Wilgenbuurt
Bestemmingsplan - Gemeente Westland
Vastgesteld op 19-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Wilgenbuurt met identificatienummer NL.IMRO.1783.LIEKERNWILGNBRT-VA02 van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanbouw
een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aaneengebouwde woning
een woning in een rij van 3 of meer niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.
1.7 aan-huis-gebonden-onderneming
een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.8 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.9 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 balkon
een bijbehorend bouwwerk, dat niet op de grond staat en niet met een constructie direct steun vindt in de grond, maar aan de buitengevel van een bouwwerk is bevestigd en via een deur of vergelijkbare opening te bereiken is, om daar als buitenruimte voor een bouwwerk te functioneren.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage
het op de verbeelding en/of in de planregels aangegeven percentage gemeten over het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.13 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.
1.14 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto`s. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.
1.15 bereikbare woning
een koopwoning met een koopprijs vrij op naam van € 191.500 tot en met € 222.700 die jaarlijks wordt geïndexeerd en/of een vrije sector huurwoning met een huur van maximaal 850 euro (prijspeil 1 januari 2016).
1.16 bestaande bouwwerken
bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.20 bijgebouw
een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.
1.24 bouwperceel
een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 boveninsteek
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.29 brug
bouwwerk, geen gebouw zijnde, toegankelijk en te gebruiken voor alle soorten verkeer.
1.30 calamiteitenontsluiting
een weg die alleen door de hulpdiensten en tevens door langzaamverkeer te gebruiken is.
1.31 dakkapel
een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.
1.32 dakopbouw
een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.34 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.35 duurzaam gemeenschappelijke huishouding
Een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er dient ook sprake te zijn van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen. Er is sprake van een economisch-consumptieve eenheid en bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners.
1.36 erf
al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.
1.37 erker
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van het hoofdgebouw, gelegen aan een verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan en zorgt voor een verbijzondering van de voor en/of zijgevel, zonder de architectuur van het hoofdgebouw wezenlijk aan te tasten.
1.38 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 gebruiksoppervlakte
de vloeroppervlakte binnen de bouwmuren bepaald volgens NEN 2580 met dien verstande dat daarbij aangebouwde bergingen, garages en andere niet voor bewoning geschikte ruimtes niet worden meegeteld.
1.40 geluidsgevoelige functie
bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel
het Besluit geluidhinder.
1.41 geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder.
1.42 gestapelde woning
boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.
1.43 halfvrijstaande woning:
een woningtype waarbij twee woningen een gedeelde muur hebben.
1.44 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.45 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.46 huishouden
Een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren.
1.47 kamerbewoning
Onzelfstandige woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen duurzame gemeenschappelijke huishouden vormen wordt bewoond, en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.48 kamerwoning
Een wooneenheid die geen eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.49 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.50 kap
een constructie van uitsluitend een of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.
1.51 langzaam verkeer
berijders van niet-motorvoertuigen (waaronder bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen), fietsers, voetgangers en geleiders/berijders van bijvoorbeeld een paard.
1.52 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.53 oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.
1.54 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en andere openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.55 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.56 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.57 pergola
een houten bouwwerk, bestaande uit een open constructie van onderling verbonden palen en/of lattenwerk;
1.58 pop-station
een hoofdverdeelstation van waaruit de glasvezelkabels de woonwijken ingaan. Een pop (Point of Presence) is een knooppunt in een netwerk, waar zich bijvoorbeeld apparatuur (modems en servers) van een Internetprovider bevinden.
1.59 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.60 sociale huurwoning
huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd.
1.61 sociale koopwoning
een sociale koopwoning met een koopprijs vrij op naam van maximaal € 191.500.
1.62 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:
verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.63 struinpad
een onverhard of half verhard wandelpad.
1.64 uitbouw
uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.65 veranda
een met het hoofdgebouw verbonden overkapping met een vloer die niet hoger mag liggen dan de vloer van de begane grond.
1.66 voldoende parkeergelegenheid
parkeergelegenheid voor personenauto's, bestelauto's, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland', zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en - indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd - aan die wijziging.
1.67 voorerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.68 voorgevel
De naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing, of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.69 voorgevelrooilijn
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.70 vrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen vrijstaat van andere hoofdgebouwen.
1.71 wonen
Het gehuisvest zijn in een woning;
1.72 woning
een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.73 woongroep
Een groep van twee of meer meerderjarige personen die de bedoeling hebben om bestendig, voor onbepaalde tijd, een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aan te gaan. Een woongroep is georganiseerd in een formele rechtspersoon (opgericht bij notariële akte en met inschrijving bij de Kamer van Koophandel) en beschikt over een gezamenlijke rekening waarvan de vaste lasten worden betaald. Bij nieuwbouw van een woning voor een woongroep is er sprake van een initiatiefgroep waarvan de leden het recht van eerste bewoning krijgen. Elke vorm van bedrijfsmatige kamerverhuur valt hier niet onder.
1.74 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel van dat hoofdgebouw.
1.75 zorgwoning
een woning of wooneenheid die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
De loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de daknok
Het hoogste punt van een schuin dak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.9 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, waarvan 70% ook daadwerkelijk (natuurlijk) groen moet worden ingericht en in stand moet blijven;
- b. water en bijbehorende waterstaatswerken;
- c. speelvoorzieningen, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' uitsluitend een speelterrrein is toegestaan;
- d. voet- en fietspaden, waarbij fietspaden een breedte hebben van minimaal 2,4 meter en maximaal 3,6 meter en voetpaden een breedte hebben van minimaal 1,5 meter en maximaal 2,5 meter;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenverbinding' een calamiteitenontsluiting met een breedte van minmaal 3,25 m en maximaal 6 m, op welke gronden ook voet- en fietspaden zijn toegestaan;
- f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm', een geluidscherm;
- g. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van woongebied - oeverzone', onbebouwde gronden welke zijn ingericht als oever, waarbij geldt dat die gronden niet worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
- h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': parkeren in een ondergrondse of halfverdiepte parkeergarage;.
- i. ecologische voorzieningen;
- j. bruggen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het gevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in 3.1 onder d en voetpaden met een kleinere breedte dan 1,5 meter toestaan, mits:
- 1. de afwijking niet op stedenbouwkundige en verkeerskundige bezwaren stuit;
- 2. daardoor geen onevenredige hinder of overlast wordt veroorzaakt op aangrenzende percelen.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
- b. water en groen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik door langzaam verkeer ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
- c. een calamiteitenontsluiting met een breedte van van minimaal 3,25 m en maximaal 6 m
5.2 Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeerslichting, ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', één ontsluitingsweg, niet zijnde een ontsluitingsweg ten behoeve van individuele percelen, waarbij de breedte van een ontsluitingsweg maximaal 10 m bedraagt en voet- en fietspaden, waarbij fietspaden een breedte hebben van minimaal 2,4 meter en maximaal 3,6 meter en voetpaden een breedte hebben van minimaal 1,5 meter en maximaal 2,5 meter
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, damwanden, kademuren en waterstaatkundige voorzieningen;
- d. bruggen en duikers,
- e. (natuurvriendelijke) oevers.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.1 mits:
- a. de te splitsen woning gelegen is op de verdieping binnen een bestemming die "wonen" mogelijk maakt;
- b. de ontstane woonruimten een minimale gebruiksoppervlakte van 40 m2 hebben en voldoen aan de eisen en bepalingen van het Bouwbesluit 2012;
- c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- d. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- e. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivering.
7.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zij erfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;
- b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
- c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 7.2.2 onder b of c ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Artikel 8 Woongebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Woongebied" (WG) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. zorgwoningen ten behoeve van het wonen;
- c. bij deze bestemming behorende voorziening, zoals erven, tuinen, water, bruggen, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
- d. verkeer en verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn hoofdgebouwen van gestapelde woningen toegestaan.
- f. oevers.
- g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': parkeren in een ondergrondse of halfverdiepte parkeergarage.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1, mits:
- 1. de te splitsen woning gelegen is op de verdieping binnen een bestemming die "wonen" mogelijk maakt;
- 2. de ontstane woonruimten een minimale gebruiksoppervlakte van 40 m2 hebben en voldoen aan de eisen en bepalingen van het Bouwbesluit 2012;
- 3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 4. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- 5. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivering.
8.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor kamerbewoning en een woongroep. Tevens wordt tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken gerekend het recreatief verhuren van de woning aan derden voor korte perioden, tenzij voldaan wordt aan de beleidsregels particuliere recreatieve verhuur woningen Westland.
- b. Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van een aan-huis-gebonden-onderneming, mits:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden-onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
- 3. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting op eigen terrein kan worden geparkeerd;
- 4. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
- 5. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder personeel) wordt gedreven;
- 6. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- 7. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaats vinden;
- 8. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw.
- c. Voorwaardelijke verplichting:
- 1. Het gebruik van woningen en zorgwoningen op de gronden met de bestemming 'Woongebied' is alleen toegestaan indien:
- op de gronden met de bestemming Groen ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' uiterlijk binnen twee jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan een gesloten geluidscherm is gerealiseerd, en in stand wordt gehouden;
- de hoogte van het geluidscherm inclusief de grondwal waar deze op wordt geplaatst ten opzichte van hoogteligging van de wegas van de Oostelijke Randweg ten minste 3 meter bedraagt.
- 1. Het gebruik van woningen en zorgwoningen op de gronden met de bestemming 'Woongebied' is alleen toegestaan indien:
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
10.2 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
10.3 Algemene hoogtematen
Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
erfafcheidingen tussen de openbare weg en 2 meter acher de voorgevelrooilijn | 1,00 m | |
erfafscheidingen elders | 2,00 m | |
overkappingen | 3,00 m | |
straatmeubilair | 3,00 m | |
lichtmasten | 10,00 m | |
antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes | 5,00 m | |
overige bouwwerken | 3,00 m | |
vlaggenmasten | 6,00 m |
10.4 Overschrijding bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
- b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
- d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt
- e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
- f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.
10.5 Ondergrondse bouwwerken
- a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.
- c. In afwijking van het bepaalde onder a en b is ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage de bouw van een ondergrondse of halfverdiepte parkeergarage toegestaan, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m.
10.6 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
- a. Maatvoering achterzijde:
- 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
- 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
- b. Maatvoering voorzijde:
- 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
- 2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
- 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting;
- e. het veranderen van parkeergelegenheid op eigen terrein, in afwijking van hetgeen in lid 11.3 sub a is bepaald.
- f. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken en gronden voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk.
11.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.'
- c. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken en gronden voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – vuurwerkverkooppunt'.
11.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- a. Bij nieuwe ontwikkelingen (oprichting van een bouwwerk, verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) is het gebruik van gronden en bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 slechts toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van deze regels, waarbij tevens geldt dat deze parkeergelegenheid wordt aangelegd en in stand wordt gehouden conform de wijze waarop deze in de omgevingsvergunning is vergund;
- b. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien:
- 1. het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid; of
- 3. op andere wijze dan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland' en – indien deze beleidsregel gedurende de planperiode worden gewijzigd – aan die wijziging; of
- 4. door de aanvrager van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernorm(en) of aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid.
- c. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning zoals genoemd bij lid b voorschriften verbinden ten aanzien van:
- 1. de aard, plaats en inrichting van de parkeergelegenheid;
- 2. de aanwezigheid en aanduiding van parkeergelegenheid ten behoeve van invaliden.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:
- a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
- b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
- d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
- e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
- f. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- g. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
- h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden.
- i. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
- j. regels omtrent de bewoning van een woning door één afzonderlijk huishouden ten behoeve van kamerbewoning
12.2 Afwijking niet verlenen
- a. Afwijking van het bepaalde in lid 12.1 onder a tot en met i wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
- b. Afwijking van het bepaalde in lid 12.1 onder j wordt verleend, mits:
- 1. de kamerwoningen gevestigd worden op de verdieping binnen een bestemming die "wonen" mogelijk maakt;
- 2. het totaal aantal kamerbewoners niet meer dan vier per pand is;
- 3. de kamerwoningen in een pand gevestigd worden dat ten minste aan weerszijden vier panden zonder kamerwoningen heeft;
- 4. een kamerwoning een minimale gebruiksoppervlakte van 12 m2 per bewoner heeft waarbij de om te zetten woning voldoet aan de eisen en bepalingen van het Bouwbesluit 2012;
- 5. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 6. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- 7. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivering
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1.1 met maximaal 10%;
- 3. Lid 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Lid 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Wilgenbuurt'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de oostzijde van de Lier is al jaren ruimte gereserveerd voor een grote uitbreidingslocatie. De verouderde kassencomplexen maken ruimte voor een aantrekkelijk nieuw woongebied met circa 800 à 880 woningen. In het verleden zijn voor dit gebied al diverse plannen ontwikkeld die om verschillende redenen niet of slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd. Begin 2000 is de eerste woningbouw, Molensloot-west met appartementen en grondgebonden woningen, gerealiseerd. Meer recent is ten westen van de Vreeburchlaan de Hof van Vreeburch gebouwd. De gemeente heeft 7 november 2017 het bestemmingsplan Oostelijke randweg vastgesteld, op grond waarvan de nieuwe Oostelijke Randweg is aangelegd. Op 12 november 2019 is het bestemmingsplan Liermolen vastgesteld. Dit plan maakt de bouw van 340 woningen mogelijk ten westen van het plangebied Wilgenbuurt. Tevens omvat dit plan een uitwerkingplicht voor een school en 50 woningen die ten zuiden van de Wilgenbuurt zijn geprojecteerd. Het uitwerkingsplan is 5 juli 2022 vastgesteld en ligt tot en met 9 september ter inzage voor beroep..
BPD Ontwikkeling BV is voornemens om aansluitend aan Liermolen de nieuwbouwlocatie 'Wilgenbuurt' in De Lier te ontwikkelen. Hier zijn maximaal 220 woningen voorzien, inclusief maximaal 30 zorgwoningen. Wilgenbuurt is gelegen in het noordelijk deel van Molensloot-Oost. De bestaande woningen aan de oostkant van de Vreeburchlaan zijn ook onderdeel van voorliggend plan en krijgen een conserverende bestemming.
Figuur 1.1: Globale ligging deelgebieden Liermolen en Molensloot-Oost
Aangezien het plan op basis van het vigerende bestemmingsplan niet kan worden gerealiseerd, dient een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste planologisch-juridische kaders voor de woningbouwontwikkeling van de Wilgenbuurt. Daarnaast worden de bestaande woningen en bedrijven aan de oostkant van de Vreeburchlaan in voorliggend plan opgenomen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van de kern De Lier. De woningbouw van Hof van Vreeburch / Vreeburchlaan vormt globaal de westelijke grens van het plangebied. In het noorden vormt de Veilingweg de begrenzing en in het oosten de Oostelijke randweg. De zuidelijke grens wordt globaal gevormd door de ontsluitingsweg die de Wilgenbuurt en ook de buurten Liermolen en Markenborch ontsluit.
In figuur 1.2 is de globale begrenzing van het plangebied geel omkaderd. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de planverbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:
- Bestemmingsplan Landelijk Gebied (De Lier), vastgesteld 25 oktober 1994;
- Bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland, vastgesteld 19 december 2012.
- Paraplubestemmingsplan Parkeernormen, vastgesteld 20 februari 2018.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan "Wilgenbuurt" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
2.1.2 Regionaal beleid
2.1.3 Provinciaal beleid
2.1.4 Rijksbeleid
2.1.5 Conclusie
De ontwikkeling voor woningbouwlocatie Wilgenbuurt is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
2.2 Bestaande Situatie
2.2.1 Historisch ruimtelijke opbouw
De Lier is oorspronkelijk een dijkdorp, dat zich over een afstand van ruim 2 km langs De Lee heeft ontwikkeld. De eerst bekende vermelding als nederzetting is in 1201. De occupatie van het gebied vond niet plaats vanaf een dijk langs de Lee, maar vanaf grotere afstand. In de 12e eeuw werd het 'Boschblok' bedijkt, zodat de Lee haar huidige bedding kreeg. De Hoofdstraat ligt op deze dijk. Op de onderstaande afbeelding is het historisch lint nog goed zichtbaar.
Figuur 2.12: Historische kaart De Lier
De Lier neemt (met Maasdijk) qua ligging een bijzondere positie in het Westland in. Het is niet ontstaan aan het rondlopende lint van nederzettingen op zandplaten, zoals te vinden is ten noorden van de Zweth. De kern ligt juist ten zuiden van de Zweth: tussen de Zweth en Midden Delfland en aan een ecologische en recreatieve verbinding daartussen. Het is daarmee goed gelegen aan de ecologische hoofdstructuur en tussen twee belangrijke groengebieden in deze regio.
De kern kende zijn grootste groei na de jaren '50 van de vorige eeuw. Van elke buurt is herkenbaar in welke periode het is gebouwd. Gemeenschappelijk kenmerk is de kleinschaligheid van elke buurt.
Met de komst van de veiling bij Westerlee ontwikkelde De Lier zich verder aan de Lee, die dienst deed als transportwatergang naar de veiling. Dat verklaart de gestrekte vorm van het dorp en de bedrijvigheid met zijn achterkanten naar het water. Na het verdwijnen van de veiling en het transport over water, is De Lier verder gegroeid naar het noorden en het oosten. Het is een zelfstandige woon- en werkplaats aan de verbindingsweg tussen Naaldwijk en Delft.
De bebouwde kom van De Lier ligt nog altijd als een breed lint langs De Lee. De bebouwing ten zuiden van De Lee ligt ingeklemd tussen het water en de provinciale weg. De centrumfuncties bevinden zich in een deel van de Hoofdstraat aan weerszijden van de dom. In het centrum zijn nog enkele voorbeelden van de historische bebouwing. Deze overige centrumfuncties liggen langs de Sportlaan en aan de Van Rijnstraat. Het plangebied is altijd overwgend agrarisch geweest, met kastuinbouw.
De meest recente uitbreidingen van De Lier zijn Hof van Vreeburch, Molensloot West en Liermolen, die ten tijde van het opstellen van dit plan worden of reeds zijn gerealiseerd.
2.2.2 Ruimtelijk-functionele structuur
2.2.3 Verkeer
Het plangebied wordt voor wat betreft de bestaande woningen aan de Vreeburchlaan ontsloten vanaf de Veilingweg. De Veilingweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h.
Molensloot-West wordt vanuit De Lier ontsloten over de Markenborgh. Deze ontsluiting komt te zijner tijd te vervallen voor auto's, waarna die buurt voor autoverkeer zal worden ontsloten vanaf de ontsluitingsweg vanaf de Oostelijke Randweg. De woonbuurt Liermolen wordt aande noordzijde ontsloten vanaf de Veilingweg en in de toekomst ook via de ontsluitingsweg vanaf de Oostelijke Randweg. De huidige ontsluitingen binnen het gebied ten zuiden van de Molensloot zijn doodlopende tuinderspaden voor bestemmingsverkeer. Zij takken aan op de Lierweg. Deze weggetjes zijn smal met een groenberm en fruitbomen of wilgen. Vanuit het bestaande dorp loopt langs de Lee een langzaam verkeersroute die aantakt op de routes noord-zuid in de ecologische zone van de Blakervaart. Dit zijn de routes naar buiten en ze zijn belangrijk om het recreatieve Midden-Delfland te ontdekken via de groen/blauwe verbindingen van de NNN richting de natuur-/recreatiegebieden in de omgeving.
De Lier heeft geen treinstation. Bus 32 is de enige openbaar vervoersverbinding (Delft, Station – Naaldwijk, Verdilaan) en heeft 8 haltes verspreid door het dorp. Via de Burgemeester van der Goeslaan (N223) is De Lier aangesloten op de A4 en de A20. Delft, Rotterdam en Den Haag liggen in een straal van 30 minuten.
2.3 Gebiedsvisie
2.3.1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Voor de planvorming is het document `Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader´ opgesteld waarin de belangrijkste randvoorwaarden en ambities voor de ontwikkeling van Liermolen en Molensloot zijn genoemd. Deze vormen het kader voor de ontwikkeling van het plan. De belangrijkste uitgangspunten uit de samenwerkingovereenkomst (SOK) die ruimtelijk relevant zijn voor het plan Liermolen en Molensloot zijn hieronder wergegeven:
- circa 800 woningen, waarvan circa 20 procent sociale appartementen;
- waarvan circa 350 woningen in Liermolen en circa 450 woningen in Molensloot
- aansluiten bij recente ontwikkelingen en inpassen van bestaande kavels en wegen;
- voldoen aan PVS openbare ruimte van de gemeente Westland;
- Westlands verkeers- en vervoersplan met parkeernorm 'rest bebouwde kom';
- grondgebruiksnormen: 8,97% water, 12% groen, 3,28% spelen (inclusief 0,28% compensatie Hof van Vreeburch), 21,75% verharding, 53% uitgeefbaar en 1% onvoorzien. De eis voor openbaar groen omvat 35 m2 per woning;
- 35 m2 groen per woning;
- aansluiten bij de programmaverdeling zoals vastgesteld in woonvisie Westland;
- programma: 20% sociale huur, 6% sociale koop, 9% bereikbare koop, verder indicatief 20% middeldure koop, 45% dure koop. Aanvulllend aan het sociale programma worden 25 sociale koopwoningen die voorzien waren in Duingeest maar nietzijn gerealiseerd in het plan Liermolen gerealiseerd.;
De belangrijkste ambities zijn:
- gevarieerd woningbouwprogramma inclusief maximaal 30 zorgwoningen;
- eigen identiteit van de wijk;
- herkenbare buurtjes;
- maken van groene pleintjes in woonbuurten;
- goede aansluiting op groen-blauwe structuren in de nabijheid van het plangebied;
- aansluiting op regionaal fietsnetwerk in Midden Delfland;
- hart voor de wijk;
- dorpse sfeer in uitstraling en architectuur aansluitend bij karakter van De Lier;
- duurzaamheid en zongericht verkavelen;
- klimaatbestendigheid en een robuuste waterstructuur;
- vraag gestuurde ontwikkeling, met inachtneming van de gemeenteljke Woonvisie.
2.3.2 Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader
Het document 'Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader' dat is opgesteld voor het plan Liermolen- Molensloot, is als bijlage 1 is bijgevoegd. Het plan wordt gefaseerd gerealiseerd. Onderhavig bestemmingsplan omvat het noordelijk deel van Wilgenbuurt. Het plangebied wordt in samenhang met het gehele plan Liermolen - Molensloot in deze paragraaf beknopt beschreven. Voor een nadere toelichting verwijzen we naar bijlage 1. Het document 'Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader is de onderlegger voor de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig plan en geeft een indruk van de mogelijke toekomstige invulling.
Het concept van de wijk bestaat uit belangrijke structurerende lijnen, plekken en vlakken. De lijnen: de Molenslootzone in oost-westrichting en Tuinderslanen in noord-zuidrichting, vormen als het ware een assenkruis en zijn de verbindingen naar buiten. De Molenslootzone is vanaf de oostelijke Randweg de hoofdentree van de wijk. Hier ga je naar buiten en naar huis! De Tuinderslanen ademen historie uit en zijn langzame verkeersroutes om het tuindersverleden uit dit gebied te proeven.
Naast lijnen zijn er plekken: de Tuinen, Vlasland, Wilgenplas en Haven, die elke buurt een eigen karakter en identiteit geven. Dit zijn de belangrijkste ontmoetingsplekken waar mensen samen komen. Elke plek heeft een eigen karakter, zoals sport- en spel en educatie voor de Tuinen. In Vlasland is ruimte voor avontuurlijk spelen en klimaatadaptatie. Het Haventje is het vertrekpunt voor waterrecreatie en mogelijk horeca en de Wilgenplas is een plek om te genieten van de stilte en de natuur.
En tot slot zijn er de vlakken: de woonbuurten Vlasbuurt, Wilgenbuurt en Havenbuurt met een eigen sfeer en structuur. Voor de Vlasbuurt is het onderliggende landschap aangegrepen om aansluiting te vinden op de bestaande buurten. Deze noord-zuidrichting wordt versterkt door rechte bomenrijen en sloten in die richting. Voor de Wilgenbuurt is het karakter van smalle weggetjes, sloten, wilgenrijen en bruggetjes, dat veel voorkomt in het Westland, inspiratie geweest voor de planvorming. Dit profiel bepaalt de hoofdopzet van de buurt en ligt rondom, zodat er een groot eiland ontstaat waarbinnen wordt gewoond. Voor de Havenbuurt is de mooie plek aan de Lee, met ligplaatsen en openbare terrassen bepalend. Om dat kracht bij te zetten komen de routes, onder andere een mooie laan, in de buurt uit op die kade. Voor de rest is aangesloten op de bestaande verkavelingsrichting en zijn bestaande woningen ingepast.
De ontwikkelvisie voor Liermolen-Molensloot is weergegeven in figuur 2.14. Het plangebied Liermolen, waarvoor in 2019 een bestemmingsplan is opgesteld is met een rode contour aangegeven. De Wilgenbuurt voor zover gelegen in voorliggend plan en de bestaande woonpercelen aan de Vreeburchlaan zijn weergegeven met een gele contour. Dat deelgebied wordt hieronder kort beschreven. Voor een nadere toelichting en inzicht in de andere deelgebieden wordt verwezen naar de Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader die als bijlage 1 is bijgevoegd.
Figuur 2.14: Ontwikkelvisie Liermolen-Molensloot
2.3.3 Beeldkwaliteit
In het uitbreidingsgebied ten oosten van De Lier zijn al verschillende bouwprojecten gerealiseerd en vinden nog steeds nieuwe ontwikkelingen plaats. Daarnaast blijven bepaalde delen in eigendom van privé- eigenaren, waar het plan niet direct invloed op kan hebben. Er is een palet van sferen en architectuurstijlen ontstaan. Al deze gebieden vallen buiten het 'ontwerp-gebied', maar hebben wel invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Om de kwaliteiten van de bestaande- en nieuwe woningen zo goed mogelijk te benutten is het niet mogelijk om het gehele gebied als eenheid te ontwerpen. We beschouwen het gehele gebied als een Westlandse Tuin, waarin verschillende delen van de tuin hun eigen sfeer en karakter hebben. Het 'ontwerp-gebied' vult de lege ruimtes op, zodat alle losse bebouwingsstructuren aan elkaar gesmeed worden. In bijlage 1 wordt dit uitgebreid beschreven.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
3.1.1 Wettelijk kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
3.1.2 Onderzoek
Aan de hand van de VNG-Uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) is voor Liermolen-Molensloot onderzocht in hoeverre het plangebied wordt beïnvloed door bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied. Dit is gedaan op basis van de in de VNG-uitgave opgenomen richtafstanden die tussen bedrijfsactiviteiten en woningen moeten worden aangehouden. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 2.
In het onderzoek is een kaart opgesteld, waarin de diverse richtafstanden van relevante bedrijven zijn ingetekend. Bij het opstellen van de kaart en het intekenen van de contouren is uitgegaan van een maximale planologische invulling van de vigerende bestemmingen. Wanneer buiten de aangegeven richtafstanden woningen worden geprojecteerd kan er van worden uitgegaan, dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat de bestaande glastuinbouwbedrijven inclusief silo’s binnen het plangebied verdwijnen.
Figuur 3.1: Contouren milieuzonering
Uit figuur 3.1 volgt dat aan de noord- en oostkant van het plangebied woningen zijn geprojecteerd in de zone die optreedt vanwege het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland, waarin is bepaald, dat de afstand van een wkk-installatie en een (natte) koeltoren tot een woning minimaal 65 meter moet bedragen. Er is een warmtekrachtkoppeling installatie aanwezig bij het bedrijf aan de Veilingweg 12 en bij het bedrijf aan de Kasteelweg 1.
In dat kader wordt aanvullend aan het onderzoek opgemerkt, dat in bijlage 2 van de VNG-Uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (nummer 20, total energy installaties) in een gemengd gebied ten opzichte van wkk-installaties een minimaal aan te houden afstand geldt van 30 meter vanwege het aspect geluid. Voor de aspecten geur, gevaar en stof is de minimaal aan te houden afstand 0 meter in een gemengd gebied. De woningen zijn op een grotere afstand dan 30 meter vanaf de wkk-installatie geprojecteerd.
De VNG-handreiking houdt ten aanzien van glastuinbouwbedrijven minimaal aan te houden afstanden aan van 30 meter voor geluid en 10 meter voor geur, stof en gevaar. Deze afstanden gelden voor een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Er is in het noordelijk en oostelijk deel van het plangebied, zoals gemotiveerd in bijlage 2 sprake van een gemengd gebied. De afstandsstap kan met 1 stap worden verlaagd als er sprake is van gemengd gebied; 30 meter wordt dan 10 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan. Die contour is derhalve niet in figuur 3.1 weergegeven.
In het plan zijn in het zuidoostelijk deel via een uitwerkingsplicht maatschappelijke voorzieningen en woningen toegestaan, zoals een school, peuterspeelzaal e.d. Deze gronden zijn op de verbeelding bestemd als Gemengd - Uit te werken. Deze gronden liggen nabij de Oostelijke Randweg en ten zuiden van de ontsluitingsweg van de woonbuurt. Vanwege de ligging nabij de Oostelijke Randweg en de ontsluitingsweg wordt de locatie gezien als gemengd gebied, omdat in de VNG-Handreiking Bedrijven en milieuzonering (2009) gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, wordn beschouwd als behorend tot het omgevingstype gemengd gebied. Maatschappelijke voorzieningen kunnen op basis van de VNG-handreiking worden beschouwd als maximaal categorie 2-activiteiten. Hierbij geldt bij een gemengd gebied dat ten minste 10 meter afstand moet worden gehouden tussen de perceelsgrens en de meest nabij gelegen gevel van een woning. Aan deze afstand wordt voor de Wilgenbuurt ruimschoots voldaan.
Voor de gronden aan Vreeburchlaan 3/3B is in het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland (2012) een bedrijfsbestemming opgenomen waarbinnen bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Er geldt een richtafstand van 30 meter vanaf de grens van het bedrijfsperceel (uitgaande van een gemengd gebied) tot de dichtsbijzijnde gevel van woningen. Aan deze afstand wordt voldaan. Er zijn geen nieuwe woningen geprojecteerd binnen deze richtafstand.
3.1.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet wordt beïnvloed. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan voor de aspecten stof, geur, gevaar en geluid. We merken op dat op de aspecten geluid en veiligheid nader wordt ingegaan in de paragrafen 3.2 en 3.4.
3.2 Geluid
3.2.1 Wettelijk kader
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
3.2.2 Onderzoek
In verband met de voorgenomen ontwikkeling van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek benodigd naar geluid vanwege omliggende wegen. Er is geen onderzoek nodig naar geluid vanwege spoorverkeer of industrielawaai. Het onderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd.
Het onderzoek heeft tot doel om inzicht te verschaffen in de geluidniveaus op de te projecteren woningen. Het gaat hierbij om de geluidinvloed van omliggende wegen waarvan de geluidzone ingevolge de Wet geluidhinder over het plangebied ligt en relevante 30 km wegen. De aldus vastgestelde geluidniveaus toetsen we vervolgens aan de geldende grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder en vereisten die volgen uit gemeentelijk geluidbeleid.
Daarnaast is in het akoestisch onderzoek in beeld gebracht wat de akoestische gevolgen zijn van verkeer van en naar het plangebied. Hiertoe is de geluidbelasting op bestaande woningen langs de weg waarop het plan direct wordt ontsloten in beeld gebracht voor de plansituatie 2031 en de autonome situatie 2031 (= situatie waarin het plan geen doorgang vindt) en zijn deze geluidbelasting vervolgens met elkaar vergeleken.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Oostelijke Randweg ten hoogste 58 dB (na aftrek ex artikel 110g Wgh) bedraagt. De geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe ontsluitingsweg op het plan bedraagt ten hoogste 51 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De geluidbelasting vanwege de Veilingweg en Kasteelweg is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gelet op de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege het geluid van de Oostelijke Randweg en de nieuwe ontsluitingsweg, dient te worden onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn.
Op zowel de Oostelijke Randweg als de nieuwe ontsluitingsweg, wordt al geluidreducerend wegdek toegepast. Verdergaande bronmaatregelen zijn vanuit civieltechnische overwegingen (slijtage, onderhoud) niet realistisch. Om de geluidbelasting ter plaatse van de beoogde woningen te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, is een hoog geluidscherm nodig (> 8 meter). Een dergelijk hoog scherm is ruimtelijk gezien in deze (stedelijke) omgeving niet gewenst. In het kader van de Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitskader Lier-Molen-Sloot (bijlage 1), is onderzocht welke schermhoogte nog wel ruimtelijk inpasbaar is. Hieruit volgt dat een scherm met een hoogte van 3 meter landschappelijk/stedenbouwkundig acceptabel is.
Zonder toepassing van het scherm is voor circa 200 woningen sprake van een geluidbelasting boven de 48 dB vanwege de Oostelijke Randweg. Met toepassing van het scherm is voor circa 113 woningen sprake van een geluidbelasting boven de 48 dB vanwege de Oostelijke Randweg. Een scherm langs de nieuwe ontsluitingsweg ontmoet bezwaren van landschappelijke en verkeerskundige aard.
Verder volgt uit het onderzoek dat wordt voldaan aan de voorwaarden die volgen uit het gemeentelijk geluidbeleid, waarvoor bij de verdere uitwerking van het plan nog wel aandacht dient te zijn voor voldoende aanwezigheid van geluidluwe gevels.
Hogere waarde
Gezien het voorgaande kan B&W overwegen hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder vast te stellen, te weten:
Oostelijke Randweg:
- ten hoogste 58 dB voor circa 113 woningen
Ontsluitingsweg:
- ten hoogste 51 dB voor circa 2 grondgebonden woningen.
Hierbij is rekening gehouden met een geluidscherm van 3 meter langs de Oostelijke Randweg, een en ander in overeenstemming met Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader Lier-Molen-Sloot.
Wat betreft de geluidinvloed van de verkeersaantrekkende werking, blijkt dat er op de nabijgelegen geluidgevoelige bestemmingen maximaal een geluidtoename van 1,2 dB ten opzichte van de autonome situatie optreedt. Deze hoogste geluidtoename treedt op bij de appartementen. De hoogste geluidtoename is lager dan 1,5 dB. Analoog aan de Wet geluidhinder is geen sprake van een significante geluidtoename. De geluidsituatie wordt aanvaardbaar geacht.
3.2.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Er wordt voor de genoemde woningen een hogere waarde besluit genomen, waarvoor een hogere waarde procedure wordt opgestart.
3.3 Luchtkwaliteit
3.3.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ug/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ug/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ug/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ug/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ug/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ug/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
3.3.2 Onderzoek
Het woningbouwplan Wilgenbuurt wordt aangemerkt als een woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt een dergelijke locatie aangewezen als locatie die niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit (voorschrift 3B.2 van Bijlage 3a van die regeling). De voorwaarde is dat die woningbouwlocatie in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat.
Gezien de aard en de omvang van het onderhavige bouwplan (met maximaal 220 woningen ruimschoots onder de 1.500 woningen) is het dus uitgesloten, dat het bouwplan leidt tot een in betekenende mate bijdragen aan de concentraties fijn stof en NO2.
Tevens is het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied beoordeeld via de NSLMonitoringstool. Met de NSL-monitoringskaart (www.nsl-monitoring.nl/viewer/) is een toetsing van het plangebied met betrekking tot de luchtkwaliteit gedaan voor de jaren 2020 en 2030. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de toetsing weergegeven voor de waarden langs de Kasteelweg.
De norm voor PM10 en NO2 is 40ƒÊg/m3 en die voor PM2,5 is 25 ƒÊg/m3. De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed. Het aspect luchtkwaliteit is op grond van bovenstaande geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.3.3 Conclusie
Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd, titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming. Omdat op alle beoordelingspunten ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden kan eveneens worden geconcludeerd dat sprake is van een "goede ruimtelijke ordening".
3.4 Externe Veiligheid
3.4.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
3.4.2 Onderzoek
3.4.3 Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen kan (gaan) plaatsvinden. Deze weg heeft geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour, het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmeringen.
De hoogte van het groepsrisico van de wegen bevindt zich onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde en zal in de toekomstige situatie toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes is verantwoording van het groepsrisico verplicht (beschouwen elementen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid). Met inachtneming van de verantwoording (zie paragraaf 3.4.2.2) vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor uitvoering van het plan.
3.5 Water
3.5.1 Wettelijk kader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
- Nationaal waterplan
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Visie Ruimte en Mobiliteit;
- Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
- de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
- aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
- het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
- tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
- de waterveiligheid;
- het waterbeheer;
- de waterkwaliteit;
- het zuiveren van afvalwater.
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
- 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
- 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
- 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
- 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
- Beleidskader omtrent water;
- Veiligheid en waterkeringen;
- Waterkwantiteit;
- Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
- Onderhoud en bagger;
- Watersysteemkwaliteit en ecologie;
- Afvalwater en riolering;
- Klimaatadaptie.
Gemeentelijk beleid
Voor de watersystemen in de gemeente is door de raad het Waterplan Westland, “Westlands Water, nu en later”, vastgesteld. Op 3 februari 2015 is daarvoor het nieuwe uitvoeringsprogramma vastgesteld dat in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Delfland zal worden uitgevoerd.
In dit Waterplan Westland staan drie thema’s centraal:
- het terugdringen van de kans op wateroverlast;
- het verbeteren van de waterkwaliteit;
- het verhogen van de belevingswaarde van het water, zodat Westlanders meer kunnen genieten van de watergangen in de openbare ruimte.
Deze drie thema’s gaan dus primair over het houden van droge voeten, over de boezemwatergangen en het beleefbaar maken van water in de openbare ruimte en groenvoorzieningen en het zichtbaar maken van water. Praktisch gezien komt dit erop neer dat er grond wordt vrijgemaakt voor de opvang van overtollig water in polder- en boezemgebieden. Ook dient de wateraanvoer in droge perioden te worden verbeterd en dient er rekening te worden gehouden met versterking van waterkeringen en grondwateroverlast.
Daarnaast wordt er extra aandacht gegeven aan de chemische waterkwaliteit (waaraan op dit moment niet wordt voldaan vanwege het afvalwater van glastuinbouwbedrijven, heftige buien, kwel en bestrijdingsmiddelen) en ecologische waterkwaliteit (natuurvriendelijke oevers, visvriendelijke voorzieningen aanleggen en bij onderhoud en beheer rekening houden met de ecologische functie). Verder wordt aandacht gegeven aan de cultuurhistorische waarde van het water (gebruik in het verleden) en recreatief water, waarbij de gemeente Westland nog meer wil inzetten op een recreatief vaarcircuit.
3.5.2 Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd, waarin de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woningbouwlocatie zijn opgenomen. Dit onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd. De beschreven randvoorwaarden hebben als uitgangspunt gediend bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan en het waterhuishoudingsplan (zie bijlage 6) voor geheel Lier-Molen-Sloot, dat in 2018 is opgesteld. Er is in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland in 2022 een waterhuishoudkundig plan opgesteld voor de Wilgenbuurt (zie bijlage 7), waarbij het rapport uit 2018 als basis heeft gediend.
Hieronder wordt eerst ingegaan op de waterhuishoudingsaspecten van het plan en daarna zijn de belangrijkste thema's van het Hoogheemraadschap van Delfland uitgewerkt. De peilen zijn weergegeven in figuur 3.3.
Waterhuishouding
Waterhuishoudkundge situatie
Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Oude Lierpolder. In de Oude Lierpolder ligt de kern De Lier en verder is een groot deel van de polder in gebruik als glastuinbouw gebied. Ook het projectgebied is in gebruik geweest als glastuinbouwlocatie. De Oude Lierpolder bestaat uit 10 peilgebieden. Het projectgebied ligt voornamelijk in peilgebied I met een vast peil van 1,85 m-NAP. In het gebied liggen twee gebieden met een lager peil en een gebied met een hoger peil. Rond de Vreeburchlaan wordt een peil gehandhaafd van 2,15 m-NAP en rond de Laan van Adrichem wordt een peil gehandhaafd van 2,00 m-NAP. Deze lagere peilen zijn noodzakelijk vanwege de geringe drooglegging in de bestaande situatie. Aan de zuidkant ligt een gebied met een hoger peil en indien mogelijk wordt dit peil bij de ontwikkeling opgeheven. Aan de zuid- en oostkant van het gebied ligt de Boezem met een peil van 0,43 m-NAP.
Figuur 3.3.: Peilen projecgebied
Er liggen twee primaire watergangen in het ontwikkelingsgebied. Een primaire watergang ligt aan de Veilingweg en een tweede primaire watergang stroomt in het midden van het gebied. Deze voeren af naar het gemaal van de Oude Lierpolder van Hoogheemraadschap van Delfland aan de oostkant. De capaciteit van het gemaal bedraagt 124 m3/min. Nabij het gemaal ligt verder een sifon die de boezem ter plaatse kruist.
Verharde oppervlakken en watercompensatie
In de bestaande situatie was voornamelijk glastuinbouw (verhard) oppervlak aanwezig. De oorspronkelijke inrichting van het gebied is weergegeven in figuur 3.4. De verharde oppervlakken in de oorspronkelijke situatie zijn opgenomen in tabel 3.1. Het werkelijke percentage oppervlaktewater is beduidend lager.
Figuur 3.4: Inrichting oospronkelijke situatie Lier-Molen-Sloot
Tabel 3.1: Oorspronkelijke verharding Lier-Molen-Sloot (m2)
Uit het waterhuishoudkundig plan uit 2022 volgt dat het plangebied van voorliggend bestemmingsplan in de oorspronkelijke situatie circa 93% verhard was.
Inrichting van het watersysteem
De inrichting van het nieuwe watersysteem wordt bepaald aan de hand van het beleid en de eisen van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het uitgangspunt is om het gebied dusdanig in te richten dat rijdend onderhoud mogelijk is. Alleen bij bredere watergangen en indien de inrichting niet anders toelaat wordt uitgegaan van varend onderhoud.
Ontwatering
De grondwaterstand in de Oude Lierpolder varieert volgens het peilbesluit tussen de 40cm en circa 80 a 120 cm onder maaiveld. De lagere grondwaterstanden onder maaiveld worden aangetroffen aan de westkant van de polder en niet in het projectgebied. Door de hogere stijghoogte in het eerste watervoerend pakket moet rekening gehouden met een situatie van kwel in de Oude Lierpolder.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit in het gebied is regulier bepaald door het Hoogheemraadschap van Delfland. De waterkwaliteit in het gebied wordt gekenmerkt door een hoge voedselrijkheid. De nutriëntengehalten in het gebied overschrijden de normen. De huidige waterkwaliteit wordt mede bepaald door het gebruik van de polder door glastuinbouwbedrijven.
Thema Veiligheid en waterkeringen
Uitgangspunten
Van alle waterkeringen zijn het waterstaatswerk, de beschermingszones en het profiel van vrije ruimte op de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven en in de regels geborgd. Binnen de dubbelbestemming 'waterkering' zijn geen ontwikkelingen mogelijk, die met de functie waterkering conflicteren.
Planspecifiek
Zonder watervergunning mag nabij een waterkeringen conform de Keur Delfland niet worden gebouwd. In de beleidsregels is opgenomen onder welke voorwaarden een watervergunning wordt verleend. Het projectgebied grenst met name aan de zuidkant aan de boezem. De leggerzonering is weergegeven in onderstaande figuren. In deze zone gelden beperkingen voor uit te voeren werkzaamheden en te realiseren bebouwing. Deze zone ligt buiten de plangrenzen van voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 3.5 Zones waterkering
Figuur 3.6: Waterkeringen Delfland
Thema Voldoende water
Uitgangspunten
De kans op wateroverlast neemt niet toe als gevolg van de mogelijkheden in het ruimtelijk plan.
- extra verharding wordt gecompenseerd, zodat de afvoer niet toeneemt. Hierbij is de voorkeursvolgorde:
- a. binnen het plangebied én binnen de waterhuishoudkundige eenheid,
- b. buiten het plangebied maar binnen de waterhuishoudkundige eenheid,
- c. buiten de waterhuishoudkundige eenheid maar binnen de polder.
- Compensatie wordt berekend middels de Watersleutel.
De structuur van het watersysteem verslechtert niet:
- er ontstaan geen doodlopende watergangen.
- de afmetingen van watergangen zijn voldoende ruim.
Planspecifiek
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe én de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Volgens het stand-still beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van ontwikkeling. Daarom moeten gevolgen van de ontwikkeling gecompenseerd worden, binnen het plangebied.
Door de aanpassing van de functie van het gebied van glastuinbouw naar stedelijk gebied, moet aan een hogere norm worden voldaan. Hierover heeft in het kader van het waterhuishoudingsplan overleg plaatsgevonden met het waterschap. Dit is meegenomen bij het bepalen van de toekomstige wateroppervlakte.
De structuur van het watersysteem mag door het plan niet verslechteren. Hierbij moet worden gedacht aan het waarborgen van de aan- en afvoercapaciteit en de doorstroming en het voorkomen van versnippering, doodlopende watergangen en structuurwijzigingen, die het functioneren en het beheer van het watersysteem negatief beïnvloeden. Het is ongewenst, dat door het ruimtelijke plan een toename van de waterafvoer uit een gebied ontstaat.
Daar waar mogelijk worden in de toekomstige situatie de afwijkende peilen verlaten, en worden de gebieden toegevoegd aan peilgebied I met een vastgesteld peil van 1,85 m-NAP. Rond de Vreeburchlaan wordt het afwijkende peil gehandhaafd in verband met de drooglegging van bestaande percelen. Bij de nadere uitwerking van het gebied wordt gedetailleerd bepaald voor welke bestaande kavels de onderbemaling nog noodzakelijk is in de toekomstige situatie.
De Molensloot, de primaire watergang centraal in het gebied van oost naar west wordt verbreed naar 10 meter. Vanuit de plandelen voeren de watergangen af op de Molensloot. Bij de inrichting van het watersysteem zijn de Keur en beleidsregels van Hoogheemraadschap van Delfland leidend.
Tussen het plangebied en de boezem wordt door derden de oostelijke randweg gerealiseerd. Tussen de randweg en de boezem wordt verder een waterberging aangelegd. Hierin wordt een deel van het historisch tekort aan waterberging voor de kern De Lier van 6.500 m2 gerealiseerd. De benodigde kunstwerken die de randweg kruisen zijn in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland bepaald. Hier zijn duikers met grote afmetingen noodzakelijk. De nieuwe kunstwerken in de Molensloot krijgen allemaal een minimale doorvaarthoogte van 1,0 m, een doorvaartbreedte van 6,0 m en een doorvaartdiepte van 1,0 m. Dit komt overeen met de duikers onder de Oostelijke Randweg.
De nieuwe inrichting van het gebied is weergegeven in figuur 3.7.
Figuur 3.7: Inrichting nieuwe situatie Lier-Molen-Sloot
In het waterhuishoudkundig plan uit 2022 is aangegeven dat om een goede doorstroming te garanderen vier duikers worden aangelegd. Daarnaast wordt de duiker onder de Oostelijke Randweg verlengd tot aan het toekomstige oppervlaktewater. In het gebied worden vijf bruggen aangelegd, waarvan één verkeersbrug, twee erftoegangsbruggen, een fiets- en voetgangersbrug en één voetgangersbrug. In figuur 3.8 is het watersysteem weergegeven met bruggen en duikers. Er wordt tenslotte een scheiding aangebracht met de watergang aan de Vreeburchlaan. Het gehele projectgebied zelf krijgt daardoor een peil van 1,85 m-NAP.
Figuur 3.8: Toekomstig watersysteem met bruggen en duikers
De verharding in de nieuwe situatie voor geheel Lier-Molen-Sloot is bepaald op basis van de ontwikkelvisie en het beeldkwaliteitsplan van 2017. De verhardingsoppervlakken zijn opgenomen in tabel 3.2.
`
Tabel 3.2: Oppervlakken nieuwe situatie (m2)
Voor het verhard oppervlak van het plangebied Wilgenbuurt geldt dat die in onderstaande tabel is weergegeven gebaseerd op inrichtingstekening die als onderlegger heeft gediend voor het bestemmingsplan.
Tabel 3.3: Toekomstige Verharding Wilgenbuurt
Van het wateroppervlak is 941 m2 gereserveerd voor compensatie van verhard oppervlak van Hof van Vreeburch. Dit komt overeen met 0,3% wat toegerekend moet worden aan Hof van Vreeburch. Het wateroppervlak van 8,5% is niet evenredig verdeeld over de deelplannen. Doordat in Deelplan 1 een percentage gerealiseerd wordt van 9,6%, in deelplan 2 6,4% en in deelplan 3 9,1% wordt aangelegd kan gemiddeld genomen de fasering prima per deelplan worden uitgevoerd. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling het verhardingspercentage afneemt in het gebied terwijl het percentage oppervlaktewater beduidend wordt vergroot.
Ondanks dat het gebied uit meerdere peilgebieden bestaat was voor het plangebied indicatief bepaald wat de wateropgave is met behulp van de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de wateropgave 736 m3 bedraagt. De in het huidige plan opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater voldoet zeer ruim aan deze wateropgave. Zoals in het waterhuishoudingplan is afgesproken (zie pagina 11 van bijlage 6) is samen met het waterschap bepaald om in het bestemmingsplan uit te gaan van een minimaal te realiseren wateroppervlak in het gebied van 6,5% en oppervlak aan wadi’s van 1,5% van het gebied, mits deze oppervlakken goed verankerd worden als bestemming waterberging. Dit is gebeurd in lid 8.2.1.
De onderbemaling aan de Vreebuchlaan ligt voor een deel binnen de toekomstige ontwikkeling. In de oorspronkelijke situatie werd zowel vanuit glastuinbouw- als vanaf de woningen geloosd op de onderbemaling. Het verhard oppervlak bedroeg circa 2,35 ha bij een wateroppervlak van ruim 1400 m2. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak af tot circa 3.450 m2 bij een wateroppervlak van 686 m2. Daardoor neemt de berging in de onderbemaling naar verhouding toe. De gemaalcapaciteit voor de onderbemaling blijft in stand waardoor de situatie voor de betreffende percelen verbeterd ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Bij de uitwerking van fase 2 wordt de toekomstige situatie rond de Laan van Adrichem beoordeeld. Ook daar is het uitgangspunt dat als de onderbemaling in stand moet worden gehouden, de situatie niet mag verslechteren ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.
Tijdens de ontwikkeling dient de realisatie van oppervlaktewater gelijke tred te houden met realisatie van de ontwikkeling zodat geen bergingstekort kan ontstaan. Tijdens de voortgang van de ontwikkeling wordt een waterbalans continu bijgehouden en na elke wijziging geactualiseerd. De structuur van het oppervlaktewater dient verder zodanig te worden gerealiseerd dat de waterkwaliteit ook niet in een tijdelijke situatie negatief wordt beïnvloed. In een later stadium wordt de fasering van de ontwikkeling en de voortschrijdende realisatie van oppervlaktewater nader uitgewerkt. Aan de primaire watergangen in het gebied worden geen grote wijzigingen doorgevoerd waardoor de hoofdstructuur te allen tijde in stand blijft. Daardoor kan fasegewijs de nieuwe structuur worden aangebracht.
In overleg met het waterschap is in 2018 bepaald om in het bestemmingsplan uit te gaan van een minimaal te realiseren wateroppervlak in het gebied van 6,5% en een wadioppervlak van 1,5% van het gebied, waarbij deze wadi oppervlakken goed verankerd worden. Met een percentage aan oppervlaktewater van 9% en een percentage aan wadi’s van 2,5% voldoet het projectgebied hier ruim aan, zie figuur 3.9 en tabel 3.3.
Figuur 3.9: Vlakkenkaart
Tabel 3.3: Toekomstige Verharding
Thema Grondwater
Uitgangspunten
Indien de locatie niet optimaal is wat betreft bodem en grondwatersituatie, is onderzocht met welke duurzame maatregelen de locatie geschikt te maken is. In zettingsgevoelige gebieden worden geen gebruiksfuncties ontwikkeld die een lager waterpeil vereisen.
Planspecifiek
Delfland draagt zorg voor de afvoer van eventueel door de gemeente ingezameld grondwater via het oppervlaktewater en beïnvloedt via het peil van het oppervlaktewater de grondwatersituatie. Een ontwikkeling mag geen negatieve gevolgen hebben voor de grondwatersituatie op omliggende percelen. In het plangebied zijn enkele locaties gevoelig voor wateroverlast, zie figuur 3.10.
Figuur 3.10: Gevoelige locaties
Bij de nieuwe inrichting wordt rekening gehouden met een minimale drooglegging van 1 meter conform de eisen van de gemeente Westland. De Oude Lierpolder is van oudsher een gebied dat onderhevig is aan bodemdaling. De bodem bestaat voornamelijk uit klei. In de afgelopen 50 jaar is de bodem in de polder tot 0,5 meter gedaald.
Op basis van een geotechnisch advies wordt de inrichting dusdanig gerealiseerd dat wordt voldaan aan de restzettingseisen van de gemeente Westland. Voor de openbare ruimte geldt een restzettingseis van 10 cm in 30 jaar, met uitzondering van het groen waar een restzettingseis van toepassing is van 30 cm. In het geotechnisch advies is het gebied LierMolenSloot opgedeeld in 5 delen met een eigen voorbelasting advies. De netto ophoging in het gebied varieert van enkele cm tot circa 1,3 m. De maximale netto ophoging krijgt daarbij een tijdelijke overhoogte van 1,3 meter waarbij tevens verticale drainage wordt toegepast als maatregel om de zetting te versnellen.
Drainage wordt alleen aangelegd indien dit noodzakelijk is om aan de eisen met betrekking tot ontwatering te voldoen. Er moet echter gewaakt worden voor het onnodig verlagen van grondwaterstanden ten opzichte van de bestaande situatie om extra bodemdaling te voorkomen. Daar waar uit het oogpunt van klimaatbestendigheid water geborgen wordt in wegcunetten of wadi’s wordt specifiek naar de ontwatering gekeken, omdat de infiltratiecapaciteit naar de ondergrond beperkt is in het gebied.
Thema Onderhoud
Bij watergangen, waterkeringen en natte ecologische zones wordt conform de Keur ruimte voor onderhoudsstroken gereserveerd. Deze worden vrijgehouden van bebouwing en obstakels (o.a. bomen). De Keur heeft een zelfstandige werking. De belangrijkste eisen zijn opgenomen in tabel 3.4.
Tabel 3.4.: Minimale afmetingen
Het uitgangspunt is om het gebied dusdanig in te richten dat rijdend onderhoud mogelijk is. Alleen bij bredere watergangen en indien de inrichting niet anders toelaat wordt uitgegaan van varend onderhoud waarbij dan de inrichtingseisen uit tabel 3.5. worden gehanteerd voor varend onderhoud.
Tabel 3.5: Onderhoudsstroken
Thema Waterkwaliteit
Uitgangspunten
- het ruimtelijk plan leidt niet tot een achteruitgang van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.
- er is aandacht voor diffuse verontreinigingen, deze mogen niet leiden tot een achteruitgang van de waterkwaliteit.
- waar mogelijk worden natte ecologische zones op de verbeelding als water bestemd.
Planspecifiek
De waterkwaliteit mag volgens het stand-still principe door de ontwikkeling niet negatief worden beïnvloed. Zowel bij de inrichting van het gebied en de bebouwing als bij de inrichting van het watersysteem wordt rekening gehouden met het aspect waterkwaliteit.
Minimaal standstill: Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Belangrijk uitgangspunt is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstill). Dit geldt zowel voor waterkwantiteit (oppervlaktewater, grondwater) als voor waterkwaliteit. Uiteraard mag de veiligheid van waterkeringen ook niet verslechteren.
Door realisatie van het plan en door de afname van glastuinbouw wordt de waterkwaliteit positief beïnvloed, onder andere door de inrichting van natuurvriendelijke oevers. Kleine kavelsloten worden vervangen door brede watergangen en de doorstroming wordt verbeterd door afkoppelen van hemelwater.
Thema afvalwater en riolering
Wijze van afwatering
In de nieuwe situatie wordt woningbouw gerealiseerd met een gescheiden rioleringssysteem. Het hemelwater in de wijk wordt ingezameld en afgevoerd naar oppervlaktewater. Conform de eisen van de gemeente Westland worden HWA stelsels voorzien van een zuiverende voorziening alvorens te lozen op oppervlaktewater, waarbij minimaal 90% van het afstromend hemelwater de voorziening passeert.
De ambitie is om de wijk duurzaam en klimaatbestendig in te richten. Met lokale maatregelen wordt de afvoer naar HWA stelsels beperkt. Voor de openbare ruimte wordt daar waar mogelijk doorlatende verharding toegepast om een vertraging in de afvoer te realiseren. Oevers kunnen ingericht worden met hoogteverschillen om aanvullende berging te realiseren. Daarnaast kunnen laagtes in groenzones en bermen worden gerealiseerd om tijdelijk water te bergen bij hevige neerslag. In overleg met de gemeente Westland worden de principes in deelplannen verder uitgewerkt. De planspecifieke uitwerking voor deelplan Wilgenbuurt staat nader beschreven in bijlage 7.
De laagst gelegen bestaande kavels aan de Vreeburchlaan worden omzoomd met wadi’s of oppervlaktewater om hoogteverschillen met het project te overbruggen. Daarmee wordt verder beoogd om eventuele nadelige gevolgen voor de ontwateringsdiepte op bestaande kavels te voorkomen. Daarnaast wordt het maaiveld voldoende hoog ingericht rond de onderbemalingen om te voorkomen dat de onderbemalingen worden belast met water vanuit het hoofdbemalingsgebied.
DWA stromen
De DWA van de woningen wordt onder vrijverval ingezameld. Omdat het projectgebied gedeeltelijk bestaat uit eilanden omringd door water, zijn meerdere DWA gemalen nodig om het vuilwater af te voeren. De DWA gemalen voeren af naar het bestaande hoofdgemaal aan de Strijp. Ten behoeve van de inzameling van vuilwater is een voorlopig structuurplan opgesteld voor de aan te leggen riolering. Het gemaal aan de Strijp heeft een capaciteit van 65 m3/h. Dit gemaal wordt op dit moment belast met afvalwater uit glastuinbouwbedrijven aan de Veilingweg en bestaande bebouwing.
Het gemaal is oorspronkelijk ontworpen op de afvoer van voorheen in het projectgebied aanwezige glastuinbouwbedrijven. Door amoveren van deze bedrijven is waarschijnlijk voldoende restcapaciteit in het gemaal aanwezig voor de afvoer van de te realiseren woningbouw. Aanvullend neemt door wijziging in de regelgeving de afvoer vanaf glastuinbouwbedrijven mogelijk af. Vooralsnog wordt bij bepaling van de capaciteiten uitgegaan van een afvoer van 0,5 m3/h per hectare voor de aangesloten glastuinbouwbedrijven.
In het gebied is van oudsher drukriolering aanwezig waarop bestaande percelen en achterliggende glastuinbouwbedrijven afvoeren. Per perceel wordt bepaald of het haalbaar is om de bestaande percelen aan te sluiten op de nieuw te leggen riolering, of dat handhaven van de bestaande drukriolering voor deze percelen nodig is. Het achterliggend glastuinbouwgebied aan de Veilingweg dat loost op de drukriolering door het gebied, blijft afvoeren middels deze drukriolering en wordt niet aangesloten op de vrijverval leidingen. In bijlage 7 is nader ingegaan op het rioolstelsel.
3.5.3 Conclusie
Indien nodig zal voor relevante werkzaamheden, zoals het graven van water een watervergunning worden aangevraagd. De primaire watergang die in oost-westelijke richting te zuiden van het plangebied loopt staat op de legger van het Hoogheemraadschap en is in het bestemmings[lan Liermolen als Water bestemd. De watertoets heeft als basis gediend voor het waterhuishoudingsplan, dat in paragraaf 3.6. wordt beschreven.
3.6 Waterhuishoudingsplan
3.6.1 Onderzoek
In het kader van de planvorming voor de woningbouwlocatie Liermolen - Molensloot is in overleg met Hoogheemraadschap Delfland en op basis van de watertoets in 2018 een waterhuishoudingsplan opgesteld (bijlage 6). Dit document vormt de basis voor het uiteindelijke waterhuishoudkundigplan dat is opgesteld in 2022 (bijlage 7). Door de grootte van het project en de gefaseerde aanleg, wordt per fase een vergunning aangevraagd voor werkzaamheden aan en rondom de waterstaatswerken. Daarnaast wordt per fase een staat gemaakt met de waterbalans, zowel voor dempen en graven van water als voor compensatie voor de netto toename van verharding. Deze waterbalans moet te allen tijde positief zijn.
De locatie Wilgenbuurt, waarvoor onderhavig bestemmingsplan is opgesteld, betreft een ontwikkeling van maximaal 220 woningen en betreft een vervolgfase van het plan Liermolen, waarin maximaal 429 woningen zijn voorzien. Daarnaast biedt het plan Liermolen via een uitwerkingsplicht de mogelijkheid voor een nieuwe school. De projectlocatie ligt in de Oude Lierpolder aan de noordoostkant van de kern De Lier van de gemeente Westland. In de Oude Lierpolder ligt de kern De Lier en verder is een groot deel van de polder in gebruik als glastuinbouw gebied. Ook het projectgebied is in gebruik geweest als glastuinbouwlocatie. Het projectgebied ligt voornamelijk in peilgebied I met een vast peil van 1,85 m-NAP. In het gebied liggen twee gebieden met een lager peil. Aan de zuid- en oostkant van het gebied ligt de Boezem met een peil van 0,43 m-NAP.
Er ligt een primaire watergang aan de Veilingweg en er ligt een primaire watergang door het gebied. De voeren af naar het gemaal van Hoogheemraadschap van Delfland aan de oostkant. In de toekomstige situatie worden de afwijkende peilen verlaten daar waar mogelijk en worden de gebieden toegevoegd aan peilgebied I met een vastgesteld peil van 1,85 m-NAP. Rond de Vredenburglaan wordt het afwijkende peil gehandhaafd in verband met de drooglegging van bestaan de percelen. Voor zowel bestaande als nieuwe situatie zijn de oppervlakken geïnventariseerd. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat het verhardingspercentage in het gebied afneemt en het percentage oppervlaktewater toeneemt. Met de uitwerking wordt per peilgebied een definitieve inventarisatie gemaakt.
In de nieuwe situatie wordt woningbouw gerealiseerd met een gescheiden rioleringssysteem. Het hemelwater in de wijk wordt ingezameld en afgevoerd naar oppervlaktewater. De ambitie is om de wijk duurzaam en klimaatbes'tendig in te richten. Oevers kunnen ingericht worden met hoogteverschillen omaanvullende berging te realiseren. Daarnaast kunnen laagtes in groenzones en bermen worden gerealiseerd om tijdelijk water te bergen bij hevige neerslag.
Het DWA van de woningen en de school wordt onder vrijverval ingezameld en middels gemalen afgevoerd naar het bestaande hoofdgemaal aan de Strijp. Bij de nieuwe inrichting wordt rekening gehouden met een minimale drooglegging van 1 meter conform de eisen van de gemeente Westland. Drainage wordt aangelegd om aan de eisen met betrekking tot ontwatering te voldoen. De huidige waterkwaliteit in het gebied wordt gekenmerkt door een hoge voedselrijkheid en wordt mede bepaald door het gebruik van de polder door glastuinbouwbedrijven. In het projectgebied wordt de waterkwaliteit positief beïnvloed door verbeterde doorstroming als gevolg van afkoppelen, de inrichting van bredere watergangen en het toepassen van natuurvriendelijke oevers.
3.6.2 Conclusie
De noodzakelijke waterberging is vastgelegd in de planregels van het bestemmingsplan. Bij de nadere uitwerking in het waterhuishoudkundig plan (2022) heeft het waterhuishoudingsplan uit 2018 als basis gediend en is afstemming gezocht met het Hoogheemraadschap van Delfland, teneinde een goede waterhuishouding te blijven garanderen. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft ingstemd met het waterhuishoudkundig plan Wilgenbuurt (bjilage 7).
3.7 Bodem
3.7.1 Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijke leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreinigingen én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Uitgangspunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van het plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
- a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
- b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
- c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
3.7.2 Onderzoek
Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben enkele bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat ter plaatse van het plangebied om glastuinbouwbedrijven. Daarnaast zijn enkele (ondergrondse) brandstoftanks bekend. Deze zijn verwijderd of onklaar gemaakt.
Op basis van de Bodemkwaliteitskaart van de Gemeente Westland (Bodembeheernota Gemeente Westland, R001-1271301ESM-V02-srb-NL, d.d. 17 september 2020) bevindt het plangebied zich in een zone met bodemgebruiksfunctie ‘wonen’. De te verwachten kwaliteit van de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) voldoet aan klasse ‘wonen’. De te verwachten kwaliteit van de ondergrond voldoet aan klasse ‘achtergrondwaarde’.
Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater.
In en direct aangrenzend aan het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met de milieuvergunning (Wet milieubeheer, voorheen Hinderwet), de aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Bij de Omgevingsdienst Haaglanden (hierna: ODH) zijn de volgende actuele bodemonderzoeken binnen het plangebied bekend:
- 1. ‘Historisch bodemonderzoek Liermolen – Molensloot’ (opgesteld door Antea Group, met kenmerk 410064 van 13 april 2017);
- 2. ‘Verkennend bodemonderzoek Vreeburchlaan 1 De Lier Gemeente Westland’ (opgesteld door BMA Milieu B.V., met kenmerk VBO.2017.0315 van 5 februari 2018);
- 3. ‘Verkennend bodemonderzoek Vreeburchlaan 3a De Lier’ (opgesteld door Ingenieursbureau Mol, met kenmerk A2395 van 18 april 2017);
- 4. ‘Verkennend bodemonderzoek Vreeburchlaan 5 De Lier’ (opgesteld door Ingenieursbureau Mol, met kenmerk A2561 van 19 april 2017);
- 5. ‘Verkennend bodemonderzoek en verhardingsonderzoek Vreeburchlaan 9 De Lier Gemeente Westland’ (opgesteld door BMA Milieu B.V., met kenmerk NEN.2017.0310 van 11 april 2017);
- 6. ‘Waterbodemonderzoek Vreeburchlaan 9 De Lier Gemeente Westland’ (opgesteld door BMA Milieu B.V., met kenmerk WB.2016.0310 van 11 april 2017);
- 7. ‘Milieukundig bodemonderzoek Vreeburchlaan achter 11/13 De Lier Gemeente Westland’ (opgesteld door BMA Milieu B.V., met kenmerk MKB.2017.0144.6 van 6 maart 2018);
- 8. ‘Milieukundig bodemonderzoek Liermolensloot Deellocatie 1 De Lier Gemeente Westland’ (opgesteld door BMA Milieu B.V., met kenmerk MKB.2017.0144.4-1 van 5 januari 2018).
Op basis van deze onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:
Landbodem
Het vooronderzoek van de locatie (1) is niet uitgevoerd conform de NEN 5725 en wordt als onvoldoende beoordeeld. Er moet aanvullend vooronderzoek worden uitgevoerd om alsnog voldoende inzicht in de historie van de locatie te verschaffen. De bodemonderzoeken van de locaties (2 t/m 8) zijn uitgevoerd conform de NEN 5740 en geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit. Er zijn vooralsnog geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging
aangetroffen. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume), of bij de overschrijding van de norm voor asbest van 100 mg/kg ds.
Resumerend: Voor de locatie (1) is het uitvoeren van een aanvullend vooronderzoek noodzakelijk. De locaties (2 t/m 8) in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten
worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Daarnaast dient, indien er een vermoeden is van het voorkomen van asbest in de bodem, deze eveneens op asbest te worden onderzocht conform de NEN 5707.
Waterbodem
Het Hoogheemraadschap van Delfland is bevoegd gezag ten aanzien van de waterbodem/baggerspecie en kan aanvullingen vragen ten aanzien van het waterbodemonderzoek (6 en 7). De waterbodemonderzoeken zijn door de ODH beoordeeld in het kader van de Wet Bodembescherming, omdat bij de herinrichting is voorzien in demping van de watergangen. De onderzoeken zijn uitgevoerd conform de NEN 5720 en worden als voldoende beoordeeld. Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige (water)bodemverontreiniging op de locatie. De sliblaag dient afgevoerd te worden naar een daartoe ingerichte verwerker en is niet toepasbaar op aangrenzende percelen, in de grond of op de landbodem.
Verharding
Het verhardingsonderzoek (6 en 7) wordt als voldoende beoordeeld. Het asfalt en de puinfundering zijn indicatief toepasbaar (6). Het asfalt en de puinfundering ter plaatse van locatie (7) zijn indicatief niet toepasbaar.
Wet milieubeheer
Bij de beëindiging van bedrijfsactiviteiten van bestaande bedrijven dient, in het kader van de Wet Milieubeheer, een eindsituatieonderzoek te worden verricht. Wanneer uit dit onderzoek blijkt, dat de kwaliteit van de bodem als gevolg van de bedrijfsactiviteiten is gewijzigd ten opzichte van de kwaliteit van de bodem bij de oprichting of de verandering van de inrichting, moet de bodemkwaliteit worden hersteld (herstelplicht). Bij het bevoegd gezag is bekend dat ter plaatse van de locaties (3, 4 en 5) de eindsituatie in voldoende mate is vastgelegd waarbij voor de locatie (5) de herstelplicht van toepassing is. De grond ter plaatse van de voormalige bovengrondse olietanks is matig verontreinigd met minerale olie. Deze verontreiniging heeft een omvang van circa 75 m3. De huidige gemeten waarde in de grond (2.100 mg/kg ds.) is aanzienlijk hoger dan die gemeten in het nulonderzoek (1.300 mg/kg ds.). Er is dus sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging, dat in het kader van de zorgplicht verwijderd dient te worden.
De hierboven genoemde onderzoeken zijn als bijlage 8 tot en met 15 opgenomen bij de toelichting.
3.7.3 Conclusie
Op basis van de beschikbare informatie is een beeld verkregen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen het plangebied. Geconcludeerd wordt dat de reeds vastgestelde bodemkwaliteit binnen het plangebied over het algemeen geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik (wonen).
De gronden zijn geschikt (te maken) voor het beoogde gebruik. Het is voldoende aannemelijk, dat het plan ook economisch uitvoerbaar is. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Bovendien geldt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen een (verkennend) bodemonderzoek moet worden verricht voor de gronden waar nog geen actueel bodemonderzoek beschikbaar is. Aan de omgevingsvergunning kunnen door de gemeente voorwaarden voor wat betreft de bodem worden gekoppeld. Op deze wijze is het aspect bodemkwaliteit voldoende geborgd.
3.8 Niet-gesprongen Conventionele Explosieven
3.8.1 Wettelijk kader
In het verleden hebben oorlogshandelingen plaatsgevonden binnen de gemeente Westland. Ten gevolge daarvan is er mogelijk sprake van conventionele explosieven (CE) die nog in de grond aanwezig kunnen zijn. Er worden dan ook nog regelmatig explosieven gevonden tijdens werkzaamheden in- of aan de bodem. Bij de planvorming van projecten waarbij er sprake is van grondroering is het dan ook noodzakelijk rekening te houden met de eventuele aanwezigheid van conventionele explosieven.
Gemeentelijk beleid
In de gemeente Westland zijn op verschillende plaatsen munitie en explosieven vanuit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven. In de beleidsnotitie conventionele explosieven in Westland wordt beschreven hoe moet worden omgegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosievenrisicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in Westland.
3.8.2 Onderzoek
Met behulp van de explosievenkaart (OCE) is onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van explosieven. De kaart geeft in grove lijnen verdachte gebieden aan. De conclusie is dat het project geen verdacht gebied is en er geen aanvullende onderzoeken noodzakelijk zijn.
Figuur 3.11: Uitsnede explosievenkaart
3.8.3 Conclusie
Het aspect niet-gesprongen conventionele explosieven vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
3.9 Ecologie
3.9.1 Wettelijk kader
Algemeen
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de voorliggende Natuurtoets wordt niet ingegaan op de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Soortbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
- 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
- 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
- 3. 'andere soorten’ (onderdeel A ‘fauna’ en onderdeel B ‘flora’).
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Tijdens een bijeenkomst van het Netwerk Groene Bureau d.d. 16 december 2016 is aangegeven dat drie provincies (Utrecht, Overijssel en Gelderland) de geldende “Aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten” (LNV, 2009) aanhouden en blijven hanteren in de Wet natuurbescherming. De verwachting is dat ook overige provincies deze beschermingsstatus aanhouden. De lijst wordt begin 2017 door de provincies geëvalueerd en waar nodig aangepast. Bij voorliggende toetsing is uitgegaan dat de lijst gehanteerd blijft en dat de nesten een jaarrond beschermde status houden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1t/m4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).
Soorten van de Vogelrichtlijn
Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet voor een aantal vogelsoorten, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding en het nest zelf zijn functionaliteit behoudt.
Soorten van de Habitatrichtlijn
Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal vogelsoorten ook vallen onder artikel 3.5 en daarom niet verstoord mogen worden.
Andere soorten
Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel C en D van voorliggende rapportage. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.
Met betrekking tot de ‘andere soorten’ zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies. Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3,5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaatsvindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een passende beoordeling opgesteld te worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het ‘nee, tenzij’- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.9.2 Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan is een Natuurtoets uitgevoerd. Het resultaat van dit onderzoek is hieronder samengevat. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar bijlage 16.
Beschermde gebieden
In het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde gebieden NNN gebieden voor binnen de invloedsfeer van het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing voor wat betreft NNN. De ontwikkeling gaat gepaard met stikstofemissie als gevolg van de inzet van gemotoriseerd materieel. Dit leidt mogelijk tot een tijdelijke toename van stikstofdepositie in nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd met behulp van AERIUS Calculator versie 2020. Dit onderzoek is als bijlage 20 bijgevoegd.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is zowel de aanleg- als de gebruiksfase berekend. Uit de berekening volgt dat voor de aanlegfase er rekenresultaten hoger zijn van 0,01 mol/ha/jaar. Daartoe is er een vergelijkingsberekening gemaakt tussen de referentiesituatie en de aanlegfase. Uit deze berekening volgt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Ten aanzien van de gebruiksfase is er eveneens geen rekenresultaat geconstateerd dat hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat er geen significant negatieve effecten gevonden zijn op de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstofdepositie vormt dan ook geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
- Algemene broedvogels (nestplaatsen);
- Oeverzwaluw (categorie 5) (nestplaatsen).
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de in de zandzakken aangetroffen nesten van oeverzwaluwen geen onderdeel zijn van voorliggend plan, maar deel uitmakenvan de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van de Oostelijke Randweg.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. In het tekstkader in Bijlage 1 van bijlage 16 staat het wetsartikel uitgeschreven. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
3.9.3 Conclusie
Aangezien er geen werkzaamheden binnen het broedseizoen (15 maart - 15 juli) worden uitgevoerd is het aspect natuur (soortenbescherming) geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Uit de natuurtoets en het stikstofdepositieonderzoek volgt dat er ook geen belemmering is vanwege de gebiedsbescherming,
3.10 Cultuurhistorische Aspecten
3.10.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen het rijk en de provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
3.10.2 Onderzoek
Archeologie
Voor het aspect archeologie is een bureauonderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 17 is bijgevoegd. De conclusie is hieronder samengevat.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Westland ligt het plangebied in verwachtingszone III. Dat betekent dat bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m onder maaiveld een archeologische onderzoeksplicht geldt.
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat binnen het plangebied archeologische resten vanaf de midden ijzertijd tot en met Romeinse tijd verwacht kunnen worden. Gezien de resultaten van onderzoeken in de directe omgeving wordt de kans op het aantreffen van eventuele resten echter laag ingeschat, in plaats van middelhoog zoals aangegeven op de beleidskaart van de gemeente Westland.
De lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten is voornamelijk gebaseerd op het ontbreken van vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied, terwijl er toch diverse onderzoeken zijn uitgevoerd. Ook zijn tijdens deze onderzoeken geen bewoonbare oeverafzettingen aangetroffen langs de geulen, noch veraarde (eventueel bewoonbare) niveaus in het veen.
Daarnaast blijkt uit booronderzoek ten westen van het plangebied dat het onderzoeksgebied niet gunstig is geweest voor bewoning; het veenpakket is te nat geweest (geen sprake van veraard veen) en in de kleiafzettingen zijn geen aanwijzingen voor bewoningslagen aangetroffen.
Bewoning vanaf de Romeinse tijd tot de Vroege middeleeuwen is onwaarschijnlijk vanwege de natte omstandigheden.
Ook bewoning uit de late middeleeuwen (na het bedijken van het gebied) wordt niet verwacht, aangezien deze voornamelijk geconcentreerd was langs dijken die niet binnen het plangebied voorkomen. Huisterpen worden in onderhavig plangebied niet verwacht, omdat ze in de omgeving van het plangebied niet voorkomen. Dit beeld lijkt te worden bevestigd door historische kaarten waar geen bebouwing binnen het plangebied aanwezig is vanaf het begin van de 18e eeuw.
Ook in de tussenliggende perioden is geen bewoning zichtbaar op de historische kaarten. Op basis van het bureauonderzoek kan de middelhoge archeologische verwachting die op de beleidskaart van de gemeente Westland geldt voor het plangebied worden bijgesteld naar laag.
De kans op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied wordt klein ingeschat. Voor het plangebied wordt geen verder archeologisch onderzoek geadviseerd. Voor het plangebied wordt geen verder archeologisch onderzoek geadviseerd. Het bevoegd gezag, in deze de gemeente Westland, heeft ingestemd met dit selectieadvies.
Meldingsplicht Archeologie
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens vragen wij u contact op te nemen met de gemeentelijke archeoloog, cluster Ruimte, team Omgeving en Toezicht.
Cultuurhistorie
Er is een cultuurhistorische scan voor het plangebied en de directe omgeving uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 18
Cultuurhistorische waarden
Het plangebied en haar directe omgeving liggen in oorspronkelijk veen- en zeekleigebied landinwaarts van de duinen van Zuid-Holland. Het huidige landschap en de huidige bodemopbouw zijn het resultaat van afwisselend veenvorming achter de bescherming van de duinen en afzetting van klei en zand als gevolg van zeeinvloed in perioden van zeeinbraken. De mens heeft het landschap gevormd door het aanleggen van sloten voor de afwatering van het gebied, het voor landbouw geschikt maken van de grond en de aanleg van dijken langs het water ter bescherming. De mens ging wonen op de van oorsprong hogere en zandigere delen en langs de ontginningsassen. Het huidige cultuurlandschap is dan ook een afwisseling van landbouwgebied, sloten en vaarten, kernen en verbindingswegen. In de 20e eeuw is het Westland sterk ontwikkeld als glastuinbouwgebied, zodat in de aanblik van het cultuurlandschap nu glas een prominente rol speelt. De sterke ontwikkeling van kernen, glastuinbouw en wegen in de tweede helft van de 20e eeuw heeft ervoor gezorgd dat er veel van de structuren en elementen van het oorspronkelijke (ca. 1900) cultuurlandschap verdwenen zijn. Nog herkenbare structuren en elementen zijn:
- de noordwest-zuidoost georiënteerde verkavelingsrichting;
- de oorspronkelijke ontginningsassen en kernen: bv de Hoofdstraat, Lierweg en Oostbuurtseweg;
- oorspronkelijke sloten en vaarten: bv de Lee/Lierwatering en de Blakervaart;
- oorspronkelijke bebouwing: bv molens (al dan niet als molenstomp).
In het plangebied en haar directe omgeving zijn behalve de verkavelingsstructuur en watergangen weinig oorspronkelijke structuren en elementen bewaard gebleven. Aan de zuidzijde ligt de Lee/Lierwatering, centraal in het plangebied ligt de Molensloot, aan de oostzijde ligt de Blakervaart.
Alleen de cultuurhistorische waarde van de watergang Lee/Lierwatering heeft beleidsmatige status: als cultuurhistorisch waardevolle lijn opgenomen op de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland (kaart 2b Landschappelijke waarden van de Cultuurhistorische Atlas).
Behalve deze watergang zijn er in en direct rond het plangebied geen cultuurhistorische waarden aangeduid op de Cultuurhistorische Atlas. Overigens is de watergang niet opgenomen op de beleidskaart (kaart 4 van de Cultuurhistorische Atlas). In en direct rond het plangebied liggen geen Rijksmonumenten en gemeentemonumenten en ligt geen Beschermd Stads- of Dorpsgezicht.
Realisatie van woningbouw op de locatie Wilgenbuurt gaat ten koste van het oorspronkelijk agrarisch cultuurlandschap. De waarde hiervan is echter beperkt en in de huidige situatie al verstoord. Er zijn geen bijzondere of beschermde cultuurhistorische waarden, waar rekening mee gehouden hoeft te worden. Cultuurhistorische waarden die als inspiratie gebruikt kunnen worden en die mogelijk identiteit toevoegen aan het plan zijn de verkavelingsrichting (noordwest-zuidoost) en de watergangen in het gebied (bv de Molensloot). In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de verkaveling van het voormalige akkerland, dat in het verleden verschillende verkavelingsrichtingen en -verspringingen kende. De watergang Molensloot blijft behouden en ligt buiten het plangebied.
3.10.3 Conclusie
Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
3.11 Verkeer
3.11.1 Algemeen
In het kader van de Oostelijke Randweg is onderzoek gedaan naar de effecten van de Oostelijke Randweg. Het verkeerskundige onderzoek bestaat uit de volgende twee stappen:
- 1. Analyse naar de gevolgen voor de verkeersstromen met het verkeersmodel Haaglanden.
- 2. Analyse verkeersafwikkeling rotonde Zijtwende.
Onderstaand zijn de conclusies van het verkeerskundig onderzoek weergegeven. De complete rapportage is als bijlage 19 bij de toelichting gevoegd. In het onderzoek naar de verkeerseffecten is de realisatie van grote nieuwe woningbouwlocaties opgenomen, zo ook de realisatie van Liermolen.
3.11.2 Onderzoek
Lokale en provinciale wegen
Op de provinciale wegen is er door de aanleg van de Oostelijke Randweg een toename van verkeer zichtbaar op de Burgemeester van der Goeslaan (N223). De verklaring hiervan is dat de route voor doorgaand verkeer Delft - Naaldwijk v.v. via de Oostelijke Randweg aantrekkelijker wordt dan de huidige route via de Noord-Lierweg en daardoor extra verkeer aantrekt. De aanleg van de Oostelijke Randweg is positief voor de smalle Noord-Lierweg welke ongeschikt is om grote hoeveelheden verkeer te verwerken.
Uit de verkeerskundige analyses blijkt dat door de komst van de Oostelijke Randweg (ongeveer 10.350 mvt/etmaal) de verkeersintensiteiten absoluut gezien het meest toenemen op de Kasteelweg en Lange Broekweg zuid.
Deze route vormt de schakel tussen de nieuwe Oostelijke Randweg en de Veilingroute (N222). De capaciteit van de Kasteelweg moet ook zonder een Oostelijke Randweg in 2030 aangepast worden naar een gebiedsontsluitingsweg. Belangrijke oorzaak hiervoor is de openstelling van de Verlengde Veilingroute en de aansluiting van de Lange Broekweg en de Kasteelweg op de nieuwe kruising in de Verlengde Veilingroute.
Op de overige delen van de provinciale weg N223 is een daling van het verkeer zichtbaar. Het effect van de komst van de Oostelijke Randweg op de N222 en N213 is nihil. De Oostelijke Randweg zorgt voor een verplaatsing van de doorgaande routes. Waar in de huidige situatie verkeer gebruik maakt van de Noord-Lierweg, de Lierweg, en Bleijenburg als doorgaande route door De Lier, verplaatst een groot deel van dit verkeer zich naar de Oostelijke Randweg en de Kasteelweg. Daarnaast is er een kleine relatieve toename van verkeer op de Sportlaan.
De aanleg van de Oostelijke Randweg zorgt ervoor dat de bestaande woonstraten in De Lier niet extra worden belast met het autoverkeer van de nieuwbouwlocatie Molensloot en Liermolen.
De toenames van verkeersintensiteiten op de Noord-Lierweg, de Lierweg en de woonstraten ten oosten van de kern de Lier zijn gezien de functie van deze wegen zonder de Oostelijke Randweg hoog. De voorziene ontwikkelingen tot en met 2030 maken de aanleg van de Oostelijke Randweg noodzakelijk.
Op de Oostelijke Randweg zijn ongeveer 4.300 mvt/etmaal (van de in totaal 10.350 mvt/etmaal) doorgaand verkeer, tussen de N222 en de N223. Het grootste deel van dit verkeer rijdt van of naar de Burgemeester van der Goeslaan. Daarnaast is ook nog een deel van het doorgaande verkeer afkomstig vanaf de Zijtwende. Een deel van het doorgaande verkeer op de Oostelijke Randweg rijdt via de Verlengde Veilingweg van en naar de N213 en de N467. Het grootste deel van het doorgaande verkeer op de Oostelijke Randweg rijdt van en naar de N222 via de Kasteelweg.
Op de rotonde Zijtwende zorgt de komst van de Oostelijke Randweg voor een toename van verkeer, vooral op de route Burgemeester van der Goeslaan (N223) - Oostelijke Randweg. Hierdoor wordt de rotonde extra belast.
Uit analyses met het verkeersmodel en tellingen verricht door de provincie blijkt dat de rotonde in de huidige situatie op enig moment tussen nu en 2030 niet meer toereikend zal zijn. Duidelijk is dat de aanleg van de Oostelijke Randweg dit moment vervroegt. De provicie en de gemeente zijn daarom een traject gestart om aard en urgentie van aanpassing van de rotonde gezamenlijk uit te werken.
De ernst van de afname van de kwaliteit van de verkeersafwikkeling wordt mede bepaald door het langzame verkeer. Om een gedegen uitspraak hierover te kunnen doen is aanvullend onderzoek nodig om de wisselwerking met en het effect van het langzaam verkeer in beeld te brengen. Een microsimulatie is hiervoor een geschikt instrument.
In het Westlands verkeer en Vervoerplan (WVVP) is bepaald dat wegen met een hogere intensiteit dan 6.000 mvt/etm als gebiedsontsluitingsweg (GOW) gecategoriseerd moeten worden. Dit houdt in dat de Lange Broekweg zuid, Kasteelweg, Oostelijke Randweg en de nieuwe ontsluiting van Molensloot op de Oostelijke Randweg een functie als GOW moeten gaan krijgen (o.a. vrij liggende fietspaden).
Rijkswegen
In het hierboven beschreven onderzoek is geen rekening gehouden met de effecten op de rijkswegen A4 en A20. Deze beoordeling vindt daarom hieronder plaats.
Voor de beoordeling van het plan is gebruik gemaakt van het V-MRDH. Het V-MRDH is een verkeersmodel voor strategische en tactische vraagstukken, dat de gehele Metropoolregio Rotterdam Den Haag beschrijft. Met het model worden verkeersintensiteiten voor verschillende modaliteiten (auto, openbaar vervoer en fiets) en scenario's (2016, 2023, 2030laag en 2030hoog) in beeld gebracht. Het heeft als doel beleidsondersteunende informatie te genereren op het gebied van verkeer en aanpalende terreinen.
Het V-MRDH is zodanig opgesteld dat tot een breed gedragen verkeersmodel is gekomen, waarmee de MRDH alsmede alle gemeenten binnen de MRDH hun mobiliteitsbeleid en mobiliteitsplannen kunnen ondersteunen. In het V-MRDH zijn gedetailleerde netwerken van de auto-, OV-, fiets- en vracht opgenomen. De netwerken dienen in de eerste plaats voor het bepalen van weerstanden tussen modelzones zodat de bestemmings- en vervoerswijze keuze berekend kunnen worden. Daarnaast worden de netwerken gebruikt om routekeuzegedrag te modelleren en de intensiteiten op te presenteren. In het model zijn alle belangrijke wegen tot op wijkniveau opgenomen. Voor de prognosejaren zijn alle mutaties ten aanzien van nieuwe of afgewaardeerde wegverbindingen en veranderingen in de dienstregelingen van het openbaar vervoer geinventariseerd en opgenomen. Voor het autoverkeer zijn de belangrijkste projecten overgenomen uit de reeds beschikbare eerdere netwerken vanuit NRM, RVMK of VMH en toegevoegd aan de basisjaarnetwerken.
Het gaat hierbij om onder andere de volgende aanpassingen:
- realisatie A16 Rotterdam (eerder genoemd A13/A16);
- realisatie A24 Blankenburgverbinding;
- realisatie A4 Passage en Poorten & Inprikkers;
- realisatie RijnlandRoute (Leiden);
- realisatie Rotterdamsebaan (Den Haag);
- realisatie Verlengde Veilingroute (Westland).
Hieronder staan de kaarten van de V-MRDH en V-NRM. De verschillen zijn marginaal. De N223 komt iets hoger uit in het V-MRDH. Hieruit volgt dat voor de analyse gebruik kan worden gemaakt van het V-MRDH
Mrdh 230 GE MVT
Analyse
In het bestemmingsplangebied Wilgenbuurt komen maximaal 220 woningen. Het is een deelgebied van het plan Liermolen - Molensloot, waar in totaal circa 900 woningen zijn voorzien. In de praktijk zullen deze 900 woningen circa 5.400 mvt per etmaal (uitgaande van 6 verkeersbewegingen per woning per etmaal) veroorzaken.
Deze 5.400 mvt bewegingen per etmaal zijn al opgenomen in het V-MRDH en zullen zich via nieuw aan te leggen Oostelijke Randweg verdelen naar de N223 en de N222 (via de Kasteelweg) en vandaaruit weer naar de A20 en de A4 (nabij de Wippolderlaan en de N223). Een gedeelte van de 5.400 mvt zal ook een bestemming hebben intern binnen de Gemeente Westland en dus niet uitkomen op de rijkswegen.
RWS heeft aangegeven, dat de I/C op de A20 nabij de N223 in 2030 in beide richtingen voor beide spitsen ruim onder de 0.6 ligt en daardoor geen grote impact van de ontwikkelingen wordt verwacht. Aandacht is nodig voor de A4 nabij de aansluiting Den Hoorn (N223). De I/C's zijn daar namelijk 0.9 tot 1.0 en duiden op een zwaar belaste en congestiegevoelige situatie.
Uitgaande dat van de circa 5.400 mvt per etmaal een derde, 1.800 mvt etmaal, richting Den Hoorn via de N223 zou gaan en dan deze 50-50 verdelen richting Den Haag en Rotterdam dan zou dat betekenen dat er volgens het V-MRDH 900 mvt per richting bij zouden komen. Dat zijn circa 90 auto's per spitsuur (10%) per richting. Op etmaalniveau zou dat circa 1 procent extra (900/66700*100) verkeer zijn.
3.11.3 Conclusie
De verkeerskundige analyse geeft een voldoende beeld van de verkeerseffecten van de Oostelijke Randweg De Lier inclusief Liermolen en Molensloot en is hiermee voldoende onderzocht. Omdat het verkeersonderzoek uitgaat van 900 woningen en voorliggend plan inclusief de uitwerkingsplicht en binnenplanse afwijkingsbevoegdheid een veel geringer programma omvat (circa 430 woningen en een brede school in het bestemmingsplan Liermolen en 220 in voorliggend bestemmingsplan ) is het plan voor wat betreft verkeer uitvoerbaar.
Het percentage verkeer van het plan Liermolen - Molensloot, bestaande uit circa 900 woningen, op de A4 nabij Den Hoorn is circa 1 procent. De gemeente is druk bezig om alle verkeersknelpunten inzichtelijk te maken en hiervoor een maatregelpakket in het leven te roepen. Dit gebeurt samen met de Provincie Zuid-Holland. De resultaten worden besproken met RWS.
3.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
De realisatie van de woonbuurt wordt in de milieueffectrapportage(m.e.r.)-wetgeving aangemerkt als "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals genoemd in de D-lijst (D.11.2) van het Besluit m.e.r.
Dit duidt op een verplichting vanuit de m.e.r.-wetgeving. De in bijlage D genoemde drempelwaarden (een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer) worden met de ontwikkeling niet overschreden. Hiermee is alleen een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.
In de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt nagegaan, of belangrijk nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om voor de ontwikkeling een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Uitgangspunt hierbij is dat geen MER wordt opgesteld, tenzij belangrijk negatieve effecten te verwachten zijn. Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is door de initiatiefnemer van de ontwikkeling een aanmeldingsnotitie (bijlage 21 opgesteld. Daarbij is aandacht besteed aan:
- 1. de kenmerken van het project;
- 2. de plaats van het project;
- 3. de kenmerken van het potentiële effect.
Op basis van de aanmeldingsnotitie is inzichtelijk gemaakt, dat geen belangrijk nadelige milieueffecten bestaan die aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.
Effect op gevoelige gebieden
Zoals uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt zijn er zijn geen effecten op gevoelige gebieden.
Relatie met bestaande of autonome ontwikkelingen
Zoals in de Aanmeldingsnotitie beschreven is er geen sprake van cumulatie van effecten met andere projecten in de omgeving.
Conclusie
De realisatie van de woonbuurt Wilgenbuurt leidt niet tot "belangrijke nadelige milieugevolgen". Er bestaat daarom geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
4.1.3 Systematiek van de planregels
Planvorm
Om in te kunnen spelen op veranderende marktomstandigheden en een gefaseerde ontwikkeling, is gekozen voor een globale planopzet voor het nog te ontwikkelen woongebied. Hierbij heeft het overgrote deel van het plangebied de globale eindbestemming "Woongebied". Deze bestemming biedt een grote mate van flexibiliteit en een directe bouwtitel. Tegelijkertijd zijn in de planregels meer gedetailleerde bepalingen opgenomen om rechtszekerheid te bieden. Zo zijn de gronden waar appartementen mogen worden gebouwd vastgelegd en is voldoende afstand tussen de nieuwe woningen en de bestaande woonbebouwing geborgd via een bouwvlak.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijkingsregels.
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
- het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
- de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
- de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregeling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen voor overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding, ondergeschikte bouwdelen, liftkokers. Ook is voorzien in bouwreges met betrekking tot algemene hoogtematen, overschrijding bouwgrenzen, ondergrondse bouwwerken en dakkapellen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Algemene afwijkingregels
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend van de planregels, onder andere voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.
Overige regels
In de overige regels is een regeling opgenomen die bepaalt dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Overgangs- en slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde, zoals het overgangsrecht (bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.2.1 Bro) en de slotregel. De slotregel bevat alle bestemmingsplannen, welke geheel of gedeeltelijk worden vervangen met dit bestemmingsplan en de titel van het plan.
4.1.4 Systematiek van de planverbeelding
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen: NL.IMRO.1783.LIEKERNWILGNBRT-VA02.
De dataset bestaat uit:
- het GML-bestand van de planverbeelding;
- het XML-geleideformulier;
- de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
- de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'maatschappelijk' en 'ontsluiting',
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Een voorbeeld van een bouwaanduiding is 'gestapeld'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
4.2 Bestemmingsregeling
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
4.2.1 Bestemming "Groen"
De hoofdgroenstructuur, i.c. de groenstrook langs de Oostelijke Randweg en het buurtpark centraal in het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming is groen en water toegestaan. Van het bestemmingsvlak moet 70% ook daadwerkelijk (natuurlijk) groen (waaronder ook water wordt verstaan) worden ingericht en in stand blijven.
Er mogen ook voet- en fietspaden en speelterreinen worden aangelegd. Met een aanduiding is aangegeven, waar uitsluitend een speelplek mag worden grealiseerd. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' mag een geluidscherm worden gerealiseerd. Deze aanduiding heeft alleen betrekking op het geluidscherm (bouwwerk, geen gebouw zijnde). De grondwal waar het scherm op geplaatst wordt past binnen de bestemming Groen en mag ook op gronden buiten de aanduiding worden aangelegd. In de bestemming Woongebied is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waar in is bepaald dat woningen en zorgwoningen pas mogen worden gebruikt nadat het geluidscherm van ten minste 3 meter hoog is gerealiseerd. Tot slot is met een aanduiding bepaald waar een calamiteitenroute mag worden aangelegd.
4.2.2 Bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied"
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Dit betreft de aansluiting van de Wilgenbuurt op de Vreeburchlaan. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, fiets- en voetpaden.
4.2.3 Bestemming "Water"
De hoofdwaterstructuur, i.c. de watergangen aan de west- en zuidkant van het plangebied is bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn bedoeld voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen. Ten behoeve van de aanleg van de ontsluitingsweg over het water zijn tevens bruggen toegestaan. De ligging van de ontsluitingsweg is met een aanduiding 'ontsluiting' weergegeven op de plankaart.
4.2.4 Bestemming "Wonen"
De bestaande woningen aan de Vreenburchlaan zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen.
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor de bestaande woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Op de plankaart zijn bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Hierbij is rekening gehouden met bestaande rechten uit het vigerende bestemmingsplan.
Erfbebouwing
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw in de vorm van aan- en uitbouwen of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot de oppervlakte en de hoogte van de erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden beroepen
Aan-huis-gebonden beroepen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m² per woning.
4.2.5 Bestemming "Woongebied"
De bestemming 'Woongebied' is opgenomen ten behoeve van de nog te ontwikkelen woningen en de bijbehorende straten, groen, water en erfpercelen. Op de verbeelding is het maximum aantal woningen weergegeven per bestemmingsvlak.
Er moet worden voldaan aan een minimum percentage aan waterberging, zoals overeengekomen met Hoogheemraadschap van Delfland. Afgesproken is, dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van ten minste 6,5% oppervlaktewater en ten minste 1,5% wadi's, waarbij het percentage is gerelateerd aan de oppervlakte van het gebied, zoals in de kaart in bijlage 1 is weergegeven. Tevens is geregeld, dat in het totale plangebied per woning 35 m2 openbaar groen wordt gerealiseerd en 3 procent van het totale plangebied ingericht wordt ten behoeve van spelen.
Op gronden met de bestemming woongebied mogen overal grondgebonden woningen worden gerealiseerd. Gestapelde woningen (appartementen) mogen uitsluitend ter paatse van de aanduiding gestapeld worden gebouwd. Om voldoende afstand te borgen tussen de nieuwe woningen en de bestaande bebouwde omgeving en de resultaten van het akoestisch onderzoek vawege wegverkeer te borgen is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woningen moeten worden gebouwd. Tot slot geldt dat ten minste 20 procent van het totale aantal woningen als sociale huurwoning dient te worden gebouwd, ten minste 6 procent als sociale koopwoning en ten minste 9 procent als bereikbare woning.
Hoofdstuk 5 Handhaving
5.1 Handhavingsbeleid
Integrale handhaving Wabo taken
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze reeds in het kostenverhaal is voorzien. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin zijn ook afspraken opgenomen met betrekking tot de school, die via een uitwerkingsplicht kan worden gerealiseerd. In het kader van het uitwerkingsplan zullen daar nadere afspraken over worden vastgelegd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg
Over het voorontwerp heeft bestuurlijk overleg plaats als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
- Hoogheemraadschap Delfland
- Omgevingsdienst Haaglanden
De resultaten van het overleg zijn samengevat in een Nota van Beantwoording vooroverlegreacties. De reacties van het Hoogheemraadschap en de Omgevingsdienst hebben geleid tot aanpassingen van het plan. De Nota van Beantwoording vooroverlegreacties is als bijlage 22 bijgevoegd..
6.2.2 Participatie
De ontwikkelvisie voor het plan Liermolen-Molensloot is via een intensief participatieproces tot stand gekomen. Dit proces is in september 2016 gestart met een informatieavond voor alle omwonenden en belangstellenden. Tijdens deze avond is het proces toegelicht, zijn de belangrijkste uitgangspunten getoond en is een oproep gedaan voor een op te richten klankbordgroep.
Op de eerste klankbordavond heeft het stedenbouwkundig bureau SVP de eerste ruimtelijke analyses en uitgangspunten toegelicht. Aan de hand van de thema’s water, groen, parkeren, duurzaamheid en architectuur is SVP vervolgens aan de slag gegaan. Vervolgens is samengewerkt aan verschillende scenario’s voor het gebied. ‘Tuindersdorp’, ‘Waterrijk’ en ‘Tuin van de Lier’, die in een tweede bijeenkomst van de klankbordgroep intensief is besproken.
SVP heeft de resultaten uitgewerkt en besproken met de ontwikkelaar BPD en de gemeente, om vervolgens te komen tot een definitieve denkrichting: ‘Tuindersleven’. Dit scenario vormt de basis voor de ontwikkelvisie. Het concept is vastgelegd in een krachtig raamwerk waarbij de belangrijkste profielen van een vaste maatvoering voorzien en de woonvelden daartussen later nog vrij invulbaar zijn.
Tijdens de derde klankbordavond is het uitgewerkte model ‘Tuindersleven’ gepresenteerd. De klankbordgroep was enthousiast over zowel het eindresultaat als het hele proces. Van alle avonden is een verslag gemaakt en verstuurd naar de leden van de klankbordgroep.
6.2.3 Inspraak
In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 heeft er geen inspraak plaatsgevonden.
6.2.4 Zienswijzen
Van 6 augustus 2021 tot en met 16 september 2021 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende de periode van tervisielegging zijn er geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Waterberging
Bijlage 1 Ontwikkelvisie En Beeldkwaliteitkader
Bijlage 1 Ontwikkelvisie en beeldkwaliteitkader
Bijlage 2 Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 2 Bedrijven en milieuzonering
Bijlage 3 Geluid
Bijlage 4 Externe Veiligheid
Bijlage 5 Waterparagraaf
Bijlage 6 Waterhuishoudingsplan Lier-molen-sloot
Bijlage 6 Waterhuishoudingsplan Lier-Molen-Sloot
Bijlage 7 Waterhuishoudingsplan Wilgenbuurt
Bijlage 7 Waterhuishoudingsplan Wilgenbuurt
Bijlage 8 Bodem 1
Bijlage 9 Bodem 2
Bijlage 10 Bodem 3
Bijlage 11 Bodem 4
Bijlage 12 Bodem 5
Bijlage 13 Bodem 6
Bijlage 14 Bodem 7
Bijlage 15 Bodem 8
Bijlage 16 Natuur
Bijlage 17 Archeologie
Bijlage 18 Cultuurhistorie
Bijlage 19 Verkeer
Bijlage 20 Stikstof
Bijlage 21 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 21 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 22 Nota Van Beantwoording Vooroverlegreacties
Bijlage 22 Nota van Beantwoording vooroverlegreacties