Dijkweg nabij 11 te Naaldwijk
Bestemmingsplan - Gemeente Westland
Vastgesteld op 16-02-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Dijkweg nabij 11 te Naaldwijk met identificatienummer NL.IMRO.1783.NWKDIJKWGnb11obp-VA01 van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.6 archeologische waarde
Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden.
1.7 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingsgebied
Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.
1.9 bestaand
Bestaand bouwwerk
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig is of nog kan worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, daaronder vallen niet de bouwwerken die reeds instrijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bestaand gebruik
Het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van in werking treding van het plan of zoals dat kan worden gebruikt krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bestaande afmetingen
Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, daaronder vallen geen afmetingen die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.10 bestelauto
Motorvoertuig, bestemd voor het vervoer van goederen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg.
1.11 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bevoegd gezag
Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.14 bijgebouw
Een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.
1.15 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.19 (bruto) vloeroppervlakte
Totale oppervlakte van kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen met inbegrip van de daartoe behorende inpandige ruimten, zoals gemeenschappelijke ruimten, magazijnen en dienstruimten.
1.20 consumentenvuurwerk
Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.21 dakkapel
Een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.
1.22 dakopbouw
Een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok-, gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het desbetreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.
1.23 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 driewielig motorvoertuig
Driewielig motorrijtuig als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen.
1.25 erf
Al dan niet bebouwde gronden, of een gedeelte daarvan, die direct gelegen zijn bij een hoofdgebouw en die in feitelijk opzicht zijn ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, die deze inrichting niet verbieden.
1.26 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.28 horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van een nachtverblijf.
1.29 kap
Een constructie van een of meer uitsluitend hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.
1.30 maatschappelijke en culturele voorzieningen
Educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, onderwijs- en religieuze voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van kinderopvang, bejaardentehuizen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
1.31 motorfiets
Motorvoertuig op twee wielen, al dan niet met zijspan- of aanhangwagen.
1.32 ondergeschikte detailhandel
Detailhandel behorende bij de bestemming, waarbij de openings- en sluitingstijden van het detailhandelsgedeelte hetzelfde zijn als de hoofdfunctie (of begint later en/of eindigt eerder dan de hoofdfunctie). Het detailhandelsgedeelte is (ruimtelijk) ondergeschikt aan de hoofdfunctie en het gegenereerde financiële resultaat uit de detailhandel maakt niet meer dan 10% van het totale bedrijfsresultaat uit.
1.33 ondergeschikte horeca
Horeca behorende bij de bestemming, waarbij de openings- en sluitingstijden van het horecagedeelte hetzelfde zijn als de hoofdfunctie (of begint later en/of eindigt eerder dan de hoofdfunctie). Het horecabedrijf staat uitsluitend open voor degenen die primair komen voor de hoofdfunctie.
1.34 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.35 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.36 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.37 personenauto
Personenauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen.
1.38 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.39 straatmeubilair
Bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-) voorzieningen, zoals:
verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame;
kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen;
afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.40 uitbouw
Uitbreiding van een tot het hoofdgebouw behorende ruimte tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld een erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.41 voldoende parkeergelegenheid
Parkeergelegenheid voor personenauto's, bestelauto's, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland', zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en – indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd – aan die wijziging.
1.42 voorgevel
De naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing, of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.43 voorgevelrooilijn
De naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.44 woning
Een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, uitsluitend op de verdiepingen;
- b. bij wonen behorende voorzieningen, zowel op de begane grond als op de verdiepingen;
- c. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond, met een maximaal bvo van 250 m2;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, (fiets)parkeervoorzieningen en water.
- e. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' een nutsvoorziening
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. detailhandel in volumineuze goederen is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- c. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- d. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25 % van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
- 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
- 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
- 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
- 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1 teneinde maatschappelijke voorzieningen tevens op de verdieping toe te laten, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
6.2 Overschrijding bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
- b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
- d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
- e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
- f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde;
- g. balkons, indien de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt.
6.3 Ondergrondse bouwwerken
- a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken;
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw en met een maximale verticale diepte van 3 meter onder het peil.
6.4 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
- a. Maatvoering achterzijde:
- 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
- 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
- b. Maatvoering voorzijde:
- 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
- 2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
- 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.
7.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.'
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en werksituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en er op grond van de regels in hoofdstuk 2 niet eerder kon worden afgeweken, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:
- a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
- b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
- d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
- e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
- f. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- g. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
- h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden.
8.2 Afwijking niet verlenen
Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
9.2 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 7.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2°, van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
9.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- a. Bij nieuwe ontwikkelingen (oprichting van een bouwwerk, verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) is het gebruik van gronden en bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 slechts toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van deze regels.
- b. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien:
- 1. het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid; of
- 3. op andere wijze dan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland' en – indien deze beleidsregel gedurende de planperiode worden gewijzigd – aan die wijziging; of
- 4. door de aanvrager van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernorm(en) of aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid.
- c. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning zoals genoemd bij lid b voorschriften verbinden ten aanzien van:
- 1. de aard, plaats en inrichting van de parkeergelegenheid;
- 2. de aanwezigheid en aanduiding van parkeergelegenheid ten behoeve van invaliden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1.1 met
- 3. maximaal 10%;
- 4. Lid 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
Lid 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Dijkweg nabij 11 te Naaldwijk'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Er bestaan plannen om ter hoogte van het perceel aan de Dijkweg te Naaldwijk een complex te realiseren met daarin 20 appartementen en ruimte voor een maatschappelijke functie. Om hierin te kunnen voorzien is een nieuw juridisch kader benodigd waarin dit bestemmingsplan voorziet.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Dijkweg 8, in het centrum van de kern Naaldwijk, gemeente Westland. Aan de noordwestelijke en noordoostelijke zijde wordt het plangebied begrensd door twee wegen, respectievelijk de Dijkweg en de Verdilaan. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is een kantoorpand met bijbehorende parkeervoorzieningen gelegen. Tevens is aan deze zijde de entree van de begraafplaats gelegen. Deze begraafplaats is ten zuidoosten van het plangebied gesitueerd.
Afbeelding 1.1.: globale ligging van het plangebied aan de Dijkweg 8 in de Naaldwijk
Afbeelding 1.2.: begrenzing plangebied Dijkweg 8
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Binnen het plangebied was, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, het bestemmingsplan "Centrum Naaldwijk" (vastgesteld op 19 december 2012) van kracht. Ter plaatse van het plangebied zijn in dat plan de bestemming ''Maatschappelijk'' en de dubbelbestemmingen ''Waarde - Archeologie - 1'' en "Waarde - Karakteristiek" opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk omdat enerzijds de bouwregels dat niet toelaten en anderzijds de bestemmingen dat functioneel niet toelaten. Daartoe is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan "Dijkweg nabij 11 te Naaldwijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland
Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.
De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).
De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.
De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.
Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.
Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.
Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.
De toekomstkaart van Westland
De voorgenomen ontwikkeling omvat de realisatie van 20 appartementen en een maatschappelijke voorziening. Het realiseren van deze appartementen en maatschappelijke voorziening past binnen het beleid dat voor dit gebied is gesteld. Zo blijven de oorspronkelijke structuren in het landschap behouden. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de ambitie om woningbouw te realiseren door middel van inbreiding.
Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland
Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de hierin opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel aan herziening toe.
Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de mobiliteitsvisie:
- Logistieke bereikbaarheid;
- De auto minder dominant;
- Volwaardige alternatieven voor de auto;
- Westland verkeersveilig;
- Duurzaam Westland.
In paragraaf 2.2.4 wordt de beoogde planontwikkeling getoetst aan het vigerende mobiliteitsbeleid.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosievenrisicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
- in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
- iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
- in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
- opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
- nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
- de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
- opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
- bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Woonvisie
De Woonvisie Westland 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie van 2016 en richt zich op het deelonderwerp "wonen" van de Ontwerp-Omgevingsvisie Westland. De Woonvisie is vastgesteld in juli 2020. De Omgevingsvisie van gemeente Westland vormt de rode draad voor de ruimtelijke plannen en woningbouwplannen in Westland de komende jaren. Onze focus blijft op het tuinbouwcluster liggen, maar we zoeken daarin een betere balans met de leefomgeving. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. In de toekomst ligt de drijfveer bij bouwen in het creëren van maatschappelijke meerwaarde. Westland werkt aan een beheersbare groei van het aantal woningen, zodat het aanbod aansluit bij de behoeften van de Westlandse bevolking en mensen die economisch verbonden zijn met de gemeente. Het woonmilieu in Westland is onderscheidend ten opzichte van de omliggende steden en sluit aan bij het dorpse leefklimaat.
De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De Woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De Woonvisie is in overleg met de woningcorporaties, huurdersorganisaties, zorgorganisaties, uitzenders en tuindersorganisaties tot stand gekomen.
Prioriteiten en uitgangspunten van de Woonvisie
De "Woonvisie Westland 2020-2030" geeft de prioriteiten, uitgangspunten en visie hoe Westland er in 2030 uit moet zien op het gebied van (zorg)wonen en huisvesting arbeidsmigranten.
De hoofdthema's van Woonvisie zijn:
Betaalbaarheid
- doelgroepen die aangewezen zijn op betaalbare woningen (starters, gezinnen, ouderen, zorgbehoevenden, corporatiedoelgroepen, middeninkomens, arbeidsmigranten, vergunningshouders, woonwagenbewoners);
- grootte en differentiatie sociale woningvoorraad;
- woonlasten;
- gevolgen verkoop Vestia-woningen.
Doorstroming en wooncarrière
- bevorderen doorstroming;
- senioren (doorstroming vanuit sociale eengezinswoning);
- slaagkansen inwoners Westland.
Nieuwe bouwambitie
- behoud karakter kernen;
- vergroening en verduurzaming;
- huisvestingsoplossingen buiten de kernen;
- wonen met zorg: levensloopgeschiktheid / aanpasbaarheid;
- programma voor nieuwe projecten/locaties: 30-5-20-45*;
- herbestemming maatschappelijk vastgoed;
- flexwonen;
- huisvesting arbeidsmigranten, ook buiten kernen en op percelen glastuinbouwbedrijven.
(*) 30% sociale huur, 5% goedkope koop, 20% middeldure koop of huur, 45% duurdere koop
Bij de ontwikkeling van het complex wordt aangesloten op de ambitie. In het plan zijn appartementen met een verschillende omvang en prijs voorzien. Hiermee wordt de markt breed bediend. De ontwikkelaar heeft met de gemeente Westland afspraken gemaakt met betrekking tot het woningbouwprogramma. Zes van de 20 appartementen (30%) vallen in de sector sociale koop en twee appartementen (10%) behoren tot de categorie bereikbare koop. Binnen het voorliggende bestemmingsplan wordt 40% betaalbare nieuwbouw gerealiseerd.
Daarnaast speelt de ontwikkeling in op vergrijzing en de toename aan eenpersoonshuishoudens. De appartementen zijn namelijk levensloopbestendig aangezien het complex over een lift beschikt en het woonprogramma op één bouwlaag wordt gerealiseerd. Hierdoor wordt het voor bewoners mogelijk om langer thuis te blijven wonen. Daarnaast vormen de appartementen door de beperkte omvang een prima woning voor eenpersoonshuishoudens. De ontwikkeling is dus in overeenstemming met de ambities van de woonvisie.
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkelingskaders voor de kernen
In de beleidsnota 'Uitgangspunten voor de kernen', die in september 2007 is vastgesteld, is een aantal uitgangspunten voor Naaldwijk geformuleerd. Meer in het algemeen hebben de kernen in de gemeente Westland een verdichtingsopgave gekregen van 4.500 woningen via inbreiding in de kernen. Verdichting in de kernen mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid en de spaarzame open (groene) ruimte in de kernen.
De kaders voor Naaldwijk zijn gericht op het benutten en versterken van de centrale positie die de kern inneemt binnen de gemeente Westland. Daarbij wordt stilgestaan bij het feit dat de kern na de uitbreidingen Hoogeland en Woerdblok geen mogelijkheden meer heeft voor uitbreiding door omliggende functies als glastuinbouw en de veiling.
Om de kern vitaal te houden en het aantal huidige bewoners te kunnen handhaven, is het noodzakelijk dat er binnen de kern meer woningen komen. De beleidsnota geeft daarvan aan dat de grootste verdichting zal plaatsvinden binnen de centrumring. Het gaat dan niet alleen om het laten toenemen van het aantal woningen, maar ook om niet-woonfuncties zoals dat past bij het kleinstedelijke karakter.
Hogere bebouwing kan bij verdichting niet vermeden worden. Voorwaarden zijn wel dat de hoogbouw een opwaardering moet geven aan de identiteit, herkenbaarheid en oriëntatie binnen Naaldwijk en dat er zorgvuldig wordt omgegaan met het karakter van de oude linten en het historische centrum.
Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een passende woonvorm binnen het bestaande stedelijk gebied van Naaldwijk. Daarnaast wordt ook aangesloten bij het kleinstedelijke karakter door een niet-woonfunctie, een maatschappelijke functie, toe te voegen aan het plangebied. De bouwhoogte van het complex is hoger dan de omliggende bebouwing maar door de bouwvorm met een terugliggende vijfde bouwlaag wordt aangesloten bij het karakter van het oude lint.
2.1.2 Regionaal beleid
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
Kernen
De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP 2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.
De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.
Het beheer en onderhoud van groengebieden heeft aandacht nodig. Onvoldoende en versnipperd beheer van bestaande bossen en recreatiegebieden leidt tot verwaarloosde zones die ongewenste activiteiten aantrekken. In het onderhoud van deze gebieden is het ontwikkelen van de 'tweede generatie' beplanting achterwege gebleven. Bovendien moet de inrichting worden aangepast aan de wensen van de hedendaagse recreanten. Barrières en onaantrekkelijke, niet onderhouden entrees van bestaande groengebieden dragen bij aan slechte bereikbaarheid. Een goed bomenbeleid helpt om landschappelijke eigenheid te waarborgen.
De ontwikkeling is in overeenstemming met het RSP aangezien binnen het bestaand stedelijk gebied een braakliggend terrein wordt benut en ingepast wordt in de omgeving.
2.1.3 Provinciaal beleid
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Het beleid is eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn er uit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota's. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om 1 Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken. De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
- Een introductie op het Omgevingsbeleid, waarin opgenomen de ruimtelijke hoofdstructuur;
- De ontwikkelrichting die is opgenomen in het deel Ambities en sturing;
- Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- Samenhangende beleidskeuzes, integraal toegankelijk via de digitale raadpleegomgeving.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via h.o.v. verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen leiden en dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
Afbeelding 2.2: De ruimtelijke hoofdstructuur
Programma ruimte
De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).
De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.
Een nieuwe versie van het Programma ruimte is gelijktijdig met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld en in werking getreden. Het nieuwe Programma ruimte heeft een iets andere opzet gekregen dan voorheen. Er is gekozen om het algemene beleid zoveel mogelijk bij elkaar te zetten in de Omgevingsvisie. Een deel van het beleid uit het oude Programma ruimte is daarom overgezet naar de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma ruimte bevat vooral locatie specifieke en programmatische gegevens. Het gaat om een nadere invulling en uitwerking van een aantal ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. De 3 ha kaart en de tabellen met locaties groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied is terug te vinden in het nieuwe Programma ruimte.
Ambitie
Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau, met een dalende bodem en mede daardoor met een uniek gevarieerd kust-, veen- en rivierenlandschap. In dit gebied hebben inwoners het landschap gevormd en bewoonbaar gemaakt door inpoldering. Ook hebben onze inwoners het gebied verbonden met de rest van de wereld. In de loop der eeuwen heeft zich in Zuid-Holland een meerkernig stedelijk netwerk ontwikkeld. Een centrum van handel, cultuur en wetenschap, met als kenmerk en kracht de diversiteit aan mensen, landschap en economie. Een dynamische delta die altijd dreigingen heeft weten om te zetten in kansen.
Zuid-Holland is kwetsbaar voor veranderingen, zoals globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie. In ons laaggelegen deltagebied heeft de klimaatverandering grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Zuid-Holland is als open economie gevoelig voor de gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. Onze energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. Daarnaast zorgt de trek naar de stad voor een toenemende druk op onze schaarse ruimte. Tegelijkertijd, herbergt deze regio een groot reservoir van talent, creativiteit en ondernemerskracht.
De Provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. Onze ambities zijn de kaders waarbinnen wij ruimte geven.
- Naar een klimaatbestendige delta;
- Naar een nieuwe economie: the next level;
- Naar een levendige meerkernige metropool;
- Energievernieuwing;
- Best bereikbare provincie;
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
2.1.4 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Afbeelding 2.3.: Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 juli 2017 is de 'Nieuwe' Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee en drie Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Indien een bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten bevat, kan bij het moederplan worden bepaald dat de Laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het moederplan, maar op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Toetsing
In het voorliggende plan worden 20 woningen mogelijk gemaakt. De woningen betreffen een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor een laddertoets benodigd is.
Uit het uitvoeringsprogramma van de woonstrategie van de gemeente Westland blijkt dat tot 2030 er een planvoorraad van 536 woningen bestaat. Daarvan zijn er 454 onderdeel van harde plannen. Er bestaat dus nog een 'restcapaciteit' van 82 woningen. De realisatie van 20 woningen zou hier onder geschaard kunnen worden. Het plan voorziet dus in de vraag naar woningen en bovendien ook op kwalitatief niveau. De woningen worden levensloopbestendig ingericht en hebben een verschillende omvang. Hiermee wordt ingespeeld op vergrijzing en een toename aan eenpersoonshuishoudens. Hiermee wordt de behoefte genoeg aangetoond.
De locatie is binnenstedelijk gebied gelegen waardoor de tweede stap van de onderbouwing niet meer relevant is.
2.1.6 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling op het perceel Dijkweg 8 te Naaldwijk is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
2.2.1 Ruimtelijke aspecten
De locatie waar de ontwikkeling van het complex is voorzien betreft het perceel aan de Dijkweg 8 in Naaldwijk. De locaties is gelegen op het hoekpunt van het kruispunt waar de Verdilaan en de Dijkweg samenkomen. Het plangebied is goed ontsloten door de nabijgelegen Verdilaan. Aan de Dijkweg zijn verschillende karakteristieke gebouwen gelegen met een verscheidenheid aan functies zoals horeca en kantoor.
In de bestaande situatie (afbeelding 2.4) bestaat het plangebied uit grasland. Daarnaast staan in het plangebied diverse bomen.
Afbeelding 2.4.: Huidige situatie van het plangebied
Nieuwe situatie
Op grond van de stedenbouwkundige en ruimtelijke kaders is een herontwikkelingsconcept ontwikkeld voor de locatie. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 20 levensloopbestendige appartementen en een maatschappelijke voorziening. De maatschappelijke voorziening is voorzien op de hoek van de Verdilaan en de Dijkweg. Hiermee wordt aangesloten op de voorzieningen in het kernwinkelgebied wat hier begint, en anderzijds op het rustige dorpse karakter van de Dijkweg. De begane grond is publiek toegankelijk.
Het bouwplan bestaat uit een gebouw van vijf bouwlagen, waarvan de vijfde bouwlaag terugliggend ten opzichte van de overige bouwlagen wordt gerealiseerd. Aan alle zijden dient de gevel minimaal 1,5 m terug te liggen. Dit om het gebouw beter aan te laten sluiten op de lagere, dorpse bebouwing aan de Dijkweg.
De appartementen zijn voorzien op de de bovenste vier bouwlagen. De appartementen kennen alle een verschillende oriëntatie en omvang. De levensloopbestendigheid uit zich in de situering van de bad- en woonkamer direct grenzend aan de hoofdslaapkamer, een elektrische deurautomaat, elleboog- en sleutelschakelaars bij de hoofdentree en diverse elektravoorzieningen. Op deze manier is het complex levensloopbestendig en zorgt het voor beantwoording van een specifieke behoefte binnen de kern.
Parkeren wordt deels opgelost op eigen terrein, en deels in openbaar gebied. Tevens is op de begane grond ruimte gereserveerd voor een fietsenstalling en de afvalcontainers.
Het bouwplan is nog in bewerking. Het voorliggende bestemmingsplan is afgestemd op het concept-bouwplan zoals dat thans voorligt. De onderstaande afbeeldingen (bron: Het architectenbureau) geven een impressie weer van het concept-bouwplan, maar kunnen - binnen de kaders van het bestemmingsplan - nog wijzigen.
Afbeelding 2.5.: Impressie nieuw te ontwikkelen complex van bovenaf gezien
Afbeelding 2.6.: Impressie nieuw te ontwikkelen complex in vogelvlucht
Ruimtelijke randvoorwaarden
Vanuit de gemeente zijn ruimtelijke randvoorwaarden gegeven voor het ontwikkelen van het perceel aan de Dijkweg te Naaldwijk. Hieronder is aangegeven hoe aan deze ruimtelijke randvoorwaarden voldaan worden. Zo dient het complex zich aan de gevelrooilijnen te houden, en wordt het complex in het bouwvlak gerealiseerd.
Voor de vijfde bouwlaag is een randvoorwaarde opgenomen dat alle zijden minimaal 1,5 m terug moeten liggen. Bovendien dient maximaal 250 m2 van het bouwvlak op de begane grond een maatschappelijke functie te krijgen.
In de regels zijn deze randvoorwaarden geborgd, waardoor voldaan wordt aan de door de gemeente gestelde eisen.
2.2.2 Historisch ruimtelijke opbouw
Het plangebied is gelegen aan het historische lint 'Molenstraat - Dijkweg'. Dit is de route waarlangs Naaldwijk is opgebouwd. Het lint verbindt de Herenstraat/Prinses Julianastraat met onder andere de Verdilaan. De Dijkweg is de oorspronkelijke verbinding van het hof van Honselersdijk met de Herenstraat. Het eerste deel van het lint, gezien vanaf de Molenstraat, kent een licht slingerend verloop, ontstaan op dijken en kaden langs de Gantel en zijkreken. Vanaf de Molenstraat tot de Verdilaan verandert het gebied van karakter door een verscheidenheid aan functies en inrichting van de openbare ruimte. De omgeving van het plangebied heeft het karakter van een aanloopstraat.
De Verdilaan is een nieuwe hoofdontsluitingsweg dwars op de dijkweg. Aan de Verdilaan liggen voor de kern Naaldwijk belangrijke functies, waaronder het gemeentehuis en het busstation. Gezien de aard en betekenis van de Verdilaan is hier een grotere en hogere bebouwing mogelijk. De bebouwing op de hoek van de Verdilaan en de Dijkweg zal zowel dienen aan te sluiten bij de meer stedelijke aard van de Verdilaan en het dorpse karakter van de Dijkweg. De inpassing van de voorgenomen ontwikkeling in de bestaande (cultuurhistorische) context wordt in paragraaf 3.8 beschreven.
2.2.3 Inventarisatie van functies
De voorzieningen in Naaldwijk liggen geconcentreerd in het centrum. De Dijkweg is een uitloper van de Molenstraat, één van de grootste winkelstraten in Naaldwijk. Deze straat kent dus een grote verscheidenheid aan functies. Door de gemeente is aangegeven dat in de plint een functie zeer gewenst is om aan te sluiten bij het kernwinkelgebied. Hier is gehoor aan gegeven door de realisatie van een maatschappelijke voorziening op (een deel van de) begane grond. Deze functie dient op maaiveldniveau (begane grond) een oppervlak te hebben dat maximaal 250 m2 van het bouwvlak bedraagt. Tevens is deze functie zowel op de Verdilaan als de Dijkweg gericht.
2.2.4 Verkeer
Verkeersverbindingen en ontsluiting
Het plangebied ligt in het centrum van de kern Naaldwijk. Op grotere schaal wordt het plangebied ontsloten door de provinciale wegen de N213 en de N222 die aan de westzijde van Naaldwijk zijn gelegen.
De ontsluiting voor het gemotoriseerd en tevens het langzaam verkeer gaat via de noordwestelijk gelegen Dijkweg. Vanaf hier wordt via de Verdilaan de verdere ontsluiting van het plangebied verzorgd.
In de directe omgeving van het plangebied zijn twee bushaltes gelegen. Op circa 170 meter ligt het busstation aan de Verdilaan. Vanaf dit busstation vertrekken diverse buslijnen met de bestemmingen Den Haag, Delft, en Monster.
Verkeersintensiteit
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 20 appartementen en een maatschappelijke voorziening van maximaal 160 m2 bvo. De kencijfers die gebruikt zijn voor het berekenen van de verkeersaantrekkende werking komen uit de 'CROW-publicatie 317'.
Uitgaande van een dure etagekoopwoning op een locatie in het centrum in sterk stedelijk gebied geldt op grond van de CROW-richtlijnen geldt voor een dergelijke ontwikkeling een verkeersgeneratie van 6,2 motorvoertuigen per woning. Gelet hierop leidt de ontwikkeling van de woningen tot 124 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. De realisatie van de maatschappelijke ontwikkeling leidt in een worst-case scenario tot 60 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. In totaal leidt de ontwikkeling tot een verkeersaantrekkende werking van 184 motorvoertuigen per dag. Gezien de weginrichting van de Dijkweg en de Verdilaan en het geringe aantal extra voertuigbewegingen is de verwachting dat beide wegen deze toename kunnen verwerken.
Het verkeer wordt in de toekomstige situatie via de Dijkweg en de Verdilaan afgewikkeld op de N285.
Parkeren
Uitgaande van de in tabel 2.1 weergegeven parkeernormen (uitgaande van de Nota Parkeernormen van de gemeente Westland) en woningtypologieën zijn 36 parkeerplaatsen benodigd. Indien sprake is van commerciële dienstverlening in de plint van het gebouw, zijn 35 parkeerplaatsen benodigd.
Type | Aantal appartementen | Parkeernorm | Benodigde parkeerplaatsen |
Sociale koop | 6 | 1,4 | 8,4 |
Bereikbare koop | 2 | 1,5 | 3,0 |
Middeldure koop | 2 | 1,5 | 3,0 |
Dure koop | 2 | 1,7 | 3,4 |
Extra dure koop | 6 | 1,7 | 10,2 |
Top koop | 2 | 1,7 | 3,4 |
TOTAAL wonen | 20 | 31,4 | |
Maatschappelijk (comm. dienstverlening) | 160 m2 | 3 (2,3) | 4,2 (3,22) |
TOTAAL project | 36 (35) |
Tabel 2.1 Benodigd aantal parkeerplaatsen
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan de Nota Parkeerbeleid van de gemeente Westland. Er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen, middels te realiseren parkeerplaatsen onder het gebouw, voor het gebouw en de beschikbaar gestelde parkeerplaatsen in het openbaar gebied.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
3.1.1 Wettelijk kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
3.1.2 Onderzoek
In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen "rustige woonwijk / rustig buitengebied" en "gemengd gebied". In de omgeving van het plangebied zijn, naast woningen, verschillende bedrijven/inrichtingen aanwezig en/of bestemd in het vigerende bestemmingsplan. Daardoor is het gebied aan te merken als 'gemengd gebied'. Voor een dergelijk gebied mogen de VNG-richtafstanden, zoals genoemd in de VNG-publicatie, worden gereduceerd (dat wil zeggen: één stap terug in de oorspronkelijke richtafstand).
De relevante bestemmingen zijn de maatschappelijke bestemming in het westen en zuiden, de bestemming 'Horeca' in het noordwesten en de bestemming 'Gemengd - 3'.
De maatschappelijke bestemming in het westen en zuiden kent de functieaanduiding 'begraafplaats'. Uit de VNG-brochure blijkt dat dat voor een dergelijke inrichting een richtafstand van 10 meter geldt. Reductie levert een richtafstand van 0 meter op. Voor deze inrichting wordt de richtafstand dus gerespecteerd. Aan deze zijde krijgt het complex een blinde kopgevel, of wordt een setback van 1 meter gerealiseerd.
Binnen de bestemmingen 'Gemengd - 3' en 'Horeca' is horeca tot milieucategorie 2 maatgevend. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Reductie levert een richtafstand van 10 meter op. De feitelijke afstand van de bestemmingsgrens tot het plangebied bedraagt circa 20 m. Ook deze richtafstand wordt gerespecteerd.
De richtafstanden van de omliggende relevante bestemmingen en inrichtingen worden gerespecteerd.
3.1.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
3.2 Geluid
3.2.1 Wettelijk kader
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
3.2.2 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling is gelegen binnen de in de Wet geluidhinder (Wgh) vastgelegde onderzoekszones van de Verdilaan, de route Stokdijkkade / Pijle Tuinenweg en de route Secretaris Verhoeffweg / Van der Hoevenstraat / Verspycklaan. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient ook het verkeer op de in de omgeving gelegen 30 km-wegen te worden betrokken.
Door KuiperCompagnons is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 in dit bestemmingsplan opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat het wegverkeer op de Verdilaan leidt tot een geluidsbelasting die de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 62 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. De overige 50 km-wegen leiden ter plaatse van de nieuwe woningen niet tot een geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde.
Op grond van een goede ruimtelijke ordening is ook het verkeer op de 30 km wegen beschouwd in dit onderzoek. De maximale geluidsbelasting door de 30 km wegen bedraagt 55 dB.
Uit het onderzoek blijkt verder dat bron- en/of overdrachtsmaatregelen vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk zijn.
Omdat meer dan de helft van de woningen in het appartementencomplex grenzen aan een gevel waar de geluidsbelasting als geluidsluw wordt beschouwd is het bouwplan passen binnen de voorwaarde uit het gemeentelijke geluidbeleid.
Er is alleen sprake van een significant cumulatief effect op de noordwestgevel van het bouwplan. Het verkeer op de Verdiweg en het verkeer op de 30 km-wegen (Dijkweg) veroorzaken een geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Het cumulatieve effect bedraagt aan de zijde van 2 dB tot maximaal 4 dB. De absolute waarde van de cumulatieve geluidsbelasting varieert van 58 dB tot maximaal 63 dB zonder de toepassing van de reductie ex artikel 110g Wgh.
Omdat de voorkeursgrenswaarde door de Verdilaan wordt overschreden, moeten hogere waarden worden vastgesteld. Uit de rekenresultaten blijkt dat het plan voldoet aan het gemeentelijke hogere waarden beleid. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van hogere waarden moet gelijktijdig met de ontwerpstukken van het ruimtelijke plan ter inzage worden gelegd. Deze hogere waarden worden door het college van gemeente Westland vastgesteld.
3.2.3 Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Om die reden moeten hogere waarden worden vastgesteld.
3.3 Luchtkwaliteit
3.3.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 3.1
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (NIBM)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
3.3.2 Onderzoek
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ont-wikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. De voorliggende ontwikkeling past niet binnen deze cijfermatige kwantificatie.
Derhalve wordt gebruik gemaakt van een specifieke rekentool waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Afbeelding 3.1: NIMB-rekentool.
De toekomstige verkeersgeneratie is eerder in paragraaf 3.1 reeds bepaald. Het aantal extra voertuigbewegingen is ingevuld. Er is niet duidelijk wat het aandeel vrachtverkeer hiervan is. In de NIBM-tool is dit aandeel 'worst-case' aangehouden met een aandeel van 5%. Uit invoering van de tool blijkt dat de ontwikkeling alsnog is aan te merken als 'Niet in betekenende mate' bijdragend aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het projectgebied. In de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peil-jaar 2016 bepaald.
Afbeelding 3.2: overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2016 (NSL-monitoringstool)
Bovenstaande afbeelding geeft de meetpunten op de dichstbijzijnde weg, de Verspycklaan, weer. Deze weg kent geen overschrijding van de jaargemiddelde grenswaardes. Vanwege de grote afstand tussen de weg en het projectgebied is sprake van een te verwaarlozen invloed van het project op de jaargemiddelde concentraties.
Uit de voorgaande afbeeldingen blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het projectgebied de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschrijden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
3.3.3 Conclusie
De ontwikkelingen in dit plan zijn aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
3.4 Externe Veiligheid
3.4.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
3.4.2 Onderzoek en conclusie
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
De nieuwe woningen en maatschappelijke voorzieningen zijn aan te merken als nieuwe kwetsbare objecten, waardoor externe veiligheid van belang kan zijn. Op basis van de risicokaart is de risicobron FloraHolland in de omgeving van de locatie aanwezig. Op het terrein van deze bloemenveiling is een ammoniakinstallatie aanwezig met een invloedsgebied van 1125 meter voor het groepsrisico (GR). Het plangebied bevindt zich aan de rand van deze zone.
Voor FloraHolland is een QRA opgesteld (Silva consultancy, 2011) waaruit blijkt dat de ammoniakinstallatie een PR 10-6 contour heeft van 85 meter. Het plangebied is buiten deze zone gelegen. Tevens blijkt dat het GR ruimschoots onder de oriëntatiewaarde blijft. Gezien het geringe aantal woningen en maatschappelijke voorzieningen wat toegevoegd wordt met de realisatie van onderhavig bestemmingsplan en de ligging aan de rand van het invloedsgebied is de verwachting dat de oriëntatiewaarde van het GR met de ontwikkeling van dit plan ook niet overschreden wordt. Een nadere berekening van het GR wordt dan ook niet nodig geacht. Wel dient er een beschrijving gegeven te worden van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Bij het vrijkomen van een toxische wolk ligt de bron en het plangebied op een dermate grote afstand van elkaar dat de hulpdiensten niet bij machten zijn om hulp te verlenen aan het effectgebied, in plaats hiervan wordt ingezet op de zelfredzaamheid.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Bij een incident met een ammoniakinstallatie ontstaat een breuk in de vloeistofleiding, waardoor het gas in korte tijd uitstroomt. Een deel van deze toxische stof verdampt direct en wordt meegevoerd door de wind. Ammoniak heeft een herkenbare geur en kan daardoor in het benedenwindse effectgebied goed opgemerkt worden door aanwezigen.
Bij het toxisch scenario speelt risicocommunicatie een belangrijke rol. Ten behoeve van deze zelfredzaamheid is het van belang dat het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) wordt ingezet. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen dient te worden gezorgd dat deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en dat het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden, waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden, zodat de aanwezigen hier enkele uren kunnen schuilen. Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregelen te garanderen is het zinvol dat bewoners door middel van risicocommunicatie worden geïnformeerd en geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij zelf kunnen nemen.
Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Het is nog niet bekend of (een deel van) de gebouwen die in het plangebied gerealiseerd gaan worden specifiek bedoeld worden voor niet- of beperkt zelfredzame personen, zoals gevangenen, kinderen tot 4 jaar of senioren.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van routes waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
- 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
- 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van buisleidingen.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
3.5 Water
3.5.1 Wettelijk kader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet;
- Nationaal waterplan
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Visie Ruimte en Mobiliteit;
- Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015. In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid: de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
- aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
- het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is
- tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
- tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen.
Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
- de waterveiligheid;
- het waterbeheer;
- de waterkwaliteit;
- het zuiveren van afvalwater.
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
- 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
- 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
- 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
- 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
- beleidskader omtrent water;
- waterkeringen;
- waterkwantiteit;
- waterkwaliteit en ecologie;
- afvalwater en riolering;
- waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: "Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie", worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
3.5.2 Onderzoek
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen. In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de keur beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten. Het projectgebied blijkt niet gelegen in de kern- en beschermingszone van een waterkering te liggen.
Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen
Waterkwantiteit
Hoogheemraadschap Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken bij de plaats waar het valt. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Het projectgebied ligt in het boezemgebied. Het maatgevende peil bedraagt NAP -0,43 m. De maaiveldhoogte bedraagt momenteel circa +0,9 m NAP volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland. Zover bekend zijn er geen problemen bekend met betrekking tot de grondwaterstand in het projectgebied.
In het verleden was een groot deel van het projectgebied verhard. Tevens is in de vigerende planologische situatie momenteel volledige verharding van het projectgebied mogelijk. In de toekomstige situatie is het projectgebied voor circa 1.000 m2 verhard. Aangezien dit in het verleden ook al het geval was en dit in het vigerende bestemmingsplan al mogelijk is, is watercompensatie niet noodzakelijk.
Voorkomen van wateroverlast
Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
Het projectgebied grenst niet aan het oppervlaktewater en heeft daardoor ook geen invloed op de kwaliteit.
Onderhoud en bagger
De volgende watergangen grenzen aan het projectgebied en moeten onderhouden worden door verschillende partijen:
- Primaire watergang ten noorden van het projectgebied, onderhoud door Delfland;
- Primaire watergang ten westen van het projectgebied, onderhoud door Delfland;
- Secundaire watergangen in het midden en oosten van het projectgebied, onderhoud door aanliggende eigenaar.
Bodem en grondwater
Wanneer er ondergronds veel gebouwd wordt (denk bijvoorbeeld aan een parkeergarage) kan dit invloed hebben op de grondwaterstroming en op de drooglegging. Bij de beoogde ontwikkelingen komt er geen ondergrondse bebouwing.
Afvalwater en riolering
Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003). Volgens de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Het huishoudelijk afvalwater zal middels een drukrioolstelsel aangesloten worden op het gemeentelijk rioolsysteem. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.
Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke.
3.5.3 Conclusie
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan het hoogheemraadschap van Delfland. Hieruit moet blijken dat het aspect water geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
3.6 Bodem
3.6.1 Wettelijk kader
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
3.6.2 Onderzoek
In het vigerende bestemmingsplan 'Centrum Naaldwijk' zijn de gronden waarop het complex is voorzien, bestemd als 'Maatschappelijk'. In de toekomstige situatie is op de begane grond ook een maatschappelijke functie voorzien. Op de begane grond wordt middels dit bestemmingsplan geen gevoeligere functie gerealiseerd. Op de andere bouwlagen zijn de appartementen voorzien.
Door milieuadviesbureau BMA Milieu B.V. is een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest uitgevoerd. De volledige rapportage is in Bijlage 2 bij de toelichting te raadplegen. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn dat er ter plaatse in de grond overschrijdingen van achtergrondwaarde zijn vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen behoeft echter geen nader onderzoek te worden verricht. Tevens blijkt uit het onderzoek dat er geen asbest is aangetoond boven de detectielimiet. De bodemkwaliteit is dus geschikt voor de toekomstige functie.
3.6.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
3.7 Ecologie
3.7.1 Wettelijk kader
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
- Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
beschermd via de vogelrichtlijn; - Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
- Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
- 1. Achterwege gelaten worden, of
- 2. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
- 3. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
3.7.2 Onderzoek
Gebiedsbescherming
Door KuiperCompagnons is stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 van de toelichting. In het onderzoek is voor de gebruiksfase beoordeeld of sprake is van een waarneembare stikstofdepositie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plan. De uitkomsten van dit onderzoek zijn hieronder in het kort beschreven.
Op korte afstand van de projectlocatie zijn de Natura 2000-gebieden 'Solleveld & Kapittelduinen' (op 2,8 km afstand), 'Westduinpark & Wapendal' (8,1 km) en 'Voornesduin' (9,9 km) gelegen. Binnen deze natuurgebieden zijn stikstofgevoelige habitats aanwezig. Het onderzoek heeft daarom betrekking op deze natuurgebieden. De andere stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn op grotere afstand gelegen. De afstand tot deze natuurgebieden is minimaal 10 km of meer, zodat deze natuurgebieden in relatie tot de grote van het project niet relevant meer zijn.
De planontwikkeling en de bijbehorende verkeersaantrekkende werking leidt niet tot bijvoorbeeld geluidhinder, trillinghinder, lichthinder, of emissies naar het oppervlaktewater zodat deze aspecten verder buiten beschouwing zijn gelaten.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de nieuwbouw 20 appartementen een maatschappelijke functie. De appartementen worden aardgasloos en volgens de huidige duurzaamheidsnormen gerealiseerd. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
In het onderzoek is beoordeeld of de aanleg- en de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkelingen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden. Voor de aanlegfase is uitgegaan van in totaal 2.836 lichte motorvoertuigen, 407 middelzware vrachtwagens en 476 zware vrachtwagens gedurende de gehele bouwperiode.
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van stikstofgevoelige habitats in de beschouwde Natura 2000-gebieden geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie. De externe werking van de Wet natuurbescherming veroorzaakt daarom geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
Door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4 bij de toelichting. De conclusie van het onderzoek is dat de ontwikkelingen geen negatieve effecten op beschermde soorten of hun leefomgeving. Wel wordt aangeraden om verstorende werkzaamheden, zoals kap- en rooiwerkzaamheden, buiten het broedseizoen uit te voeren.
3.7.3 Conclusie
Uit onderzoek is gebleken dat er geen verbodsbepalingen met betrekking tot beschermde soorten worden overtreden. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelig effect op het nabij gelegen Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'. Het aspect ecologie vormt hiermee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikeling.
3.8 Cultuurhistorische Aspecten
3.8.1 Wettelijk kader
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
- Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
- Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
- Bescherming van stads- en dorpsgezichten
3.8.2 Archeologie
Het plangebied is gelegen in een gebied met een archeologische verwachting, waarbij archeologisch onderzoek benodigd is bij bodemverstoringen die groter zijn dan 50 m2 en dieper reiken dan 50 cm onder maaiveld. Het bouwplan past niet binnen deze grenswaarden. Door Vestigia is bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is in Bijlage 8 van de toelichting te raadplegen. Uit dit inventariserende onderzoek is gebleken dat het plangebied verschillende archeologische verwachtingswaardes kent. De (mogelijke) aanwezige archeologische resten zijn op basis van het onderzoek zeer ondiep verwacht.
Op basis van deze bevindingen is verder vervolgonderzoek, in de vorm van proefsleuven, uitgevoerd. Dit onderzoek is in Bijlage 9 van de toelichting opgenomen. Het proefsleuvenonderzoek heeft inzicht verschaft in het intacte karakter van het oorspronkelijke bodemprofiel en heeft een tweetal archeologische perioden aangetoond. Tijdens het proefsleuvenonderzoek is een Romeins bewoningsniveau gevonden, bestaande uit enkele paalsporen en relevant vondstmateriaal. Op basis van het aardewerk dateert de vindplaats uit de 1e-2e/begin 3e eeuw na Chr. Op een hoger niveau zijn erf-/tuinstructuren aangetroffen in de vorm van onder andere een tweetal waterputten en enkele paalkuilen, waarschijnlijk behorende bij het 19e tot 20e-eeuwse Parochiehuis.
Op basis van de uitkomsten van het proefsleuvenonderzoek is geadviseerd om middels een kleinschalige opgraving de archeologische sporen en vondsten nader te onderzoeken. Dit onderzoek is in Bijlage 10 van de toelichting opgenomen.
De kleinschalige opgraving richtte zich voornamelijk op de Romeinse cultuurlaag. In het noordwestelijk deel van de opgravingszone zijn meerdere bewoningssporen in de vorm van een aantal (paal-)kuilen en twee (erf-)greppels geconstateerd.
Daarnaast is tijdens de opgraving een beter inzicht verkregen in de resten die toegeschreven kunnen worden aan de tuin van de voormalige parochiewoning en later De Harmonie geheten (het gebouw is in 2009 is afgebroken).
Het doel van het onderzoek in de vorm van een kleinschalige opgraving is hiermee bereikt. De doelstelling betrof het ex situ veiligstellen van de resten uit de Romeinse tijd en waar aanwezig een nader inzicht verschaffen in de sporen uit de laatste fase van de Nieuwe tijd, zodat hiermee informatie behouden blijft die van belang is voor de kennisvorming over het verleden. De hoofdvraagstelling van het onderzoek was welke archeologische resten er in het onderzoeksgebied aanwezig waren en welke bijdrage deze resten leveren aan de geschiedenis van Naaldwijk en de nabije omgeving. Met name de Romeinse resten bieden een toevoeging op het bekende intensieve nederzettingssysteem binnen de Cananefaatse regio en sluit goed aan bij het huidige beeld. De intensieve bewoning concentreerde zich langs de oeverwallen van de kreken en op de vele inversieruggen binnen het Gantelsysteem. De indruk gaat uit dat de rurale nederzettingen tot ontwikkeling en bloei kwamen onder invloed van het Romeinse militaire gezag (met een bewoningsintensiteit vanaf het derde/vierde kwart van de 1e eeuw tot in de 3e eeuw n. Chr.).
3.8.3 Cultuurhistorie
Naast een archeologische dubbelbestemming kent het plangebied ook de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristiek'. De gronden waarop deze bestemming rust, zijn behalve de andere aldaar voorkomende bestemming mede bestemd voor het behoud van de karakteristieke ruimtelijke kwaliteit. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de zone van het plangebied die is gelegen aan de Dijkweg. Volgens de vigerende regeling dienen bij herbouw van gebouwen of herinrichting de beeldkwaliteitseisen uit het 'beeldkwaliteitsplan Karakteristieke gebieden Naaldwijk Centrum' gehanteerd te worden. De locatie is sinds 2009 onbebouwd, en vanaf dat moment ligt het perceel braak.
Uit raadpleging van het beeldkwaliteitsplan blijkt dat de aangegeven zone onderdeel uitmaakt van het lint Molenstraat - Dijkweg.
De bebouwing van het nieuwe complex wordt in de rooilijn van de omliggende bebouwing gebouwd of krijgt een kleine inspringing zodat aangesloten wordt bij het bestaande straatbeeld. De oriëntatie van de bebouwing is gericht op zowel de Dijkweg als de Verdilaan en zorgen zo voor een continuering van gevels en bedrijvigheid. Ook de plint met een maatschappelijk invulling sluit aan bij het karakter van de omgeving. Een nadere motivering naar de gemaakte keuzes om tot het voorliggende ontwerp te komen zijn hieronder beschreven.
De straat van toen
In 'De straat van toen - Naaldwijk Dijkweg, deel 1, tot de Grote Woerdlaan' (Historisch Archief Westland) (Bijlage 5) wordt de geschiedenis beschreven van het gedeelte van de Dijkweg waar ook de locatie Dijkweg nabij nr. 11 is gelegen. In 1871 werd een Rooms-Katholieke Kerk aan de Dijkweg in gebruik genomen. Deze kerk is in 1931 gesloten. In 1935 is de kerk gesloopt. Naast de kerk stond de Pastorie, dit gebouw is in 2009 gesloopt. De begraafplaats, achter de kerk, is nog wel aanwezig.
Cultuurhistorische Effect Rapportage (CHER)
Het dijklint heeft in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbstemming 'Waarde - karakteristiek'. Mede om die reden is door Vestigia een Cultuurhistorische Effect Rapportage (CHER) opgesteld (Bijlage 6). De CHER is een belangrijk instrument in de uitwisseling van cultuurhistorische kennis met ontwerpers en ontwikkelaars van een gebied. Een CHER is tevens een hulpmiddel om een goed onderbouwd oordeel te kunnen geven over de (cultuurhistorische) kwaliteit van ruimtelijke plannen.
Het doel van de CHER is het beschrijven van de effecten van geplande bouwplannen op de aanwezige cultuurhistorische waarden, en het geven van een aanbeveling over hoe bij de geplande werkzaamheden de cultuurhistorische waarden het beste kunnen worden ingepast en gerespecteerd.
Voor het historisch lint gelden specifieke beeldkwaliteitseisen, opgenomen in de Welstandsnota van de gemeente Westland. Uit de CHER blijkt dat de voorgenomen planontwikkeling grotendeels voldoet aan de gestelde beeldkwaliteitseisen. Twee eisen verdienen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling een nadere motivatie:
- 1. De historische bebouwingstructuur is kleinschalig, aaneengesloten en bestaat uit individuele panden van gemiddeld 2 lagen met kap.
- 2. Bij karakteristieke linten (zoals de Dijkweg) is de kwaliteit van de hoekpanden extra belangrijk: daar kan men afstand nemen van de gevelwand en het geheel overzien. Voor deze plekken is het aan te bevelen extra - beeldkwaliteit - aandacht te besteden aan de nu nog lege plekken, die in, aan en nabij de karakteristieke gebieden liggen.
De nieuwbouw heeft een grote massa. Dit feit krijgt extra nadruk omdat het hier een hoekpand betreft. Dit pand zal een entree vormen voor het centrum, gelegen aan het als karakteristiek beschreven historische lint Dijkweg – Molenstraat. In die zin is het complex vergelijkbaar met de oude situatie van de katholieke kerk met pastorie. Bij een hoekpand op deze historische locatie is de beeldkwaliteit wel van groot belang. De omvang en gevelhoogte van de nieuwbouw overtreffen die van de omliggende panden, al is gezien het naastliggende pand op de hoek van de Havenstraat ook al sprake van meer dan twee lagen. Het wijkt echter wel af van het streefbeeld in het bestemmingsplan voor de historische Dijkweg. Aan de andere kant kan een markant pand op een hoek de kleinschaligheid van de rest van het lint extra accentueren. Het staat overigens met zijn grootste gevelbreedte aan de Verdilaan, waar dit minder contrasteert (zie afbeelding 14). Die kleinschaligheid is in de directe omgeving overigens ook al flink verstoord door andere kantoor- en winkelpanden, het Westlandtheater (Stokdijkkade 3, zie afbeelding 14),en het gebouw aan de havenstraat dat naast het plangebied gelegen is (Dijkweg 2, zie afbeelding 15). Verder zal de massa van de nieuwbouw het zicht op de als karakteristiek aangewezen historisch katholieke begraafplaats natuurlijk wel beïnvloeden, maar de vraag is of deze aantasting onevenredig is.
Effect nieuwbouw in relatie tot de doelstellingen van de Welstandsnota
De nieuwbouw voldoet in algemene zin aan de welstandscriteria. Alleen wat betreft materiaal en kleur wijkt de nieuwbouw af van het overwegend gebruiken van traditionele materiaal en kleuren, en het in hoofdzaak uitvoeren in baksteen of vergelijkbare steenachtige materiaal. Het is verdedigbaar dat de architect hiermee wil aansluiten bij die van de oude Harmonie. Deze criteria over materiaal en kleur zijn overwegend breed omschreven die daardoor als aanbeveling gelden (door het gebruik van de woorden “overwegend” en “in hoofdzaak”), waardoor deze in dit specifieke geval lastig te toetsen zijn. Daarbij komt dat het kleurgebruik in de directe omgeving ook zeer verschillend, en in veel gevallen ook niet meer traditioneel genoemd kan worden.
Effect nieuwbouw in relatie tot de bouwhistorische context
Het architectenbureau zoekt vanuit bouwhistorisch perspectief de aansluiting met de voormalige pastorie / De Harmonie. “Het gebouw is groot en daardoor dominant en oriënterend, staat op dezelfde plek en heeft hetzelfde witte karakter met horizontale belijning.” De oude Harmonie was inderdaad een groot pand, maar minder dominant dan de geplande nieuwbouw. Het nieuwe pand domineert niet alleen de Dijkweg, maar meer nog de Verdilaan. Het volume is echter niet allesbepalend, gezien ook de appartementengebouwen verderop aan de Dijkweg. Het zal met name gaan om de uitvoering van de gevellijn aan de Dijkwegzijde die bepalend is voor de beeldkwaliteit. Een witte uitstraling is vergelijkbaar met een aantal bestaande en voormalige monumentenpanden in de omgeving, maar de uitvoering luistert bij die kleurkeuze wel nauw.
Motivatie
Door HET architectenbureau (2018) is een motivatie opgesteld voor het ontwerp van de voorgenomen ontwikkeling (Bijlage 7). De motivatie plaatst de nieuwbouw in de historische context en stelt om drie redenen dat het gebouw passend is. Ten eerste komt de naam van de voormalige Harmonie terug in het nieuwe ontwerp; de nieuwbouw krijgt dezelfde naam. Daarnaast voldoet het programma aan de bestaande woningvraag in de gemeente Westland; van groot, middel tot klein en qua prijsstelling vanaf de categorie goedkoop en bereikbaar. Tot slot legt het gebouw qua maat en schaal, maar ook qua materialisatie een duidelijke verbinding en associatie met de voormalige Harmonie. Het gebouw is groot en daardoor dominant en oriënterend, staat op dezelfde plek een heeft hetzelfde witte karakter met horizontale belijning. Het is een vertaling van het verleden naar de toekomst. Het is een sprankelend, wit en eigentijds gebouw dat geheel in harmonie is met zijn omgeving. Het past op zijn plek, waarvan de architect overtuigd is dat de Westlander het gebouw in zijn hart zal opnemen alsof het er altijd gestaan heeft, als een onwrikbaar onderdeel van de Westlandse geschiedenis.
3.8.4 Beeldkwaliteit
Naaldwijk centrum is van groot belang voor het Westland. Hier zijn winkels en centrale voorzieningen te vinden, maar ook het cultuurhistorische belang is niet te onderschatten. Het is dan ook een gebied waar behoud en ontwikkeling op elkaar moeten worden afgestemd. De recente bebouwing bepaalt met zijn grotere schaal steeds meer de sfeer van het centrum. In de afgelopen jaren zijn op verschillende plaatsen appartementengebouwen verschenen met veelal winkels, voorzieningen of bedrijven op de begane grond.
Het centrum is aangemerkt als bijzonder welstandsgebied. Het welstandsbeleid is gericht op een harmonieus samengaan van sferen en functies met een combinatie van oude en nieuwe bebouwing. In de beeldkwaliteit moet onder meer aandacht geschonken worden aan de afstemming van de maat en schaal van de gebouwen onderling en aan een zorgvuldige architectonische uitwerking met inbegrip van het gebruik van materiaal en kleur. Traditie en vernieuwing moeten hand in hand blijven gaan.
Bij de beoordeling van de beeldkwaliteit voor de voorliggende ontwikkeling zal worden getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Ligging
- gebouwen staan aan de straat en maken op enkele uitzondering na deel uit van de straatwand;
- gebouwen zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte en hebben zo nodig een meerzijdige oriëntatie;
- rooilijnen van hoofdmassa's volgen de weg en verspringen ten opzichte van elkaar;
- nieuwbouw afstemmen op centrumfunctie van het gebied, waarbij met name de beleving op straatniveau aandacht krijgt.
Massa
- gebouwen en ensembles zijn overwegend individueel en afwisselend;
- de bouwmassa's zijn gevarieerd van opbouw;
- gebouwen bestaan uit een onderbouw van meerdere lagen met een traditionele kap of plat dak;
- entreepartijen vormgeven als accenten of als zelfstandige massa's;
- zo min mogelijk dichte gevels aan de straat.
Architectonische uitwerking
- de architectonische uitwerking is zorgvuldig en gevarieerd met aandacht voor vormgeving van details;
- in de architectuur de geleding van de hoofdmassa's tonen als onderdeel van een straatwand met een doorlopende gevelritmiek;
- gevels in geleding, ritmiek en stijl afstemmen op het klein stedelijke straatbeeld, waarin bijzondere aandacht is voor entreepartijen;
- wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op de hoofdmassa.
Materiaal en kleur
- materiaal- en kleurgebruik is overwegend traditioneel zoals baksteen, hout of terughoudend eigentijds zoals glas en metaal;
- gevels in hoofdzaak uitvoeren in baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen en bij uitzondering voorzien van pleisterwerk of schilderen in lichte tint, hellende daken dekken met matte keramische pannen;
- de verfijning van traditioneel Hollands houten kozijnen en profileringen vormt het uitgangspunt.
De voorgenomen ontwikkeling wordt met inachtneming van deze criteria ontworpen. Een impressie van het gebouw is in onderstaande afbeeldingen weergegeven.
Uit de historische beschrijving, de CHER en de motivatie, opgesteld door HET architectenbureau, blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de (cultuur)historische context en voldoet aan gestelde beeldkwaliteitseisen. Het gebouw is weliswaar groter in schaal dan gemiddeld, maar hier heeft in het verleden een kerk gestaan. Daarnaast zal de bovenste verdieping van het gebouw - bestaande uit vijf bouwlagen - terugliggend zijn. Verder ligt het gebouw op de kruising met de Verdilaan. Deze weg is in de jaren 80 aangelegd. Historisch gezien is de locatie dus ook niet aan te wijzen als hoekbebouwing. De Verdilaan kenmerkt zich door grotere bouwvolumes. In het ontwerp van het gebouw komt dit ook terug, waar de gevel aan de Verdilaan een meer horizontaal gebouw is, en waar door de balkons aan de Dijkweg het gebouw een meer verticale uitstraling krijgt, waardoor het gebouw past bij de korrelgrootte van de historische bebouwing aan de Dijkweg.
3.8.5 Conclusie
Archeologie
Middels een kleinschalige opgraving zijn de archeologische sporen en vondsten binnen het plangebied nader onderzocht. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan geconcludeerd worden dat het aspect 'archeologie' geen belemmering meer vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - karakteristiek'. Om die reden is de historische context geanalyseerd en is een Cultuur Historische Effectrapportage (CHER) opgesteld. Daarnaast dient voldaan te worden aan de beeldkwaliteitseisen die zijn opgesteld in de Welstandsnota.
Uit de analyse blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde eisen, en recht doet aan de cultuurhistorische kenmerken van het gebied.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt hiermee wel/geen (afhankelijk van nog uit te voeren proefsleuvenonderzoek) belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.9 Bezonning
Voor de ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd en toegevoegd als Bijlage 11 bij de toelichting van het bestemmingsplan. In dit onderzoek is de situatie uit 2007 vergeleken met de toekomstige situatie. Uit de bezonningstudie volgt dat de norm van twee uur bezonning in de voor de lichte TNO-norm relevante periode van 19 februari tot en met 21 oktober bij omliggende woningen wordt gehaald. Daarnaast wordt met de ontwikkeling de bouw van 20 appartementen mogelijk gemaakt in of aan de rand van het centrum van Naaldwijk. Dit aspect zwaarder dan behoud van zonlicht op de gevel.
Het aspect bezonning vormt hiermee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.1.2 Systematiek van de planregels
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijkingsregels.
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
- het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
- de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
- de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het hoofdstuk "Overgangs- en slotregels" zijn het overgangsrecht en slotregel opgenomen.
4.1.3 Systematiek van de planverbeelding
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.NWKDIJKWGnb11obp-VA01
De dataset bestaat uit:
- het GML-bestand van de planverbeelding;
- het XML-geleideformulier;
- de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
- de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
4.2 Bestemmingsregeling
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
4.2.1 Bestemming "Gemengd"
De gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn bestemd voor wonen, maatschappelijke voorzieningen en ondergeschikte voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat tot maximaal 5 bouwlagen hoog gebouwd mag worden. Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - setback' is bepaald dat de bovenste verdiepingslaag minimaal een setback van 1,5 m aan alle zijden te krijgen.
Tevens is een aanduiding 'nutsvoorziening' opgenomen. Binnen deze aanduiding is een nutsvoorziening toegestaan.
4.2.2 Bestemming "Groen"
De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming 'Groen'. Naast beplanting zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Met betrekking tot voorgenomen ontwikkeling is tussen de gemeente en de pandeigenaren een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.
Gezien het bovenstaande wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Met dit bestemmingsplan wordt de gewenste herontwikkeling van het perceel Dijkweg 8 mogelijk gemaakt. Met de herontwikkeling wordt een forse kwaliteitswinst behaald; de nieuwe ontwikkeling zorgt voor nieuwbouw met een representatieve uitstraling die passend is op deze locatie. De ontwikkeling past binnen de door de gemeente gestelde kaders. Bovendien wordt in de bestemmingsplanprocedure de mogelijkheid geboden om zienswijzen in te dienen.
Uit een eerder overleg met omwonenden en belanghebbenden is naar voren gekomen dat er een positieve stemming heerst. Dit contact krijgt een vervolg door regelmatig de groep te informeren over de voortgang van het proces en de voorbereidingen.
Gezien het bovenstaande wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.
5.2.1 Overleg
In de periode van 28 juni 2019 t/m 8 augustus 2010 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij heeft de volgende instantie gereageerd:
- Hoogheemraadschap van Delfland
Daarnaast heeft in deze periode in het kader van Inspraakverordening Westland 2004 inspraak plaatsgevonden. De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 12 van deze toelichting.
5.2.2 Zienswijzen
Van 14 augustus 2020 tot 24 september 2020 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn negen zienswijzen ingediend.
De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage13 van deze toelichting. De aanpassingen die hier uit voort zijn gekomen en de ambtelijke wijzigingen zijn opgenomen in de Staat van wijzigingen in Bijlage 14.
Bijlage 1 Kuipercompagnons (19 Juni 2019) Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai [618.126.90]
Bijlage 1 KuiperCompagnons (19 juni 2019) Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai [618.126.90]
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek En Verkennend Onderzoek Asbest
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest
Bijlage 3 Kuipercompagnons (4 December 2019) Stikstofdepositie-onderzoek [618.126.90]
Bijlage 3 KuiperCompagnons (4 december 2019) Stikstofdepositie-onderzoek [618.126.90]
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna
Bijlage 5 Haw (Z.j.) De Straat Van Toen Naaldwijk - Dijkweg, Deel 1, Tot De Grote Woerdlaan
Bijlage 5 HAW (z.j.) De straat van toen Naaldwijk - Dijkweg, deel 1, tot de grote Woerdlaan
Bijlage 6 Vestigia (22 Januari 2019) Cultuurhistorische Effect Rapportage [V1749]
Bijlage 6 Vestigia (22 januari 2019) Cultuurhistorische Effect Rapportage [V1749]
Bijlage 7 Het Architectenbureau (7 December 2018) Motivatie Ontwerp De Harmonie
Bijlage 7 HET architectenbureau (7 december 2018) Motivatie ontwerp De Harmonie
Bijlage 8 Vestigia (17 September 2018) Archeologisch Bureau- En Inventariserend Veldonderzoek [V1660]
Bijlage 9 Vestigia (12 Februari 2019) Inventariserend Veldonderzoek Door Middel Van Proefsleuven [V1740]
Bijlage 10 Vestigia (12 Februari 2020) Romeinse Resten Nabij De Rk-begraafplaats Aan De Dijkweg 8 Te Naaldwijk, Gemeente Westland [V1740]
Bijlage 11 Het Architectenbureau (7 Oktober 2019) Bezonningstudie Harmonie Dijkweg 8 Naaldwijk [1821]
Bijlage 12 Nota Van Beantwoording Inspraakreacties
Bijlage 12 Nota van beantwoording inspraakreacties
Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 13 Nota van beantwoording zienswijzen