Galgeweg 3 te Naaldwijk
Bestemmingsplan - Gemeente Westland
Vastgesteld op 19-04-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Galgeweg 3 Naaldwijk met identificatienummer NL.IMRO.1783.GWGALGEWG3obp-VA01van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanbouw
Een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden-onderneming
Een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.7 achtererf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 archeologische waarde
Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden.
1.10 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingsgebied
Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.
1.12 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bevoegd gezag
Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.15 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.16 bijgebouw
Een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.
1.17 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.
1.20 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.24 boveninsteek
De snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.25 consumentenvuurwerk
Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.26 dakkapel
Een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.
1.27 daknok
Het hoogste punt van een schuin dak.
1.28 dakopbouw
Een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok-, gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het desbetreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.
1.29 dakvoet
Het laagste punt van een schuin dak.
1.30 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 duurzaam gemeenschappelijke huishouding
Een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er dient ook sprake te zijn van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen. Er is sprake van een economisch-consumptieve eenheid en bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners.
1.32 erf
Al dan niet bebouwde gronden, of een gedeelte daarvan, die direct gelegen zijn bij een hoofdgebouw en die in feitelijk opzicht zijn ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, die deze inrichting niet verbieden.
1.33 erfscheiding
De scheiding tussen twee onroerende zaken die niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruikers worden benut, dan wel louter kadastraal gescheiden zijn.
1.34 erker
Een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van het hoofdgebouw, gelegen aan een verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan en zorgt voor een verbijzondering van de voor en/of zijgevel, zonder de architectuur van het hoofdgebouw wezenlijk aan te tasten.
1.35 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 geluidshinderlijke inrichtingen
Bedrijven in de zin van artikel 41, lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.37 groenvoorzieningen
Groenscherm(en) van opgaande beplanting, berm-beplantingen en andere beplantingen voor openbaar of particulier gebruik welke beplanting in planologisch opzicht een ruimtelijk structurerend effect hebben.
1.38 hobbymatig houden van dieren
Onder hobbymatig houden van dieren wordt verstaan het houden van maximaal: één Longhoorn stier, tijdelijk maximaal drie kalveren, 3 pony's, één paard en 12 stuks pluimvee. De kalveren, die ter plekke worden geboren, zullen uiterlijk 1 oktober van hetzelfde jaar van de geboorte van het terrein zijn verwijderd.
1.39 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.40 hoofdwatergang
Primair water als bedoeld in de 'Leggerkaart Wateren' van het Hoogheemraadschap van Delfland.
1.41 huishouden
Een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren.
1.42 kampeermiddel
Een recreatiemiddel als bedoeld in artikel 40, leden 2 en 3, van de Woningwet.
1.43 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.44 kap
Een constructie van een of meer uitsluitend hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.
1.45 maatschappelijke en culturele voorzieningen
Educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, onderwijs-en religieuze voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van kinderopvang, bejaardenhuizen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met een ten dienste van deze voorzieningen.
1.46 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.47 ondergronds bouwwerk
Een voor mensen toegankelijke ruimte onder maaiveldniveau, met uitzondering van kruipruimten.
1.48 oorspronkelijke achtergevel
De achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw, dus exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.49 openbaar toegankelijk gebied
Een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.50 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.51 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.52 paardenbak
een buitenrijbaan ten behoeve van paard(pony)rijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining ten beoeve van het berijden, trainen en/of africhten van paarden of pony's.
1.53 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.54 seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.55 straatmeubilair
Bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-) voorzieningen, zoals:
- verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame;
- kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen;
- afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.56 uitbouw
Uitbreiding van een tot het hoofdgebouw behorende ruimte tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld een erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.57 veranda
Een overkapping aan de voorzijde van een woning met maximaal 2 wanden.
1.58 voldoende parkeergelegenheid
parkeergelegenheid voor personenauto's, bestelauto's, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland', zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en - indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd - aan die wijziging.
1.59 voorerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een gevellijn op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.60 voorgevel
De naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.61 voorgevelrooilijn
De naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel en/of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.62 waterberging
Een waterberging is een bergingsgebied, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit.
1.63 watergang
Een secundaire watergang als bedoeld in de ‘Legger Wateren (15 maart 2011)’ van het Hoogheemraadschap van Delfland.
1.64 wonen
Het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden.
1.65 woning
Een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
1.66 zijerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel van dat hoofdgebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de lengte van een aanlegsteiger
de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van erfafscheidingen en damwanden worden gebouwd ;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1,5 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de actuele en potentiële landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden met inbegrip van de zich daarin bevindende flora en fauna, de natuurbescherming en de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 onder b, indien het natuurbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Recreatie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ''Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. extensieve openluchtrecreatie;
- b. de instandhouding en ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden;
- c. de instandhouding en ontwikkeling van watergangen, sloten en andere waterpartijen en kades;
- d. groenvoorzieningen;
- e. speel- en ligweiden en trapvelden;
- f. water;
- g. kunstwerken, waaronder begrepen bruggen;
- h. uitritten en verhardingen;
- i. parkeer- en groenvoorzieningen;
- j. wegen;
- k. wandel-, fiets en ruiterpaden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. overige bouwwerken geen gebouw zijnde, waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen, behoudens lichtmasten, verkeerstekens en wegwijzers, waarvan de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
5.3 Voorwaardelijke verplichting
Bouwwerken geen gebouw zijnde als bedoeld in artikel 5.2 mogen pas worden gerealiseerd nadat de waterberging is aangelegd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, damwanden, kademuren, een aanlegsteiger, een botenberging en waterstaatkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. maximaal 1 botenberging grenzend aan de bestemming 'Wonen', mits de waterbeheerder een postief advies heeft afgegeven over het waterstaatkundig belang en over de afvoercapaciteit;
- c. maximaal 1 aanlegsteiger, waarop geen bebouwing is toegestaan, grenzend aan de bestemming 'Wonen' met een maximale lengte van 6 m en een breedte van 1,5 m en een minimale hoogte van van 0,35 m boven de waterlijn;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 sub c voor de maximale lengte en breedte, mits:
- a. dit niet op ecologische, landschappelijke bezwaren stuit;
- b. de waterbeheerder heeft geadviseerd over het waterstaatkundig belang;
- c. de bevaarbaarheid en afvoercapaciteit van het water niet in het geding komt;
- d. dit niet ten koste gaat van de kwaliteit, de mogelijkheden en de beleving van de functie water en natuur.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. het wonen in een woning;
- 2. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen ten behoeve van de bereikbaarheid van de woning en groen;
- 3. het hobbymatig houden van dieren;
- 4. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 5. ontsluitingswegen en voet- en fietspaden.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen met de bijbehorende bouwwerken;
- b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
8.3 Woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de algemene regels als genoemd in artikel 12, alsmede dat:
- a. per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding “aantal woningen” een ander maximum aantal woningen is aangegeven;
- b. de maatvoering van een woning bedraagt:
1. maximale inhoud: 1,5 x de oppervlakte van het bestemmingsvlak met een maximum van 4.000 m3;
2. maximale bouwhoogte 10m;
3. maximale goothoogte 7m; - c. de maatvoering voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen:
1. 50% van het zij- en achtererf, mits niet groter dan de oppervlakte van het hoofdgebouw (footprint) met een maximale inhoud van 1200 m3, waarbij de inhoud meetelt in de maximale inhoud voor de woning;
2. een vrijstaand bijgebouw heeft een maximale goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 5m;
3. een erker: heeft een maximale bouwhoogte van 3m of 0,3m boven de eerste verdieping (bovenkant vloer) van het hoofdgebouw met een maximum van 4m. De maximale oppervlakte van een erker bedraagt 2/3e van de breedte van het hoofdgebouw en 1,5 m diep (zowel voor- als zijgevel); - d. een ondergronds bouwwerk: binnen de gevels van het hoofdgebouw, aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw;
- e. indien de bestaande vergunde maten ten dienste van de bestemming (m.u.v. voormalige bedrijfsgebouwen en -bouwwerken) meer bedragen dan de maten als genoemd onder b., dan mag maximaal tot en met de bestaande maten worden teruggebouwd;
- f. de afstand van het hoofdgebouw tot aan de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 3 meter, met uitzondering van aaneengebouwde woningen aan de zijde waar hoofdgebouwen aaneengebouwd worden;
- g. de afstand van het hoofdgebouw plus aan- en uitbouw tot een wkk-installatie en/of (natte) koeltoren bedraagt minimaal 65 meter;
- h. de afstand van een aan-, uitbouw en bijgebouw tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 1 meter, tenzij in de bestemmingsgrens wordt gebouwd;
- i. een aan-, uitbouw en bijgebouw dient minimaal 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een erker.
8.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde bij woningen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde bij woningen geldt dat:
- 1. de maatvoering van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt voor:
a. een overkapping een maximale bouwhoogte van 3m en een maximale oppervlakte van 50 m2;
b. een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn een maximale bouwhoogte van 1,5 m;
c. een erfafscheiding achter de voorgevel rooilijn een maximale bouwhoogte van 2 m - 2. de afstand van een overkapping tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 1 meter, tenzij in de bestemmingsgrens wordt gebouwd;
- 3. een (vrijstaande) overkapping dient minimaal 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- 4. de afstand van een vrijstaande overkapping tot het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 meter;
- 5. een vrijstaande overkapping dient in zijn geheel maximaal 15 meter van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
8.6 Afwijken van de bouwregels
8.7 Voorwaardelijke verplichting
Bewoning van de woning is slechts toegestaan indien en voor zover de op het perceel NWK01E 3116G aanwezige (voormalige) bedrijfsschuur voor 1 maart 2025 is gesloopt.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden van de gronden;
- b. de bestemming 'Waarde - Archeologie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover deze dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 15.1 van toepassing.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport, conform het als bijlage bij de toelichting opgenomen Archeologisch onderzoek, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waterstaat - Waterberging En Ecologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waterstaat - Waterberging en ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- bergingsgebied;
- waterhuishoudkundige voorzieningen en ontsluitingswegen daarvoor;
- waterlopen;
- waterkeringen met bijbehorende beschermingszones;
- het behoud, herstel en verbetering van de waterhuishouding;
- b. de bestemming 'Waterstaat - Waterberging en ecologie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover deze dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 15.1 van toepassing.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming mag - met inachtneming van de daar voorkomende bestemming - uitsluitend worden gebouwd, indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterberging en deze positief heeft geadviseerd.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4 Voorwaardelijke verplichting
Bouwwerken geen gebouw zijnde als bedoeld in artikel 6.2 van de Bouwregels mogen pas worden gerealiseerd nadat de waterberging is aangelegd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
12.2 Overschrijding bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
- b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
- d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt
- e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
- f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.
12.3 Ondergrondse bouwwerken
- a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw en met een maximale verticale diepte van 3 meter onder het peil.
12.4 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
- a. Maatvoering achterzijde:
- 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
- 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
- b. Maatvoering voorzijde:
- 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
- 2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
- 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting;
- e. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken en gronden voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk.
13.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en werksituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en er op grond van de regels in hoofdstuk 2 niet eerder kon worden afgeweken, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:
- a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
- b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
- d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
- e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
- f. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- g. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
- h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden.
14.2 Afwijking niet verlenen
Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Voorrangsregeling
Indien en voor zover de in het plan aangegeven bestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen zijn, voor zover de voor de dubbelbestemmingen geldende regels ten aanzien van bebouwing of gebruik niet met elkaar verenigbaar zijn, de regels van toepassing die gelden voor de dubbelbestemming met de hoogste prioriteit volgens de volgorde die is aangegeven in onderstaand schema:
Bestemming | artikelnummer | volgorde van toepassing |
Waarde - Archeologie | 9 | 1 |
Waterstaat - Waterberging | 10 | 2 |
15.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
15.3 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel13 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2°, van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
15.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- 1. Bij nieuwe ontwikkelingen (oprichting van een bouwwerk, verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) is het gebruik van gronden en bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 slechts toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van deze regels.
- 2. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 1 indien:
- a. het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- b. er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid; of
- c. op andere wijze dan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland' en - indien deze beleidsregel gedurende de planperiode worden gewijzigd - aan die wijziging; of
- d. door de aanvrager van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernorm(en) of aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid.
- 3. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning zoals genoemd bij lid 2 voorschriften verbinden ten aanzien van:
- a. de aard, plaats en inrichting van de parkeergelegenheid;
- b. de aanwezigheid en aanduiding van parkeergelegenheid ten behoeve van invaliden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Het hekwerk in de bestemming Natuur langs de Poelwatering valt onder lid 1 van dit artikel en mag – in geval het bepaalde in lid 1a of 1b zich voordoet – geen afbreuk doen aan de ter plaatse geldende bestemming 'Natuur'. Het bouwwerk dient alsdan in een open vorm met maximaal dezelfde hoogte en omvang gerealiseerd te worden;
- 3. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 16.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 16.1.1 met maximaal 10%;
- 4. Lid 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Lid 16.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Galgeweg 3 Naaldwijk'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor deze ontwikkeling is de wens van het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente om in het kader van klimaatadaptatie en een goede waterkwaliteit voor het gehele Westland te voorzien in waterberging en natte ecologische zones in het boezemwatersysteem.
Op het perceel Galgeweg 3 -direct gelegen aan de Poelwatering- is een waterberging op boezempeil met ecologie in het gebied. voorzien om een bijdrage te leveren aan de waterbergingscapaciteit en ecologische en recreatieve doelstellingen. De locatie wordt op boezempeil gehouden en ecologisch ingericht met natuur-vriendelijke oevers en/of vispaaiplaatsen (natte ecologische zones). Daarmee levert het gebied als stepping-stone langs de Poelwatering een bijdrage aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). Tevens kan er op boezempeil ca. 8000 m3 water worden geborgen doordat het gebied meeloopt met de natuurlijke peilstijging bij hevige neerslag.
Daarnaast zijn de gemeente en de eigenaar van de grond aan de Galgeweg 3 te Naaldwijk al geruime tijd ìn gesprek over het opheffen van het bestaand strijdig gebruik met het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". Deze ontwikkeling maakt het mogelijk om strijdigheden op te heffen danwel te legaliseren en ter plaatse een burgerwoning, natuur en groen en een natte ecologische zone en/of natuurvriendelijke oevers mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
De locatie bevindt zich tussen de kernen 's-Gravenzande en Naaldwijk en is gelegen aan de Galgeweg, welke de hoofdverbinding vorm tussen Naaldwijk en 's-Gravenzande. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Naaldwijk, ingeklemd tussen de Opstalweg aan de oostzijde, de Galgeweg aan de zuidzijde en de Poelwatering aan de westzijde met aan de overzijde de uitbreidingswijk Waelpark. In het plangebied is bestaande bebouwing aanwezig met een agrarische glastuinbouwfunctie.
Figuur 1: Ligging plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:
- Glastuinbouw Westland.
figuur 2: Bestemmingsplan 'Glastuinbouw Westland' uitsnede planverbeelding plangebied
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland" vastgesteld op 19 december 2012. De ontwikkeling is gelegen op gronden met de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' en de functieaanduiding 'Specifieke vorm van waarde-2'. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan "Galgeweg 3 Naaldwijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland
Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.
De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).
De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.
De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.
Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.
Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.
Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.
De toekomstkaart van Westland:
Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland
Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen. De structuurvisie 2025 niet.
Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:
- Logistieke bereikbaarheid;
- De auto minder dominant;
- Volwaardige alternatieven voor de auto;
- Westland verkeersveilig;
- Duurzaam Bereikbaar Westland.
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Handhaven op maat
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en te bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk wordt gemaakt. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Woonvisie 2020-2030
De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.
Conclusies Woonvisie
De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:
- de behoefte aan sociale huurwoningen blijft onverminderd groot en krijgt een belangrijke plaats in het (ambitieuze) bouwprogramma;
- blijvende aandacht voor de groep middeninkomens is gerechtvaardigd;
- het aantal 70-plussers verdubbelt, zodat wonen met zorg verder moet worden ontwikkeld;
- de huisvestingsopgave voor arbeidsmigranten is substantieel;
- flexwonen krijgt een plaats in het bouwprogramma.
Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
- in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
- iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
- in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
- opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
- nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
- de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
- opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
- bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)
Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.
Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadpatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:
- Hevige neerslag: Hevige neerslag leidt niet tot grote schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in of buiten het plangebied;
- Droogte: Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de gebouwde omgeving;
- Hitte: Tijdens hitte biedt de bebouwd omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving;
- Bodemdaling: Bodemdaling in bebouwd gebied blijft beperkt en betaalbaar;
- Overstromingen: Bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen;
- Biodiversiteit: Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving.
De realisatie van waterberging en natte ecologische zones in het boezemwatersysteem binnen het plangebied past binnen het programma van het Convenant.
2.1.2 Regionaal beleid
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
2.1.3 Provinciaal beleid
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur
Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.
figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)
Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.
Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.
Omgevingsverordening
Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De regels zijn van overeenkomstige toepassing op ruimtelijke initiatieven waarvoor een zogenaamde 'grote buitenplanse afwijking' wordt doorlopen. Op grond van de regels die zijn gesteld voor natuur, is voor Westland het volgende gebied aangewezen als ecologische verbindingen binnen het Natuurnetwerk Nederland:
figuur 4: uitsnede provinciale kaart Natuurnetwerk Nederland
Programma Ruimte
Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten. Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
figuur 5: de '3ha kaart'
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit.
figuur 6: glastuinbouwconcentratiegebied Westland
Het plangebied is gelegen in glastuinbouwconcentratiegebied. Een groenblauwe dooradering van dit gebied is van belang en gewenst. Daarbij is het voorkomen van wateroverlast als gevolg van piekbuien ook voor het glastuinbouwgebied, mede door de grote verhardingsgraad, van groot belang. Er zijn zwaarwegende belangen om het belang van voldoende productieareaal ondergeschikt te maken aan het belang van waterberging, natuur en ecologie, ook gelet op de ligging tussen de woonkernen Naaldwijk en 's-Gravenzande in. De ontwikkelingen die voorzien zijn in dit bestemmingsplan, de aanleg van een recreatieve waterberging, past binnen de ambities van de provincie om te werken aan klimaatbestendigheid en aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving.
2.1.4 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.
Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
- Naar een duurzame en concurrerende economie;
- Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
- Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
- Naar een waardevolle leefomgeving.
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.
De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur 7: Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.5 Conclusie
De ontwikkeling voor de omzetting van glastuinbouwgebied naar een burgerwoning, een maatschappelijke voorziening, waterberging, groen en natuurontwikkeling op het perceel aan de Galgeweg 3 te Naaldwijk is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
2.2.1 Ruimtelijke aspecten
De Randen
West:
De Poelwatering is voor het watersysteem de belangrijkste boezemwatergang die het boezem- en polderwater verzamelt en afvoert naar enerzijds het gemaal Vlotwatering aan de Noordzee en anderzijds het gemaal Westland aan de Nieuwe Waterweg. De locatie ligt grofweg halverwege beide gemalen. De Poelwatering is een belangrijke recreatieve (hoofd)vaarroute voor het Westland. Tevens staat de Poelwatering in zowel de gemeentelijke structuurvisie als de provinciale structuurvisie aangemerkt als drager voor een hoofd ecologische zone.
Zuid:
De Galgeweg is de belangrijkste verbinding tussen Naaldwijk en 's-Gravenzande. Het is een relatief drukke weg. De weg bestaat uit 2 rijbanen en gaat aan beide uiteinden (van de locatie) over in een bocht. Aan de oostzijde is de weg voorzien van een VRI installatie. Aan de zuidzijde van de weg bevindt zich het grootste koelopslagbedrijf van het Westland met een inrit (vlak voor de bocht aan de oostzijde) op de Galgeweg. De vrachtwagenbewegingen rond deze inrit zorgen voor veel overlast. Aan de zuidelijk westzijde bevindt zich vlak voor de bocht een inrit voor een vrijstaande woning. De locatie wordt halverwege de Galgeweg ontsloten met een inrit.
Oost:
De oostelijke rand wordt hoofdzakelijk gevormd door de achterkanten van de woningen aan de Opstalweg. De opstalweg is aan deze zijde de oostelijke grens van de kern Naaldwijk.
Noord:
De noordelijke rand betreft een glastuinbouwbedrijf. De noordwestelijke hoek van dit bedrijf is strijdig in gebruik als siertuin.
2.2.2 Inventarisatie van functies
De huidige bestemming van de locatie is agrarisch met specifieke aanduiding glastuinbouw. Op deze gronden is een woning gelegen. Deze woning wordt gebruikt als burgerwoning en de omliggende gronden zijn ingericht als dierenweide en siertuin. Dit betreft in totaal 20.000m2. De bestaande schuur werd gebruikt voor horecadoeleinden en andere bedrijvigheid. In de zuidoosthoek bevindt zich nog een perceel met een bedrijfsbestemming. Deze bestemming zal naar verwachting worden omgezet naar een andere bestemming. In de noordoosthoek van de locatie bevindt zich nog een klein glastuinbouwbedrijf. De intentie is dit glastuinbouwbedrijf te verwijderen en bij de ontwikkelingen op de locatie te betrekken.
2.2.3 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten door de Galgeweg. Er zullen voldoende (tijdelijke) parkeerplaatsen worden gerealiseerd overeenkomstig het "Paraplubestemmingsplan Parkeernormen" in samenhang met de beleidsregel "Parkeernormering gemeente Westland" voor het park. Een inrichtingsschets van het groen en parkeren is opgenomen in Bijlage 1. De woning en het park ontsluiten op de Galgeweg.
2.3 Gebiedsvisie
2.3.1 Algemeen
Vanuit het Hoogheemraadschap van Delfland is aangegeven dat er behoefte is aan een waterberging en natte ecologische zones in het boezemwatersysteem in het kader van klimaatadaptatie, een robuust watersysteem en een goede waterkwaliteit voor het gehele Westland. De waterberging zou in eerste instantie in de tegenoverliggende te ontwikkelen woonwijk voorzien worden, maar dit bleek niet haalbaar. Er is vervolgens een vervolg onderzoek geweest waarna deze locatie gezien de ligging aan de Poelwatering als zeer geschikt is aangemerkt. De locatie zal worden ontwikkeld voor verschillende doeleinden waarbij meervoudig ruimtegebruik een vereiste is. De behoefte aan een waterberging is gecombineerd met de wens van de gemeente en de eigenaar van de grond aan de Galgeweg 3 te Naaldwijk om diverse strijdigheden met het bestemmingsplan "Glastuinbouw Westland" op te heffen en/of deze te legaliseren en ter plaatse een burgerwoning, groen, natuur en een natte ecologische zone en/of natuurvriendelijke oevers mogelijk te maken.
2.3.2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden
De westelijke rand langs de Poelwatering zal worden ingericht als een natte ecologische zone die onderdeel uitmaakt van de ecologische zone die is aangegeven in de structuurvisie. De huidige woning, die zich in deze zone bevindt, zal blijven staan en zal worden omgezet naar burgerwoning.
De locatie van het (te slopen) bedrijfsgebouw in de zuidwesthoek zal worden herontwikkeld. De herontwikkeling zal moeten aansluiten bij zowel de nieuwe ontwikkeling van een waterberging, dat zal worden ingericht als groenrecreatiegebied (park), als de directe omgeving waaronder de kern Naaldwijk, de woningen in de omgeving en de naastgelegen maatschappelijke bestemming inclusief de groene wal.
De zuidelijke zone tussen het park/ de waterberging en de Galgeweg krijgt een gemengd gebruik. De bestaande schuur behoudt de agrarische bestemming, maar zal met het oog op eventuele toekomstige woningbouw voor 1 maart 2025 worden gesloopt.
Aan de oostelijke zijde grenst de waterberging aan de achterzijde van de woningen die langs de Opstalweg staan. De grens is hier gekarteld met woonkavels van verschillende diepte. Als de waterberging op termijn als centraal gemeentepark wordt gebruikt dan is het wenselijk dat er een ruimtelijke aansluiting van kwaliteit wordt gerealiseerd. Dus geen aansluiting van achterkanten met hekken en schuttingen maar een park rand met kwaliteit. Dit kan op verschillende manieren gerealiseerd worden en zal nader moeten worden uitgewerkt. Te denken valt aan een parklaan langs het park met woningen van kwaliteit gericht met hun voorzijde naar het park. Of een parkrand die specifiek voor de locatie is ontworpen en eenduidig van uitstraling. Dus wel een mooie grote haag of speciaal ontworpen muur langs de hele lengte die zorgt voor eenheid in uitstraling maar geen afwisseling van allerlei verschillende hekken, schuttingen etc.
Recreatie en waterberging
Het gebied met de bestemming "Recreatie" zal worden gebruikt als groenrecreatiegebied en incidenteel als waterberging. In het boezemgebied van de gemeente Westland stijgen de waterpeilen bij hevige neerslag door de combinatie van een sterk verhard gebied en veel smalle watergangen relatief snel. Met de verwachte effecten van klimaatverandering neemt de kwetsbaarheid van het kapitaalintensief bebouwd glastuingebied voor wateroverlast naar de lange termijn nog verder toe. De gemeente en het Hoogheemraadschap Delfland willen daarom in het kader van het waterplan Westland Waterproof gezamenlijk de klimaatbestendigheid en de robuustheid van het boezemgebied binnen de gemeente, gebruikmakend van de ruimtelijke kansen die zich voordoen, vergroten. De gemeente en het Hoogheemraadschap Delfland hebben samen een gebiedsproces voor mogelijke waterbergingen in het Westland doorlopen. In het onderhavige plangebied biedt zich de mogelijkheid aan om een waterberging te realiseren. Door de ligging aan de Poelwatering is het plangebied uitermate geschikt als waterberging. Bovendien is er sprake van dubbelruimtegebruik doordat deze gronden als park worden ingericht en voor het publiek toegankelijk zijn. Daarom hebben de gronden de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterberging en ecologie" gekregen. Het gebied zal in de toekomst mogelijk onderdeel uitmaken van een groter gebied dat tevens als park zal kunnen fungeren.
Natuur
De gronden, die als "Natuur" worden bestemd, worden ontwikkeld als een natte ecologische zone met natuurvriendelijke oevers conform de Kaderrichtljn Water. Deze gronden hebben een oppervlakte van circa 4.714 m2.
Bestaande woning
In het kader van de herstructurering glastuinbouw kan de agrarische bedrijfswoning worden gewijzigd naar een burgerwoning tot 1.000 m2. Door het kopen van 2 woonrechten van de Harteveldlaan 50 te Honselersdijk en de Zwethlaan 44a te Honselersdijk kan het woonkavel met 2.000 m2 worden vergroot. De woonrechten afkomstig van de Zwethlaan 44a te Honselersdijk en de Harteveldlaan 50 zijn aangekocht in het kader van de uitkoopregeling hoogspanningslijnen (vastgesteld 7 februari 2017) en kan worden gebruikt als woonrecht ten behoeve van het vergroten van bestaande woonvlakken. In lijn met het bepaalde in artikel 3.7.4 van het Bestemmingsplan alsmede ter uitvoering van de in 2012 aangenomen motie 'Compensatiefonds glastuinbouw’, dient de bestemmingswijziging ruimtelijk te worden gecompenseerd. Op 2 plaatsen binnen het plangebied wordt de bestemming natuur opgenomen. Deze gronden zijn gelegen aan de groenblauwe verbinding als bedoeld in de "Structuurvisie Westland 2025: perspectief 2040". Als gevolg van natuurcompensatie (4.714 m2) kan het woonkavel met nog eens 1.000 m2 worden uitgebreid. Hiermee kan de woonkavel in totaal worden vergroot naar maximaal 4.000m2 en kan het maximale toelaatbare bouwvolume navenant worden vergroot.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.1.1 Wettelijk kader
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en als verder aangevuld in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.
De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.
De provincies mogen deze wettelijke regel aanvullen. Deze aanvulling mag echter niet in strijd zijn met het doel van de regel, namelijk vereenvoudiging van de ladder zoals die vóór 1 juli 2017 luidde en daarmee het loslaten van de norm "actuele regionale" behoefte en de drie treden van de ladder.
De provinciale regeling in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 bevat nog wel de drie treden van de ladder. Gelet op bovenstaande uitleg van de aanvullingsbevoegdheid van provincies, hoeft aan artikel 2.1.1 niet te worden getoetst voor zover deze regels in strijd zijn met - het doel van - de wijziging van de wettelijke regeling.
3.1.2 Preliminaire toets
Bij de beoordeling of de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast, moet eerst nagegaan worden of er met het bestemmingsplan "Galgeweg 3" sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of dit plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Met het bestemmingsplan wordt voorzien in een waterberging en de verburgelijking van een voormalige bedrijfswoning.
3.1.3 Motivering van de behoefte aan ontwikkeling
Provinciaal beleid: Omgevingsvisie Zuid-Holland
Als kassen hun tuinbouwfunctie verliezen, en hergebruikt worden voor andere functies (zoals caravanstalling), dan is de functie niet meer in overeenstemming met de verschijningsvorm en is sprake van ongewenste aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Sanering van de kassen heeft dan prioriteit. Wanneer een dergelijke ontwikkeling zich voordoet in bijvoorbeeld stads- en dorpsranden, waar de invloed van de kas op (de kwaliteit van) de omgeving beperkt is, is hergebruik of herontwikkeling voor een nadere, passende functie bij uitzondering mogelijk. Door het saneren van de nog aanwezige kassen wordt de ruimte beschikbaar voor waterberging, terwijl de voormalige bedrijfswoning een woonbestemming krijgt. Dit betreft een stedelijke ontwikkeling (kleiner dan 3 ha) tegen de rand van het bestaande stads- en dorpsgezicht. In de beleidskeuzes van de Omgevingsvisie is aangegeven dat kleinschalige stedelijke ontwikkelingen in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied kunnen worden gerealiseerd.
Gemeentelijk beleid: Omgevingsvisie 2.0 en Beleidsvisie "Beleef Westland"
De omgevingsvisie vertaalt deze doelstelling naar ruimtelijke ontwikkelingen die invulling geven aan de gestelde ambitie. De uitdaging voor de toekomst is te zorgen dat in de kernen het juiste aanbod is van zorg, onderwijs, sport- en cultureel-maatschappelijke voorzieningen. Bovenkernse voorzieningen moeten bereikbaar zijn voor alle inwoners van het Westland, waardoor een centrale en goed bereikbare locatie de voorkeur geniet. Nieuwe voorzieningen dienen zo breed mogelijk te worden gebruikt. Dat betekent dat ze ook een functie moeten hebben als ontmoetingsplek.
In de beleidsvisie "Beleef Westland" worden de ambities geschetst op het gebied van toerisme en reactie. De missie van de gemeente Westland op het gebied van toerisme en recreatie is kwaliteit – en imagoversterking: Recreëren in Westland met een positieve beleving. Hiervoor zijn de volgende doelen geformuleerd:
1. versterken van aantrekkelijkheid voor onze dag- en verblijfsgasten
2. versterken van het aantrekkelijk leefklimaat voor Westlanders wat betreft het recreëren
3. versterken van het glastuinbouwcluster door de verbinding te maken met toerisme en recreatie
4. een visie bieden op gewenste ontwikkelingen en imago op het gebied van toerisme en recreatie
5. heldere positionering en verwachtingen gemeente en andere actoren
In dit kader is onder meer het volgende beleidsuitgangspunt geformuleerd: stimuleren van initiatieven voor de doelgroepen dagrecreatie, educatie en zakelijke markt, die de glastuinbouw op een positieve manier benadrukken. De waterberging zal worden ingericht als park waar kan worden gerecreëerd. Dit versterkt zowel het leefklimaat voor de Westlanders als de aantrekkelijkheid voor dagrecreatie versterkt.
3.1.4 Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied is weinig aanbod dat dezelfde mogelijkheden biedt als die binnen het plangebied gefaciliteerd kunnen worden. De locatie is gunstig gelegen ten opzichte van de kern Naaldwijk. Het transformeren van de agrarische bestemming (tuinbouw) naar een recreatieve ontwikkeling is mogelijk op grond van het provinciaal en gemeentelijke beleid. Het gebruik zoals beoogd sluit aan bij de beleidsvisie 'Beleef Westland'.
3.2 Bedrijven En Milieuzonering
3.2.1 Wettelijk kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. De beoordeling hiervan is opgenomen in Bijlage 2.
3.2.2 Onderzoek
Voor deze ontwikkeling is de invloed van de omgeving op het plangebied en anderzijds de invloed van het plangebied op de omgeving. Voor de invloed van de omgeving op het plangebied is de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen (gevoelige functie) van belang.
Omgeving op plangebied
De percelen in de nabijheid van het plangebied hebben de bestemming 'agrarische handel en exportbedrijven, tot maximaal categorie 3.1', detailhandel (met verkoop vuurwerk), verkooppunt brandstoffen inclusief LPG en glastuinbouw. In het woongebied Nieuwe Water ten westen van het plangebied is een kantoorfunctie aanwezig. Voor de agrarisch handel en exportbedrijven wordt de grootste richtafstand bepaald door de aspecten geluid en gevaar. Voor de detailhandel (verkoop vuurwerk) en het verkooppunt brandstoffen is de grootste richtafstand gevaar. Geur en stof zijn in dit kader niet relevant.
Figuur 8: richtafstanden gemengd gebied VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009
De afstand van het perceel wonen tot de nabijgelegen bedrijven is groter dan de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Hierdoor vormen de nabijgelegen bedrijven geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat.
Houden van dieren
Binnen de woon- en groenbestemming zullen hobbymatig dieren worden gehouden. Het gaat om één Longhoorn stier, drie Longhoorn koeien (tijdelijk), 1 paard, 3 pony's en 12 stuks pluimvee. De kalveren, die ter plekke worden geboren, zullen uiterlijk 1 oktober van datzelfde jaar van het terrein zijn verwijderd. Deze dieren zullen worden geweid op de strook groen die gelegen is tussen de toegangsweg tot zijn woning en de Galgeweg. De dieren zullen alleen overdag worden geweid. 's-Nachts worden zij in de stal onder gebracht. Het Longhoorn vee wordt in de periode november t/m april niet geweid. De omgeving zal van deze hobby activiteit geen hinder kunnen ondervinden gelet op de afstand van 116 meter tot de dichtstbijzijnde woning.
3.2.3 Conclusie
De nabijgelegen bedrijven vormen geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de toekomstige bestemming wonen.
3.3 Geluid
3.3.1 Wettelijk kader
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
3.3.2 Onderzoek
Op 18 juni 2019 is door adviesbureau Peutz een akoestisch onderzoek (rapportnummer O 16112-2-RA-003) opgesteld, zie Bijlage 3.
Wegverkeerslawaai
Geluidbelasting ten gevolge van de N467
Ter plaatse van het perceel met de bestemming "Wonen" voor het toekomstige jaar (2030) bedraagt de geluidbelasting maximaal 48 dB bedraagt inclusief 5 dB aftrek ex artikel 110g Wgh, vanwege de verwachting dat in de toekomst het verkeer stiller zal zijn. De geluidbelasting ter plaatse van het perceel met de bestemming Wonen voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB.
Gecumuleerde geluidbelasting en kwaliteitsindicatie geluid (RIVM)
De gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van het perceel met de bestemming Wonen bedraagt ten hoogste 53 dB voor het toekomstige jaar 2030.
3.3.3 Conclusie
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai levert geen belemmering op voor de wijziging van de bestemming van de woning.
3.4 Luchtkwaliteit
3.4.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
3.4.2 Onderzoek
Op 18 juni 2019 is door adviesbureau Peutz een luchtkwaliteitonderzoek (rapportnummer O 16112-2-RA-003) opgesteld, zie Bijlage 3. Ter hoogte van het perceel dat de bestemming Wonen krijgt worden op vier verschillende posities de luchtkwaliteit en de geluidbelasting beoordeeld.
Huidige situatie
Voor het berekenen van de huidige situatie zijn de wegverkeersgegevens van 2018 vergeleken
met de achtergrondconcentraties van 2018.
Toekomstige situatie
Voor de bijdrage van het wegverkeer van de Opstalweg en de N467 op de luchtkwaliteit op het perceel van de beoogde woning zijn wegverkeersgegevens voor het maatgevende toekomstige jaar 2030 gebruikt. De bijdrage van het wegverkeer in de nabijgelegen woonwijk op de luchtkwaliteit bij de beoogde woning is gebaseerd op de verkeersgegevens uit het bestemmingsplan 'Dijckerwaal Fase 1'. Bij de schuur komt een parkeerterrein met (tijdelijke) parkeerplaatsen. De gemiddelde uurverdeling per voertuigcategorie per periode is gebaseerd op de wegverkeersgegevens van de N467 uit het jaar 2030 (kruising Heenweg tot kruising Opstalweg). De snelheid van de motorvoertuigen naar het autoparkeerterrein is gemodelleerd op 15 km/uur, gebaseerd op de lage snelheid die noodzakelijk is bij parkeren. De mogelijkheden voor wonen worden met het nieuwe bestemmingsplan verruimd. De voertuig verdeling per periode is gebaseerd op de wegverkeersgegevens van de N467 uit het jaar 2030 (kruising Heenweg tot kruising Opstalweg).
3.4.3 Conclusie
Huidige situatie
Uit de resultaten volgt dat voor NO2, PM10 en PM2,5 ten gevolge van de omliggende wegen voor het jaar 2018 geen sprake is van overschrijdingen van grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer. De concentratiebijdragen van de wegen op de grenzen van het perceel met de bestemming "Wonen" is 'niet in betekenende mate' (Besluit NIBM). Ter hoogte van het plangebied kan voor de overige in de Wet milieubeheer opgenomen stoffen voor het jaar 2018 zonder verder onderzoek worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde.
Toekomstige situatie
Uit de resultaten volgt dat voor NO2, PM10 en PM2,5 ten gevolge van de omliggende wegen, de weg naar de geplande woningen en het beoogde (tijdelijke) parkeerterrein voor het maatgevende toekomstige jaar 2030 geen sprake is van overschrijdingen van grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer. De concentratie bijdragen van de wegen op het perceel met de bestemming "Wonen" is 'niet in betekenende mate' (Besluit NIBM). Ter hoogte van het plangebied kan voor de overige in de Wet milieubeheer opgenomen stoffen voor het jaar 2030 zonder verder onderzoek worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde.
3.5 Externe Veiligheid
3.5.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
3.5.2 Onderzoek
Inleiding
In verband met onderhavige ontwikkeling is onderzoek verricht naar externe veiligheid, zie Bijlage 4. Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
De risicovolle inrichtingen betreffen De Carlton (tuincentrum) aan de Naaldwijkseweg 257 te 's-Gravenzande en het LPG tankstatuin Texaco aan de Naaldwijkseweg 255a te 's-Gravenzande.
De Carlton Tuincentrum (opslag vuurwerk) is gelegen op 125 meter van de toekomstige bestemming "Wonen". De veiligheidsafstanden die bij deze inrichting gelden liggen alleen binnen het terrein van de inrichting. Er is daarom geen invloed op het plangebied.
Het LPG-tankstation Texaco is gelegen op circa 225 meter van de toekomstige bestemming "Wonen". Voor een LPG-tankstation wordt het extern veiligheidsrisico bepaald door ongevallenscenario's van de tank en de tankauto tijdens de bevoorrading. Andere ongevalsscenario's, zoals het falen van de vloeistofleiding, leveren een te verwaarlozen bijdrage aan het risico. Het invloedsgebied van het tankstation bedraagt conform de Regeling externe veiligheid inrichtingen circa 150 meter. Het plangebied is gelegen buiten dit invloedsgebied.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Het plangebied is gelegen aan de provinciale weg N467. Deze provinciale weg kent geen vervoer van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van de aanlevering van LPG aan het LPG vulpunt ter plaatse van het LPG-tankstation aan de Naaldwijkseweg 255a.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
- 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
- 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Op circa 300 meter (toekomstige bestemming "Wonen") afstand loopt ten oosten van het plangebied een buisleiding. Gezien de afstand vormt dit geen belemmering voor de planontwikkeling.
Mogelijkheden bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
Het plangebied is gelegen aan de provinciale weg N467. Deze provinciale weg kent geen vervoer van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van de aanlevering van LPG aan het LPG vulpunt ter plaatse van het LPG-tankstation aan de Naaldwijkseweg 255a. Voor de provinciale wegen binnen de gemeente Westland is het plaatsgebonden risicocontour (PR) 10-6 niet gelegen buiten de wegen. Op basis van de vuistregels in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is af te leiden dat het groepsrisico van de weg ruim onder de 10% van de oriëntatiewaarde blijft. Voor het groepsrisico kan worden volstaan met een beperkte verantwoording waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid hulpdiensten. Voor gelegenheden met een maatschappelijke bestemming geldt in het kader van het groepsrisico dat de volgende maatregelen ter boring van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid huldiensten genomen dienen te worden:
- Mechanische ventilatie die bij calamiteiten uitgeschakeld kan worden
- Voldoende vluchtwegen
- Bij evenementen waarbij groepen mensen die beperkt en niet zelfredzaam zijn, moet voldoende personeel aanwezig en voorbereid zijn om deze bezoekers in veiligheid te kunnen brengen
De toekomstige bestemming wonen is eveneens gelegen binnen het effectgebied van de provinciale weg.
Indien een calamiteit optreedt ter plaatse kan de woning worden ontvlucht door gebruik te maken van de ter plaatse aanwezige boot. Indien deze boot niet gebruikt kan worden, kan in noordelijke richting via de aanwezige bruggen over de watergangen in noordelijke richting achter de kas langs richting de Opstalweg of in zuidelijke richting via het aanwezige groen richting de Galgeweg gevlucht worden.
Naast de ontsluiting via de N467 kan indien noodzakelijk bij calamiteiten gebruik gemaakt worden van de private weg in de richting van de Opstalweg. Voor hulpdiensten is de locatie op deze manier eveneens bereikbaar.
Explosieven
Het mogelijk voorkomen van explosieven in de ondergrond houdt over het algemeen in Nederland verband met oorlogshandelingen gedurende de Tweede Wereldoorlog (WOII). Voorbeelden hiervan zijn bombardementen (zowel van de bezetter als geallieerde zijde), gevechten (meidagen 1940, bevrijding 1944-1945), verdedigingswerken (mijnenvelden) en dumpingen (zoals achtergelaten munitie bij overgave of terugtrekking). Aangezien eventueel aanwezige niet gesprongen explosieven een risico vormen voor de uit te voeren werkzaamheden, is het van beland dat de kans op het aantreffen van explosieven in het onderzoeksgebied onderzocht wordt.
In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit de WOII. In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe moet worden omgegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland.
Voor de eventuele aanwezigheid van ondergrondse conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog is op basis van de gemeentelijke explosievenkaart bureau onderzoek gedaan.
Figuur 10: uitsnede CE bodembelastingkaart (plangebied rood omkaderd)
Uit de Notitie vooronderzoek explosieven blijkt dat de tankgracht (in bovenstaande figuur rood gearceerd aangegeven, verdacht op alle hoofdsoorten CE behalve afwerpmunitie en onderwatermunitie) grenst aan het plangebied en is gelegen ter plaatse van de naastgelegen watergang. Door T&A Survey is in 2010 detectieonderzoek verricht ter plaatse van de voormalige tankgracht in het kader van het project "Het Nieuwe Water". Uit dit onderzoek is gebleken dat ter plaatse van de voormalige tankgracht aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van concentraties van metalen die kunnen duiden op gedumpte munitie.
De geplande grondroerende dieptewerkzaamheden vinden niet ter plaatse van de watergang. Wel zullen er werkzaamheden aan de oevers plaatsvinden ten behoeve van de aanleg van natte ecologische zones en natuurvriendelijke oevers. Voor de aanleg van de natte ecologische zones danwel de natuurvriendelijke oevers zal een nader onderzoek vereist zijn. Ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 4.4, is een nader onderzoek nodig, waaruit blijkt dat zich ter plaatse van de oevers geen explosieven bevinden danwel dat deze uit de betreffende gronden zijn verwijderd.
3.5.3 Conclusie
Uit het vorenstaande volgt dat externe veiligheid en explosieven geen belemmeringen vormen voor deze ontwikkeling.
3.6 Water
3.6.1 Wettelijk kader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
- Nationaal waterplan
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Visie Ruimte en Mobiliteit;
- Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.
Regionaal:
- Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
- de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
- aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
- het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
- tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP5) heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2021. Delfland zet in op integraal waterbeheer in het sterk verstedelijkt deel van Nederland. Samen met de gemeenten en andere partners werkt Delfland aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners. Delfland werkt ook aan het waterbewustzijn om de kosten van het waterbeheer waar mogelijk te verlagen en het draagvlak te vergroten voor het zelf nemen van maatregelen.
In het boezemgebied van de gemeente Westland stijgen de waterpeilen bij hevige neerslag door de combinatie van een sterk verhard gebied en veel smalle watergangen relatief snel. Met de verwachte effecten van klimaatverandering neemt de kwetsbaarheid van het kapitaalintensief bebouwd glastuingebied voor wateroverlast naar de lange termijn nog verder toe. De gemeente en het Hoogheemraadschap Delfland willen daarom in het kader van het waterplan Westland Waterproof gezamenlijk de klimaatbestendigheid en de robuustheid van het boezemgebied binnen de gemeente, gebruikmakend van de ruimtelijke kansen die zich voordoen, vergroten. De gemeente en het Hoogheemraadschap Delfland hebben samen een gebiedsproces voor mogelijke waterbergingen in het Westland doorlopen. In het onderhavige plangebied biedt zich de mogelijkheid aan om een waterberging te realiseren. Door de ligging aan de Poelwatering is het plangebied uitermate geschikt als waterberging. Bovendien is er sprake van dubbelruimtegebruik doordat deze gronden als park worden ingericht en voor het publiek toegankelijk zijn.
In 2012 heeft het Hoogheemraadschap de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld en daarna regelmatig geactualiseerd. De handreiking is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke en provinciale regelgeving.
Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden, dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
3.6.2 Onderzoek
Locatiebeschrijving
Het plangebied ligt ten oosten van de Poelwatering en ten noorden van de Galgeweg; dit gebied is onderdeel van het zogenaamde boezemland en heeft een heersend waterpeil van NAP -0,43 m. In de huidige situatie is het gebied bestemd als glastuinbouw. Het huidig gebruik is als weiland, met twee kleinere kassen voor de stalling van vee en opslag. Langs de noordrand van het perceel is het terrein 2,5 meter opgehoogd ten opzichte van de rest van het weiland. Ook zijn er in het weiland twee hoogtes aangelegd van 1,50 meter. In het weiland is ook een omheinde eendenvijver aanwezig. Het gebied heeft enkele watergangen die direct verbonden zijn met de boezem, zonder waterstaatskundige werken. Aan de overzijde van de boezem ligt een natuurvriendelijke oever (natte ecologische zone).
De ruimtelijke ontwikkeling is het realiseren van een waterberging, ten behoeve van het verhogen van de capaciteit van het boezemsysteem bij piekbuien en ruimte voor KRW-ontwikkeling (Kaderrichtlijn Water) door middel van natuurvriendelijke inrichting van de oevers langs de Poelwatering. Ook vindt er een legalisering plaats van het huidig gebruik buiten de waterberging.
Inrichtingsplan van het bergingsgebied
Het gebied wordt omgevormd tot bergingsgebied. Een bergingsgebied is krachtens de Wet ruimtelijke ordening een voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied. Het is geen oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, maar dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen. Het bergingsgebied wordt opgenomen in de Legger van Delfland.
Figuur 11 : Locatie waterberging. Het lichtblauwe vlak is de ruimte waar de waterberging wordt ingericht
Inrichting waterberging met ecologie (KRW)
Er komt een waterberging op boezempeil met ecologie in het gebied. De locatie wordt dan op boezempeil gehouden en ecologisch ingericht met natuurvriendelijke oevers en/of vispaaiplaatsen (natte ecologische zones). Daarmee levert het gebied als stepping-stone langs de Poelwatering een bijdrage aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). Tevens kan er op boezempeil ca. 8.000 m3 water worden geborgen doordat het gebied meeloopt met de natuurlijke peilstijging bij hevige neerslag.
Voorkomen wateroverlast
De ruimtelijke ontwikkeling is het realiseren van een waterberging van ca. 8.000m3, ten behoeve van het verhogen van de capaciteit van het boezemsysteem bij piekbuien. Buiten de incidentele hoogwatersituatie is de waterberging te gebruiken als recreatiegebied. De exacte inrichting staat nog niet vast. Door middel van een omgevingstraject wordt een schetsontwerp gemaakt die past binnen de gewenste bergingscapaciteit.
Gezien de nieuwe functie van het gebied is deze ruimtelijke ontwikkeling een positieve ontwikkeling voor het voorkomen van wateroverlast in het Westland. Het kleine gedeelte van het perceel dat mogelijk wordt verhard ten behoeve van parkeergelegenheid wordt ruimschoots gecompenseerd.
Doorgaande watergangen naast het plangebied blijven behouden. In het bergingsgebied zal een nieuwe waterstructuur worden ontworpen en ingericht, die past bij de toekomstige functies, waarbij rekening wordt gehouden met doorstroming en circulatie van het water ten behoeve van de aan- en afvoer en waterkwaliteit.
Waterkwaliteit en ecologie
In de huidige situatie heeft het gebied een lage ecologische kwaliteit. Er zijn wel nestpalen voor ooievaars aanwezig. De waterkwaliteit is matig. De Poelwatering is onderdeel van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Aan de overzijde van de Poelwatering zijn al natuurvriendelijke oevers aangelegd. In 2018 is een eco-effectscan uitgevoerd. Uit deze scan blijkt de locatie in huidige staat een potentiele broedlocatie voor ooievaar, gierzwaluw en huismuis. Voor andere beschermde dier- en plantensoorten is de locatie ongeschikt.
De gronden binnen de te ontwikkelen waterberging krijgen de bestemming Recreatie. In de ontwerpfase wordt gekeken naar ruimte voor water en ecologie in combinatie met recreatie. In het oorspronkelijke bergingsontwerp ligt de nadruk op waterberging en recreatie, waarbij het alternatieve KRW-ontwerp het accent verschuift naar waterrijke ecologie en recreatie.
De gronden binnen de te ontwikkelen waterberging krijgen de bestemming Groen. In de ontwerpfase van het gebied zal worden gekeken naar ruimte voor waterkwaliteit en ecologie, maar de recreatieve functie heeft hier de boventoon. De gronden die als "Natuur" worden bestemd, worden ontwikkeld als een natte ecologische zone en/of natuurvriendelijke oevers voor de Kaderrichtlijn Water. Deze gronden hebben een oppervlakte van ca. 4.700 m2 en sluiten aan op de natuurvriendelijke oever aan de overzijde. Voor de voeding en circulatie in het gebied wordt een inlaatvoorziening gemaakt. Het gebied wordt verder ook natuurlijk gevoed door regenwater dat op het gebied valt. De verwachting is dat de natuurvriendelijke oevers en natte ecologische zone een positieve meerwaarde geeft aan de KRW-doelstellingen van de Poelwatering.
Grondwater en zoet water
De onderbemaling zorgt voor een kleine polder binnen het hoger gelegen boezemland. De invloed van het plan op het grondwater is onderzocht door het Hoogheemraadschap. In de huidige situatie is er op de locatie een lichte kwel tot gemiddeld maximaal 0,1mm/dag. Bij het verlagen van het peil met ca. 1 meter kan de kwel flink toenemen. De onderbemaling van de waterberging tot NAP -1,50 m kan alleen worden ingesteld als er maatregelen worden genomen om de bodem af te dichten, bijvoorbeeld door toepassen van een folie of kleilaag. Om de waterberging is een ringsloot gepland op boezempeil (-0,43m NAP) om het effect op de grondwaterspiegel voor de omliggende bebouwing te minimaliseren.
Onderhoud en baggeren
Het watersysteem in de waterberging valt onder het secundair watersysteem. Vooralsnog wordt ervan uit gegaan dat het dagelijks beheer en onderhoud van het bergingsgebied zal worden verzorgd door de gemeente Westland als eigenaar van het recreatiegebied. Bij de inrichting van het gebied wordt rekening gehouden met voldoende ruimte voor de onderhoudsstrook. De onderhoudsstrook voor rijdend onderhoud langs een watergang heeft een minimale breedte van 4 meter. Indien varend onderhoud wordt toegepast, dient de watergang minimaal 3,5 meter breed en een minimale diepte 1 meter te zijn. Obstakels zijn niet gewenst en dienen een minimale doorvaarbare hoogte te hebben van 1 meter. De onderhoudsstrook naast de watergang kan dan versmald worden naar 1 meter.
De inlaatconstructie wordt ontworpen op basis van de ontwerprichtlijn van Delfland en wordt door middel van een toegangsweg bereikbaar voor onderhoudswerkzaamheden vanaf de openbare weg. De toevoersloot vanaf de Poelwatering naar de inlaatconstructie wordt een primaire watergang, daarmee krijgt Delfland de onderhoudsplicht voor deze sloot. Het beheer en onderhoud van de natuurvriendelijke oevers in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW) wordt verantwoordelijkheid van Delfland.
Waterkeringen
In het gebied zijn in de huidige situatie geen waterkeringen aanwezig. Door de aanleg van de waterberging ontstaat er in het oorspronkelijke plan een onderbemaling. Gezien het peil in de berging niet boven het boezempeil van -0,43m komt, wordt de kering geclassificeerd als peilscheiding. De hoogte van de peilscheiding dient 10 cm boven de maximale peilstijging te zijn. Er wordt vooralsnog van uitgegaan dat de gemeente het dagelijks en bijzonder onderhoud verzorgt als eigenaar van het gebied.
In geval van de alternatieve KRW-inrichting zal er een open verbinding gemaakt worden met de boezem en zijn er geen keringen van toepassing.
Afvalwater en riolering
In de huidige situatie komt de regenwaterafvoer van de bestaande kassen in het watersysteem terecht. Ook is er een rioolaansluiting in een van de kassen aanwezig.
Door de ruimtelijke ontwikkeling worden de kassen verwijderd, waarmee ook de regenwaterafvoer en riolering aansluiting zal verdwijnen.
3.6.3 Conclusie
Deze ruimtelijke ontwikkeling levert een positieve bijdrage aan het watersysteem.
3.7 Bodem
3.7.1 Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
3.7.2 Onderzoek
De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd:
- Verkennend bodemonderzoek Galgeweg 3 Naaldwijk' (opgesteld door Ingenieursbureau Mol, met
kenmerk A4297 van 11 juli 2019);
- Nader bodemonderzoek Galgeweg 3 Naaldwijkf (opgesteld door Ingenieursbureau Mol, met
kenmerk A5346 van 18 november 2019).
De ondergrond is plaatselijk matig verontreinigd met minerale olie. Op de locatie zijn geen verontreinigingen met minerale olie verhoogd ten opzichte van de interventiewaarden aangetroffen, er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Aangezien er geen sterke verontreinigingen zijn aangetroffen, zijn er geen vervolgstappen noodzakelijk.
3.7.3 Conclusie
Door de bodemonderzoeken voldoende inzicht is verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik.
3.8 Ecologie
3.8.1 Wettelijk kader
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
- Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
beschermd via de vogelrichtlijn; - Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
- Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
- 1. Achterwege gelaten worden, of
- 2. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
- 3. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
3.8.2 Onderzoek
Op 20 november 2018 heeft Aqua-Terra Noa BV een eco-effectscan (zie Bijlage 10) uitgebracht met als doel te inventariseren of het project mogelijk in strijd is met de Wet natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland in de Wet ruimtelijke ordening.
Aan de hand van een veldbezoek, verspreidingsatlassen, overige naslagwerken en lokale waarnemingen wordt een lijst samengesteld van artikel 3.1, 3.5 en 3.10 soorten welke in en in de nabije omgeving van het plangebied zijn waargenomen of potentieel aanwezig zijn. Het plangebied is bezocht in de middag van 6 november 2018. De weersomstandigheden tijdens dit oriënterend onderzoek zijn droog, 1/8 bewolkt met een temperatuur van 18°C, windkracht 4 Bft uit het westen. Tijdens de inventarisatie worden aanwezige natuurwaarden in het plangebied beschreven. Beschermde soorten worden alleen op basis van regionale verspreidingsgegevens en het ontbreken van geschikt habitat uitgesloten, anders worden ze meegenomen in de toetsing.
3.8.3 Conclusie
Soortenbescherming
Op grond van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Het plangebied bevat bebouwing welke mogelijk geschikt is als vaste rust- en/ of verblijfplaatsen voor vogels met jaarrond beschermde nesten zoals de huismus, gierzwaluw en ooievaar. Negatieve effecten van de werkzaamheden kunnen niet worden uitgesloten. Nader onderzoek is noodzakelijk en moet zijn uitgevoerd voordat sloopwerkzaamheden plaatsvinden;
- Uitstraling van licht dient voorkomen te worden wanneer gewerkt wordt tussen zonsondergang en zonsopkomst om foeragerende en/of overvliegende vleermuizen niet te verstoren;
- Tijdens de werkzaamheden moet rekening gehouden worden met broedende vogels en algemeen voorkomende dieren;
- De zorgplicht is te allen tijde van kracht;
- Het optreden van negatieve effecten op de overige (strikt) beschermde soorten in het plangebied is uitgesloten.
Voordat de kas met houten gevels en daken met dakpannen tegen de glazen kasgevel wordt gesloopt, moet nader onderzoek zijn verricht naar vaste rust- en/of verblijfplaatsen en functie van het plangebied van huismussen, gierzwaluwen en ooievaars.
Alle in Nederland broedende vogels zijn strikt beschermd en mogen tijdens het broeden niet verstoord worden. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Indien werkzaamheden in de periode maart t/m juli moeten worden uitgevoerd, zal de aanwezigheid van vogelnesten voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd worden. Indien vogelnesten aangetroffen worden, zullen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of zal een verstoringsvrije zone rond het nest opgesteld te worden.
Zorgplicht
Te allen tijde dient er rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht, Artikel 2 van de Flora- en faunawet (Artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Dit houdt in dat er altijd rekening met in het wild levende dieren en planten gehouden moet worden. Tijdens de werkzaamheden moet gelet worden op de aanwezigheid van planten en dieren en moet voorkomen worden dat deze onnodig gedood, verwond of aangetast worden.
Gebiedsbescherming
Negatieve effecten van de werkzaamheden op het Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten. Een nadere toetsing in het kader van gebiedsbescherming is niet noodzakelijk.
3.9 Cultuurhistorische Aspecten
3.9.1 Wettelijk kader
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.
Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
3.9.2 Onderzoek
Op 23 januari 2019 heeft Archeologie Delft een archeologisch bureauonderzoek uitgebracht voor het bestemmingsplangebied, zie Bijlage 12. Voor de beoogde ontwikkeling worden onder andere twee bestaande opstallen gesloopt, waarbij de grond tot 1 m –mv verstoord zal worden. Deze opstallen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 11.000 m2. Om de omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden goed, maar ook zinvol te laten verlopen, wordt in de gemeente Westland alleen archeologisch (voor)onderzoek vereist wanneer de aard van de bodemingrepen dusdanig is dat er daadwerkelijk schade aan het bodemarchief kan optreden. Het doel van dit bureauonderzoek is het verzamelen van alle bekende gegevens met betrekking tot de verstoringen, geologie, historische-geografie en archeologie in de omgeving van het plangebied. Aan de hand van deze gegevens kan een archeologische verwachting worden opgesteld.
De wipmolen en de boerderij/schuur bevinden zich binnen de contouren van de opstallen die gesloopt gaan worden. Eventuele resten van deze bouwwerken kunnen dan ook bij de geplande werkzaamheden verstoord worden. Op basis van de archeologische verwachting en de locatie van de geplande werkzaamheden wordt geadviseerd om de verwachting van de wipmolen en de boerderij/ schuur te toetsen en aan te vullen door middel van een karterend booronderzoek met als doel om het terrein systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van vondsten en/of sporen en om de vindplaatsen globaal in kaart te brengen. Daarnaast doelt het karterend booronderzoek op het verkrijgen van meer informatie over de verwachte archeologische waarden in het plangebied. Deze informatie omvat de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.
figuur 12: afbeelding selectieadvies vervolgonderzoek
Er wordt geadviseerd om per locatie 3 boringen te zetten tot ten minste 1 meter in de natuurlijke bodem van het Laagpakket van Walcheren. Tevens wordt geadviseerd om per locatie één van der boringen tot ten minste 4 meter in de bodem te zetten, dit ter controle van de diepere ondergrond. In de rest van het plangebied, buiten de locaties van de wipmolen en de boerderij/schuur, wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te voeren. De uiteindelijke beslissing over eventueel vervolgonderzoek ligt bij het bevoegd gezag, in deze de gemeente Westland.
3.9.3 Conclusie
In het rapport en het selctiebesluit is opgenomen dat ter plaatse van de wipmolen en de boerderij/schuur nader archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voorafgaande aan alle bodemverstorende werkzaamheden. De rest van het plangebied behoeft geen vervolgonderzoek.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
4.1.3 Systematiek van de planregels
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Begrippen)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Wijze van meten)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijkingsregels.
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
- het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
- de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
- de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel "13 Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
- het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
- en het onderdeel "Citeertitel".
4.1.4 Systematiek van de planverbeelding
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.GWGALGEWG3obp-VA01
De dataset bestaat uit:
- het GML-bestand van de planverbeelding;
- het XML-geleideformulier;
- de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
- de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
4.2 Bestemmingsregeling
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
4.2.1 Bestemming "Natuur"
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de actuele en potentiële landschappelijke en natuurlijke waarden met inbegrip van de zich daarin bevindende flora en fauna, de natuurbescherming en de waterhuishouding. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 1 m worden gebouwd.
4.2.2 Bestemming "Groen"
Het betreft bestaande groenvoorzieningen die in dit bestemmingsplan bestemd zijn als Groen. Naast beplanting, zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk. Het oprichten van gebouwen binnen deze bestemming is niet toegestaan. Het gebruiken van deze grond als dierenweide zonder bebouwing (stal) mag hobbymatig binnen deze bestemming plaatsvinden.
4.2.3 Bestemming "Recreatie"
De gronden binnen de bestemming Recreatie worden ingericht als park en krijgen daarmee een extensieve recreatieve functie, waarbinnen voorzieningen als parkeren, wandelpaden en wegen tevens mogelijk zijn. Deze gronden fungeren als waterberging in geval van een calamiteit.
4.2.4 Bestemming "Verkeer"
Het betreft bestaande wegen die in dit bestemmingsplan bestemd zijn als Verkeer. Voor de bestemmingsregeling van deze bestemming is zoveel mogelijk aangesloten bij de voorheen geldende bestemmingsbepalingen.
4.2.5 Bestemming "Water"
De als Water bestemde gronden hebben betrekking op watergangen. In deze bestemming is een botenberging mogelijk. Voor de realisatie van een botenberging is altijd een watervergunning nodig en mogelijk ook een omgevingsvergunning. Voor de realisatie van een aanlegsteiger is, indien deze een lengte van meer dan 6 meter of een breedte van meer dan 1/8 van de waterbreedte of meer dan 1,50 m is vergunningplichtig op grond van de Waterwet.
4.2.6 Bestemming "Wonen"
Voor zover van toepassing is voor de bestemming "Wonen" aangesloten bij de bestemming "Wonen" in het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". Hierbij is voor wat betreft de maatvoering rekening gehouden met de grootte van het woonkavel. Het hobbymatig houden van dieren is toegestaan. Bestaande jurisprudentie bepaalt de omvang van het hobbymatig houden van dieren, maar is niet volledig uitgekristalliseerd. Daarom is de omvang van het hobbymatig houden van dieren opgenomen in dit artikel. Het betreft één Longhoorn stier, drie Longhoorn koeien, drie pony's en 12 stuks pluimvee. Gelet op de ligging van het perceel buiten de kern aan de rand van het park, de ruimtelijke uitstraling en de afstand van minimaal 80 meter tot de dichtstbijzijnde woning, wordt deze hoeveelheid dieren als hobbymatig beschouwd.
4.2.7 Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie"
Omdat in delen van het plangebied een redelijke tot grote kans aanwezig is dat er archeologische sporen in de grond aanwezig zijn, hebben twee kleine gebiedjes in het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor bodemverstorende werkzaamheden verbonden. Ter plaatse van de wipmolen en de boerderij/schuur dient nader archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaande aan alle bodemverstorende werkzaamheden. De rest van het plangebied behoeft geen vervolgonderzoek.
4.2.8 Dubbelbestemming "Waterstaat - Waterberging en ecologie"
De voor Waterstaat - Waterberging en ecologie aangewezen gronden zijn primair bestemd voor waterberging in geval van calamiteit, met de daarbij behorende voorzieningen en waterkeringen en voor Natuur in de zin van de Kaderrichtlijn Water. Secundair zijn deze gronden bestemd voor de doeleinden die daarnaast op de verbeelding zijn aangegeven.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Onderhavige ontwikkeling is niet aan te merken als bouwplan in de zin van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro.
Het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente hebben geld voor deze ontwikkeling ter beschikking gesteld. Het bestemmingsplan is dan ook financieel uitvoerbaar.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Overleg
In de periode van 7 januari 2022 tot en met 17 februari 2022 heeft over het ontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
- Provincie Zuid-Holland
- Hoogheemraadschap van Delfland
- Omgevingsdienst Haaglanden
- Veiligheidsregio Haaglanden
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in bijlage 14 van deze toelichting.
5.2.2 Zienswijzen
Van 7 januari 2022 tot en met 17 februari 2022 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging is 1 zienswijze ingediend. De ontvangen zienswijze is beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage14 van deze toelichting.
Bijlage 1 Inrichting Groen En Parkeren
Bijlage 1 Inrichting groen en parkeren
Bijlage 2 Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 2 Bedrijven en milieuzonering
Bijlage 3 Luchtkwaliteit En Geluid
Bijlage 3 Luchtkwaliteit en geluid
Bijlage 4 Externe Veiligheid
Bijlage 5 Notitie Vooronderzoek Explosieven
Bijlage 5 Notitie vooronderzoek explosieven
Bijlage 6 Bodemonderzoek Deel 1
Bijlage 6 Bodemonderzoek deel 1
Bijlage 7 Bodemonderzoek Deel 2
Bijlage 7 Bodemonderzoek deel 2
Bijlage 8 Bodemonderzoek Deel 3
Bijlage 8 Bodemonderzoek deel 3
Bijlage 9 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 9 Nader bodemonderzoek
Bijlage 10 Eco Effectscan
Bijlage 11 Aeriusberekening
Bijlage 12 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 12 Archeologisch onderzoek
Bijlage 13 Nota Zienswijzen En Wettelijk Vooroverleg Ontwerp Bestemmingsplan
Bijlage 13 Nota zienswijzen en wettelijk vooroverleg ontwerp bestemmingsplan