KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Gebiedsvisie
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
3.2 Geluid
3.3 Luchtkwaliteit
3.4 Externe Veiligheid
3.5 Water
3.6 Waterhuishoudingsplan
3.7 Bodem
3.8 Niet-gesprongen Conventionele Explosieven
3.9 Ecologie
3.10 Cultuurhistorische Aspecten
3.11 Verkeer
3.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.2 Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Waterberging
Bijlage 1 Ontwikkelvisie En Beeldkwaliteitkader
Bijlage 2 Geluid
Bijlage 3 Externe Veiligheid
Bijlage 4 Waterparagraaf
Bijlage 5 Waterhuishoudingsplan
Bijlage 6 Bodem 1
Bijlage 7 Bodem 2
Bijlage 8 Bodem 3
Bijlage 9 Bodem 4
Bijlage 10 Bodem 5
Bijlage 11 Natuur
Bijlage 12 Archeologie
Bijlage 13 Cultuurhistorie
Bijlage 14 Verkeer
Bijlage 15 Verkeer Uitwerkingsplan
Bijlage 16 Stikstof
Bijlage 17 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 18 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Liermolen uitwerkingsplan

Uitwerkingsplan - Gemeente Westland

Vastgesteld op 05-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het Liermolen uitwerkingsplan met identificatienummer NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01 van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-gebonden-onderneming

Een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.

1.4 aanbouw

Een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingsgebied

Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.

1.11 bestaand

Bestaand bouwwerk

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig is of nog kan worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, daaronder vallen niet de bouwwerken die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Bestaand gebruik

Het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van in werking treding van het plan of zoals dat kan worden gebruikt krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Bestaande afmetingen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, daaronder vallen geen afmetingen die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.12 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevi-inrichting

Een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.15 bevoegd gezag

Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.16 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 bijgebouw

Een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.

1.18 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 boveninsteek

De snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.

1.25 consumentenvuurwerk

Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.26 dakkapel

Een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.

1.27 daknok

Het hoogste punt van een schuin dak.

1.28 dakopbouw

Een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok-, gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het desbetreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.

1.29 dakvoet

Het laagste punt van een schuin dak.

1.30 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.32 duurzaam gemeenschappelijke huishouding

Een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er dient ook sprake te zijn van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen. Er is sprake van een economisch-consumptieve eenheid en bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners.

1.33 erf

Al dan niet bebouwde gronden, of een gedeelte daarvan, die direct gelegen zijn bij een hoofdgebouw en die in feitelijk opzicht zijn ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, die deze inrichting niet verbieden.

1.34 erfscheiding

De scheiding tussen twee onroerende zaken die niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruikers worden benut, dan wel louter kadastraal gescheiden zijn.

1.35 erker

Een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van het hoofdgebouw, gelegen aan een verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan en zorgt voor een verbijzondering van de voor en/of zijgevel, zonder de architectuur van het hoofdgebouw wezenlijk aan te tasten.

1.36 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 geluidsgevoelige functies

In een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.38 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.39 groenvoorzieningen

Groenscherm(en) van opgaande beplanting, berm-beplantingen en andere beplantingen voor openbaar of particulier gebruik welke beplanting in planologisch opzicht een ruimtelijk structurerend effect hebben.

1.40 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.

1.41 huishouden

Een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding
(willen) voeren.

1.42 huisvesting in verband met mantelzorg

Huisvesting in, of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen van wie tenminste één persoon mantelzorg verleent aan, of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.43 kamerbewoning

Onzelfstandige woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen duurzame gemeenschappelijke huishouden vormen wordt bewoond, en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.44 kamerwoning

Een wooneenheid die geen eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.45 kap

Een constructie van een of meer uitsluitend hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.

1.46 maatschappelijke en culturele voorzieningen

Educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, onderwijs- en religieuze voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van kinderopvang, bejaardentehuizen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.47 mantelzorg

Intensieve zorg, of hulpverlening die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid, of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige, of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur, kan worden aangetoond.

1.48 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.49 ondergronds bouwwerk

Een voor mensen toegankelijke ruimte onder maaiveldniveau, met uitzondering van kruipruimten.

1.50 oorspronkelijke achtergevel

De achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw, dus exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.

1.51 openbaar toegankelijk gebied

Een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.52 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.53 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.54 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.55 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

1.56 seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.57 straatmeubilair

Bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-) voorzieningen, zoals:

verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame;

kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen;

afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.58 struinpad

een onverhard of half verhard wandelpad.

1.59 uitbouw

Uitbreiding van een tot het hoofdgebouw behorende ruimte tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld een erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.60 voldoende parkeergelegenheid

parkeergelegenheid voor personenauto's, bestelauto's, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland', zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en - indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd - aan die wijziging.

1.61 voorerf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een gevellijn op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.62 voorgevel

De naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing, of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.63 voorgevelrooilijn

De naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.64 waterberging

Een berging voor het bergen en opslaan van water.

1.65 webwinkel

Een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse afgehaald worden.

1.66 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning.

1.67 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.68 zijerf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel van dat hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de diepte van een steiger

de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de steiger dat daar het verst vanaf gelegen is.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, waarvan 80% ook daadwerkelijk (natuurlijk) groen moet worden ingericht en in stand moet blijven;
  2. b. water en bijbehorende waterstaatswerken;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. struin- en voetpaden, waarbij voetpaden een breedte hebben van minimaal 1,5 meter en maximaal 2,5 meter en struinpaden een breedte hebben van minimaal 1,5 meter en maximaal 1,75 meter;
  5. e. in afwijking van het bepaalde onder d mag een voetpad ter plaatse van de aanduiding 'breedte' een maximum breedte hebben, zoals aangeduid;
  6. f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm', een geluidscherm;
  7. g. steigers;
  8. h. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het gevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in 3.1 onder d en voetpaden met een kleinere breedte dan 1,5 meter toestaan, mits:
    1. 1. de afwijking niet op stedenbouwkundige en verkeerskundige bezwaren stuit;
    2. 2. daardoor geen onevenredige hinder of overlast wordt veroorzaakt op aangrenzende percelen.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bibliotheken, sociale en culturele instellingen, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water;
  3. c. stallen van fietsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling';

mits,

  1. d. er voldoende waterberging wordt gerealiseerd, in de vorm van ten minste 6,5% oppervlaktewater en ten minste 1,5% wadi's, waarbij het percentage is gerelateerd aan de oppervlakte van het gebied, zoals in de kaart in bijlage 5 is weergegeven en waarbij een met het te ontwikkelende deel, evenredig percentage aan oppervlaktewater en/of vasthoudmaatregelen gerealiseerd dient te worden, voor zover dit niet reeds aanwezig is;
  2. e. 3,28 procent van het totale plangebied Liermolen en dit uitwerkingsplan wordt ingericht ten behoeve van spelen;

waarbij:

de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding 1' niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Voorwaardelijke verplichting:
    1. 1. Het gebruik van het schoolgebouw op de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' is alleen toegestaan indien:
      • op de gronden met de bestemming Groen' ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan een gesloten geluidscherm is gerealiseerd, en in stand wordt gehouden;
      • de hoogte van het geluidscherm inclusief de grondwal waar deze op wordt geplaatst ten opzichte van hoogteligging van de wegas van de Oostelijke Randweg ten minste 3 meter bedraagt.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, damwanden, kademuren, steigers en waterstaatkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
  3. c. de diepte van een steiger bedraagt ten hoogste 1 m;
  4. d. de oppervlakte van een steiger bedraagt ten hoogste 20 m2.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorziening, zoals erven, tuinen, water, groenvoorzieningen;

7.2 Bouwregels

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.1, mits:
    1. 1. de ontstane woonruimten een minimale gebruiksoppervlakte van 40 m2 hebben en voldoen aan de eisen en bepalingen van het Bouwbesluit 2012;
    2. 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    4. 4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivering.

7.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor kamerbewoning en een woongroep. Tevens wordt tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken gerekend het recreatief verhuren van de woning aan derden voor korte perioden, tenzij voldaan wordt aan de beleidsregels particuliere recreatieve verhuur woningen Westland.
  2. b. Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van een aan-huis-gebonden-onderneming, mits:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden-onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
    3. 3. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting op eigen terrein kan worden geparkeerd;
    4. 4. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
    5. 5. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder personeel) wordt gedreven;
    6. 6. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
    7. 7. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaats vinden;
    8. 8. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw.'
  3. c. Voorwaardelijke verplichting:
    1. 1. Het gebruik van de woningen op de gronden met de bestemming 'Wonen' is alleen toegestaan indien
      • op de gronden met de bestemming 'Groen' ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een gesloten binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan het geluidscherm is gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
      • de hoogte van het geluidscherm inclusief de grondwal waar deze op wordt geplaatst ten opzichte van hoogteligging van de wegas van de Oostelijke Randweg ten minste 3 meter bedraagt.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding

9.2 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  2. b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  4. d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt
  5. e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  6. f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.

9.3 Ondergrondse bouwwerken

  1. a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
  2. b. In aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw en met een maximale verticale diepte van 3 meter onder het peil.

9.4 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:

  1. a. Maatvoering achterzijde:
    1. 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
    2. 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
    3. 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
  2. b. Maatvoering voorzijde:
    1. 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
    2. 2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
    3. 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
    4. 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting;
  5. e. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken en gronden voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk.

10.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
  3. c. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken en gronden voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - vuurwerkverkooppunt'.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:

  1. a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  2. b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 120 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
  4. d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
  5. e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  6. f. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  7. g. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
  8. h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden.
  9. i. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
  10. j. regels omtrent de bewoning van een woning door één afzonderlijk huishouden ten behoeve van kamerbewoning

11.2 Afwijking niet verlenen

  1. a. Afwijking van het bepaalde in lid 11.1 onder a tot en met i wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  2. b. Afwijking van het bepaalde in lid 11.1 onder j wordt verleend, mits:
    1. 1. de kamerwoningen gevestigd worden op de verdieping binnen een bestemming die "wonen" mogelijk maakt;
    2. 2. het totaal aantal kamerbewoners niet meer dan vier per pand is;
    3. 3. de kamerwoningen in een pand gevestigd worden dat ten minste aan weerszijden vier panden zonder kamerwoningen heeft;
    4. 4. een kamerwoning een minimale gebruiksoppervlakte van 12 m2 per bewoner heeft waarbij de om te zetten woning voldoet aan de eisen en bepalingen van het Bouwbesluit 2012;
    5. 5. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    6. 6. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    7. 7. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivering.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren

  1. 1. Bij nieuwe ontwikkelingen (oprichting van een bouwwerk, verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) is het gebruik van gronden en bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 slechts toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van deze regels.
  2. 2. In afwijking van lid 1 mogen bij het oprichten van een bouwwerk maximaal 10 nieuw te realiseren openbare parkeerplaatsen buiten het plangebied worden meegerekend ten behoeve van de parkeerbalans;
  3. 3. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 1 indien:
    1. a. het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. b. er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid; of
    3. c. op andere wijze dan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland' en - indien deze beleidsregel gedurende de planperiode worden gewijzigd - aan die wijziging; of
    4. d. door de aanvrager van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernorm(en) of aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid.
  4. 4. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning zoals genoemd bij lid 2 voorschriften verbinden ten aanzien van:
    1. a. de aard, plaats en inrichting van de parkeergelegenheid;
    2. b. de aanwezigheid en aanduiding van parkeergelegenheid ten behoeve van invaliden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1.1 met
  3. 3. maximaal 10%;
  4. 4. Lid 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. Lid 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan 'Liermolen uitwerkingsplan'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van de Lier is al jaren ruimte gereserveerd voor een grote uitbreidingslocatie. De verouderde kassencomplexen maken ruimte voor een aantrekkelijk nieuw woongebied met circa 800 à 880 woningen. In het verleden zijn voor dit gebied al diverse plannen ontwikkeld die om verschillende redenen niet of slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd.

Begin 2000 is de eerste woningbouw, Molensloot-west met appartementen en grondgebonden woningen, gerealiseerd. Meer recent is ten westen van de Vreeburchlaan de Hof van Vreeburch gebouwd. De gemeente heeft 7 november 2017 het bestemmingsplan Oostelijke randweg vastgesteld, op grond waarvan de nieuwe Oostelijke randweg kan worden aangelegd. Deze is naar verwachting in 2021 gerealiseerd.

Op 12 november 2019 is het bestemmingsplan Liermolen vastgesteld. Dit plan maakt de bouw van 340 woningen mogelijk. Dit plan is in uitvoering. Ten oosten van Liermolen en de Vreeburchlaan is medio 2021 een ontwerpbestemmingsplan voor de Wilgenbuurt (deelgebied van Molensloot-Oost) in procedure gebracht met ruimte voor 234 woningen.

Het bestemmingsplan Liermolen bevat een uitwerkingsplicht voor een (brede) school en maximaal 55 woningen die ten zuiden van de Wilgenbuurt zijn geprojecteerd. De gemeente en BPD zijn voornemens om deze locatie in Molensloot-Oost te ontwikkelen. Dit betreft het deelgebied, dat in het bestemmingsplan Liermolen is bestemd als Gemengd - Uit te werken (zie bruine arcering in figuur 1.1. (rechts)..In het plangebied zijn maximaal 55 appartementen en een integraal kindcentrum voorzien.

Om het plan te kunnen realiseren moet een uitwerkingsplan worden vastgesteld. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de gewenste planologisch-juridische kaders voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0001.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0002.png"

Figuur 1.1: Globale ligging deelgebieden Liermolen en Molensloot-Oost (links) en uit te werken bestemming (bruine arcering) in het bestemmingsplan Liermolen

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de kern De Lier in het deelgebied Molensloot-Oost. Het plangebied grenst aan de westkant aan de geprojecteerde centrale ontmoetingsruimte voor de uitbreidingswijk LierMolenSloot. De bestaande watergang Molensloot vormt globaal de noordelijke grens en de Oostelijke randweg de oostelijke grens. Aan de zuidkant wordt de grens globaal gevormd door de agrarische percelen aan de Laan van Adrichem. In figuur 1.1 is de globale begrenzing van het plangebied rood omkaderd. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de planverbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0003.png"

Figuur 1.1: Globale begrenzing plangebied .

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Binnen het plangebied was, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, het volgende planregime van kracht:

  • Bestemmingsplan Liermolen, vastgesteld 12 november 2019.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Liermolen uitwerkingsplan' bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. In dit hoofdstuk wordt ook getoetst of aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Liermolen wordt voldaan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

2.1.2 Regionaal beleid

2.1.3 Provinciaal beleid

2.1.4 Rijksbeleid

2.1.5 Conclusie

Het uitwerkingsplan is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Bestaande Situatie

2.2.1 Historisch ruimtelijke opbouw

De Lier is oorspronkelijk een dijkdorp, dat zich over een afstand van ruim 2 km langs De Lee heeft ontwikkeld. De eerst bekende vermelding als nederzetting is in 1201. De occupatie van het gebied vond niet plaats vanaf een dijk langs de Lee, maar vanaf grotere afstand. In de 12e eeuw werd het 'Boschblok' bedijkt, zodat de Lee haar huidige bedding kreeg. De Hoofdstraat ligt op deze dijk. Op de onderstaande afbeelding is het historisch lint nog goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0014.png"

Figuur 2.12: Historische kaart De Lier

De Lier neemt (met Maasdijk) qua ligging een bijzondere positie in het Westland in. Het is niet ontstaan aan het rondlopende lint van nederzettingen op zandplaten, zoals te vinden is ten noorden van de Zweth. De kern ligt juist ten zuiden van de Zweth: tussen de Zweth en Midden Delfland en aan een ecologische en recreatieve verbinding daartussen. Het is daarmee goed gelegen aan de ecologische hoofdstructuur en tussen twee belangrijke groengebieden in deze regio.

De kern kende zijn grootste groei na de jaren '50 van de vorige eeuw. Van elke buurt is herkenbaar in welke periode het is gebouwd. Gemeenschappelijk kenmerk is de kleinschaligheid van elke buurt. Met de komst van de veiling bij Westerlee ontwikkelde De Lier zich verder aan de Lee, die dienst deed als transportwatergang naar de veiling. Dat verklaart de gestrekte vorm van het dorp en de bedrijvigheid met zijn achterkanten naar het water. Na het verdwijnen van de veiling en het transport over water, is De Lier verder gegroeid naar het noorden en het oosten. Het is een zelfstandige woon- en werkplaats aan de verbindingsweg tussen Naaldwijk en Delft.

De bebouwde kom van De Lier ligt nog altijd als een breed lint langs De Lee. De bebouwing ten zuiden van De Lee ligt ingeklemd tussen het water en de provinciale weg. De centrumfuncties bevinden zich in een deel van de Hoofdstraat aan weerszijden van de dom. In het centrum zijn nog enkele voorbeelden van de historische bebouwing. Deze overige centrumfuncties liggen langs de Sportlaan en aan de Van Rijnstraat. Het plangebied is altijd overwegend agrarisch geweest, met kastuinbouw.

De meest recente uitbreidingen van De Lier zijn Hof van Vreeburch, Molensloot West en Liermolen, die ten tijde van het opstellen van dit plan worden of reeds zijn gerealiseerd. Voor het deelgebied Wilgenbuurt is inmiddels een bestemmingsplan in procedure.

2.2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.3 Verkeer

Het gebied LierMolenSloot wordt voor wat betreft de bestaande woningen aan de Vreeburchlaan ontsloten vanaf de Veilingweg. De Veilingweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h.

Molensloot-West wordt vanuit De Lier ontsloten over de Markenborgh. Deze ontsluiting komt te zijner tijd te vervallen voor auto's, waarna die buurt voor autoverkeer zal worden ontsloten vanaf de ontsluitingsweg vanaf de Oostelijke randweg. De woonbuurt Liermolen wordt aan de noordzijde ontsloten vanaf de Veilingweg en in de toekomst ook via de ontsluitingsweg vanaf de Oostelijke randweg. De huidige ontsluitingen binnen het gebied ten zuiden van de Molensloot zijn doodlopende tuinderspaden voor bestemmingsverkeer. Zij takken aan op de Lierweg. Deze weggetjes zijn smal met een groenberm en fruitbomen of wilgen. Vanuit het bestaande dorp loopt langs de Lee een langzaam verkeersroute die aantakt op de routes noord-zuid in de ecologische zone van de Blakervaart. Dit zijn de routes naar buiten en ze zijn belangrijk om het recreatieve Midden-Delfland te ontdekken via de groen/blauwe verbindingen van de NNN richting de natuur-/recreatiegebieden in de omgeving.

De Lier heeft geen treinstation. Bus 32 is de enige openbaar vervoersverbinding (Delft, Station – Naaldwijk, Verdilaan) en heeft 8 haltes verspreid door het dorp. Via de Burgemeester van der Goeslaan (N223) is De Lier aangesloten op de A4 en de A20. Delft, Rotterdam en Den Haag liggen in een straal van 30 minuten.

2.3 Gebiedsvisie

In het bestemmingsplan Liermolen is voor het totale gebied LierMolenSloot genoemd een paragraaf 'gebiedsvisie' opgenomen met een uitgebreide beschrijving van de bestaande en beoogde situatie van het totale plan.

Aangezien dit uitwerkingsplan na vaststelling onderdeel wordt van dat moederplan, verwijzen we voor die beschrijving naar het bestemmingsplan Liermolen en ook naar bijlage 1 met de Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader LierMolenSloot. In dit hoofdstuk beschrijven we de voorgenomen ontwikkeling van de integraal kindcentrum en de 55 appartementen die met dit uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt.

2.3.1 Uitwerkingsregels

In de bestemming Uit te werken - Gemengd in het bestemmingsplan Liermolen zijn de randvoorwaarden benoemd waaraan dit uitwerkingsplan moet voldoen. Die uitwerkingsregels zijn als uitgangspunt gehanteerd bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp van voorliggend plangebied. In deze paragraaf wordt beschreven in hoeverre aan de uitwerkingsregels wordt voldaan.

Algemeen

  1. a. per woning wordt in het plangebied Liermolen minimaal 35 m² openbaar groen gerealiseerd, conform de afspraken die tussen de gemeente en de ontwikkelaar zijn gemaakt en vastgelegd zijn in de samenwerkingsovereenkomst d.d. 15 januari 2018.
  2. b. Bij de totale stedenbouwkundige opzet voor het plangebied Liermolen, dus inclusief voorliggend uitwerkingsplan is rekening gehouden met deze norm. Hier wordt aan voldaan. Deze eis is in de planregels van dit uitwerkingsplan geborgd.
  3. c. er wordt voldoende waterberging gerealiseerd, in de vorm van ten minste 6,5% oppervlaktewater en ten minste 1,5% wadi's, waarbij het percentage is gerelateerd aan de oppervlakte van het gebied, zoals in de kaart in bijlage 1 is weergegeven en waarbij een met het te ontwikkelende deel, evenredig percentage aan oppervlaktewater en/of vasthoudmaatregelen gerealiseerd dient te worden, voor zover dit niet reeds aanwezig is. Voor het gehele plangebied LierMolenSloot is in nauw overleg met het waterschap een waterhuishoudingsplan opgesteld, die leidraad is voor de ontwikkeling van het gehele gebied, waar dit Uitwerkingsplan onderdeel van is. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan. Deze eis is in de planregels van dit uitwerkingsplan geborgd.
  4. d. 3,28 procent van het totale plangebied Liermolen wordt ingericht ten behoeve van spelen. Er wordt aan voldaan. Deze eis is in de planregels van dit uitwerkingsplan geborgd.
  5. e. het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan 55 inclusief tien procent afwijking. Hier wordt aan voldaan. Deze eis is in de planregels van dit uitwerkingsplan geborgd.
  6. f. ten minste 20 procent van het totale aantal woningen, dat in het plangebied Liermolen wordt gerealiseerd als sociale huurwoning, waarbij tenminste 20% als sociale huurwoningen moet worden gerealiseerd. Voorliggend plan omvat 55 sociale huurwoningen en is onderdeel van het percentage aan sociale huurwoningen dat ten minste in het gebied Liermolen moet worden gebouwd. In de planregels is geborgd dat ten minste 100 procent van de woningen in het uitwerkingsplan als sociale huurwoning moet worden gerealiseerd.
  7. g. ten minste 9 procent van het totale aantal woningen, dat in het plangebied Liermolen wordt gerealiseerd dient als bereikbare woning te worden gebouwd, waarvan maximaal 50% ook als vrije sector huurwoning met een huur van maximaal € 850,00 per maand (prijspeil 1 januari 2016) mag worden gebouwd. Hier wordt aan voldaan. Deze eis is voor dit plan niet relevant.
  8. h. alle gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Hier wordt aan voldaan. Deze eis is in de planregels van dit uitwerkingsplan geborgd.

Deze regels zijn geborgd in de bestemmingen Maatschappelijk en Woongebied van dit uitwerkingsplan.

Hoofdgebouwen

  1. a. woningen worden vrijstaand, halfvrijstaand, aaneengebouwd, als beneden-bovenwoningen en/of als gestapelde woningen gebouwd. In dit plan is sprake van 55 gestapelde woningen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
  2. b. de goothoogte van hoofdgebouwen voor gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 15 meter. Aan de ze voorwaarde wordt voldaan.
  3. c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen voor gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 18 meter. aan deze voorwaarde wordt voldaan.
  4. d. de goothoogte van hoofdgebouwen voor maatschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 meter. Aan de ze voorwaarde wordt voldaan.
  5. e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen voor maatschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan 18 meter. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
  6. f. de goothoogte van hoofdgebouwen voor maatschappelijke voorzieningen in combinatie met gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 15 meter, waarbij de maatschappelijke voorzieningen op de eerste twee bouwlagen mogen worden gebouwd en woningen uitsluitend op de daarboven liggende bouwlagen. Deze vorm van gebouwen komen in het plan niet voor.
  7. g. de bouwhoogte van hoofdgebouwen voor maatschappelijke voorzieningen in combinatie met gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 18 meter, waarbij de maatschappelijke voorzieningen op de eerste twee bouwlagen mogen worden gebouwd en woningen uitsluitend op de daarboven liggende bouwlagen. Deze vorm van gebouwen komen in het plan niet voor.

Deze regels zijn voor zover relevant als bouwregels opgenomen in de bestemmingen Maatschappelijk en Woongebied van dit uitwerkingsplan.

Aan-huis-gebonden-onderneming

Het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van een aan-huis-gebonden-onderneming is toegestaan, mits:

  1. a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  2. b. het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden-onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
  3. c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting op eigen terrein kan worden geparkeerd;
  4. d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  5. e. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder personeel) wordt gedreven;
  6. f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  7. g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaats vinden;
  8. h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw.

Deze regels zijn als bouwregels opgenomen in de bestemming Woongebied van dit uitwerkingsplan.

Bijzondere bepalingen

  1. a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten vanwege het wegverkeer mag niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een in het kader van het uitwerkingsplan vastgestelde hogere grenswaarde, waarbij tevens voldaan moet worden aan het gemeentelijk geluidbeleid, zoals dat geldt ten tijde van het vaststellen van het uitwerkingsplan. In het kader van dit uitwerkingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd en wordt waar nodig een hogere waardebesluit genomen. Deze hogere waarde procedure loopt parallel aan de procedure van het bestemmingsplan. Voordat het uitwerkingsplan wordt vastgesteld wordt het definitieve hogere waardenbesluit genomen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
  2. b. de afstand tussen perceelgrens van de gronden voor maatschappelijke voorzieningen en de gevels van woningen moet ten minste 14 meter bedragen. Een kortere afstand is toegestaan, mits er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en er geen belemmeringen zijn voor de bedrijfsvoering van maatschappelijke voorzieningen. Hieraan wordt voldaan. Zie ook paragraaf 3.1.
  3. c. er mag met het uitwerkingsplan geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de milieusituatie, de stedenbouwkundige kwaliteit, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hieraan wordt voldaan.
  4. d. het uitwerkingsplan mag niet leiden tot onevenredige hinder of overlast op aangrenzende percelen. Hieraan wordt voldaan, zie paragraaf 3.1.
  5. e. het uitwerkingsplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan eventueel aanwezige archeologische en ecologische waarden en de bodemgesteldheid dient van een zodanige kwaliteit te zijn dat deze geschikt is voor maatschappelijke voorzieningen en wonen. Hieraan wordt voldaan, zie paragraaf 3.7, 3.9 en 3.10.
  6. f. in het kader van externe veiligheid wordt het groepsrisico verantwoord door het college van burgemeester en wethouders. De uitkomsten hiervan en de eventuele maatregelen zullen worden overlegd met de regionale brandweer. Hier aan wordt voldaan, zie paragraaf 3.4.
  7. g. voor wat betreft parkeren dient er voldaan te worden aan het bepaalde in lid 14.4 van het moederplan. Dit is geborgd in de regels (artikel 12).

Opgemerkt wordt dat een deel van het parkeren aan de zuidkant ten behoeve van de school en het woongebouw is geprojecteerd op gronden buiten de bestemming Gemengd - Uit te werken uit het moederplan. Om die parkeerplaatsen mogelijk te maken wordt een separate buitenplanse afwijkingsprocedure doorlopen, parallel aan de procedure van voorliggend uitwerkingsplan.

2.3.2 Planbeschrijving

In het plangebied zijn aan de westkant een schoolgebouw en aan de oostkant een woongebouw voorzien, zie figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0016.png"

Figuur 2.1: Stedenbouwkundig schetsontwerp

Schoolgebouw

Het schoolgebouw mag maximaal 18 meter hoog zijn met een goothoogte van 15 meter. Het betreft een zogenaamde Integraal kindcentrum met onder meer een basisschool, peuterspeelzaal, naschoolse en voorschoolse opvang en een gymzaal. Daarnaast is er bij de school behorende kantoorruimte aanwezig. De school biedt ruimte voor circa 300 leerlingen, waarvan circa 100 in de onderbouw en circa 200 in de bovenbouw. De school kent een continue rooster, zodat alle leerlingen overblijven op school. De buitenspeelruimte is aan de westzijde van het schoolgebouw geprojecteerd. Parkeren vindt plaats aan de zuidkant van het schoolterrein in de openbare ruimte.

In figuur 2.2. is een impressie van de bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0017.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0018.png"

Figuur 2.2: Impressie schoolgebouw

Woongebouw

Het woongebouw betreft een appartementengebouw met 55 sociale huurwoningen. Het gebouw is maximaal 18 meter hoog. Het woongebouw staat in het noordelijk deel van het perceel aan de Oostelijke randweg en de ontsluitingsweg van de wijk LierMolenSloot vanaf deze randweg. Parkeren vindt plaats op het eigen terrein, ten zuiden van het woongebouw.

In figuur 2.3. is een impressie van het woongebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0019.png"

Figuur 2.3: Impressie woongebouw

Water en groen

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de bestaande watergang Molensloot. Ten westen van het perceel van de school wordt een nieuwe watergang aangelegd die aansluit op de Molensloot. Deze nieuwe watergang wordt aangesloten op bestaande watergangen ten zuiden van het plangebied zodat twee bestaande watergangen in het gebied kunnen worden gedempt.

Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en westzijde omsloten door openbaar groen, waarin ook een struinpad is gelegen. Aan de oostkant wordt langs de Oostelijke randweg in de groenstrook een geluidwerende voorziening gerealiseerd, bestaande uit een groene grondwal met een scherm (zie figuur 2.3).

Tevens wordt er tussen het woongebouw en de schoollocatie een groenzone met een voetpad aangelegd. Op het parkeerterrein worden noordzuid lopende groenstroken gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0020.png"

Figuur 2.3: Profiel oostelijke groenzone met geluidwerende voorziening

Voor wat betreft het geluidsscherm ten oosten van het appartementengebouw wordt het volgende opgemerkt. Het betreft hier een bijzondere zichtlocatie waarbij het appartementengebouw wordt gebruikt ter markering van de entree van de nieuwe wijk. Stedenbouwkundig gezien is het daarbij belangrijk dat het gebouw zich oriënteert en presenteert naar de voorliggende rotonde en Oostelijke randweg. Dit is niet goed mogelijk wanneer er een geluidswal/-scherm rondom het gebouw wordt gerealiseerd. Het gebouw zou daarmee als het ware achter een geluidswal/-scherm komen te staan. Dit is stedenbouwkundig ongewenst. In combinatie met water en groen is deze plek juist bedoeld om een aantrekkelijke open entree van het gebied te maken. Het water en groen voor het gebouw vormen daarbij een landschappelijk presenteerblad voor het gebouw. Tegelijkertijd is het van belang om de groen/blauwe hoofdstructuur langs de centrale ontsluitingsweg van de wijk te verbinden met de ecozone aan de andere kant van de Oostelijke randweg. Het doortrekken van een geluidswal/-scherm in deze hoek vormt hierbij al snel een barrière en zorgt er ook voor dat het water en groen achter een geluidswal/-scherm komt te liggen. Dit is stedenbouwkundig en landschappelijk ongewenst.

Verkeer en parkeren

De ontsluiting van de schoollocatie en het woongebouw vindt plaats aan de zuidzijde op een nieuwe ontsluitingsweg, die aan de westzijde aansluit op de ontsluitingsweg Molensloot. De school en het woongebouw krijgen elk een eigen ontsluiting. Zoals hierboven reeds aangegeven vindt parkeren bij het woongebouw plaats op eigen terrein en voor het integraal kindcentrum in de openbare ruimte. Fietsparkeren bij het Integraal kindcentrum vindt plaats ten oosten van de bebouwing, op eigen terrein.

2.3.3 Beeldkwaliteit

In het uitbreidingsgebied ten oosten van De Lier zijn al verschillende bouwprojecten gerealiseerd en vinden nog steeds nieuwe ontwikkelingen plaats. Daarnaast blijven bepaalde delen in eigendom van privé- eigenaren, waar het plan niet direct invloed op kan hebben. Er is een palet van sferen en architectuurstijlen ontstaan. Al deze gebieden vallen buiten het 'ontwerp-gebied', maar hebben wel invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Om de kwaliteiten van de bestaande- en nieuwe woningen zo goed mogelijk te benutten is het niet mogelijk om het gehele gebied als eenheid te ontwerpen. We beschouwen het gehele gebied als een Westlandse Tuin, waarin verschillende delen van de tuin hun eigen sfeer en karakter hebben. Het 'ontwerp-gebied' vult de lege ruimtes op, zodat alle losse bebouwingsstructuren aan elkaar gesmeed worden. In bijlage 1 van het moederplan wordt dit uitgebreid beschreven.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Bedrijven En Milieuzonering

3.1.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.1.2 Onderzoek

Aan de hand van de VNG-Uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) is voor het uitwerkingsplan onderzocht in hoeverre het plangebied wordt beïnvloed door bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied. Dit is gedaan op basis van de in de VNG-uitgave opgenomen richtafstanden die tussen bedrijfsactiviteiten en woningen moeten worden aangehouden. Deze afstanden gelden in principe tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. De VNG hanteert twee omgevingstypes, te weten een rustige woonwijk en een gemengd gebied. In Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) worden de volgende richtafstanden per bedrijfstype geadviseerd voor nieuwe bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0021.png"

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Vanwege de ligging aan de Oostelijke randweg wordt het plangebied beschouwd als een gemengd gebied.

Ten oosten van de Oostelijke randweg zijn volgens het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland glastuinbouwbedrijven toegestaan. De VNG-handreiking houdt ten aanzien van glastuinbouwbedrijven minimaal aan te houden afstanden aan van 30 meter voor geluid en 10 meter voor geur, stof en gevaar. Deze afstanden gelden voor een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Er is sprake van een gemengd gebied. De afstandsstap kan daarom met 1 stap worden verlaagd als er sprake is van gemengd gebied; 30 meter wordt dan 10 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan.

Het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland bepaalt tevens dat bij glastuinbouwbedrijven wkk-installatie en een (natte) koeltoren toegestaan, waarbij is bepaald, dat de afstand van een wkk-installatie en een (natte) koeltoren tot een woning minimaal 65 meter moet bedragen. De appartementen zijn deels binnen die zone geprojecteerd. In bijlage 2 van de VNG-Uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (nummer 20, total energy installaties) is echter aangegeven, dat in een gemengd gebied ten opzichte van wkk-installaties een minimaal aan te houden afstand geldt van 30 meter vanwege het aspect geluid. Voor de aspecten geur, gevaar en stof is de minimaal aan te houden afstand nul meter in een gemengd gebied. De woningen zijn op een grotere afstand dan 30 meter vanaf de potentiële wkk-installatie geprojecteerd.

Voor de gronden aan Vreeburchlaan 3/3B, ten zuiden van het plangebied is in het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland (2012) een bedrijfsbestemming opgenomen waarbinnen bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Er geldt een richtafstand van 30 meter vanaf de grens van het bedrijfsperceel (uitgaande van een gemengd gebied) tot de dichtstbijzijnde gevel van woningen. Aan deze afstand wordt voldaan. Er zijn geen nieuwe woningen geprojecteerd binnen deze richtafstand.

In het uitwerkingsplan zijn in het oostelijk deel 55 woningen toegestaan en in het westelijk deel een integraal kindcentrum school (basisschool en kinderopvang). De afstand tussen het bouwvlak van deze woningen en de gronden met een maatschappelijke bestemming is circa 23 meter. Maatschappelijke voorzieningen kunnen op basis van de VNG-handreiking worden beschouwd als maximaal categorie 2-activiteiten. Hierbij geldt bij een gemengd gebied dat ten minste 10 meter afstand moet worden gehouden tussen de perceelsgrens en de meest nabij gelegen gevel van een woning. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Dit geldt ook voor de afstand tussen de maatschappelijke voorzieningen en de woningen in de Wilgenbuurt.

Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat het aspect stemgeluid (vanwege het schoolplein) ook kan worden beoordeeld aan de hand van VNG Handreiking Bedrijven en Milieuzonering (zie Uitspraak ABRvS d.d. 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1357). De Afdeling overweegt dat bij de in de VNG-brochure opgenomen bedrijfscategorie scholen er van uit mag worden gegaan "dat het stemgeluid van spelende kinderen als een voor scholen relevante geluidbron in de richtafstand (30 m in rustige woonwijk, 10 meter in gemengd gebied) is meegenomen. Nader akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

3.1.3 Conclusie

Aangezien aan de richtafstanden wordt voldaan is er ter plaatse van de woningen en het schoolgebouw sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens wordt hierdoor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet wordt beïnvloed. Dit geldt ook voor de bedrijfsvoering van het integraal kindcentrum. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan voor wat betreft de aspecten stof, geur, gevaar en geluid. We merken op dat op de aspecten geluid en veiligheid nader wordt ingegaan in de paragrafen 3.2 en 3.4.

3.2 Geluid

3.2.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.2.2 Onderzoek

In verband met de voorgenomen ontwikkeling van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek benodigd naar geluid vanwege omliggende wegen. Er is geen onderzoek nodig naar geluid vanwege spoorverkeer of industrielawaai. Het onderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd.

Het onderzoek heeft tot doel om inzicht te verschaffen in de geluidniveaus op de geprojecteerde woningen en het Integraal kindcentrum. Het gaat hierbij om de geluidinvloed van omliggende wegen waarvan de geluidzone ingevolge de Wet geluidhinder over het plangebied ligt. De aldus vastgestelde geluid niveaus toetsen we vervolgens aan de geldende grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder en vereisten die volgen uit gemeentelijk geluidbeleid. Daarnaast is in het akoestisch onderzoek in beeld gebracht wat de akoestische gevolgen zijn van verkeer van en naar het plangebied. Hiertoe is de geluidbelasting op bestaande woningen langs de weg waarop het plan direct wordt ontsloten in beeld gebracht voor de plan situatie 2032 en de autonome situatie 2032 (= situatie waarin het plan geen doorgang vindt) en zijn deze geluid belastingen vervolgens met elkaar vergeleken.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Oostelijke randweg ten hoogste 57 dB (na aftrek ex artikel 110g Wgh) bedraagt. De geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe ontsluitingsweg Molensloot op het plan bedraagt ten hoogste 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Tenslotte blijkt uit de resultaten dat de geluidbelasting vanwege de nieuwe ontsluitingsweg van de school locatie en appartementen op zowel het plan als de omgeving niet hoger is dan 48 dB (inclusief aftrek). Gelet op de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege het geluid van de Oostelijke randweg, is onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn.

Op zowel de Oostelijke randweg als de nieuwe ontsluitingsweg wordt al geluidreducerend wegdek toegepast. Verdergaande bronmaatregelen zijn vanuit civieltechnische overwegingen (slijtage, onderhoud) niet realistisch.

In het kader van de Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader Lier-Molen-Sloot, is onderzocht welke schermhoogte ruimtelijk is in te passen. Hieruit volgt dat een scherm met een hoogte van 3 meter landschappelijk/stedenbouwkundig acceptabel is (conform de Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader Lier-Molen-Sloot). Theoretisch gezien zou het scherm verder kunnen worden doorgetrokken naar het noordwesten in de richting van de rotonde. Echter zijn hiertegen bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard, zoals aangegeven door de gemeente Westland:

“Het betreft hier een bijzondere zichtlocatie waarbij het appartementengebouw wordt gebruikt ter markering van de entree van de nieuwe wijk. Stedenbouwkundig gezien is het daarbij belangrijk, dat het gebouw zich oriënteert en presenteert naar de voorliggende rotonde en Oostelijke randweg. Dit is niet goed mogelijk wanneer er een geluidswal/-scherm rondom het gebouw wordt gerealiseerd. Het gebouw zou daarmee als het ware achter een geluidswal/-scherm komen te staan. Dit is stedenbouwkundig ongewenst.

In combinatie met water en groen is deze plek juist bedoeld om een aantrekkelijke open entree van het gebied te maken. Het water en groen voor het gebouw vormen daarbij een landschappelijk presenteerblad voor het gebouw. Tegelijkertijd is het van belang om de groen/blauwe hoofdstructuur langs de centrale ontsluitingsweg van de wijk te verbinden met de ecozone aan de andere kant van de Oostelijke randweg. Het doortrekken van een geluidswal/-scherm in deze hoek vormt hierbij al snel een barrière en zorgt er ook voor dat het water en groen achter een geluidswal/-scherm komt te liggen. Dit is stedenbouwkundig en landschappelijk ongewenst.”

De te behalen reductie in de situatie met scherm bedraagt hoogstens 1,6 dB. Het scherm zorgt op basis van de resultaten naar verwachting niet voor een afname in het aantal geluidgevoelige bestemmingen dat een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde vanwege de Oostelijke randweg ondervindt. Echter is de intentie om het scherm ook ten behoeve van andere toekomstige (nog uit te werken) plannen in de omgeving te plaatsen, ten zuiden van het plangebied (Havenbuurt). Het is aannemelijk, dat de woningen van die plannen wel in significante mate profiteren van het geluidscherm.

Ondanks dat er in dit stadium nog geen sprake is van een definitief bouwplan, kan wel worden beoordeeld of naar verwachting aan de gestelde eisen zoals beschreven in punt 7 kan worden voldaan: “voor woonruimte in woongebouwen (appartementen, bejaardencentra, studenteneenheden) worden op individueel woningniveau geen voorwaarden gesteld. Op gebouwniveau dient ten minste 50% van de wooneenheden te zijn gesitueerd aan een gevel met een geluidbelasting van maximaal 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde”.

Uit de resultaten blijkt dat voor meer dan de helft van het geveloppervlak sprake is van een geluidniveau van ten hoogste 53 dB (= voorkeursgrenswaarde van 48 + 5 dB). Het is daarom aannemelijk dat er voldoende mogelijkheden zijn om te bewerkstelligen dat minimaal 50% van de wooneenheden is gesitueerd aan een gevel met geluidbelasting van maximaal 5 dB boven de voorkeurswaarde.

Hogere waarde

Gezien het voorgaande kan B&W overwegen hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder vast te stellen, te weten:

Oostelijke randweg:

  • ten hoogste 57 dB voor circa 55 appartementen;
  • ten hoogste 49 dB voor één Integraal kindcentrum..

Hierbij is rekening gehouden met een geluidscherm van 3 meter langs de Oostelijke randweg, een en ander in overeenstemming met Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader Lier-Molen-Sloot. De aanleg en het in stand houden van de geluidwerende voorziening is geborgd in de planregels.

Indirecte hinder

Wat betreft de geluidinvloed van de verkeersaantrekkende werking, blijkt dat er op de nabijgelegen geluidgevoelige bestemmingen maximaal een geluidtoename van 0,6 dB ten opzichte van de autonome situatie optreedt. Deze hoogste geluidtoename treedt op bij de nog te realiseren Wilgenbuurt. Op bestaande woningen betreft de geluidtoename hoogstens 0,3 dB . De hoogste geluidtoename is lager dan 1,5 dB. Analoog aan de Wet geluidhinder is geen sprake van een significante geluidtoename. Deze geluidbelasting wordt hierdoor als aanvaardbaar geacht.

Hierbij is rekening gehouden met een geluidscherm van 3 meter langs de Oostelijke randweg, een en ander in overeenstemming met Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader LierMolenSloot.

3.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Er wordt voor de genoemde woningen en het Integraal Kindcentrum een hogere waarde besluit genomen, waarvoor parallel aan voorliggend uitwerkingsplan een hogere waarde procedure wordt opgestart.

3.3 Luchtkwaliteit

3.3.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof Toetsing van Grenswaarde Geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 ug/m³ 2010 t/m 2014
jaargemiddelde concentratie 40 ug/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 48 ug/m³
jaargemiddelde concentratie 40 ug/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 75 ug/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 ug/m³ vanaf 11 juni 2011

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.3.2 Onderzoek

Aangezien het plan naast woningbouw bestaat uit een integraal kindcentrum valt het plan niet onder de Regeling niet in betekende mate. Het plan is daarom getoetst aan de hand van de NIBM-tool (versie 28 maart 2019). Hierbij is gebruik gemaakt van de verkeersgeneratie van het plan zoals bepaald in paragraaf 3.11. Hieruit volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0022.png"

Tevens is het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied beoordeeld via de NSL-Monitoringstool. Met de NSL-monitoringskaart (www.nsl-monitoring.nl/viewer/) is een toetsing van het plangebied met betrekking tot de luchtkwaliteit gedaan voor de jaren 2020 en 2030. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de toetsing weergegeven voor de waarden langs de Kasteelweg en de N223.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0023.png"

Aan de normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Het aspect luchtkwaliteit is op grond van bovenstaande geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.3 Conclusie

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd, titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming. Omdat wordt voldaan aan de grenswaarden kan eveneens worden geconcludeerd dat sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.

3.4 Externe Veiligheid

3.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.

Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.4.2 Onderzoek

3.4.3 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen kan (gaan) plaatsvinden. Deze wegen hebben geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour, het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering.

De hoogte van het groepsrisico van de wegen bevindt zich onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde en zal in de toekomstige situatie toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes is verantwoording van het groepsrisico verplicht (beschouwen elementen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid). Met inachtneming van de verantwoording (zie paragraaf 3.4.2.2) vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor uitvoering van het plan.

3.5 Water

3.5.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.
  • Nationaal waterplan

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Visie Ruimte en Mobiliteit;
  • Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

Provinciaal beleid

Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:

  • de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
  • aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
  • het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
  • tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.

De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.

Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.

De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.

De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.


Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.


De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  1. 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  2. 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
  3. 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
  4. 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.

In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • Beleidskader omtrent water;
  • Veiligheid en waterkeringen;
  • Waterkwantiteit;
  • Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
  • Onderhoud en bagger;
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Afvalwater en riolering;
  • Klimaatadaptie.

Gemeentelijk beleid

Voor de watersystemen in de gemeente is door de raad het Waterplan Westland, “Westlands Water, nu en later”, vastgesteld. Op 3 februari 2015 is daarvoor het nieuwe uitvoeringsprogramma vastgesteld dat in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Delfland zal worden uitgevoerd.

In dit Waterplan Westland staan drie thema’s centraal:

  • het terugdringen van de kans op wateroverlast;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • het verhogen van de belevingswaarde van het water, zodat Westlanders meer kunnen genieten van de watergangen in de openbare ruimte.

Deze drie thema’s gaan dus primair over het houden van droge voeten, over de boezemwatergangen en het beleefbaar maken van water in de openbare ruimte en groenvoorzieningen en het zichtbaar maken van water. Praktisch gezien komt dit erop neer dat er grond wordt vrijgemaakt voor de opvang van overtollig water in polder- en boezemgebieden. Ook dient de wateraanvoer in droge perioden te worden verbeterd en dient er rekening te worden gehouden met versterking van waterkeringen en grondwateroverlast.

Daarnaast wordt er extra aandacht gegeven aan de chemische waterkwaliteit (waaraan op dit moment niet wordt voldaan vanwege het afvalwater van glastuinbouwbedrijven, heftige buien, kwel en bestrijdingsmiddelen) en ecologische waterkwaliteit (natuurvriendelijke oevers, visvriendelijke voorzieningen aanleggen en bij onderhoud en beheer rekening houden met de ecologische functie). Verder wordt aandacht gegeven aan de cultuurhistorische waarde van het water (gebruik in het verleden) en recreatief water, waarbij de gemeente Westland nog meer wil inzetten op een recreatief vaarcircuit.

3.5.2 Onderzoek

In het kader van de planvorming voor het gebied LierMolenSloot is een watertoets uitgevoerd, waarin de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het gehele gebied zijn opgenomen. Dit onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd. De beschreven randvoorwaarden hebben als uitgangspunt gediend bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan en het waterhuishoudingsplan.

Hieronder wordt eerst ingegaan op de waterhuishoudingsaspecten van het plan en daarna zijn de belangrijkste thema's van het Hoogheemraadschap van Delfland uitgewerkt. De peilen zijn weergegeven in figuur 3.3.

Waterhuishouding

Waterhuishoudkundige situatie

Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Oude Lierpolder. In de Oude Lierpolder ligt de kern De Lier en verder is een groot deel van de polder in gebruik als glastuinbouw gebied. Ook het projectgebied is in gebruik geweest als glastuinbouwlocatie. De Oude Lierpolder bestaat uit 10 peilgebieden. Het projectgebied ligt voornamelijk in peilgebied I met een vast peil van 1,85 m-NAP. In het gebied liggen twee gebieden met een lager peil en een gebied met een hoger peil. Rond de Vreeburchlaan wordt een peil gehandhaafd van 2,15 m-NAP en rond de Laan van Adrichem wordt een peil gehandhaafd van 2,00 m-NAP. Deze lagere peilen zijn noodzakelijk vanwege de geringe drooglegging in de bestaande situatie. Aan de zuidkant ligt een gebied met een hoger peil en indien mogelijk wordt dit peil bij de ontwikkeling opgeheven. Aan de zuid- en oostkant van het gebied ligt de Boezem met een peil van 0,43 m-NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0026.png"

Figuur 3.3.: Peilen projectgebied

Er liggen twee primaire watergangen in het ontwikkelingsgebied. Een primaire watergang ligt aan de Veilingweg en een tweede primaire watergang stroomt in het midden van het gebied. Deze voeren af naar het gemaal van de Oude Lierpolder van Hoogheemraadschap van Delfland aan de oostkant. De capaciteit van het gemaal bedraagt 124 m3/min. Nabij het gemaal ligt verder een sifon die de boezem ter plaatse kruist.

Verharde oppervlakken en watercompensatie

In de bestaande situatie was voornamelijk glastuinbouw (verhard) oppervlak aanwezig. De oorspronkelijke inrichting van het gebied is weergegeven in figuur 3.4. De verharde oppervlakken in de oorspronkelijke situatie zijn opgenomen in tabel 3.1. Het werkelijke percentage oppervlaktewater is beduidend lager.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0027.png"

Figuur 3.4: Inrichting oorspronkelijke situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0028.png"

Tabel 3.1: Oppervlakken bestaand (m2)

Inrichting van het watersysteem

De inrichting van het nieuwe watersysteem wordt bepaald aan de hand van het beleid en de eisen van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het uitgangspunt is om het gebied dusdanig in te richten dat rijdend onderhoud mogelijk is. Alleen bij bredere watergangen en indien de inrichting niet anders toelaat wordt uitgegaan van varend onderhoud.

Ontwatering

De grondwaterstand in de Oude Lierpolder varieert volgens het peilbesluit tussen de 40 cm en circa 80 a 120 cm onder maaiveld. De lagere grondwaterstanden onder maaiveld worden aangetroffen aan de westkant van de polder en niet in het projectgebied. Door de hogere stijghoogte in het eerste watervoerend pakket moet rekening gehouden met een situatie van kwel in de Oude Lierpolder.

Waterkwaliteit

De waterkwaliteit in het gebied is regulier bepaald door het Hoogheemraadschap van Delfland. De waterkwaliteit in het gebied wordt gekenmerkt door een hoge voedselrijkheid. De nutriëntengehalten in het gebied overschrijden de normen. De huidige waterkwaliteit wordt mede bepaald door het gebruik van de polder door glastuinbouwbedrijven.

Thema Veiligheid en waterkeringen

Uitgangspunten

Van alle waterkeringen zijn het waterstaatswerk, de beschermingszones en het profiel van vrije ruimte op de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven en in de regels geborgd. Binnen de dubbelbestemming 'waterkering' zijn geen ontwikkelingen mogelijk, die met de functie waterkering conflicteren.

Planspecifiek

Zonder watervergunning mag nabij een waterkeringen conform de Keur Delfland niet worden gebouwd. In de beleidsregels is opgenomen onder welke voorwaarden een watervergunning wordt verleend. Het projectgebied grenst met name aan de zuidkant aan de boezem. De leggerzonering is weergegeven in onderstaande figuren. In deze zone gelden beperkingen voor uit te voeren werkzaamheden en te realiseren bebouwing. Deze zone ligt buiten de plangrenzen van voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0029.png"

Figuur 3.5 Zones waterkering

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0030.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0031.png"

Figuur 3.6: Waterkeringen Delfland


Thema Voldoende water

Uitgangspunten

De kans op wateroverlast neemt niet toe als gevolg van de mogelijkheden in het ruimtelijk plan.

  • extra verharding wordt gecompenseerd, zodat de afvoer niet toeneemt. Hierbij is de voorkeursvolgorde:
      1. a. binnen het plangebied én binnen de waterhuishoudkundige eenheid,
      2. b. buiten het plangebied maar binnen de waterhuishoudkundige eenheid,
      3. c. buiten de waterhuishoudkundige eenheid maar binnen de polder.
  • Compensatie wordt berekend middels de Watersleutel.

De structuur van het watersysteem verslechtert niet:

  • er ontstaan geen doodlopende watergangen.
  • de afmetingen van watergangen zijn voldoende ruim.

Planspecifiek

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe én de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Volgens het stand-still beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van ontwikkeling. Daarom moeten gevolgen van de ontwikkeling gecompenseerd worden, binnen het plangebied.

Door de aanpassing van de functie van het gebied van glastuinbouw naar stedelijk gebied, moet aan een hogere norm worden voldaan. Hierover heeft in het kader van het waterhuishoudingsplan overleg plaatsgevonden met het waterschap. Dit is meegenomen bij het bepalen van de toekomstige wateroppervlakte.

De structuur van het watersysteem mag door het plan niet verslechteren. Hierbij moet worden gedacht aan het waarborgen van de aan- en afvoercapaciteit en de doorstroming en het voorkomen van versnippering, doodlopende watergangen en structuurwijzigingen, die het functioneren en het beheer van het watersysteem negatief beïnvloeden. Het is ongewenst, dat door het ruimtelijke plan een toename van de waterafvoer uit een gebied ontstaat.

Daar waar mogelijk worden in de toekomstige situatie de afwijkende peilen verlaten, en worden de gebieden toegevoegd aan peilgebied I met een vastgesteld peil van 1,85 m-NAP. Rond de Vreeburchlaan wordt het afwijkende peil gehandhaafd in verband met de drooglegging van bestaande percelen. Bij de nadere uitwerking van het gebied wordt gedetailleerd bepaald voor welke bestaande kavels de onderbemaling nog noodzakelijk is in de toekomstige situatie.

De Molensloot, de primaire watergang centraal in het gebied van oost naar west wordt verbreed naar 10 meter. Vanuit de plandelen voeren de watergangen af op de Molensloot. Bij de inrichting van het watersysteem zijn de Keur en beleidsregels van Hoogheemraadschap van Delfland leidend.

Tussen het totale plangebied en de boezem wordt door derden de oostelijke randweg gerealiseerd. Tussen de randweg en de boezem wordt verder een waterberging aangelegd. Hierin wordt een deel van het historisch tekort aan waterberging voor de kern De Lier van 6.500 m2 gerealiseerd. De benodigde kunstwerken die de randweg kruisen zijn in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland bepaald. Hier zijn duikers met grote afmetingen noodzakelijk. De nieuwe kunstwerken in de Molensloot krijgen allemaal een minimale doorvaarthoogte van 1,0 m, een doorvaartbreedte van 6,0 m en een doorvaartdiepte van 1,0 m. Dit komt overeen met de duikers onder de Oostelijke Randweg.

De nieuwe inrichting van het gebied is weergegeven in figuur 3.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0032.png"

Figuur 3.7: Inrichting nieuwe situatie

De verharding in de nieuwe situatie is bepaald op basis van de Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader van 2017. De verhardingsoppervlakken zijn opgenomen in tabel 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0033.png"`

Tabel 3.2: Oppervlakken nieuwe situatie (m2)

Van het wateroppervlak is 941 m2 gereserveerd voor compensatie van verhard oppervlak van Hof van Vreeburch. Dit komt overeen met 0,3% wat toegerekend moet worden aan Hof van Vreeburch. Het wateroppervlak van 8,5% is niet evenredig verdeeld over de deelplannen. Doordat in Deelplan 1 een percentage gerealiseerd wordt van 9,6%, in deelplan 2 6,4% en in deelplan 3 9,1% wordt aangelegd kan gemiddeld genomen de fasering prima per deelplan worden uitgevoerd. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling het verhardingspercentage afneemt in het gebied terwijl het percentage oppervlaktewater beduidend wordt vergroot.

Ondanks dat het gebied uit meerdere peilgebieden bestaat was voor het plangebied indicatief bepaald wat de wateropgave is met behulp van de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de wateropgave 736 m3 bedraagt. De in het huidige plan opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater voldoet zeer ruim aan deze wateropgave. Zoals in het waterhuishoudingplan is afgesproken (zie pagina 11 van bijlage 5) is samen met het waterschap bepaald om in het bestemmingsplan uit te gaan van een minimaal te realiseren wateroppervlak in het gebied van 6,5% en oppervlak aan wadi’s van 1,5% van het gebied, mits deze oppervlakken goed verankerd worden als bestemming waterberging. Dit is gebeurd in lid 4.2 en lid 7.2 van de planregels.

De onderbemaling aan de Vreeburchlaan ligt voor een deel binnen de toekomstige ontwikkeling van LierMolenSloot. In de oorspronkelijke situatie werd zowel vanuit glastuinbouw- als vanaf de woningen geloosd op de onderbemaling. Het verhard oppervlak bedroeg circa 2,35 ha bij een wateroppervlak van ruim 1400 m2. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak af tot circa 3.450 m2 bij een wateroppervlak van 686 m2. Daardoor neemt de berging in de onderbemaling naar verhouding toe. De gemaalcapaciteit voor de onderbemaling blijft in stand waardoor de situatie voor de betreffende percelen verbeterd ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Bij de uitwerking van fase 2 wordt de toekomstige situatie rond de Laan van Adrichem beoordeeld. Ook daar is het uitgangspunt dat als de onderbemaling in stand moet worden gehouden, de situatie niet mag verslechteren ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

Tijdens de ontwikkeling dient de realisatie van oppervlaktewater gelijke tred te houden met realisatie van de ontwikkeling zodat geen bergingstekort kan ontstaan. Tijdens de voortgang van de ontwikkeling wordt een waterbalans continu bijgehouden en na elke wijziging geactualiseerd. De structuur van het oppervlaktewater dient verder zodanig te worden gerealiseerd dat de waterkwaliteit ook niet in een tijdelijke situatie negatief wordt beïnvloed. In een later stadium wordt de fasering van de ontwikkeling en de voortschrijdende realisatie van oppervlaktewater nader uitgewerkt. Aan de primaire watergangen in het gebied worden geen grote wijzigingen doorgevoerd waardoor de hoofdstructuur te allen tijde in stand blijft. Daardoor kan fasegewijs de nieuwe structuur worden aangebracht.

Op basis van de meest recente inrichtingstekening van het gebied Liermolen, inclusief het Uitwerkingsplan is onderstaande tabel opgesteld, waaruit blijkt dat aan de eisen met betrekking tot waterberging in de vorm van ten minste 6,5% oppervlaktewater en ten minste 1,5% wadi's wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0034.png"

Tabel 3.3: Waterberging


Thema Grondwater

Uitgangspunten

Indien de locatie niet optimaal is wat betreft bodem en grondwatersituatie, is onderzocht met welke duurzame maatregelen de locatie geschikt te maken is. In zettingsgevoelige gebieden worden geen gebruiksfuncties ontwikkeld die een lager waterpeil vereisen.

Planspecifiek

Delfland draagt zorg voor de afvoer van eventueel door de gemeente ingezameld grondwater via het oppervlaktewater en beïnvloedt via het peil van het oppervlaktewater de grondwatersituatie. Een ontwikkeling mag geen negatieve gevolgen hebben voor de grondwatersituatie op omliggende percelen. In het gebied LierMolenSloot zijn enkele locaties gevoelig voor wateroverlast, zie figuur 3.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0035.jpg"

Figuur 3.8: Gevoelige locaties

Bij de nieuwe inrichting wordt rekening gehouden met een minimale drooglegging van 1 meter conform de eisen van de gemeente Westland. De Oude Lierpolder is van oudsher een gebied dat onderhevig is aan bodemdaling. De bodem bestaat voornamelijk uit klei. In de afgelopen 50 jaar is de bodem in de polder tot 0,5 meter gedaald.

Op basis van een geotechnisch advies wordt de inrichting dusdanig gerealiseerd dat wordt voldaan aan de restzettingseisen van de gemeente Westland. Voor de openbare ruimte geldt een restzettingseis van 10 cm in 30 jaar, met uitzondering van het groen waar een restzettingseis van toepassing is van 30 cm. In het geotechnisch advies is het gebied LierMolenSloot opgedeeld in 5 delen met een eigen voorbelasting advies. De netto ophoging in het gebied varieert van enkele cm tot circa 1,3 m. De maximale netto ophoging krijgt daarbij een tijdelijke overhoogte van 1,3 meter waarbij tevens verticale drainage wordt toegepast als maatregel om de zetting te versnellen.

Drainage wordt alleen aangelegd indien dit noodzakelijk is om aan de eisen met betrekking tot ontwatering te voldoen. Er moet echter gewaakt worden voor het onnodig verlagen van grondwaterstanden ten opzichte van de bestaande situatie om extra bodemdaling te voorkomen. Daar waar uit het oogpunt van klimaatbestendigheid water geborgen wordt in wegcunetten of wadi’s wordt specifiek naar de ontwatering gekeken, omdat de infiltratiecapaciteit naar de ondergrond beperkt is in het gebied.


Thema Onderhoud

Bij watergangen, waterkeringen en natte ecologische zones wordt conform de Keur ruimte voor onderhoudsstroken gereserveerd. Deze worden vrijgehouden van bebouwing en obstakels (o.a. bomen). De Keur heeft een zelfstandige werking. De belangrijkste eisen zijn opgenomen in tabel 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0036.png"

Tabel 3.4.: Minimale afmetingen

Het uitgangspunt is om het gebied dusdanig in te richten dat rijdend onderhoud mogelijk is. Alleen bij bredere watergangen en indien de inrichting niet anders toelaat wordt uitgegaan van varend onderhoud waarbij dan de inrichtingseisen uit tabel 3.5 worden gehanteerd voor varend onderhoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0037.png"Tabel 3.5: Onderhoudsstroken


Thema Waterkwaliteit

Uitgangspunten

  • het ruimtelijk plan leidt niet tot een achteruitgang van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.
  • er is aandacht voor diffuse verontreinigingen, deze mogen niet leiden tot een achteruitgang van de waterkwaliteit.
  • waar mogelijk worden natte ecologische zones op de verbeelding als water bestemd.

Planspecifiek

De waterkwaliteit mag volgens het stand-still principe door de ontwikkeling niet negatief worden beïnvloed. Zowel bij de inrichting van het gebied en de bebouwing als bij de inrichting van het watersysteem wordt rekening gehouden met het aspect waterkwaliteit.

Minimaal standstill: Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Belangrijk uitgangspunt is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstill). Dit geldt zowel voor waterkwantiteit (oppervlaktewater, grondwater) als voor waterkwaliteit. Uiteraard mag de veiligheid van waterkeringen ook niet verslechteren.

Door realisatie van het plan en door de afname van glastuinbouw wordt de waterkwaliteit positief beïnvloed, onder andere door de inrichting van natuurvriendelijke oevers. Kleine kavelsloten worden vervangen door brede watergangen en de doorstroming wordt verbeterd door afkoppelen van hemelwater.

Thema afvalwater en riolering

Wijze van afwatering

In de nieuwe situatie wordt woningbouw gerealiseerd met een gescheiden rioleringssysteem. Het hemelwater in de wijk wordt ingezameld en afgevoerd naar oppervlaktewater. Conform de eisen van de gemeente Westland worden HWA stelsels voorzien van een zuiverende voorziening alvorens te lozen op oppervlaktewater, waarbij minimaal 90% van het afstromend hemelwater de voorziening passeert.

De ambitie is om de wijk duurzaam en klimaatbestendig in te richten. Met lokale maatregelen wordt de afvoer naar HWA stelsels beperkt. Voor de openbare ruimte wordt daar waar mogelijk doorlatende verharding toegepast om een vertraging in de afvoer te realiseren. Oevers kunnen ingericht worden met hoogteverschillen om aanvullende berging te realiseren. Daarnaast kunnen laagtes in groenzones en bermen worden gerealiseerd om tijdelijk water te bergen bij hevige neerslag. In overleg met de gemeente Westland worden de principes in deelplannen verder uitgewerkt.

De laagst gelegen bestaande kavels aan de Vreeburchlaan worden omzoomd met wadi’s of oppervlaktewater om hoogteverschillen met het project te overbruggen. Daarmee wordt verder beoogd om eventuele nadelige gevolgen voor de ontwateringsdiepte op bestaande kavels te voorkomen. Daarnaast wordt het maaiveld voldoende hoog ingericht rond de onderbemalingen om te voorkomen dat de onderbemalingen worden belast met water vanuit het hoofdbemalingsgebied.

DWA stromen

De DWA van de woningen wordt onder vrijverval ingezameld. Omdat het projectgebied gedeeltelijk bestaat uit eilanden omringd door water, zijn meerdere DWA gemalen nodig om het vuilwater af te voeren. De DWA gemalen voeren af naar het bestaande hoofdgemaal aan de Strijp. Ten behoeve van de inzameling van vuilwater is een voorlopig structuurplan opgesteld voor de aan te leggen riolering. Het gemaal aan de Strijp heeft een capaciteit van 65 m3/h. Dit gemaal wordt op dit moment belast met afvalwater uit glastuinbouwbedrijven aan de Veilingweg en bestaande bebouwing.

Het gemaal is oorspronkelijk ontworpen op de afvoer van voorheen in het projectgebied aanwezige glastuinbouwbedrijven. Door amoveren van deze bedrijven is waarschijnlijk voldoende restcapaciteit in het gemaal aanwezig voor de afvoer van de te realiseren woningbouw. Aanvullend neemt door wijziging in de regelgeving de afvoer vanaf glastuinbouwbedrijven mogelijk af. Vooralsnog wordt bij bepaling van de capaciteiten uitgegaan van een afvoer van 0,5 m3/h per hectare voor de aangesloten glastuinbouwbedrijven.

In het gebied is van oudsher drukriolering aanwezig waarop bestaande percelen en achterliggende glastuinbouwbedrijven afvoeren. Per perceel wordt bepaald of het haalbaar is om de bestaande percelen aan te sluiten op de nieuw te leggen riolering, of dat handhaven van de bestaande drukriolering voor deze percelen nodig is. Het achterliggend glastuinbouwgebied aan de Veilingweg dat loost op de drukriolering door het gebied, blijft afvoeren middels deze drukriolering en wordt niet aangesloten op de vrijverval leidingen.

3.5.3 Conclusie

Indien nodig zal voor relevante werkzaamheden zoals het graven van water een watervergunning worden aangevraagd. De primaire watergang die in oost-westelijke richting ten noorden van het plangebied loopt staat op de legger van het Hoogheemraadschap en is in het bestemmingsplan Liermolen als Water bestemd. De watertoets heeft als basis gediend voor het waterhuishoudingsplan, dat in paragraaf 3.6. wordt beschreven.

3.6 Waterhuishoudingsplan

3.6.1 Onderzoek

In het kader van de planvorming voor de woningbouwlocatie LierMolenSloot is in overleg met Hoogheemraadschap Delfland en op basis van de watertoets een waterhuishoudingsplan opgesteld. Dit document vormt de basis voor het uiteindelijke waterhuishoudingsplan. Door de grootte van het project en de gefaseerde aanleg, wordt per fase een vergunning aangevraagd voor werkzaamheden aan en rondom de waterstaatswerken. Daarnaast wordt per fase een staat gemaakt met de waterbalans, zowel voor dempen en graven van water als voor compensatie voor de netto toename van verharding. Deze waterbalans moet te allen tijde positief zijn.

De locatie, waarvoor onderhavig bestemmingsplan is opgesteld, betreft een ontwikkeling van maximaal 55 woningen en een integraal kindcentrum en betreft een vervolgfase van het plan Liermolen. Het plangebied ligt in de Oude Lierpolder aan de oostkant van de kern De Lier van de gemeente Westland. In de Oude Lierpolder ligt de kern De Lier en verder is een groot deel van de polder in gebruik als glastuinbouw gebied. Ook het projectgebied is in gebruik geweest als glastuinbouwlocatie. Het projectgebied ligt voornamelijk in peilgebied I met een vast peil van 1,85 m-NAP. In het gebied liggen twee gebieden met een lager peil. Aan de zuid- en oostkant van het gebied ligt de Boezem met een peil van 0,43 m-NAP.

Er ligt een primaire watergang aan de Veilingweg en er ligt een primaire watergang door het gebied. De voeren af naar het gemaal van Hoogheemraadschap van Delfland aan de oostkant. In de toekomstige situatie worden de afwijkende peilen verlaten daar waar mogelijk en worden de gebieden toegevoegd aan peilgebied I met een vastgesteld peil van 1,85 m-NAP. Rond de Vreeburchlaan wordt het afwijkende peil gehandhaafd in verband met de drooglegging van bestaan de percelen. Voor zowel bestaande als nieuwe situatie zijn de oppervlakken geïnventariseerd. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat het verhardingspercentage in het gebied afneemt en het percentage oppervlaktewater toeneemt. Met de uitwerking wordt per peilgebied een definitieve inventarisatie gemaakt.

In de nieuwe situatie wordt woningbouw gerealiseerd met een gescheiden rioleringssysteem. Het hemelwater in de wijk wordt ingezameld en afgevoerd naar oppervlaktewater. De ambitie is om de wijk duurzaam en klimaatbestendig in te richten. Oevers kunnen ingericht worden met hoogteverschillen om aanvullende berging te realiseren. Daarnaast kunnen laagtes in groenzones en bermen worden gerealiseerd om tijdelijk water te bergen bij hevige neerslag.

Het DWA van de woningen en de school wordt onder vrijverval ingezameld en middels gemalen afgevoerd naar het bestaande hoofdgemaal aan de Strijp. Bij de nieuwe inrichting wordt rekening gehouden met een minimale drooglegging van 1 meter conform de eisen van de gemeente Westland. Drainage wordt aangelegd om aan de eisen met betrekking tot ontwatering te voldoen. De huidige waterkwaliteit in het gebied wordt gekenmerkt door een hoge voedselrijkheid en wordt mede bepaald door het gebruik van de polder door glastuinbouwbedrijven. In het projectgebied wordt de waterkwaliteit positief beïnvloed door verbeterde doorstroming als gevolg van afkoppelen, de inrichting van bredere watergangen en het toepassen van natuurvriendelijke oevers.

3.6.2 Conclusie

De noodzakelijke waterberging is vastgelegd in de planregels van het bestemmingsplan. Voor de nadere uitwerking dient het waterhuishoudingsplan als basis en zal afstemming worden gezocht met het Hoogheemraadschap van Delfland, teneinde een goede waterhuishouding te blijven garanderen.

3.7 Bodem

3.7.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt

meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging.

De volgende uitgangspunten overheersen:

  1. a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  2. b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  3. c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Situatie in het plangebied

De directe omgeving van het plangebied betreft een kassengebied. Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Het plangebied is voldoende onderzocht. Er is binnen het plangebied sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarvoor een saneringsplan is opgesteld. Deze verontreiniging zal gesaneerd moeten worden. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Westland blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-mv) is gelegen in zone Wonen en de ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) in zone Landbouw/natuur.

De volgende bijlagen zijn opvraagbaar via vergunningen@odh.nl:

  • Kopie toetsingsrapport met kenmerk ODH-2018-00011412
  • Kopie toetsingsrapport met kenmerk ODH-2018-00013394
  • Kopie toetsingsrapport met kenmerk ODH-2021-00056156
  • Kopie toetsingsrapport met kenmerk 01001725-00006985
  • Kopie toetsingsrapport met kenmerk 01001725-00007002
  • Kopie ontwerpbeschikking met kenmerk 01003522-00008900
  • Kopie ontwerpbeschikking met kenmerk 01002644-00009764

3.7.2 Onderzoek

In het gebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  1. 1. Waterbodemonderzoek Liermolensloot De Lier Gemeente Westland (BMA Milieu, 5 januari 2018), zie bijlage 7
  2. 2. Milieukundig bodemonderzoek Liermolensloot, Deellocatie 1 De Lier, Gemeente Westland (BMA Milieu, 5 .januari 2018), zie bijlage 6.
  3. 3. Verkennend milieukundig (water)bodem- en verhardingsonderzoek aan de Laan van Adrichem nr. 12 te De Lier (Van der Helm, 2019), zie bijlage 8.
  4. 4. Nader milieukundig bodemonderzoek aan de Laan van Adrichem 12 te De Lier (Van der Helm, 29 juni 2021), zie bijlage 10.
  5. 5. Milieukundig bodemonderzoek Laan van Adrichem nabij 9 De Lier Gemeente Westland (BMA Milieu, 29 juni 2021), zie bijlage 9.

3.7.3 Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie is een beeld verkregen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen het plangebied. Geconcludeerd wordt dat de reeds vastgestelde bodemkwaliteit binnen het plangebied over het algemeen geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik (wonen en integraal kindcentrum). Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De gronden zijn geschikt (te maken) voor het beoogde gebruik. Het is voldoende aannemelijk, dat het plan ook economisch uitvoerbaar is. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Aan de omgevingsvergunning kunnen door de gemeente voorwaarden voor wat betreft de bodem worden gekoppeld. Op deze wijze is het aspect bodemkwaliteit voldoende geborgd.

3.8 Niet-gesprongen Conventionele Explosieven

3.8.1 Wettelijk kader

In het verleden hebben oorlogshandelingen plaatsgevonden binnen de gemeente Westland. Ten gevolge daarvan is er mogelijk sprake van conventionele explosieven (CE) die nog in de grond aanwezig kunnen zijn. Er worden dan ook nog regelmatig explosieven gevonden tijdens werkzaamheden in- of aan de bodem. Bij de planvorming van projecten waarbij er sprake is van grondroering is het dan ook noodzakelijk rekening te houden met de eventuele aanwezigheid van conventionele explosieven.

Gemeentelijk beleid

In de gemeente Westland zijn op verschillende plaatsen munitie en explosieven vanuit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven. In de beleidsnotitie conventionele explosieven in Westland wordt beschreven hoe moet worden omgegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosievenrisicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in Westland.

3.8.2 Onderzoek

Met behulp van de explosievenkaart (OCE) is onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van explosieven. De kaart geeft in grove lijnen verdachte gebieden aan. De conclusie is dat het project geen verdacht gebied is en er geen aanvullende onderzoeken noodzakelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0038.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0039.png"

Figuur 3.9: Uitsnede explosievenkaart met plangebied globaal met rode contour weergegeven

3.8.3 Conclusie

Het aspect niet-gesprongen conventionele explosieven vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

3.9 Ecologie

3.9.1 Wettelijk kader

Algemeen

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de voorliggende Natuurtoets wordt niet ingegaan op de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  1. 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  2. 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  3. 3. 'andere soorten’ (onderdeel A ‘fauna’ en onderdeel B ‘flora’).

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.

Tijdens een bijeenkomst van het Netwerk Groene Bureau d.d. 16 december 2016 is aangegeven dat drie provincies (Utrecht, Overijssel en Gelderland) de geldende “Aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten” (LNV, 2009) aanhouden en blijven hanteren in de Wet natuurbescherming. De verwachting is dat ook overige provincies deze beschermingsstatus aanhouden. De lijst wordt begin 2017 door de provincies geëvalueerd en waar nodig aangepast. Bij voorliggende toetsing is uitgegaan dat de lijst gehanteerd blijft en dat de nesten een jaarrond beschermde status houden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1t/m4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

Soorten van de Vogelrichtlijn

Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet voor een aantal vogelsoorten, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding en het nest zelf zijn functionaliteit behoudt.

Soorten van de Habitatrichtlijn

Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal vogelsoorten ook vallen onder artikel 3.5 en daarom niet verstoord mogen worden.

Andere soorten

Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel C en D van voorliggende rapportage. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.

Met betrekking tot de ‘andere soorten’ zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies. Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3,5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaatsvindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een passende beoordeling opgesteld te worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het ‘nee, tenzij’- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Belangrijke weidevogelgebieden

De belangrijke weidevogelleefgebieden zijn verspreid over de provincie Zuid-Holland gelegen. Belangrijke weidevogelgebieden, gelegen buiten de NNN, zijn aangewezen vanwege de specifieke maatschappelijke verantwoordelijkheid voor deze karakteristieke en kwetsbare vogels, die mede de kwaliteit van het Zuid-Hollandse (veen)weidelandschap bepalen (Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019). Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in Artikel 1.1 van de Omgevingsverordening een significante fysieke aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013).

3.9.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is een Natuurtoets uitgevoerd. Het resultaat van dit onderzoek is hieronder samengevat. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar bijlage 11.

Beschermde gebieden

In het plangebied is geen NNN-gebied, Weidevogelgebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde gebieden NNN en Weidevogelgebieden voor binnen de invloedsfeer van het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN of een weidevogelgebied dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing voor wat betreft NNN en weidevogelgebieden.

Het plangebied ligt circa zes km afstand van het Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'. Vanwege de afstand worden geen directe effecten op soorten, habitats van soorten of habitattypen in het Natura 2000-gebied verwacht, met uitzondering van mogelijke effecten die samenhangen met het aspect stikstofdepositie.

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurherstel in werking getreden. Vanaf dan zijn alle tijdelijke bouw- en sloopactiviteiten en alle activiteiten die hiermee samenhangen (onder andere aan- en afvoer) voor wat betreft stikstofdepositie vrijgesteld van de Wnb-vergunningplicht. Voor deze activiteiten hoeft dan ook geen onderzoek naar stikstofdepositie (Aerius-berekening) meer te worden uitgevoerd. Echter kan het plan in de gebruiksfase leiden tot een verhoogde stikstofdepositie vanwege verkeer. Negatieve effecten in de gebruiksfase dienen wel onderzocht te worden door middel van een Aerius-berekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0040.png"

* De Aerius-berekening dient te worden gedaan om effecten op stikstofgevoelige habitats te onderzoeken in de gebruiksfase. Voor tijdelijke bouwwerkzaamheden is een Aerius-berekening niet nodig met het in werking treden van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering.

Het stikstofonderzoek is uitgevoerd en als bijlage 16 bijgevoegd. Uit deze berekening volgt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat er geen significant negatieve effecten gevonden zijn op de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstofdepositie vormt dan ook geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

Beschermde soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Algemene broedvogels;
  • Vleermuizen.

In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0041.png"

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. In het tekstkader in Bijlage 1 van bijlage 11 staat het wetsartikel uitgeschreven. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

3.9.3 Conclusie

Aangezien er geen werkzaamheden binnen het broedseizoen (15 maart - 15 juli) worden uitgevoerd is het aspect natuur (soortenbescherming) geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Uit de natuurtoets en het stikstofdepositieonderzoek volgt dat er ook geen belemmering is vanwege de gebiedsbescherming,

3.10 Cultuurhistorische Aspecten

3.10.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen het rijk en de provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.10.2 Onderzoek

Archeologie

Voor het aspect archeologie is een bureauonderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 12 is bijgevoegd. De conclusie is hieronder samengevat.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Westland ligt het plangebied in verwachtingszone III. Dat betekent dat bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m onder maaiveld een archeologische onderzoeksplicht geldt.

Op basis van het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat binnen het plangebied archeologische resten vanaf de midden ijzertijd tot en met Romeinse tijd verwacht kunnen worden. Gezien de resultaten van onderzoeken in de directe omgeving wordt de kans op het aantreffen van eventuele resten echter laag ingeschat, in plaats van middelhoog zoals aangegeven op de beleidskaart van de gemeente Westland.

De lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten is voornamelijk gebaseerd op het ontbreken van vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied, terwijl er toch diverse onderzoeken zijn uitgevoerd. Ook zijn tijdens deze onderzoeken geen bewoonbare oeverafzettingen aangetroffen langs de geulen, noch veraarde (eventueel bewoonbare) niveaus in het veen.

Daarnaast blijkt uit booronderzoek ten westen van het plangebied dat het onderzoeksgebied niet gunstig is geweest voor bewoning; het veenpakket is te nat geweest (geen sprake van veraard veen) en in de kleiafzettingen zijn geen aanwijzingen voor bewoningslagen aangetroffen.

Bewoning vanaf de Romeinse tijd tot de Vroege middeleeuwen is onwaarschijnlijk vanwege de natte omstandigheden.

Ook bewoning uit de late middeleeuwen (na het bedijken van het gebied) wordt niet verwacht, aangezien deze voornamelijk geconcentreerd was langs dijken die niet binnen het plangebied voorkomen. Huisterpen worden in onderhavig plangebied niet verwacht, omdat ze in de omgeving van het plangebied niet voorkomen. Dit beeld lijkt te worden bevestigd door historische kaarten waar geen bebouwing binnen het plangebied aanwezig is vanaf het begin van de 18e eeuw.

Ook in de tussenliggende perioden is geen bewoning zichtbaar op de historische kaarten. Op basis van het bureauonderzoek kan de middelhoge archeologische verwachting die op de beleidskaart van de gemeente Westland geldt voor het plangebied worden bijgesteld naar laag.

De kans op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied wordt klein ingeschat. Voor het plangebied wordt geen verder archeologisch onderzoek geadviseerd. Voor het plangebied wordt geen verder archeologisch onderzoek geadviseerd. Het bevoegd gezag, in deze de gemeente Westland, heeft ingestemd met dit selectieadvies.

Meldingsplicht Archeologie

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens vragen wij u contact op te nemen met de gemeentelijke archeoloog, cluster Ruimte, team Omgeving en Toezicht.

Cultuurhistorie

Er is een cultuurhistorische scan voor het plangebied en de directe omgeving uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 13

Cultuurhistorische waarden

Het plangebied en haar directe omgeving liggen in oorspronkelijk veen- en zeekleigebied landinwaarts van de duinen van Zuid-Holland. Het huidige landschap en de huidige bodemopbouw zijn het resultaat van afwisselend veenvorming achter de bescherming van de duinen en afzetting van klei en zand als gevolg van zeeinvloed in perioden van zeeinbraken. De mens heeft het landschap gevormd door het aanleggen van sloten voor de afwatering van het gebied, het voor landbouw geschikt maken van de grond en de aanleg van dijken langs het water ter bescherming. De mens ging wonen op de van oorsprong hogere en zandigere delen en langs de ontginningsassen. Het huidige cultuurlandschap is dan ook een afwisseling van landbouwgebied, sloten en vaarten, kernen en verbindingswegen. In de 20e eeuw is het Westland sterk ontwikkeld als glastuinbouwgebied, zodat in de aanblik van het cultuurlandschap nu glas een prominente rol speelt. De sterke ontwikkeling van kernen, glastuinbouw en wegen in de tweede helft van de 20e eeuw heeft ervoor gezorgd dat er veel van de structuren en elementen van het oorspronkelijke (ca. 1900) cultuurlandschap verdwenen zijn. Nog herkenbare structuren en elementen zijn:

  • de noordwest-zuidoost georiënteerde verkavelingsrichting;
  • de oorspronkelijke ontginningsassen en kernen: bv de Hoofdstraat, Lierweg en Oostbuurtseweg;
  • oorspronkelijke sloten en vaarten: bv de Lee/Lierwatering en de Blakervaart;
  • oorspronkelijke bebouwing: bv molens (al dan niet als molenstomp).

In het plangebied en haar directe omgeving zijn behalve de verkavelingsstructuur en watergangen weinig oorspronkelijke structuren en elementen bewaard gebleven. Aan de zuidzijde ligt de Lee/Lierwatering, centraal in het plangebied ligt de Molensloot, aan de oostzijde ligt de Blakervaart.

Alleen de cultuurhistorische waarde van de watergang Lee/Lierwatering heeft beleidsmatige status: als cultuurhistorisch waardevolle lijn opgenomen op de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland (kaart 2b Landschappelijke waarden van de Cultuurhistorische Atlas).

Behalve deze watergang zijn er in en direct rond het plangebied geen cultuurhistorische waarden aangeduid op de Cultuurhistorische Atlas. Overigens is de watergang niet opgenomen op de beleidskaart (kaart 4 van de Cultuurhistorische Atlas). In en direct rond het plangebied liggen geen Rijksmonumenten en gemeentemonumenten en ligt geen Beschermd Stads- of Dorpsgezicht.

Realisatie van een integraal kindcentrum en woningbouw in het plangebied gaat ten koste van het oorspronkelijk agrarisch cultuurlandschap. De waarde hiervan is echter beperkt en in de huidige situatie al verstoord. Er zijn geen bijzondere of beschermde cultuurhistorische waarden, waar rekening mee gehouden hoeft te worden. Cultuurhistorische waarden die als inspiratie gebruikt kunnen worden en die mogelijk identiteit toevoegen aan het plan zijn de verkavelingsrichting (noordwest-zuidoost) en de watergangen in het gebied (bv de Molensloot). In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de verkaveling van het voormalige akkerland, dat in het verleden verschillende verkavelingsrichtingen en -verspringingen kende. De watergang Molensloot blijft behouden en ligt buiten het plangebied.

3.10.3 Conclusie

Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.11 Verkeer

3.11.1 Algemeen

In het kader van de Oostelijke randweg is onderzoek gedaan naar de effecten van de Oostelijke randweg. Het verkeerskundige onderzoek bestaat uit de volgende twee stappen:

  1. 1. Analyse naar de gevolgen voor de verkeersstromen met het verkeersmodel Haaglanden.
  2. 2. Analyse verkeersafwikkeling rotonde Zijtwende.

Onderstaand zijn de conclusies van het verkeerskundig onderzoek weergegeven. De complete rapportage is als bijlage 13 bij de toelichting gevoegd. In het onderzoek naar de verkeerseffecten is de realisatie van grote nieuwe woningbouwlocaties opgenomen, zo ook de realisatie van LierMolenSloot.

3.11.2 Onderzoek

Lokale en provinciale wegen

Op de provinciale wegen is er door de aanleg van de Oostelijke Randweg een toename van verkeer zichtbaar op de Burgemeester van der Goeslaan (N223). De verklaring hiervan is dat de route voor doorgaand verkeer Delft - Naaldwijk v.v. via de Oostelijke randweg aantrekkelijker wordt dan de huidige route via de Noord-Lierweg en daardoor extra verkeer aantrekt. De aanleg van de Oostelijke randweg is positief voor de smalle Noord-Lierweg die ongeschikt is om grote hoeveelheden verkeer te verwerken.

Uit de verkeerskundige analyses blijkt dat door de komst van de Oostelijke Randweg (ongeveer 10.350 mvt/etmaal) de verkeersintensiteiten absoluut gezien het meest toenemen op de Kasteelweg en Lange Broekweg zuid.

Deze route vormt de schakel tussen de nieuwe Oostelijke randweg en de Veilingroute (N222). De capaciteit van de Kasteelweg moet ook zonder een Oostelijke randweg in 2030 aangepast worden naar een gebiedsontsluitingsweg. Belangrijke oorzaak hiervoor is de openstelling van de Verlengde Veilingroute en de aansluiting van de Lange Broekweg en de Kasteelweg op de nieuwe kruising in de Verlengde Veilingroute.

Op de overige delen van de provinciale weg N223 is een daling van het verkeer zichtbaar. Het effect van de komst van de Oostelijke randweg op de N222 en N213 is nihil. De Oostelijke randweg zorgt voor een verplaatsing van de doorgaande routes. Waar in de huidige situatie verkeer gebruik maakt van de Noord-Lierweg, de Lierweg, en Bleijenburg als doorgaande route door De Lier, verplaatst een groot deel van dit verkeer zich naar de Oostelijke randweg en de Kasteelweg. Daarnaast is er een kleine relatieve toename van verkeer op de Sportlaan.

De aanleg van de Oostelijke randweg zorgt ervoor dat de bestaande woonstraten in De Lier niet extra worden belast met het autoverkeer van de nieuwbouwlocatie LierMolenSloot.

De toenames van verkeersintensiteiten op de Noord-Lierweg, de Lierweg en de woonstraten ten oosten van de kern de Lier zijn gezien de functie van deze wegen zonder de Oostelijke randweg hoog. De voorziene ontwikkelingen tot en met 2030 maken de aanleg van de Oostelijke randweg noodzakelijk.

Op de Oostelijke randweg zijn ongeveer 4.300 mvt/etmaal (van de in totaal 10.350 mvt/etmaal) doorgaand verkeer, tussen de N222 en de N223. Het grootste deel van dit verkeer rijdt van of naar de Burgemeester van der Goeslaan. Daarnaast is ook nog een deel van het doorgaande verkeer afkomstig vanaf de Zijtwende. Een deel van het doorgaande verkeer op de Oostelijke randweg rijdt via de Verlengde Veilingweg van en naar de N213 en de N467. Het grootste deel van het doorgaande verkeer op de Oostelijke randweg rijdt van en naar de N222 via de Kasteelweg.

Op de rotonde Zijtwende zorgt de komst van de Oostelijke randweg voor een toename van verkeer, vooral op de route Burgemeester van der Goeslaan (N223) - Oostelijke randweg. Hierdoor wordt de rotonde extra belast.

Uit analyses met het verkeersmodel en tellingen verricht door de provincie blijkt dat de rotonde in de huidige situatie op enig moment tussen nu en 2030 niet meer toereikend zal zijn. Duidelijk is dat de aanleg van de Oostelijke Randweg dit moment vervroegt. De provincie en de gemeente zijn daarom een traject gestart om aard en urgentie van aanpassing van de rotonde gezamenlijk uit te werken.

De ernst van de afname van de kwaliteit van de verkeersafwikkeling wordt mede bepaald door het langzame verkeer. Om een gedegen uitspraak hierover te kunnen doen is aanvullend onderzoek nodig om de wisselwerking met en het effect van het langzaam verkeer in beeld te brengen. Een microsimulatie is hiervoor een geschikt instrument.

In het Westlands verkeer en Vervoerplan (WVVP) is bepaald dat wegen met een hogere intensiteit dan 6.000 mvt/etm als gebiedsontsluitingsweg (GOW) gecategoriseerd moeten worden. Dit houdt in dat de Lange Broekweg zuid, Kasteelweg, Oostelijke randweg en de nieuwe ontsluiting van Molensloot op de Oostelijke Randweg een functie als GOW moeten gaan krijgen (o.a. vrijliggende fietspaden).

Rijkswegen

In het hierboven beschreven onderzoek is geen rekening gehouden met de effecten op de rijkswegen A4 en A20. Deze beoordeling vindt daarom hieronder plaats.

Voor de beoordeling van het plan is gebruik gemaakt van het V-MRDH. Het V-MRDH is een verkeersmodel voor strategische en tactische vraagstukken, dat de gehele Metropoolregio Rotterdam Den Haag beschrijft. Met het model worden verkeersintensiteiten voor verschillende modaliteiten (auto, openbaar vervoer en fiets) en scenario's (2016, 2023, 2030laag en 2030hoog) in beeld gebracht. Het heeft als doel beleidsondersteunende informatie te genereren op het gebied van verkeer en aanpalende terreinen.

Het V-MRDH is zodanig opgesteld dat tot een breed gedragen verkeersmodel is gekomen, waarmee de MRDH alsmede alle gemeenten binnen de MRDH hun mobiliteitsbeleid en mobiliteitsplannen kunnen ondersteunen. In het V-MRDH zijn gedetailleerde netwerken van de auto-, OV-, fiets- en vracht opgenomen. De netwerken dienen in de eerste plaats voor het bepalen van weerstanden tussen modelzones zodat de bestemmings- en vervoerswijze keuze berekend kunnen worden. Daarnaast worden de netwerken gebruikt om routekeuzegedrag te modelleren en de intensiteiten op te presenteren. In het model zijn alle belangrijke wegen tot op wijkniveau opgenomen. Voor de prognosejaren zijn alle mutaties ten aanzien van nieuwe of afgewaardeerde wegverbindingen en veranderingen in de dienstregelingen van het openbaar vervoer geïnventariseerd en opgenomen. Voor het autoverkeer zijn de belangrijkste projecten overgenomen uit de reeds beschikbare eerdere netwerken vanuit NRM, RVMK of VMH en toegevoegd aan de basisjaarnetwerken.

Het gaat hierbij om onder andere de volgende aanpassingen:

  • realisatie A16 Rotterdam (eerder genoemd A13/A16);
  • realisatie A24 Blankenburgverbinding;
  • realisatie A4 Passage en Poorten & Inprikkers;
  • realisatie RijnlandRoute (Leiden);
  • realisatie Rotterdamsebaan (Den Haag);
  • realisatie Verlengde Veilingroute (Westland).

Hieronder staan de kaarten van de V-MRDH en V-NRM. De verschillen zijn marginaal. De N223 komt iets hoger uit in het V-MRDH. Hieruit volgt dat voor de analyse gebruik kan worden gemaakt van het V-MRDH

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0042.png"

Mrdh 230 GE MVT

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01_0043.png"

Analyse

In het bestemmingsplangebied komen een integraal kindcentrum (school voor circa 300 leerlingen, een kinderdagopvang voor circa 90 kinderen) en maximaal 55 appartementen. Het is een deelgebied van het plan LierMolenSloot, waar in totaal circa 900 woningen zijn voorzien. In de praktijk zullen deze 900 woningen circa 5.400 mvt per etmaal (uitgaande van 6 verkeersbewegingen per woning per etmaal) veroorzaken. Deze 5.400 mvt bewegingen per etmaal zijn al opgenomen in het V-MRDH en zullen zich via nieuw aan te leggen Oostelijke randweg verdelen naar de N223 en de N222 (via de Kasteelweg) en van daar uit weer naar de A20 en de A4 (nabij de Wippolderlaan en de N223). Een gedeelte van de 5.400 mvt zal ook een bestemming hebben intern binnen de Gemeente Westland en dus niet uitkomen op de rijkswegen.

RWS heeft aangegeven, dat de I/C op de A20 nabij de N223 in 2030 in beide richtingen voor beide spitsen ruim onder de 0.6 ligt en daardoor geen grote impact van de ontwikkelingen wordt verwacht. Aandacht is nodig voor de A4 nabij de aansluiting Den Hoorn (N223). De I/C's zijn daar namelijk 0.9 tot 1.0 en duiden op een zwaar belaste en congestiegevoelige situatie.

Uitgaande dat van de circa 5.400 mvt per etmaal een derde, 1.800 mvt etmaal, richting Den Hoorn via de N223 zou gaan en dan deze 50-50 verdelen richting Den Haag en Rotterdam dan zou dat betekenen dat er volgens het V-MRDH 900 mvt per richting bij zouden komen. Dat zijn circa 90 auto's per spitsuur (10%) per richting. Op etmaalniveau zou dat circa 1 procent extra (900/66700*100) verkeer zijn.

3.11.3 Conclusie

De verkeerskundige analyse geeft een voldoende beeld van de verkeerseffecten van de Oostelijke randweg inclusief LierMolenSloot en is hiermee voldoende onderzocht. Omdat het verkeersonderzoek uitgaat van 900 woningen en voorliggend plan inclusief de uitwerkingsplicht en binnenplanse afwijkingsbevoegdheid een veel geringer programma omvat (circa 430 woningen in plangebied Liermolen en 234 woningen in het bestemmingsplan Wilgenbuurt) is het plan voor wat betreft verkeer uitvoerbaar.

Het percentage verkeer van het plan Liermolen - Molensloot, bestaande uit circa 900 woningen, op de A4 nabij Den Hoorn is circa 1 procent. De gemeente is druk bezig om alle verkeersknelpunten inzichtelijk te maken en hiervoor een maatregelpakket in het leven te roepen. Dit gebeurt samen met de Provincie Zuid-Holland. De resultaten worden besproken met RWS.

Voor de zorgvuldigheid is de verkeersgeneratie van voorliggend plan met het integraal kindcentrum en 55 appartementen in beeld gebracht (zie bijlage 15). Hieruit volgt dat de vekeersgeneratie van voorliggend plan 810 motorvoertuigen per etmaal is. Deze verkeersgeneratie cijfers zijn verwerkt in het geluidsonderzoek vanwege wegverkeer, in het luchtkwaliteitonderzoek (NIBM-tool) en het stikstofdepositieonderzoek.

3.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

De realisatie van de woonbuurt wordt in de milieueffectrapportage(m.e.r.)-wetgeving aangemerkt als "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals genoemd in de D-lijst (D.11.2) van het Besluit m.e.r.

Dit duidt op een verplichting vanuit de m.e.r.-wetgeving. De in bijlage D genoemde drempelwaarden (een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer) worden met de ontwikkeling niet overschreden. Hiermee is alleen een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.

In de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt nagegaan, of belangrijk nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om voor de ontwikkeling een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Uitgangspunt hierbij is dat geen MER wordt opgesteld, tenzij belangrijk negatieve effecten te verwachten zijn. Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is door de initiatiefnemer van de ontwikkeling een aanmeldingsnotitie (bijlage 17 opgesteld. Daarbij is aandacht besteed aan:

  1. 1. de kenmerken van het project;
  2. 2. de plaats van het project;
  3. 3. de kenmerken van het potentiële effect.

Op basis van de aanmeldingsnotitie is inzichtelijk gemaakt, dat geen belangrijk nadelige milieueffecten bestaan die aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.

Effect op gevoelige gebieden

Zoals uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt zijn er zijn geen effecten op gevoelige gebieden.

Relatie met bestaande of autonome ontwikkelingen

Zoals in de Aanmeldingsnotitie beschreven is er geen sprake van cumulatie van effecten met andere projecten in de omgeving.

Conclusie

De realisatie van het integraal kindcentrum en de 55 appartementen leidt niet tot "belangrijke nadelige milieugevolgen". Er bestaat daarom geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).

Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.

Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.

4.1.3 Systematiek van de planregels

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.;

Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Bestemmingsregels

De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • bestemmingsomschrijving (gebruiksregels);
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijkingsregels.

Gebruiksregels

De bestemmingsomschrijvining van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.

Afwijkingsregels

In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".

Aanleggen of slopen

De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:

  • het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
  • de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
  • de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.

Algemene gebruiksregels

In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.

Overgangs- en slotregels

In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
  • en het onderdeel "Citeertitel".

4.1.4 Systematiek van de planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:

NL.IMRO.1783.LIEKERNLIERMOLNu01-VA01

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

4.2 Bestemmingsregeling

De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).

4.2.1 Bestemming "Groen"

De hoofdgroenstructuur, i.c. de groenstrook aan de oost-, noord- en westkant zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming is groen en water toegestaan. Er mogen ook voet- en fietspaden worden aangelegd, waarbij de maatvoering in de regels is vastgelegd. Ter plaatse van de entree van de school mag een breder voetpad worden aangelegd van maximaal 5 meter, waar weergegeven met een aanduiding op de verbeelding Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' mag een geluidscherm worden gerealiseerd. Deze aanduiding heeft alleen betrekking op het geluidscherm (bouwwerk, geen gebouw zijnde). De grondwal waar het scherm op geplaatst wordt past binnen de bestemming 'Groen' en mag ook op gronden buiten de aanduiding worden aangelegd. In de bestemmingen Woongebied en Maatschappelijk is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waar in is bepaald dat woningen en het schoolgebouw pas mogen worden gebruikt nadat het geluidscherm is gerealiseerd.

4.2.2 Bestemming "Maatschappelijk"

In het bestemmingsplan zijn de gronden voor het integraal kindcentrum bestemd als 'Maatschappelijk'. Aangezien de gemeente Westland haar medewerking wil verlenen aan multifunctioneel gebruik van het Integraal kindcentrum en bijbehorende terrein (deze worden immers steeds vaker voor bredere activiteiten dan louter scholing gebruikt), is de bestemming zo ruim en flexibel mogelijk gehouden zonder specifieke functieaanduidingen, zoals 'school'. Op deze manier wordt gegarandeerd dat het gebruik van het schoolgebouw en het schoolterrein ook buiten de reguliere schooltijden mogelijk is door medegebruikers. Bovendien sluit deze wijze van bestemmen aan bij recente uitspraken van de Raad van State inzake het (multifunctioneel) gebruik van schoolpleinen.

Er moet worden voldaan aan een minimum percentage aan waterberging, zoals overeengekomen met Hoogheemraadschap van Delfland. Afgesproken is, dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van ten minste 6,5% oppervlaktewater en ten minste 1,5% wadi's, waarbij het percentage is gerelateerd aan de oppervlakte van het gebied, zoals in de kaart in bijlage 1 is weergegeven. Tevens is geregeld, dat in het totale plangebied van bestemmingsplan Liermolen inclusief dit uitwerkingsplan 3,28 procent wordt ingericht ten behoeve van spelen.

Het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Er geldt een maximum bouwhoogte tussen de 18 en 4 meter. De maximum bouwhoogte is met een aanduiding opgenomen op de verbeelding.

Aan- en uitbouwen, bijbouwen en overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd tot een maximum van 500 m2. Op het terrein mogen geen vergunningvrije bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor is een regeling opgenomen.

Buiten het bouwvlak

4.2.3 Bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied"

Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Dit betreft de aansluiting van de Wilgenbuurt op de Vreeburchlaan en de parkeerplaats bij het woongebouw. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, fiets- en voetpaden.

4.2.4 Bestemming "Water"

De hoofdwaterstructuur, i.c. de watergang aan de westkant van het plangebied is bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn bedoeld voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bruggen, duikers, aanlegsteigers, steigers en waterstaatkundige voorzieningen.

4.2.5 Bestemming "Wonen"

De bestemming 'Wonen' is opgenomen ten behoeve van de nog te ontwikkelen gestapelde woningen en bijbehorende straten en groen. Op de verbeelding is het maximum aantal woningen weergegeven.

Er moet worden voldaan aan een minimum percentage aan waterberging, zoals overeengekomen met Hoogheemraadschap van Delfland. Afgesproken is, dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van ten minste 6,5% oppervlaktewater en ten minste 1,5% wadi's, waarbij het percentage is gerelateerd aan de oppervlakte van het gebied, zoals in de kaart in bijlage 1 is weergegeven. Tevens is geregeld, dat in het totale plangebied Liermolen en dit uitwerkingsplan per woning 35 m2 openbaar groen wordt gerealiseerd en 3,28 procent wordt ingericht ten behoeve van spelen.

Op gronden met de bestemming woongebied mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte bedraagt 18 meter; de maximale goothoogte 15 meter. De goothoogte kan met een binnenplanse afwijking onder voorwaarden worden vergroot naar 18 meter. Aan- en uitbouwen, bijbouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd; dit moet inpandig in het hoofdgebouw worden opgelost. Op het terrein mogen geen vergunningvrije bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor is een regeling opgenomen. Tot slot geldt dat ten minste 100 procent van het totale aantal woningen als sociale huurwoning dient te worden gebouwd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn voor de woningen de exploitatiekosten beoordeeld en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze reeds in het kostenverhaal is voorzien. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin zijn ook afspraken opgenomen met betrekking tot de school, die via een uitwerkingsplicht kan worden gerealiseerd. In het kader van het uitwerkingsplan zijn daar nadere afspraken over gemaakt. Hieruit volgt dat de ontwikkeling van de school voor rekening van de gemeente is. Hiervoor zijn budgetten gereserveerd.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Inspraak en overleg

Inspraak

In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 zal er geen inspraak plaatsvinden.

Overleg

Bij een uitwerkingsplan wordt geen overleg ex artikel 3.1.1. Bro gehouden. Het moederplan is immers reeds vastgesteld en voorliggend plan is een uitwerking daarop.

5.2.2 Zienswijzen

Van 11 maart 2022 tot en met 24 april 2022 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gedurende de periode van tervisielegging is één zienswijze ingediend. De ontvangen zienswijze is beoordeeld en van een antwoord voorzien, zie bijlage 18 van deze toelichting. De zienswijze heeft niet geleid tot wijziging van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Waterberging

Bijlage 1 Waterberging

Bijlage 1 Ontwikkelvisie En Beeldkwaliteitkader

Bijlage 1 Ontwikkelvisie en beeldkwaliteitkader

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 3 Externe Veiligheid

Bijlage 3 Externe veiligheid

Bijlage 4 Waterparagraaf

Bijlage 4 Waterparagraaf

Bijlage 5 Waterhuishoudingsplan

Bijlage 5 Waterhuishoudingsplan

Bijlage 6 Bodem 1

Bijlage 6 Bodem 1

Bijlage 7 Bodem 2

Bijlage 7 Bodem 2

Bijlage 8 Bodem 3

Bijlage 8 Bodem 3

Bijlage 9 Bodem 4

Bijlage 9 Bodem 4

Bijlage 10 Bodem 5

Bijlage 10 Bodem 5

Bijlage 11 Natuur

Bijlage 11 Natuur

Bijlage 12 Archeologie

Bijlage 12 Archeologie

Bijlage 13 Cultuurhistorie

Bijlage 13 Cultuurhistorie

Bijlage 14 Verkeer

Bijlage 14 Verkeer

Bijlage 15 Verkeer Uitwerkingsplan

Bijlage 15 Verkeer uitwerkingsplan

Bijlage 16 Stikstof

Bijlage 16 Stikstof

Bijlage 17 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 17 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 18 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 18 Nota van Beantwoording Zienswijzen