naar schone voertuigen, uitgewerkt in de duurzaamheidsagenda. Deze doet een beroep op bedrijfsleven (Green Deals) en decentrale overheden (Klimaatagenda).
Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020
Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat geeft een visie weer op het aspect ‘verkeersveiligheid’ in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en “Duurzaam Veilig”. Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke
aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.
Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 - 2020
In het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP) van 21 januari 2004 beschrijft de provincie Zuid-Holland hoe zij de komende jaren haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm wil gaan geven. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid.
De provincie Zuid-Holland kiest voor een beleid van beheerste groei van de mobiliteit. Daarbij moeten tegelijkertijd de individuele wensen en eisen die reizigers en het bedrijfsleven aan de kwaliteit van hun mobiliteit stellen niet uit het oog worden verloren. Om de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden is ten eerste een kwaliteitssprong van het openbaar vervoer op alle niveaus vereist.
Vervolgens dient een vermindering van congestie en een verbetering van de bereikbaarheid plaats te vinden. Om die reden worden kwaliteitseisen gesteld aan de trajectsnelheden van de verschillende typen wegverbindingen.
Tot slot wordt gestreefd naar een toename van het fietsgebruik. Daartoe zal een volwaardig fijnmazig netwerk van zowel verkeersveilige, sociaal veilige, als comfortabele verbindingen moeten worden gerealiseerd.
De groei van de mobiliteit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de leefomgeving. Eén van de ambities van de provincie is dan ook het duurzaam verbeteren van de omgevingskwaliteit in Zuid-Holland door het oplossen van de belangrijkste knelpunten in de omgevingskwaliteit (te hoge uitstoot van vervuilende stoffen, geluidsoverlast en ruimtelijke versnippering) en het voorkomen van nieuwe knelpunten.
3.9.2 Onderzoek
Verkeersgeneratie SQC
Door Rijk Zwaan is een (worst-case) inschatting gemaakt van het aantal medewerkers dat werkzaam is in het nieuwe SQC. Aangegeven is dat er in 2024 ongeveer 100 medewerkers zullen zijn. Verwacht wordt dat circa 75% van het aantal werknemers met de auto naar het SQC komt (woonwerkverkeer). Vanwege de toekomstige werknemers in het SQC zijn ongeveer 150 verkeersbewegingen per etmaal te verwachten.
Daarnaast zijn er verkeersbewegingen te verwachten vanwege de bevoorrading en het monstervervoer van en naar het SQC. Dit komt neer op ongeveer 12 vrachtwagenbewegingen per etmaal.
Tevens zijn er ook van en naar het SQC verkeersbewegingen te verwachten vanwege bezoekers en/of het verkeer tussen het hoofdkantoor van Rijk Zwaan en het SQC. Geschat wordt dat dit om 20 verkeersbewegingen per etmaal gaat.
De totale verkeersaantrekkende werking door de realisatie van het SQC is in totaal 182 verkeersbewegingen
voor een gemiddelde werkdag, waarvan 6,6% uit vrachtverkeer bestaat. Van het totale vrachtverkeer bestaat 1/3 uit middelzwaar en 2/3 uit zwaar vrachtverkeer.
Verdeling van het verkeer op de omliggende wegen
Het nieuwe SQC wordt ontsloten op de Zijtwende, waardoor de totale 182 verkeersbewegingen op het noordelijke gedeelte van de Zijtwende komt. Bij de rotonde met de N223 is aangenomen dat 60% van de 182 verkeersbewegingen zich voortbeweegt richting het hoofdgebouw van Rijk Zwaan en de Rijksweg A20. De overige 40% gaat richting de Rijksweg A4.
In de volgende tabel is per weg de etmaalintensiteit aangegeven zonder en met planrealisatie op de ontsluitende wegen, te weten de N223 en de Zijtwende.
Of er verkeersbelemmeringen optreden is afhankelijk van de maximaal te verwerken verkeerscapaciteit van die wegen. De ervaring leert dat een stroomweg, zoals de N223, een etmaalintensiteit tussen de 25.000 en 30.000 motorvoertuigen per etmaal kan verwerken. Voor een erftoegangsweg in het buitengebied, zoals de Zijtwende, ligt de capaciteit rond de 6.000 mvt/etm.
Zowel in de situatie zonder als in de situatie met SQC ligt de etmaalintensiteit ruim lager dan de maximaal te verwerken capaciteit van de wegen. Daardoor levert de realisatie van het SQC geen belemmeringen op van verkeerskundige aard.
Parkeren
Ten aanzien van parkeervoorzieningen van het SQC zal de parkeerbehoefte op het eigen terrein worden opgelost. Het aspect parkeren levert zodoende geen belemmering op voor de realisatie van het SQC.
3.9.3 Conclusie
De realisatie van het SQC zorgt voor een totale toename van het verkeer ten opzichte van de huidige situatie (braakliggend) van 182 verkeersbewegingen in 2024 (worst-case benadering). Deze verkeerstoename wordt geproduceerd door het woonwerkverkeer van de werknemers en de bevoorrading. Het SQC wordt ontsloten via de Zijtwende en de N223. Het extra verkeer op deze wegen leidt niet tot belemmeringen vanuit verkeerskundig oogpunt.
3.10 Natuurbescherming
3.10.1 Gebiedsbescherming
In verband met artikel 19j lid 1 van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) moeten de effecten van de planontwikkeling op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en/of beschermde natuurmonumenten beschreven worden (externe werking).
Op een afstand van 5,6 km is het Natura 2000-gebied ‘Solleveld & Kapittelduinen’ gelegen. Gezien deze grote afstand kan vanuit de externe werking van de Nbw 1998 alleen het aspect stikstofdepositie een rol spelen. Een toename van de stikstofdepositie wordt in dit geval verwacht door de toename van het aantal motorvoertuigbewegingen zoals beschreven in het hoofdstuk mobiliteit. Deze extra voertuigbewegingen emitteren stikstofoxiden en in geringere mate ammoniak waardoor de depositie verandert. Uit het hoofdstuk mobiliteit blijkt dat de verkeerstoename door de realisatie van het SQC 182 motorvoertuigen bedraagt, waarvan 6,6% middelzwaar en zwaar vrachtverkeer bij elkaar. Gezien deze geringe verkeersproductie in relatie tot de grote afstand naar stikstofgevoelige gebieden leidt het aspect stikstofdepositie niet tot belemmeringen.
Geconcludeerd wordt dat de Nbw 1998 de voorgenomen ontwikkeling niet belemmert.
3.10.2 Soortenbescherming
De kans bestaat dat in het plangebied beschermde planten- en/of diersoorten voorkomen. De bescherming van de planten- en diersoorten is geregeld in de Flora- en faunawet (Ffw). Door het gecertificeerde onderzoeksbureau Natuur-Wetenschappelijk Centrum wordt een quickscan uitgevoerd op basis van de Ffw. Deze quickscan is uitgevoerd en is bijgevoegd (bijlage 2) zie tevens paragraaf 3.7.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
4.1.3 Systematiek van de planregels
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregel.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijkingsregels.
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
- het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
- de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
- de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
- het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
- en het onderdeel "Citeertitel".
4.1.4 Systematiek van de planverbeelding
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
- 1783.GTGWZYTWNDRZSQCpbp
De dataset bestaat uit:
- het GML-bestand van de planverbeelding;
- het XML-geleideformulier;
- de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
- de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
4.2 Bestemmingsregeling
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
4.2.1 Bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw"
Agrarisch – Glastuinbouw
Glastuinbouwbedrijven zijn in dit bestemmingsplan bestemd als Agrarisch - Glastuinbouw (A-GT). Op het plangebied is tevens een bouwaanduiding 'Seed Quality Center (sba-sqc)' opgenomen.
Hoofdstuk 5 Handhaving
5.1 Handhavingsbeleid
Handhaven op maat 2011-2014
Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht -handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.
5.2 Inventarisatie
Binnen het plangebied bevinden zich geen strijdigheden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen.
Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze reeds in kostenverhaal is voorzien. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg
In het kader van het wettelijk overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept ontwerpbestemmingsplan op PM tot PM toegezonden aan de volgende overlegpartners van de gemeente Westland:
- provincie Zuid-Holland;
- Hoogheemraadschap van Delfland;
- Stadsgewest Haaglanden;
- Veiligheidsregio Haaglanden.
De ingekomen reacties zijn samengevat in een Nota van beantwoording vooroverleg. Deze is opgenomen in Bijlage 6.
6.2.2 Zienswijzen
Van 13 maart 2015 tot 23 april 2015 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende de periode van tervisielegging zijn twee zienswijzen ingediend.
De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 7 van deze toelichting.