Hof van Vreeburch fase 4
Bestemmingsplan - gemeente Westland
Vastgesteld op 27-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Hof van Vreeburch fase 4 met identificatienummer NL.IMRO.1783.LIEKERNHVREEBf4pbp-VA03 van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanbouw
een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden-onderneming
een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 bestaande bouwwerken
bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.
1.12 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto`s. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.
1.13 bedrijfswoning
een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bijgebouw
een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.
1.21 bouwperceel
een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 bouwwijze
de wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan zijn:
vrijstaand, twee-aaneen, gestapeld of aaneengebouwd.
1.26 boveninsteek
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.27 dakkapel
een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.
1.28 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.29 dakopbouw
een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.
1.30 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.33 erf
al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.36 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.37 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.38 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.39 kap
een constructie van uitsluitend een of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.
1.40 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zend-masten.
1.41 oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.
1.42 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en andere openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.43 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.44 parkeervoorziening
parkeerplaatsen t.b.v. (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen waarbij voldaan dient te worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid en, voor zover van toepassing, mede dient te worden voldaan aan de eisen t.b.v. de ontsluiting en bevoorrading als opgenomen in het gemeentelijke beleid. Indien het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp geen (volledig) beeld geeft gelden de normen van het C.R.O.W. als beleidsdocument. Hierbij is voornoemd beleid dat beleid als bedoeld in artikel 3.1.2. lid 2 onder a van Bro en is het hebben en in stand houden van voldoende parkeervoorzieningen een voorwaardelijk verplichting op basis van de Wro;
1.45 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.46 risicovolle inrichtingen
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.47 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.48 staat van bedrijfsactiviteiten
de staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.49 staat van horeca-activiteiten
de staat van horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.50 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:
verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.51 uitbouw
uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.52 voorerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een gevellijn op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.53 voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.54 voorgevelrooilijn
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.55 woning
een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.56 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de lengte van een aanlegsteiger
de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden met een hoogte van ten hoogste 1 meter.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specfieke vorm van verkeer - speelvoorziening' is een speelvoorziening toegelaten;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen en water;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeerplaats' dienen minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd en in stand gehouden, met uitzondering van de kavel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeerplaats 1' waarbij minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein moet worden gerealiseerd en in stand gehouden.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zij erfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;
- b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
- c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 7.2.1 onder b of c ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Percentages op de planverbeelding
9.2 Hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
9.3 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
9.4 Algemene hoogtematen
Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
erfafscheidingen | ||
tussen de openbare weg en 2 meter achter de voorgevelrooilijn | 1,00 m | |
erfafscheidingen elders | 2,00 m | |
overkappingen | 3,00 m | |
straatmeubilair | 3,00 m | |
speelvoorzieningen | 3,00 m | |
lichtmasten | 8,00 m | |
antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes | 5,00 m | |
overige bouwwerken | 2,00 m | |
vlaggenmasten | 6,00 m |
9.5 Overschrijding bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
- b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
- d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt
- e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
- f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.
9.6 Ondergrondse bouwwerken
- a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.
9.7 Parkeernormering
Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit de Westland Verkeers en Vervoerplan toegepast.
9.8 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
- a. Maatvoering achterzijde:
- 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
- 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het schuine dakvlak staan.
- b. Maatvoering voorzijde:
- 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
- 2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
- 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het schuine dakvlak staan.
9.9 Bestaande bouwwerken
Een bestaand bouwwerk dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden terug gebouwd.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.
10.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.'
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:
- a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
- b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
- d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
- e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
- f. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- g. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
- h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden.
- i. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
11.2 Afwijking niet verlenen
Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 12.1 lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1 lid a met maximaal 10%;
- c. Artikel 12.1 lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12.2 lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12.2 lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Artikel 12.2 lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hof van Vreeburch fase 4'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het doel van dit bestemmingsplan is het juridisch-planologisch mogelijk maken van het woningbouwplan Hof van Vreeburch fase 4. Dit plan omvat de bouw van 34 woningen, grenzend aan de kern De Lier. In de Structuurvisie Westland is het gebied ten noordoosten van De Lier, aangegeven als te ontwikkelen woongebied voor circa 500 woningen. Het noordoostkwadrant is de eerste ontwikkeling van het uitbreidingsgebied Liermolen - Molensloot waarvoor een stedenbouwkundig plan is ontwikkeld. Het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Hof van Vreeburch" heeft het juridisch-planologische kader gegeven voor fase 1 tot en met 3 van dit stedenbouwkundige plan Noordoostkwadrant Liermolen. Dit plan is in de afgelopen jaren gerealiseerd door Lithos bouw- en ontwikkeling. Sinds de beëindiging en sloop van de voormalige kassenbedrijven zijn de gronden vrij om de volgende fase van het woningbouwplan Liermolen in uitvoering te brengen.
Voorliggend plan voorziet het gebied van een planologisch kader en beschrijft waarom medewerking kan worden verleend aan het plan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plan is gelegen binnen de grenzen van het nieuwbouwplan Liermolen aan de oostzijde van de kern De Lier, ten noorden van de watergang De Lee (of Lierwatering). Het gebied sluit aan op fase 1 tot en met fase 3 van nieuwbouwplan Hof van Vreeburch. Aan de oostkant wordt het plangebied begrensd door de Vreeburchlaan. Op navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:
- 1. “Landelijk Gebied, eerste herziening” van 1995 De Lier
- 2. “Parapluherziening bestemmingsplannen Westland” van 26 mei 2009.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan "Hof van Vreeburch fase 4" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt eerst het beleidskader van de diverse overheden geschetst voor het plangebied en omgeving. Vervolgens wordt ingegaan op het stedenbouwkundige plan en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. In Hoofdstuk 3 wordt het onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
1. Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
De gemeente Westland heeft op 17 december 2013 de Structuurvisie Westland 2025 vastgesteld. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, het streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die de gemeente als meetlat gebruikt bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. De gemeente zet zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar zij naar toe wil. Op basis daarvan gaat de gemeente aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die het geschetste perspectief dichterbij brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert de gemeente Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Planspecifiek
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de structuurvisiekaart nabij het plangebied.
Structuurvisiekaart (bron: Structuurvisie Westland 2025)
Op de structuurvisiekaart is het plangebied (cirkel ten oosten van De Lier) aangegeven als te ontwikkelen woongebied (aangegeven arcering). In het gehele woongebied Liermolen zijn circa 500 nieuwe woningen voorzien. Fase 4 van het plan voorziet in de realisatie van 34 woningen en sluit hiermee aan op de uitgangspunten van de structuurvisie.
2. Verkeer- en vervoerbeleid
In de structuurvisie Westland 2025 (vastgesteld in 2014) is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente te zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
- Aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
- Realiseren vlinderstructuur Westland (i.c. een interne rondweg via bestaande wegen om de dorpen en het fijnmazige netwerk in de glastuinbouwgebieden zoveel mogelijk te ontzien);
- Mobiliteitsmanagement (i.c. mogelijkheden om het verkeersgedrag van mensen te beïnvloeden);
- Hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
- Langzaam verkeer stimuleren;
- Ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan (WVVP), vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.
Planspecifiek
In deze toelichting is de toets aan het WVVP over de parkeernormering opgenomen. De normering is gerelateerd aan de ligging van het plangebied en het woningtype. Het plan voldoet aan de gehanteerde normen. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar paragraaf 2.2.3.
3. Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland.
Planspecifiek
Uit de explosievenkaart blijkt dan in het projectgebied geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven zijn.
4. Woonvisie
“Westland is een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame Greenportgemeente, waarin het goed wonen, werken, ondernemen en recreëren is”. Dit is de kernambitie van de Structuurvisie Westland 2025 (perspectief 2040). De woonvisie is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2008 en richt zich op het deelonderwerp “wonen” van de structuurvisie Westland.
Karakter en functie woonvisie
De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De woonvisie is in overleg met de partners als woningcorporaties, zorginstellingen en ontwikkelaars tot stand gekomen.
Prioriteiten en uitgangspunten van de woonvisie
De huidige woonvisie Westland geeft de prioriteiten, uitgangspunten en visie hoe Westland er in 2030 uit moet zien. De hoofdthema's van deze woonvisie zijn:
• Betaalbaarheid;
– doelgroepen die aangewezen zijn op “betaalbare” woningen;
– grootte en differentiatie sociale woningvoorraad;
– woonlasten
• Doorstroming en wooncarrière, met name focus op;
– “scheef woners” (inkomens > € 43.000 in de sociale woningvoorraad);
– senioren (doorstroming vanuit sociale eengezinswoning).
• Ruimtelijke verdeling (in en om de kernen):
– vitale kernen (bevolkingsopbouw, voorzieningen en (openbare) ruimte);
– slaagkansen inwoners Westland;
– uitleglocaties (regiopotentie).
• Kwaliteit van de woningvoorraad
– levensloopgeschiktheid / aanpasbaarheid
– duurzaamheid
Voor de gehele gemeente wordt ingezet om 35% van het woningbouwprogramma in de categorie 'betaalbaar' te realiseren. Aanvullend op het betaalbare segment is er in de kern De Lier ook ruimte voor rijenwoningen in de prijsklasse middeldure koop.
Planspecifiek
Fase 4 van het plan Hof van Vreeburch voorziet in de realisatie van 34 woningen in verschillende woningtypen en prijsklassen (20 rijenwoningen, 8 twee-onder-een-kapwoningen, 6 appartementen, zie voor een verdere beschrijving paragraaf 2.2.1). Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de genoemde prioriteiten en uitgangspunten van de Woonvisie. Het aandeel "betaalbare" woningen bedraagt minder dan de 35% die op grond van de Woonvisie gemeentebreed wordt gehanteerd. Over de invulling van het woningbouwprogramma zijn met ontwikkelaar Lithos reeds afspraken gemaakt vóórdat de Woonvisie werd vastgesteld. Het programma sluit aan op de behoefte aan rijenwoningen in de prijsklasse middeldure koop.
5. Ruimtelijk ontwikkelingskader De Lier 2020
Doel van de nota Ruimtelijk ontwikkelingskader voor de kern De Lier (vastgesteld door de raad van de gemeente Westland in 2009) is dat de nota als uitgangspunt dient voor ruimtelijke ontwikkelingen in De Lier en als basis dient voor bestemmingsplannen.
Ontwikkelingskader De Lier
Planspecifiek
Het plan voor fase 4 sluit aan op het ontwerp van fase 1 tot en met 3 (reeds uitgevoerd) en bestaat uit de bouw van rijenwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en een kleinschalig appartementencomplex. De woningtypen sluiten aan op de geconstateerde vraag. Binnen het plangebied is aan de westzijde voldoende ruimte gereserveerd voor de eigen waterberging, in het verlengde van de gerealiseerde waterberging van fase 1 tot en met 3. De wens om structureel meer groen en water in het gebied Liermolen-Molensloot toe te voegen overstijgt het niveau van dit bestemmingsplan. Gesteld kan worden dat het plan Hof van Vreeburch fase 4 past binnen het gestelde ontwikkelingskader. Een uitgebreidere beschrijving van het stedenbouwkundige plan staat in paragraaf 2.2.1.
2.1.2 Regionaal beleid
1. Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP, 2008) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en is het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc. De doelstellingen van het RSP moeten worden bereikt in een situatie waarin ruimte schaars is. De vraag naar woningen in de regio houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dat vereist innovaties en creativiteit in het stedelijk ruimtegebruik. Niet alle nieuwe woningen kunnen worden gebouwd in bestaand stedelijk gebied, zeker tot 2020 is er ook nog (grootschalige) uitbreiding nodig.
Planspecifiek
Het plan om 34 woningen past binnen het regionale beleid, omdat het betrokken gebiedsdeel aangewezen is voor "nieuw woongebied" (projectenkaart Haaglanden 2020).
2. Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010 - 2020
Het woningmarktbeleid van het Stadsgewest Haaglanden is gericht op:
- afstemming van vraag en aanbod op de woningmarkt
- gebruik van bestaand stedelijk gebied
- benutting en transformatie van bestaande woningvoorraad
- open woningmarkt
- ongedeelde regio
- duurzame, vitale, veilige wijken en buurten.
De regio Haaglanden formuleerde samen met het Rijk de verstedelijkingsambities: de Verstedelijkingsafspraken 2010-2020. Dit zijn afspraken over de woningbouw in de Zuidvleugel. De afspraken komen overeen met de ambities van het Regionaal Structuurplan en de regionale Woonvisie. Belangrijke onderdelen zijn de ambitie voor binnenstedelijk bouwen en het opstellen van een woonmilieubalans om de kwalitatieve vraag en aanbod naar woonmilieus meer in evenwicht te brengen.
Planspecifiek
In de gehele Stadregio is een aantoonbare behoefte aan nieuwe woningen. Het benodigde aantal woningen is gebaseerd op prognoses die regelmatig worden geactualiseerd (zie ook paragraaf 2.1.4). De locatie Liermolen in het dorp De Lier is reeds in de plancapaciteit 2010-2019 opgenomen en is afgestemd met de provincie. De programmering en de woningtypen voldoen aan de woningbehoefte.
2.1.3 Provinciaal beleid
1. Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland (1 augustus 2014)
Algemeen
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.
In de visie zijn vier rode draden benoemd, welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Ruimtelijke hoofdstructuur
Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de hoofddoelen de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.
Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. Een belangrijke sleutel voor een sterke en veerkrachtige economie is het innoverend vermogen van mensen en bedrijven. Wanneer talent, bedrijven en banen dicht bij elkaar verkeren, ontstaan (agglomeratie)voordelen. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De Mainport en de Greenports zijn schoolvoorbeelden van goed werkende clusters. De provincie streeft naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen.
Programma Ruimte
Het Programma ruimte is een uitwerking van de Visie ruimte en mobiliteit. De VRM bevat het strategische beleid. Het programma beschrijft de operationele doelen en geeft aan welke instrumenten worden ingezet om die doelen te bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie.
De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Echter niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Volgens de Verordening ruimte moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten BSD van meer dan 3 ha in het door Provinciale Staten (PS) vastgestelde Programma ruimte staan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De provincie Zuid-Holland heeft (in navolging van het rijksbeleid, zie paragraaf 2.1.4) de Ladder voor duurzame ontwikkeling opgenomen in haar Verordening ruimte als een instrument dat wordt ingezet voor zorgvuldig ruimtegebruik. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is een betere benutting van bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt primair plaats binnen het BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan hier worden opgevangen, maar dit moet wel goed onderzocht en gemotiveerd worden.
De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
- 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Opnavolgende afbeelding is het bestaand stads- en dorpsgebied aangegeven. Het plangebied ligt daar net buiten. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft opgenvangen te worden binnen BSD. Het plangebied maakt deel uit van het veel grotere uitbreidingsgebied Liermolen-Molensloot. Deze is opgenomen in het Programma ruimte van de provincie Zuid-Holland. Dit programma bevat de locaties voor wonen en bedrijventerrein groter dan 3 ha buiten BSD. Het plan past daarmee in het provinciaal beleid en voldoet aan de regels van de Verordening ruimte.
Ligging van het plangebied ten opzichte van het bestaand stads- en dorpsgebied (bron: www.staatvan.zuid-holland.nl)
Ladder duurzame verstedelijking
Om te onderzoeken of onderhavig plan voldoet aan de voorwaarden van duurzame verstedelijking komen hieronder achtereenvolgens de drie treden van de ladder aan de orde.
Trede 1: de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte
De provincie Zuid-Holland publiceert elke 3 jaar een bevolkingsprognose en een woningbehoefteraming, bedoeld om een kwantitatieve basis te leggen onder het provinciale woningbouwbeleid. Voor elke regio zijn de effecten van regionaal afgestemde woningbouwprogramma's op de bevolkingsontwikkeling doorgerekend. In 2016 is een nieuwe bevolkingsprognose (BP2016) en woningbehoefteraming (WBR2016) en gepubliceerd.
Woningbehoefte
Voor het stadsgewest Haaglanden, waar de gemeente Westland in ligt, wordt voor de komende jaren de volgende woningbehoefteraming gehanteerd:
periode | 2015 - 2019 | 2020 - 2029 | 2030 - 2039 |
woningbehoefte | 32.900 | 45.800 | 37.200 |
Uit de WBR2016 blijkt dat de woningbehoefte in Zuid-Holland doorgroeit tot voorbij 2040. De grootste behoeftegroei vindt plaats in gemeenten met veel immigratie, zoals de grote steden en het Westland, of in gemeenten met een hoge vruchtbaarheid, zoals uit bovenstaande kaart valt af te lezen.
In de stadsregio zijn afspraken gemaakt over de verstedelijkingsambitie en de woningbouwverdeling over de verschillende gemeenten. Deze afspraken komen overeen met de ambities van het Regionaal Structuurplan en de Regionale Woonvisie Haaglanden. De taakstelling voor de gemeente Westland ligt op de bouw van ca. 5000 woningen in de periode 2010-2019.
In regionaal opzicht is er een trend te zien van trek naar stedelijk gebied. Tegelijk blijkt uit onderzoek (o.a. WoON2012) dat er in kwalitatief opzicht vooral een structureel tekort is aan woningen in rustige stedelijke wijken en aan dorpse woonmilieus. Uit dit onderzoek blijkt ook dat er een overaanbod is aan suburbane woonmilieus die worden gezien als “woonwijk met vooral eengezinswoningen” of “woonwijk met eengezinswoningen en appartementen”. De VINEX-wijken en naoorlogse uitbreidingswijken worden hiermee geassocieerd en gezien als monofunctioneel. De kwalitatieve woningbehoefte is vastgelegd in de Regionale Woonvisie Haaglanden. Hierin worden acht gebiedsprofielen benoemd, die samen een gedifferentieerd aanbod bieden. Deze moeten vervolgens worden uitgewerkt in lokale woonvisies en ruimtelijke plannen.
Regionaal aanbod
In de Regionale Woonvisie Haaglanden (2013) is de conclusie getrokken dat gemeenten elkaar met het huidige bouwtempo nauwelijks in de weg zitten. Er wordt ten opzichte van de geprognosticeerde vraag eerder totaal te weinig dan te veel gepland/gebouwd.
Gezamenlijk plannen de gemeenten in de regio Haaglanden (bron: opgave gemeenten voorjaar 2013) ruim 37.000 woningen in de periode 2010-2019. In dezelfde periode worden ca. 6.000 woningen gesloopt, wat netto neerkomt op een productie van 31.000 woningen. Het aantal van 31.000 woningen ligt onder de regionale woningbehoefte zoals door de provincie gemeten in de woningbehoefteraming.
Conclusie: uit voorgaande analyse blijkt dat er duidelijk sprake is van een regionale woningbehoefte, die ook in de regio is afgestemd.
Trede 2: kan de behoefte worden voorzien in bestaand stedelijk gebied?
De tweede vraag van de ladder voor duurzame verstedelijking is of de aangetoonde behoefte kan worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. In de Structuurvisie Westland 2025 is aangegeven dat de gemeente Westland woningen wil realiseren voor de autonome groei van Westland plus economisch gebondenen aan de Greenport Westland. Om dit mogelijk te maken stelt de gemeente zichzelf een minimale woningbouwopgave van 300 tot 350 woningen per jaar. Het is niet mogelijk om een dergelijk aantal binnen bestaand stedelijk gebied op te vangen. De gemeente Westland heeft de ambitie om 30% binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren om zo het draagvlak voor voorzieningen op peil te houden. Uitbreiding van het stedelijk gebied is daarnaast noodzakelijk. Deze uitbreiding wordt verspreid over diverse kernen van de gemeente.
Liermolen is al langere tijd in beeld als uitbreidingslocatie van het dorp De Lier. De locatie is onder meer genoemd in het Ruimtelijk Ontwikkelingskader de Lier 2020 (2009) en de Structuurvisie Westland 2025 (2013). Het is een voormalig glastuinbouwgebied dat wordt getransformeerd tot woongebied. De gronden zijn reeds aangekocht, op één na zijn inmiddels alle bedrijven gesaneerd (het laatste bedrijf is al wel aangekocht en wordt per 01-07-2017 beëindigd). Liermolen is in het uitvoeringsprogramma dan ook benoemd als een van de 'harde plannen'. Met de realisering van Hof van Vreeburch fase 1 tot en met 3 is de uitvoering reeds gestart.
Conclusie: binnen het bestaand stedelijk gebied is onvoldoende ruimte om het totale woningbouwprogramma op te vangen. Het plangebied valt formeel (nog) niet binnen het bestaand stedelijk gebied. Er is hier sprake van een reeds in gang gezette ontwikkeling aansluitend op de kern De Lier.
Trede 3: is de locatie op een passende manier ontsloten?
Het wonen in de gemeente Westland wordt getypeerd als "wonen tussen glas". In Liermolen wordt een suburbaan/dorps woonmilieu gerealiseerd. De verkeerstructuur is gericht op een goede ontsluiting voor zowel het autoverkeer als het langzaam verkeer, passend bij het gewenste woonmilieu. Met het openbaar vervoer is de kern De Lier alleen bereikbaar met de bus. Buslijn 32 van Connexxion rijdt 2x per uur tussen Naaldwijk en Delft. De loopafstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde bushalte bedraagt ongeveer 7 minuten.
Conclusie: op grond van het bovenstaande voldoet het plan Hof van Vreeburch fase 4 aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
2.1.4 Rijksbeleid
1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Een onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2). Dit beleid is ook opgenomen in de provinciale verordening en voor dit plan onderbouwd in paragraaf 2.1.3.
Planspecifiek
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport. Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.5 Conclusie
De ontwikkeling van fase 4 van de uitvoering van woningbouwplan De Lier is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden, waaronder de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling.
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
2.2.1 Stedenbouwkundige visie
Noordoostkwadrant Liermolen
De noordoostkwadrant is de eerste ontwikkeling van het uitbreidingsgebied Liermolen. Voor het hele gebied Liermolen is een gedifferentieerd stedenbouwkundig plan ontwikkeld met verschillende soorten woningen in verschillende dichtheden en wisselende oriëntaties.
Het stedenbouwkundig plan voor het noordoostkwadrant bestaat voornamelijk uit rijenwoningen van twee lagen met kap, een aantal appartementencomplexen in drie lagen en een aantal vrijstaande woningen en twee-onder-een-kappers. De plannen voor de Noordoostkwadrant lopen vooruit op een herziening van het overkoepelende plan voor Liermolen. Navolgend wordt het stedenbouwkundig plan voor de gehele Noordoostkwadrant weergegeven (Hof van Vreeburch fase 1 t/m 4).
Ontwerp: Twan Jütte stedenbouw + architectuur
Fase 1 tot en met 3 is inmiddels uitgevoerd conform bovenstaande tekening. Veranderde inzichten hebben geleid tot beperkte aanpassingen in het plan voor fase 4, het zuidoostelijke deel. Een blok rijwoningen is omgezet naar twee-onder-één-kap woningen en de bestaande woning op Vreeburchlaan 10 wordt vervangen door een twee-onder-één-kap woning.
Hof van Vreeburch fase 4
De planopzet van Hof van Vreeburch fase 4 sluit direct aan op het stedenbouwkundig plan van fase 1 tot en met 3.
In het verlengde van de ontsluitingsweg Duitslandlaan komen rijwoningen, uitgevoerd in twee lagen met kap. Langs de woonstraten tussen de Duitslandlaan en de bestaande Vreeburchlaan worden rijwoningen, tweekappers en een kleinschalig appartementencomplex gebouwd.
In het plan is ook het perceel Vreeburchlaan 10 meegenomen. Op dit perceel staat de voormalige bedrijfswoning van het vroegere kassencomplex dat hier heeft gestaan. De eigenaar heeft besloten de woning te slopen en in de stijl van de nieuwbouw een twee-onder-één-kap woning terug te bouwen.
De woningen in de straat haaks op de Duitslandlaan krijgen twee privé parkeerplaatsen op eigen terrein, aan de achterzijde van de woning. Op deze manier wordt het parkeren zoveel mogelijk aan het straatbeeld onttrokken. De openbare parkeerplaatsen bevinden zich wel langs de woonstraten.
Ter hoogte van het appartementencomplex is ruimte gereserveerd voor een speelvoorziening.
Planontwerp Hof van Vreeburch fase 4 (tekening: Egbert van Dijk Architecten bv bna). Fase 4 omvat de woningen vanaf nr. 70 en hoger.
Beeldimpressie van de toekomstige inrichting (tekening: Egbert van Dijk Architecten bv bna)
2.2.2 Verkeer
De locatie wordt ontsloten via de Duitslandlaan aan de westzijde van het plangebied. De Duitslandlaan sluit aan op de bestaande Veilingweg ten noorden van Liermolen en heeft alleen een functie voor de woningen in Hof van Vreeburch. Voor het toekomstige woongebied Liermolen-Molensloot wordt gekozen voor een andere ontsluiting.
De Vreeburchlaan is ongeschikt als ontsluitingsweg. Alleen de woningen op het perceel Vreeburchlaan 10 (waar de bestaande bedrijfswoning wordt vervangen door een tweekapper) krijgen een aansluiting op deze weg en voor het langzaam verkeer komt er vanuit de doodlopende straten een verbinding met de Vreeburchlaan.
Met de komst van deze nieuwe weg wordt voorzien in een goede bereikbaarheid en verkeersveiligheid voor het gebied en de kern De Lier.
2.2.3 Parkeren
Ingevolge het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) geldt voor de ontwikkeling de volgende parkeerbehoefte:
- 18 woningen klasse duur, norm 2,1 pp/woningen waarvan 0,3 openbaar: 37,8 parkeerplaatsen
- 10 woningen middenklasse, norm 1,9 waarvan 0,3 openbaar: 19,0 parkeerplaatsen
- 6 woningen klasse goedkoop, norm 1,7 pp/woningen waarvan 0,3 openbaar: 10,2 parkeerplaatsen
Hiermee komt de totale parkeerbehoefte op: 37,8 + 19,0 + 10,2 = 67 parkeerplaatsen.
Hiervan worden voor 14 woningen 2 parkeerplaatsen (naast elkaar) op eigen erf gerealiseerd en bij 1 woning 1 parkeerplaats (totaal 29 parkeerplaatsen). In het openbaar gebied zijn 47 parkeerplaatsen in het plan opgenomen. Het totale aantal komt hiermee op 78 parkeerplaatsen, 9 parkeerplaatsen meer dan noodzakelijk volgens de gemeentelijke parkeernorm.
In het plan is een regeling opgenomen die moet waarborgen dat de parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd en in stand gehouden.
Gezien het bovenstaande wordt het plan uitvoerbaar geacht met betrekking tot het aspect parkeren.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
3.1.1 Wettelijk kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
3.1.2 Planspecifiek
Glastuinbouw
Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van diverse glastuinbouwbedrijven en kan gezien worden als een gemengd gebied. In de richtafstandenlijst (VNG 2009) wordt voor glastuinbouwbedrijven in gemengd gebied een richtafstand van 30 meter (categorie 2) voor het aspect geluid aangehouden. De wettelijke kaders zijn vastgelegd in het Besluit Glastuinbouw (2002) en het Activiteitenbesluit (2008). In geval van reconstructie van bestaande glastuinbouwbedrijven wordt in het kader van het Besluit Glastuinbouw (2002) het criterium ‘bestaand’ gehanteerd. In het Besluit glastuinbouw geldt voor bestaande situaties een milieuveiligheidsnorm van 10 meter tussen de kassen en een vrijstaande woning, in verband met mogelijke emissie van gewasbeschermingsmiddelen via de luchtramen.
In het kader van het Bestemmingsplan parapluherziening bestemmingsplan buitengebied Westland (2009) is vastgelegd dat de afstand tussen een woning en de gevel van een kas 12,5 meter moet zijn. De achtergrond hiervan is dat het mogelijk is om de woning 2,5 meter vergunningsvrij uit te breiden. In bepaalde gevallen kan worden teruggevallen op de grens van 10 meter.
Toetsing
Ten zuiden van het plangebied ligt het resterende glastuinbouwbedrijf Vreeburchlaan 12 vrijwel direct tegen de nieuw geprojecteerde woningen aan. De afstand tot de bedrijven aan de overzijde van de Vreeburchlaan bedraagt circa 25 meter. Voor voorliggend plan worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als fase 1 t/m 3 van woningbouwplan Hof van Vreeburch, namelijk een aan te houden afstand van 12,5 meter tussen woningbouwproject en de grens van het bedrijf. In voorliggend geval is het glastuinbouwbedrijf op nr. 12 (orchideeënkwekerij) binnen deze afstand van het plangebied gelegen. Het bedrijf is echter reeds aangekocht en de bedrijfsvoering wordt per 01-07-2017 beëindigd. Tegen de tijd dat woningen door de nieuwe bewoners worden betrokken zijn de bedrijfsactiviteiten reeds beëindigd. Om deze reden wordt het plan uitvoerbaar geacht met betrekking tot het aspect milieuzonering.
3.2 Geluid
3.2.1 Wettelijk kader
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
3.2.2 Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 34 woningen. Omdat het gaat om een geluidgevoelige bestemming moet worden bekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor Hof van Vreeburch fase 4 zijn alleen de Vreeburchlaan en de Duitslandlaan van belang in het kader van mogelijk wegverkeerslawaai.
De Duitslandlaan betreft een 30 km/u weg, welke als zodanig is ingericht voor bestemmingsverkeer voor de woonbuurt Hof van Vreeburch. De Vreeburchlaan is een smalle, doodlopende weg, bedoeld voor bestemmingsverkeer richting de aanwezige kassenbedrijven en bedrijfswoningen.
Overige wegen, zoals de drukkere Veilingweg, liggen op een afstand van meer dan 200 meter, waardoor gesteld kan worden dat het plangebied hiervan geen geluidhinder ondervindt.
Gezien het bovenstaande wordt akoestisch onderzoek voor beide wegen niet noodzakelijk geacht. Vanuit het aspect geluid zijn geen belemmeringen voor het initiatief.
3.3 Luchtkwaliteit
3.3.1 Wettelijk kader
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (Wlk) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De Wlk is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van de mens. Daartoe zijn in het Besluit luchtkwaliteit normen (grenswaarden en plandrempels) voor zes luchtverontreinigende stoffen opgenomen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, lood, koolmonoxide, benzeen en fijn stof (PM10). Deze normen dienen door de bestuursorganen in Nederland (rijk, provincies en gemeenten) in acht te worden genomen. Dit geldt o.a. voor het uitoefenen van taken en bevoegdheden op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wlk geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan;
- Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- Een project “niet in betekende mate (NIBM)” bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
3.3.2 Planspecifiek
Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van 34 woningen en blijft daarmee ruim onder de grenswaarde van 1.500 woningen. Het project draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er zijn geen belemmeringen voor het plan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
3.4 Externe Veiligheid
3.4.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
3.4.2 Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Risicokaart.nl
Uit de risicokaart is op te maken dat er in de nabije omgeving geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen zijn gelegen. Het project ligt buiten de risicocontouren van risicovolle inrichtingen en er is geen route gevaarlijke stoffen aanwezig binnen 200 meter van het projectgebied. Vastgesteld wordt dat er in het kader van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het project.
3.5 Water
3.5.1 Wettelijk kader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op in mei 2011 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. In het NBW zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. In de tussentijdse evaluatie 2011/2013 wordt geconstateerd dat ook na 2015 op beperkte schaal sprake zal zijn dat het regionale watersysteem niet op orde is inzake wateroverlast. Deze zogenaamde restopgave wordt in de periode na 2015 verder opgepakt.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 5 (2016-2021). Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi's) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Voor de gemeente Westland is de Wateragenda 2015-2018 opgesteld om een leidraad te bieden voor de uitvoering van het waterplan. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Een duurzame, robuuste waterstructuur wil zeggen: met voldoende ruimte voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit. Het Delflandse beleid is gericht op méér dan stillstand. Veranderingen in de inrichting van een gebied geven de mogelijkheid om het watersysteem te verbeteren.
Het Hoogheemraadschap Delfland organiseert haar werk vanuit vier inhoudelijke programma's, die weer zijn onderverdeeld in de volgende thema's:
Programma | Thema's |
Stevige dijken | Veiligheid Waterkeringen |
Voldoende water | Voorkomen van wateroverlast Grondwater Voorkomen van (zoet)watertekort Onderhoud Bagger |
Schoon water | Watersysteemkwaliteit Ecologie |
Gezuiverd water | Afvalwaterketen |
Daarnaast is er de 'Handreiking watertoets voor gemeenten, Ruimte voor water in ruimtelijke plannen'. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
- beleidskader omtrent water;
- waterkeringen;
- waterkwantiteit;
- waterkwaliteit en ecologie;
- afvalwater en riolering.
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
3.5.2 Planspecifiek
Voor de uitbreiding Hof van Vreeburch fase 4 is een watermemo opgesteld (zie bijlage 6). Met deze memo is aan de gemeente en het Hoogheemraadschap Delfland gevraagd akkoord te gaan met het watersysteem en de waterbergingsopgave. Zij hebben aangegeven akkoord te zijn. De inhoud van de watermemo is in deze paragraaf opgenomen.
Aan de hand van de thema's die het Hoogheemraadschap hanteert, wordt eerst een beschrijving gegeven van het watersysteem, daarna wordt ingezoomd op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling.
Watersysteem – algemeen
Het plangebied ligt in de Oude Lierpolder, ten oosten van de kern De Lier. In de hoek tussen de Veilingweg en de Vreeburchlaan wordt het plan Liermolen gerealiseerd. Fase 1 tot en met 3 is inmiddels nagenoeg gerealiseerd. Het onderhavige plangebied betreft fase 4, dat in zijn opzet direct aansluit op de eerdere fases.
Het plangebied geeft een oppervlakte van 1,034 ha. Tot voor kort was nagenoeg het hele perceel bebouwd met een kassencomplex (ca. 8000 m²). Alleen aan de zijde van de Vreeburchlaan was een deel niet bebouwd, hier staat de voormalige bedrijfswoning.
Stevige dijken
Het plangebied ligt niet bij een regionale waterkering, zoals blijkt uit onderstaande figuur. Nadere voorwaarden ten aanzien van veiligheid en waterkeringen zijn hier niet van toepassing.
Bron: legger regionale waterkeringen Hoogheemraadschap Delfland
Voldoende water
Het plangebied is gelegen in peilgebied I West van de Oude Lierpolder. Het vastgestelde oppervlaktewaterpeil wordt in het peilgebied I constant gehouden op 1,85 meter (zomer) onder NAP met een maximale peilstijging van 45 cm. In de huidige situatie zijn in het plangebied geen problemen ten aanzien van het waterbeheer.
In de polder komt overwegend grondwatertrap IV voor, wat inhoudt dat de GHG dieper is dan 40 cm –mv en de GLG tussen 80 en 120 cm –mv.
De bestaande watergang langs de Vreeburchlaan wordt onderhouden door het Hoogheemraadschap van Delfland. Deze watergang ligt buiten het plangebied.
Schoon water
De huidige kwaliteit van het oppervlaktewater in de Oude Lierpolder wordt gekenmerkt door een lage aquatisch-ecologische kwaliteit. Het water is zeer voedselrijk. Met name het stikstofgehalte is erg hoog. Ook gewasbeschermingsmiddelen vormen een bedreiging voor de oppervlaktewaterkwaliteit.
Gezuiverd water
In het gebied is riolering aanwezig. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtstbijzijnde R.W.Z.I.
Toekomstige situatie
Het stedenbouwkundig plan gaat uit van het bergen van water aan de rand van het plangebied, op dezelfde wijze zoals dat in fase 1 tot en met 3 is gedaan. Hier is aan de zuidwestrand van het plangebied een brede watergang gerealiseerd. Deze watergang kan verder worden doorgetrokken in fase 4. Het hemelwater dat in het plangebied valt zal rechtstreeks worden afgevoerd naar de watergang. Deze watergang wordt gevoed door de watergang langs de Veilingweg en watert af in zuidelijke richting naar de Lee.
Toename verharding
Voor de waterbergingsopgave is het van belang te weten hoeveel verharding (bebouwing, wegen en parkeren) er binnen het plan wordt gerealiseerd. In het stedenbouwkundig plan zijn de volgende vierkante meters opgenomen:
Wegen en Parkeren: 4.003 m2
Bebouwing: 2.420 m2
Tuin: 3.052 m2
Groen: 865 m2
Totaal plangebied 10.340 m²
De oppervlakte bebouwing zoals hier aangegeven betreft de woningen inclusief de bergingen en carports. In de oude situatie was op het perceel een bedrijfswoning aanwezig (oppervlakte ca. 92 m²) en een glasopstand met een oppervlakte van ca. 8.000 m². Per saldo neemt de hoeveelheid verharding/glas af in verhouding tot de hoeveelheid onverhard (tuinen en groenvoorzieningen). Er wordt rekening mee gehouden dat de helft van de oppervlakte van de tuinen wordt verhard.
Het maaiveld wordt ten behoeve van de planontwikkeling opgehoogd met gemiddeld ca. 30 cm (40 cm bij woningen).
De functie van het gebied wijzigt, van glastuinbouw naar wonen. Dat betekent dat het beschermingsniveau voor wateroverlast omhoog gaat, van eens per 50 jaar naar eens per 100 jaar.
Waterbergingsopgave
Met behulp van de Watersleutel is berekend wat de benodigde compensatie is voor het voorgenomen plan. De Watersleutel toont het verschil tussen de benodigde waterberging in de huidige situatie en in de toekomstige situatie. De uitkomst wordt uitgedrukt in vierkante meters wateroppervlak. De volledige berekening is opgenomen in bijlage 6.
Volgens deze berekening dient er 276 m² wateroppervlak te worden gerealiseerd. De watergang wordt op eenzelfde wijze vormgegeven zoals eerder uitgevoerd in fase 1 tot en met 3. Als deze over de volledige lengte van het plangebied (93 meter) wordt aangelegd, bedraagt de breedte van de watergang 3 meter. Hiermee is aangetoond dat er voldoende ruimte is om de benodigde hoeveelheid water te bergen.
Het onderhoud van de watergang komt in handen van de gemeente Westland.
Afvalwater en riolering
Ten behoeve van het plan zal een gescheiden rioleringsstelsel worden aangelegd. Hiermee worden de huishoudelijke afvalwaterstromen gescheiden van het hemelwater afgevoerd. Het schone hemelwater kan een positieve bijdrage leveren aan de kwaliteit van het oppervlaktewater in de polder.
Conclusie
Waterberging kan uitgevoerd worden overeenkomstig het principe in plan Hof van Vreeburch fase 1 tot en met 3. Er wordt voldaan aan de kaders van het waterbeleid en de watersleutel. Er is voldoende ruimte om het water te bergen. Met betrekking tot het aspect water is het plan uitvoerbaar.
3.6 Bodem
3.6.1 Wettelijk kader
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
- a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
- b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
- c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
3.6.2 Planspecifiek
Het plangebied betreft een voormalig glastuinbouwbedrijf met woonhuis, kas, schuur en ketelhuis. Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied. De voormalige ondergrondse stookolietank (10 m3) is in 1996 gesaneerd door een gecertificeerd bedrijf. Volgens het afgegeven KIWA-certificaat is de tank afgevuld met zand en mogelijk dus nog in de bodem aanwezig. Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Westland is de indicatieve kwaliteit van de boven- en ondergrond: schoon (AW2000). Het plangebied heeft als bodemfunctie: overig (kassengebied).
In het kader van het voorgenomen woningbouwplan is een verkennend en eindsituatieonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2) voor het plangebied. Naar aanleiding van het aantreffen van asbesthoudend plaatmateriaal aan het maaiveld op de locatie, is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit dit onderzoek komt naar voren dat in de bovengrond plaatselijk asbest is aangetoond. De aangetoonde concentratie lag echter ruim beneden de interventiewaarde voor asbest.
De beide rapporten zijn door de Omgevingsdienst Haaglanden getoetst en als voldoende beoordeeld. Door beide bodemonderzoeken is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume) of overschrijding van de interventiewaarde voor asbest. In het grondwater is wel plaatselijk een sterk verhoogde gehalte aan nikkel aangetroffen. Dit betreft een verhoogd achtergrondgehalte hetgeen vaker voorkomt in tuindersgebieden. In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Eventueel grondverzet kan zonder verdere restrictie worden uitgevoerd.
3.7 Ecologie
3.7.1 Wettelijk kader
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); - er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'
Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. In de Natuurbeschermingswet is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000 gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Door middel van het rekeninstrument Aerius wordt de stikstofdepositie berekend als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Het rekeninstrument AERIUS is één van de pijlers van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), het PAS maakt onderdeel uit van de Crisis en herstelwet (Chw).
Als uit de Aerius calculatie blijkt dat de extra depositie door het project of plan onder de KDW blijft, hoeft geen vervolgonderzoek plaats te vinden en is geen vergunning nodig. Als de depositie boven de KDW komt is vervolgonderzoek nodig om te beoordelen of een vergunning verleend kan worden.
3.7.2 Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied grenst niet direct aan een beschermd natuurgebied. Echter zijn op circa 850 meter van het plangebied wel onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland gelegen (NNN). Gezien de ruime afstand tot de beschermde gebieden en de aanwezigheid van tussengelegen bebouwing en kassen heeft de voorgenomen ontwikkeling geen invloed op dit beschermde natuurgebied. Op navolgende afbeelding is dit te zien.
Beschermde natuurgebieden in omgeving plangebied (Structuurvisie provincie Zuid-Holland)
Natuurbeschermingswet
Met de komst van 34 woningen is sprake van een toename van activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken.
Gezien het feit dat de planlocatie op circa 5 km is gelegen van beschermd Natura 2000 gebied 'Solleveld & Kapittelduinen', moet in beeld gebracht worden wat de effecten van de ontwikkeling zijn op de stikstofdepositie. Om deze reden is voor voorliggend plan een Aerius berekening uitgevoerd (zie bijlage 7).
Door de ontwikkeling zal een toename van de verkeersgeneratie optreden van gemiddeld 242 bewegingen per dag voor licht verkeer. De uitstoot (NOx) wordt als gevolg van deze toename met 7,68 kg/j verhoogd. Daarnaast neemt de emissie als gevolg van de komst van 34 woningen met 56,41 kg/j toe.
Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd treden er geen overschrijdingen van de KDW (kritische depositie waarde) op. Met het oog op de Natuurbeschermingswet is het plan uitvoerbaar.
Soortenbescherming
Ten behoeve van de planontwikkeling is reeds in 2008 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 4). Toen is het gehele gebied Liermolen onderzocht op de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten. In het onderzoek zijn destijds geen beschermde planten- of diersoorten aangetroffen.
Hoewel het onderzoek enige tijd geleden is uitgevoerd, mag worden aangenomen dat dit ook geldt voor het onderhavige plangebied. Ten tijde van het onderzoek stond hier nog een kassencomplex, inmiddels ligt het gehele gebied braak (opgespoten terrein). Nadien is er onvoldoende tijd geweest om natuurwaarden tot ontwikkeling te laten komen.
Er zijn geen aanwijzingen dat er in het plangebied verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Bij het vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen in te slopen gebouwen in planfase 1 tot en met 3 zijn geen vleermuizen aangetroffen.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de conclusie dat het project uitvoerbaar is in het kader van de Wro en voldaan wordt aan de Natuurbeschermingswet. Daarbij dienen bij de uitvoering wel de volgende punten in acht te worden genomen:
- Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, is een onderzoek naar voorkomende vogelsoorten niet noodzakelijk. Dit geldt met name voor het perceel Vreeburchlaan 10. Het overige terrein biedt geen geschikte nestgelegenheid, omdat het braak ligt. Geadviseerd wordt om op te ruimen vegetatie voor het broedseizoen (dat loopt van februari tot augustus) te verwijderen.
- Werkzaamheden aan de watergangen worden uitgevoerd in de periode tussen 15 juli en 1 november, dat wil zeggen na de voortplantingsperiode en voor de winterslaap van amfibieën en reptielen. Bij het dempen van een watergang wordt het water een richting uitgedreven naar een naastliggende sloot, zodat aanwezige vissen en amfibieën kunnen ontsnappen.
- Eventuele maaiwerkzaamheden voorafgaand aan de werkzaamheden op het terrein dienen zodanig te worden uitgevoerd dat kleine zoogdieren kunnen vluchten.
3.8 Cultuurhistorische Aspecten
3.8.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
3.8.2 Planspecifiek
Cultuurhistorie
De cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland geeft aan dat er in het plangebied geen bijzondere waarden in de vorm van oude nederzettingen of historisch landschappelijke lijnen of elementen aanwezig zijn. Het gebied heeft geen bijzondere cultuurhistorische betekenis.
Archeologie
In verband met de voorgenomen nieuwbouw is in 2009 een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het gehele gebied Liermolen (zie bijlage 5). Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek voor het plangebied een middelmatige verwachting voor het aantreffen van archeologische overblijfselen uit de Late Bronstijd t/m de Middeleeuwen. Alleen ter hoogte van de (vloed)kreken geldt een lage archeologische verwachting vanaf de Late Bronstijd t/m de Middeleeuwen.
Tijdens het veldonderzoek zijn alle niet-bebouwde percelen onderzocht. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (een) intacte archeologische vindplaats(en) aangetroffen. Bij het booronderzoek is gebleken dat de bodemopbouw bestaat uit twee overstromingsdekken bestaande uit zandige afzettingen, die afgezet zijn op een afwisseling van komafzettingen en veen. Hier zijn geen vegetatieniveaus aangetroffen. De geulafzettingen behoren tot een oudere overstromingsfase, aangezien ze door de twee overstromingsdekken worden afgedekt. Deze geulen zijn niet watervoerend geweest tot in de Late Middeleeuwen, zoals op basis van het bureauonderzoek werd aangenomen. Mogelijk zijn ze wel tot in de Romeinse tijd watervoerend geweest, maar zijn ze vervolgens verland. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van bijbehorende oeverwallen en/of vegetatieniveaus zijn niet aangetroffen. Het is aannemelijk dat in het plangebied sprake is van een meer of min vergelijkbare bodemopbouw. Dit betekent dat er sprake is van een afwisseling van komklei en veen. Er zijn geen aanwijzingen voor oude bebouwing. Het plangebied was in gebruik als agrarisch perceel en lag ver verwijderd van de oude ken van De Lier en erven buiten het dorp. Het is dan ook niet aannemelijk dat in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten wordt voor het onderzoeksgebied geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 aanmelding van de desbetreffende vondsten verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
4.1.3 Systematiek van de planregels
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijkingsregels.
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
- het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
- de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
- de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
- het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
- en het onderdeel "Citeertitel".
4.1.4 Systematiek van de planverbeelding
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen: NL.IMRO.1783.LIEKERNHVREEBf4pbp-VA03
De dataset bestaat uit:
- het GML-bestand van de planverbeelding;
- het XML-geleideformulier;
- de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
- de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
4.2 Bestemmingsregeling
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
4.2.1 Bestemming "Groen"
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden langs de watergang.
4.2.2 Bestemming "Tuin"
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
4.2.3 Bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied"
De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water. Met een aanduiding is aangegeven waar een speelvoorziening is toegelaten.
4.2.4 Bestemming "Water"
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water. Bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.
4.2.5 Bestemming "Wonen"
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, parkeervoorzieningen, tuinen en water. In de regeling is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat blijvend voorzien moet worden in voldoende parkeervoorzieningen.
Hoofdstuk 5 Handhaving
5.1 Handhavingsbeleid
Handhaven op maat
Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht - handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, opgesteld, omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is, namelijk via de actieve gemeentelijke grondexploitatie Liermolen. Met dit plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die exploitatieplichtig zijn.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Bestuurlijk overleg
In het najaar van 2016 heeft over het concept van het ontwerpbestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgevonden als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De resultaten hiervan zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in bijlage 8 bij de toelichting.
6.2.2 Inspraak
Onderhavig plan is een voortzetting van het nieuwbouwplan Hof van Vreeburch fase 1 tot en met 3. Omdat het stedenbouwkundig plan tot en met fase 4 reeds bekend is, wordt voor onderhavig plan geen inspraakprocedure gevoerd. Op 19 december 2016 is een inloopavond gehouden voor omwonenden en ondernemers uit de directe omgeving van het plangebied. De avond is redelijk druk bezocht. Er werd een aantal opmerkingen gemaakt over een speelvoorziening in het plangebied en naar aanleiding daarvan is er een reservering voor een speelvoorziening in het bestemmingsplan opgenomen bij het appartementengebouw.
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerp van dit bestemmingplan heeft van 17 februari tot en met 30 maart 2017 ter visie gelegen. Er zijn in die periode geen zienswijzen ingediend, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening.
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Asbestonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeologisch onderzoek
Bijlage 6 Watermemo
Bijlage 7 Aerius Berekening Nb Wet
Bijlage 7 Aerius berekening NB wet