KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Water
Artikel 5 Leiding - Olie
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Mer En Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke En Functionele Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Algemeen
3.2 Inleidende Regels
3.3 Bestemmingsregels
3.4 Algemene Regels
3.5 Overgangs- En Slotregel
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Verkeer En Vervoer
5.4 Geluidshinder
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Bodem
5.8 Water
5.9 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
5.10 Ecologie
5.11 Kabels En Leidingen
5.12 Gebruikte Afkortingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Overleg
Bijlage 1 Overlegreacties
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico

N223 Westerlee-Maasdijk

Bestemmingsplan - gemeente Westland

Vastgesteld op 21-06-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan N223 Westerlee-Maasdijk van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST met bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.6 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.7 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.8 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.9 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.10 geluidzone - industrie

de grens van de zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder.

1.11 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.12 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.13 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals: verkeersgeleiders, verkeersborden, verkeersregelinstallaties, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 5 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': wegen met ten hoogste 2 x 2 doorgaande rijstroken;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 2': wegen met ten hoogste 2 x 3 doorgaande rijstroken;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, geluidswerende voorzieningen, verkeersregelinstallaties, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, kunstwerken, groenvoorzieningen, water en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van kunstwerken bedraagt ten hoogste 10 m;
  3. c. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, bruggen, duikers en het verkeer te water en bijbehorend groen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers en bruggen;
  2. b. in afwijking van sub a mogen geluidswerende voorzieningen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m.

Artikel 5 Leiding - Olie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een olietransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 5.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2 onder c., indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 veiligheidszone - munitie

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes zoals transformatorhuisjes mits de inhoud deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³;
  2. b. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  3. c. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m bedragen;
  4. d. voor afwijkingen van het bestemmingsplan, teneinde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft dat de structuur van het bestemmingplan niet wordt aangetast;
  5. e. het bouwen van zonnecollectoren en beeldende kunstwerken.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.

Artikel 12 Overige Regels

Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan N223 Westerlee-Maasdijk'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de gemeente Westland en de Rotterdamse deelgemeente Hoek van Holland wordt een aantal infrastructurele werken uitgevoerd in verband met de huidige problemen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid en de verwachte groei van het verkeer in de toekomst, mede als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Deze infrastructurele projecten vormen het zogenoemde 3-in-1-project.

Het project N223 Westerlee-Maasdijk maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke 3-in-1-project. Het 3-in-1-project richt zich op een drietal infrastructurele projecten ter verbetering van de bereikbaarheid van het Westland. Het project N223 Westerlee-Maasdijk betreft een verbetering van het knooppunt Westerlee tot een turboverkeersplein, een nieuw aan te leggen wegverbinding tussen de N220 (Maasdijk) en de N20, een nieuw turboverkeersplein Maasdijk en bijbehorende aanpassingen aan lokale wegen, waaronder aansluitingen op de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland en de toekomstige uitbreiding van het bedrijventerrein Honderdland.

Het voorliggende bestemmingsplan is noodzakelijk om de aanleg van de weg juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het plangebied betreft het wegtracé, inclusief de aansluitingen op de bestaande infrastructuur en bijbehorende bermen en waterpartijen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen ten westen van De Lier en ten zuiden van Naaldwijk. De begrenzing van het plangebied is zoveel mogelijk afgestemd op de aan te leggen infrastructuur. Voor een exacte ligging van het plangebied, zie figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST_0003.jpg"

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan vastgesteld goedgekeurd
Buitengebied (voormalige gemeente Naaldwijk) 10-02-2000 03-10-2000
Buitengebied (voormalige gemeente 's-Gravenzande) 24-10-1995 11-06-1996
Landelijk gebied (voormalige gemeente De Lier) 20-04-1994
Leehove 2000 28-06-2001

1.4 Mer En Bestemmingsplan

Voor het 3-in-1-project is in 2000 een milieueffectrapport (MER)1, opgesteld. Het MER is voor dit bestemmingsplan getoetst aan de actualiteit en toegespitst op het onderhavige plangebied. In paragraaf 6.2 worden de resultaten besproken.

Het doel van de m.e.r.2 is om het milieubelang, naast andere belangen, een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over het bestemmingsplan. Van grootschalige projecten moeten eerst de milieugevolgen in beeld worden gebracht voordat besluitvorming plaatsvindt. Dit gebeurt door middel van het opstellen van een MER, waarbij informatie wordt gegeven over de te verwachten effecten op het fysieke milieu, natuurlijke elementen en landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Het MER-plichtige besluit van de overheid betreft in deze procedure de vaststelling van het bestemmingsplan waarin de wegaanleg juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt. Sinds de terinzagelegging van het projectMER is het wegontwerp op enkele onderdelen gewijzigd. De belangrijkste reden hiervoor was de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan. Op onderdelen is het wegontwerp daarom versoberd.

Verder heeft het plan enkele beperkte aanpassingen ondergaan als gevolg van het gevoerd overleg met de diverse overlegpartners en belanghebbenden.

  1. 1. Met de afkorting MER wordt het rapport bedoeld.
  2. 2. Met de afkorting m.e.r. wordt de procedure bedoeld.

1.5 Leeswijzer

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en de toekomstige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt de gekozen juridische regeling, zoals deze is gevat op de plankaart en in de regels, nader uitgelegd.

In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader geschetst. Op het niveau van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente wordt het relevante beleid voor het plangebied en de beoogde ontwikkelingen samengevat. Hoofdstuk 5 bevat de uitkomsten van de noodzakelijke (milieu)technische onderzoeken met de conclusies. Dit hoofdstuk is tevens de actualisering van het in 2000 opgestelde MER voor dit deelproject.

In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde en zijn de resultaten van de inspraak en het overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke En Functionele Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied is gelegen ter plaatse van het bestaande verkeersknooppunt Westerlee (N20-N213-N223) en loopt parallel langs de Oranjesluisweg (N223) tot aan de aansluiting met de Maasdijk (N220) en de Pettendijk. Zie voor de exacte ligging de figuur bij paragraaf 1.2 (ligging plangebied).

De snelweg A20 komt vanuit de richting van Rotterdam en gaat via een deel N20 over in de N213 (Burgemeester Elsenweg) en vormt hiermee een belangrijke verbinding richting Naaldwijk.

Veel vrachtverkeer gaat echter richting Hoek van Holland en maakt daarbij gebruik van de Maasdijk (N220). De Oranjesluisweg (N223) is hierbij een belangrijke verbinding tussen de N213 en de Maasdijk. Het kruispunt Oranjesluisweg/N213 staat bekend onder de naam Westerlee, waarbij de N213, N220 en N223 provinciale gebiedsontsluitingswegen zijn.

Omdat het plangebied zich in een omgeving met veel glastuinbouw bevindt, maakt het fietsverkeer vooral gebruik van de vrijliggende fietspaden parallel aan de belangrijkste autoverbindingen. Het gaat hier voornamelijk om doorgaand fietsverkeer tussen de bebouwingsconcentraties in de omgeving, waaronder ook het gebied tussen de Groeneweg en de Galgeweg richting scholen in Maasdijk. Er zijn echter in de omgeving ook een aantal fietspaden die niet langs een autoverbinding liggen.

Op de toeleidende wegen van het huidige verkeersknooppunt Westerlee zijn doelgroepenstroken (waaronder busstroken) gelegen. Aan de westkant wordt het busverkeer tussen de Oranjesluisweg en de Galgeweg met een bypass gefaciliteerd.

De bebouwing in de omgeving van het project bestaat vooral uit kassen met de daarbij behorende bedrijvigheid. Tussen deze bedrijvigheid staat ook een aantal huizen, vooral langs de Oranjesluisweg, de Maasdijk en langs de erftoegangswegen in de omgeving.

Ten noordoosten van het knooppunt Westerlee ligt het handelscentrum Westerlee, waar veel tuinbouwproducten verwerkt worden. Ten zuiden van het handelscentrum ligt, begrensd door de N20 en de Burgemeester Van Doornlaan, het vrij recente bedrijventerrein Leehove.

Ten zuiden van de het plangebied, dat parallel ligt langs de Oranjesluisweg/N213 liggen zowel kassen als braakliggende gronden, welke in de toekomst worden ingericht voor de uitbreiding van bedrijventerrein Honderdland. Het bedrijventerrein zal het gehele gebied beslaan tussen de Maasdijk, de nieuwe verbinding N223 Westerlee-Maasdijk en de N20 en wordt circa 100 ha groot.

2.2 Toekomstige Situatie

Wegontwerp

Het ontwerp voor de aan te leggen verkeersinfrastructuur3 bestaat uit een nieuw turboverkeersplein Westerlee en een turboverkeersplein Maasdijk inclusief aansluiting van bedrijventerrein Honderdland. Het 'einde' van de N20 komt door aanleg van het turboverkeersplein Westerlee ongeveer 150 m zuidelijker te liggen.

Beide verkeerspleinen worden 4-taks rotondes die met verkeerslichten worden geregeld. Het landbouwverkeer en (brom)fietsverkeer zal zich op een parallelstructuur afwikkelen. Via enkele tunnels wordt de koppeling tussen de omliggende gebieden gewaarborgd. De Maasdijk-Zuid (N220) wordt losgekoppeld en is niet langer aangesloten op de N223. De parallel aan de Maasdijk gelegen ontsluitingsweg van het bedrijventerrein Honderdland vervangt de verbinding. Het bestemmingsverkeer van de Maasdijk-Zuid kan de N223 bereiken via de rotonde waarmee de Pettendijk en de Lange Kruisweg op de TweedeOntsluitingsweg Hoek van Holland aansluiten.

Uit het oogpunt van de bescherming van het eigendomsrecht, is ervoor gekozen om woningen en bedrijfspanden zoveel mogelijk te ontzien en de doorsnijding van percelen te minimaliseren. Dit heeft ertoe geleid dat voor de situering van de nieuwe wegverbinding tussen Westerlee en de Maasdijk gekozen is voor de kavelstrook direct achter de kavelstrook langs de Oranjesluisweg. De lintbebouwing langs de Oranjesluisweg blijft dan voor een groot deel gespaard.

Samen met het tweede belangrijke uitgangspunt, dat stelt dat de positionering van de rotondes wordt bepaald vanuit de aslijnen van de toeleidende wegen en van daaruit verder worden opgebouwd, zijn hiermee de belangrijkste voorwaarden geschapen voor het ontwerp.

Het wegontwerp, en tevens de grens van het plangebied, sluit aan op de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland vanaf de Maasdijk richting Hoek van Holland. Het gedeelte in de gemeente Rotterdam is reeds gerealiseerd en het gedeelte langs de Pettendijk wordt in 2011 opgeleverd.

Wegprofiel

Voor het wegprofiel is de categorisering van de weg van groot belang. De nieuwe wegverbinding valt in de categorie gebiedsontsluitingsweg type I met 2x2 rijstroken buiten de bebouwde kom, waarvoor een ontwerp- en maximumsnelheid van 80 km/h geldt. De categorieovergang van autosnelweg naar gebiedsontsluitingsweg ligt, net als in de huidige situatie, ter plaatse van Westerlee, al verschuift het knooppunt wel 150 m zuidwaarts. Ter plaatse van het turboverkeersplein kan de categorieovergang voldoende duidelijk worden gemaakt. Voor de erftoegangswegen buiten de bebouwde kom geldt een ontwerp- en maximumsnelheid van 60 km/h.

Langzaam verkeer en bestemmingsverkeer

Fietsverkeer

Uitgangspunt is dat doorsneden fietsverbindingen ongelijkvloers de hoofdinfrastructuur zullen kruisen. Dit betekent dat het fietsverkeer via tunnels wordt afgewikkeld en niet gelijkvloers kruist met het gemotoriseerde verkeer. Hierdoor ontstaat tevens ruimte in de verkeerslichtenregeling voor het gemotoriseerde verkeer en beperkt de kans op (slachtoffer)ongevallen.

Zo wordt de Galgeweg vanuit de richting 's-Gravenzande met een tunnel direct ten westen van het knooppunt Westerlee verbonden met het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Honderdland. Van deze tunnel maakt ook het lokale bestemmingsverkeer en het openbaar vervoer gebruik.

Verder is voorzien in drie tunnels voor langzaam verkeer: een tunnel onder de Burgemeester Elsenweg (N213) die de Galgeweg met de Leeweg/Burgemeester Van Doornlaan verbindt, een tunnel onder de Maasdijk en de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland die de Oranjesluisweg met de parallelweg van de Maasdijk verbindt en een tunnel onder de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland die de parallelweg van de Maasdijk ten noorden en ten zuiden van de ontsluitingsweg verbindt.

Het fietsverkeer en autoverkeer worden op deze verbinding zoveel mogelijk fysiek gescheiden afgewikkeld. Dat gebeurd niet alleen vanuit oogpunt van verkeersveiligheid, maar ook om het door langzaam verkeer te overwinnen hoogteverschil beperkt te houden. Immers, autoverkeer vergt een grotere vrije doorgangshoogte dan het langzaam verkeer.

De bestaande en nieuwe situatie zijn getoetst aan de hand van de zogenaamde omrijfactoren, conform de landelijke richtlijnen in CROW-publicatie 230, Ontwerpwijzer fietsverkeer. Ten opzichte van de huidige situatie wijzigen de omrijfactoren niet.

Ten behoeve van de glastuinbouwbedrijven bij Blauwhek wordt een tijdelijke weg aangelegd op een agrarisch perceel. De Blauwhek ontsluit namelijk niet meer op de Oranjesluisweg door de aanleg van de nieuwe weg. Om verkeershinderlijke danwel onveilige situaties te voorkomen worden verkeersmaatregelen genomen. Bij de aanleg van het bedrijventerrein Honderdland zal de tijdelijke weg vervangen worden door een nog te ontwerpen ontsluitingsweg die aansluit op de rotonde ter plaatse van de Maasdijk.

Bestemmingsverkeer

Uitwisseling van bestemmingsverkeer tussen de noord- en zuidzijde van het deel van de N223 tussen de Maasdijk en Westerlee is mogelijk via een tunnel direct ten westen van het turboverkeersplein Westerlee.

De bestaande Maasdijk zal niet worden afgesloten, maar autoluw gemaakt worden en aangesloten op de bestaande Pettendijk, die ter hoogte van de Lange Kruisweg met een rotonde op de nieuwe Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland aantakt. De huidige verbindingen van en naar het dorp Maasdijk en de parallelweg blijven in takt. De fietsroutes worden in noordelijke richting ongelijkvloers onder de Tweede Ontsluitingsweg en onder de Maasdijk Noord doorgevoerd via een langzaamverkeerstunnel. Voor de fietsers, waaronder veel schoolgaande jeugd, wordt de verbinding met het dorp Maasdijk veiliger.

Het gebied Groeneweg, Oranjesluisweg, St. Jorispad en de Galgeweg wordt niet afgesloten, maar autoluw gemaakt, volgens vigerend beleid van provincie Zuid-Holland en gemeente Westland.

Geluidswerende voorzieningen

De aanleg van de nieuwe verbindingsweg heeft overschrijdingen van de geluidsnorm tot gevolg. Dit zal worden opgelost door de toepassing van geluidsschermen en/of geluidsreducerend asfalt.

Langs de Burgemeester Elsenweg en de nieuwe N213 dienen geluidsschermen te worden gerealiseerd om de toekomstige geluidsbelastingen te reduceren en daarmee de geluidstoename zoveel mogelijk te beperken. De hoogte van de geluidsschermen is afhankelijk van de toepassing van geluidsreducerend asfalt.

Voor enkele bestaande wegen zoals de Oranjesluisweg, de Galgeweg en de Maasdijk (zuidelijk deel) geldt dat door de wijzigingen het verkeer zal afnemen. Hierdoor zal voor/op deze wegen de geluidssituatie verbeteren.

  1. 3. Plantoelichting N223 Westerlee-Maasdijk, Provincie Zuid-Holland/DHV, registratienummer DP-B338801001-R-0001, versie 2, goedgekeurd 9 mei 2008.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied de beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Deze ontwikkeling is gericht op realisatie van een wegverbinding, waarvoor reeds uitgewerkte plannen bestaan. Om die reden is de toegesneden juridische planvorm die van een gedetailleerd bestemmingsplan.

3.1 Algemeen

Digitalisering en standaardisering

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn, waarbij geldt dat de digitale versie (juridisch) maatgevend is. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP2008 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi of het onderliggende object direct te zien is welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

Uitwerking planvorm

Het plangebied van dit bestemmingsplan is in hoofdzaak bestemd voor infrastructuur en de daarbij behorende bermen, bermsloten, waterpartijen en voorzieningen als geluidsschermen. Om de beoogde ontwikkeling, zoals reeds beschreven in hoofdstuk 2, mogelijk te maken is gekozen voor een plangebied dat zoveel mogelijk beperkt is tot de gronden die voor de weg benodigd zijn.

Een groot deel van het plangebied krijgt de bestemming Verkeer, zijnde een ruime bestemming waarbinnen alle aan de infrastructuur gerelateerde voorzieningen passen. De naastliggende gronden worden overeenkomstig het beoogde gebruik bestemd. Het betreft hier de bestemming Water.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

3.2 Inleidende Regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Gezien het feit dat het vrijwel uitsluitend om de aanleg van een weg en bijbehorende voorzieningen gaat, is de wijze van meten beperkt gehouden.

3.3 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

Verkeer (Artikel 3)

De belangrijkste bestemming in het plangebied is de bestemming Verkeer. Binnen deze bestemming zijn zowel de wegen, de kruisingen als de bijbehorende voorzieningen mogelijk, zoals geluidswerende voorzieningen, fiets- en voetpaden, tunnels, parkeer- en groenvoorzieningen, bermen, taluds, water, nutsvoorzieningen en straatmeubilair. Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - 1 en - 2' is daarnaast bepaald dat het aantal doorgaande rijstroken 2 x 2, respectievelijk 2 x 3 mag bedragen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals tunnels en viaducten.

Water (Artikel 4)

De in het plangebied aanwezige watergangen en nieuw te graven waterpartijen zijn bestemd voor Water. Deze gronden zijn bestemd voor de waterhuishouding, waterberging en sierwater. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers en bruggen.

Leiding - Olie (Artikel 5)

In het plangebied is een leiding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij gelegen. Deze heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Olie'. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan het bevoegd gezag.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 6)

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) ter plaatse van de Maasdijk.

Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met Waterstaat - Waterkering samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming Waterstaat - Waterkering zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland van toepassing is.

Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering en in de beschermingszones is ontheffing vereist van het Hoogheemraadschap van Delfland.

3.4 Algemene Regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene wijzigingsregels en afwijkingsregels.

Antidubbeltelregel (Artikel 7)

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).


Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (Artikel 8)

Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.


Algemene aanduidingsregels (Artikel 9)

In het bestemmingsplan zijn de mogelijke locaties van conventionele explosieven aangeduid door middel van een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie'. In de regels is in dit artikel een bepaling opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Dit houdt in dat voor specifieke werkzaamheden, zoals ophogen, afgraven en/of heiwerkzaamheden, een omgevingsvergunning is vereist. Voordat de omgevingsvergunning wordt verleend dient uit nader onderzoek te blijken dat de werkzaamheden verantwoord zijn, gelet op de mogelijke aanwezigheid van de munitie.


Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen waarvan kan worden afgeweken bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Het gaat hierbij om regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.


Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.


Overige regels (Artikel 12)

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

3.5 Overgangs- En Slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.


Overgangsrecht (Artikel 13)

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).


Slotregel (Artikel 14)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de beleidsonderdelen van verschillende overheden en organen, voor zover het beleid van belang is voor de ruimtelijke ontwikkeling en inrichting van het plangebied N223 Westerlee-Maasdijk.

4.1 Rijksbeleid

Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten worden gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten, die zijn bedoeld door te werken tot op lokaal niveau, worden gerealiseerd.

De Nederlandse tuinbouwsector is een speler van wereldformaat. Bij dit nationale ruimtelijke belang hecht het Rijk eraan dat de tuinbouwfunctie in vijf zogenoemde greenports, waar het Westland onderdeel van uitmaakt, behouden blijft en versterkt wordt.

De Nota Ruimte benoemt de mainports en greenports als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en legt het voortouw om het beleid op de greenports en herstructurering van bestaande terreinen beleidsmatig uit te werken en ruimtelijk te verankeren bij de provincies.

PKB Nota Mobiliteit

In de Nota Ruimte is infrastructuur als structurerend ruimtelijk principe opgenomen. Verder zijn duidelijke prioriteiten gesteld voor de investeringen in de infrastructuur ter versterking van de Nederlandse concurrentiepositie, moet er uitbreidingsruimte beschikbaar blijven en moet de hoofdinfrastructuur goed worden ingepast. De Nota Mobiliteit werkt de genoemde uitgangspunten uit en het MIRT is hierbij het uitvoeringsprogramma. De samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en economie wordt op ieder niveau (gemeentelijk, regionaal en nationaal) vergroot.

In de Nota Mobiliteit wordt aangegeven dat de ontwikkeling van de greenports zodanig dient te worden gestuurd, dat hun functie als greenport op lange termijn behouden blijft en/of wordt versterkt. Belangrijk aspect daarbij is de wisselwerking tussen logistieke en ruimtelijke keuzes.

In de greenports zijn de primaire productie, de verwerking, de handel en de distributie op elkaar afgestemd. Deze clustering draagt bij aan geconcentreerde en efficiënte vervoerstromen, die transportstromen als geheel kunnen doen afnemen.


Agenda voor een vitaal platteland
Het rijksbeleid, zoals neergelegd in de 'Agenda voor een vitaal platteland', is erop gericht de ontwikkeling van de greenports te versterken. Er zal dus ruimte en infrastructuur moeten worden gemaakt voor agrologistiek. Samen met andere overheden streeft het Rijk ernaar te komen tot een agenda voor de greenports waarin bedrijfsleven en bestuurders elkaar kunnen vinden.


Conclusie

In de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid/AMvB Ruimte en de Nota Mobiliteit, zijn de voorgestane infrastructurele maatregelen in het Westland niet concreet aangegeven. Wel is aangegeven dat de bereikbaarheid van de greenports goed moet zijn om de internationale concurrentiepositie te handhaven en te versterken. Dit geldt ook voor bereikbaarheid van nieuwe economische dragers als gevolg van de herstructurering van de glastuinbouwgebieden.

4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020/Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan

Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. Deze zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld in de nota 'Provinciaal Belang'. De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vervangt het interimbeleid op basis van de huidige vier streekplannen in Zuid-Holland. Het ontwerp is vastgesteld op 29 april 2009 en gewijzigd vastgesteld op 20 april 2010.

Voor de concurrentiepositie van de Randstad zijn de interne en externe bereikbaarheid essentieel. Bereikbaarheid vergroot de mogelijkheden voor een wervend internationaal vestigingsmilieu. Personen- en goederenvervoer moet vlot en zonder haperingen plaatsvinden. Tegelijkertijd dient de infrastructuur met het oog op de leefomgevingskwaliteit optimaal te worden ingepast. Bundeling van verstedelijking, functiemenging, herstructurering én een betere afstemming van de woon- en werkmilieus vermindert de totale mobiliteitsdruk.

Het mobiliteitsbeleid is vastgelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) en de Beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart. Het PVVP is in de structuurvisie als uitgangspunt gehanteerd. Alle in de structuurvisie aangegeven nieuwe verkeers- en vervoersinfrastructuur mogen in bestemmingsplannen ruimtelijk in ieder geval niet onmogelijk worden gemaakt. Het 3-in-1-project wordt concreet genoemd als project voor de verbetering van de regionale infrastructuur (bijlage 2, nr. 27).

Regionaal Structuurplan Haaglanden

Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden gaat onder meer in op de voorgestane infrastructurele projecten in het Westland. Het project N223 Westerlee-Maasdijk valt onder deelprojecten 'knooppunt Westerlee fase 1' en 'Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland' en staat opgenomen als actie tot de periode 2015.

Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden
In de Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden (regionaal verkeer en vervoersplan) staan projecten beschreven die de regio Haaglanden beter bereikbaar en leefbaar moeten maken. In deze nota is aangegeven dat het 3-in-1-project Westland tussen 2007 en 2012 in uitvoering gaat. In figuur 4.1 is de toekomstige hoofdinfrastructuur van Westland weergegeven (onder de thans gehanteerde naam 'Wegen project Westland'). Voor de aanleg van de Verlengde Veilingroute inclusief Zuidelijke Randweg Naaldwijk is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld. De Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland is reeds planologisch mogelijk gemaakt. Het goederenvervoer in de regio Haaglanden is sterk gerelateerd aan de greenport Westland/Oostland en is daarom van groot belang voor de regio. Met de aanleg van N223 Westerlee-Maasdijk zal een groot aantal knelpunten met betrekking tot het goederenvervoer opgelost worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST_0004.jpg"

Figuur 4.1 Wegen project Westland

Conclusie
Zowel in het streekplan van de provincie Zuid-Holland, de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020/Provinciaal Verkeers- en Vervoersbeleid als in de Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden is rekening gehouden met het project N223 Westerlee-Maasdijk. Realisatie van het 3-in-1-project zorgt voor een betere bereikbaarheid van de regio Haaglanden en omgeving en is vooral voor het goederenvervoer van groot belang. Hiermee kan de concurrentie positie van de greenport verder versterkt worden.

4.3 Gemeentelijk Beleid

Visie Greenport Westland 2020

In de Visie Greenport Westland 2020 van de gemeente Westland is de ambitie opgenomen om de bereikbaarheid en ontsluiting van het Westland als economisch centrum van glastuinbouw te verbeteren. Er zijn veel knelpunten op het regionale en landelijke wegennet waardoor een tijdige aan- en afvoer van producten binnen Europa steeds meer in gevaar komt. Het versterken van de verbindingen en relaties van Westland met de mainports Schiphol en de Rotterdamse haven, de andere greenports (Aalsmeer e.o., Venlo, de Bollenstreek en Boskoop) en het Foodcluster Barendrecht, maar ook met de nieuwe glastuinbouwgebieden in Nederland komt de concurrentiekracht van de glastuinbouw ten goede. Het 3-in-1-project, waarvan het deelproject N223 Westerlee-Maasdijk onderdeel van uitmaakt, moeten zorgen voor betere bereikbaarheid van het glastuinbouwcomplex in Westland.

Evaluatie Greenportvisie Westland 2020

Deze evaluatie van de Greenportvisie verwoordt het collegestandpunt over de (tussen-) resultaten van de Greenportvisie over met name de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over hoe nu verder. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie. Voor het aspect verkeer en vervoer zijn de volgende beleidsuitgangspunten relevant.

In de afgelopen periode is met verschillende partijen een intensief voorbereidingstraject doorlopen voor de realisatie van het 3- in-1 project. Na diverse aanpassingen en wijzigingen ligt er nu een akkoord om uiterlijk in 2013 het totale project gerealiseerd te hebben.

Uitvoering van het 3- in-1 project is bevorderlijk voor een sterke economie, een veilige samenleving, een goed leefmilieu en een aantrekkelijker Westland. Het wegenpatroon binnen Westland wordt hiermee robuuster. In een tijd van economische crisis is investeren in infrastructuur voorwaardenscheppend om de economie weer op gang te krijgen.


Westlands Verkeer en Vervoerplan
In het Westlands Verkeer en Vervoerplan is het beleid vastgelegd voor verschillende vormen van verkeer en vervoer voor de periode 2005-2015. Drie kerndoelen staan centraal: het verbeteren van de bereikbaarheid, de veiligheid en het beschermen van de leefbaarheid. Westland is sterk afhankelijk van een goede autobereikbaarheid. Om ruimte te houden voor goederenvervoer, is het wenselijk om onnodige mobiliteit te voorkomen. Gestreefd wordt naar een betrouwbaar en veilig goederenvervoernetwerk binnen de randvoorwaarden van de kwaliteit van de leefomgeving, beperking van niet noodzakelijk autogebruik en beperking van negatieve externe effecten. Het verbeteren van de infrastructuur in de gemeente zal onder meer mogelijk gemaakt worden door het 3-in-1-project, waarbij het streven is dit voor 2014 afgerond te hebben. Verder wordt invulling gegeven aan mobliteitsmanagement. Hiermee wordt onder meer beoogt het gebruik van fiets en openbaar vervoer te stimuleren.

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland.

In het bestemmingsplan zijn de mogelijke locaties op de verbeelding aangeduid door middel van een gebiedsaanduiding. In de regels is een bepaling opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Dit houdt in dat voor dieptewerkzaamheden, zoals ophogen, afgraven en/of heiwerkzaamheden, een omgevingsvergunning is vereist. Voordat de omgevingsvergunning wordt verleend dient uit nader onderzoek te blijken dat de werkzaamheden verantwoord zijn, gelet op de mogelijke aanwezigheid van de munitie.


Conclusie

Het verkeersbeleid van de gemeente gaat reeds uit van de beoogde realisering en verbetering van de infrastructuur. Hiermee wordt ook op gemeentelijk niveau de noodzaak van het project aangegeven.

4.4 Conclusie

De bestemming van het plangebied voor aanleg van de nieuwe infrastructuur past binnen het voorgestane beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente.

Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten en conclusies van het verrichte milieuonderzoek. De behandelde aspecten zijn achtereenvolgens:

  • milieueffectrapportage;
  • verkeer en vervoer;
  • geluidshinder (wegverkeerslawaai);
  • externe veiligheid;
  • luchtkwaliteit;
  • bodem;
  • water;
  • landschap, archeologie en cultuurhistorie;
  • ecologie;
  • kabels en leidingen.

5.2 Milieueffectrapportage

Deze paragraaf bevat in beknopte vorm de resultaten en conclusies van het in het MER4 verrichte milieuonderzoek. Het MER van december 2000 omvat de aanleg en reconstructie van de Verlengde Veilingroute, de verbinding N223 Westerlee-Maasdijk, de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland en de Zuidelijke Randweg Naaldwijk (Piet Struijkweg).
Voor enkele thema's is in het MER of in aansluiting daarop specifiek onderzoek uitgevoerd. Het MER is bij de terinzagelegging gevoegd bij het bestemmingsplan en bevat een deel van de onderzoeken om te voldoen aan de zorgvuldige voorbereiding van een besluit, op basis van artikel 3:2 Awb.
Onderstaand wordt toegelicht waarom het MER is opgesteld, wordt de procedure toegelicht en wordt ingegaan op de resultaten van het milieuonderzoek. Sinds de totstandkoming van het MER zijn er wijzigingen opgetreden in het ontwerp. Het 3-in-1-project wordt gefaseerd uitgevoerd. Voor de deelprojecten Verlengde Veilingroute en de Zuidelijke Randweg Naaldwijk en de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland (bestemmingsplan Pettendijk) zijn inmiddels bestemmingsplannen vastgesteld. Na de beschrijving van het MER wordt toegelicht hoe is omgegaan met de actualisering van de milieueffecten in het kader van voorliggend bestemmingsplan en het aangepaste ontwerp.

PlanMER

De omzetting van de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (SMB; richtlijn 2001/42/EG) in Nederlandse wetgeving heeft in september 2006 plaatsgevonden door wijziging van de Wet milieubeheer. Hierbij wordt gesproken over een milieueffectrapportage voor plannen (planMER; als vertaling van de Europese richtlijn) en over een milieueffectrapportage voor projecten (oorspronkelijke Nederlandse MER en MER 2000 voor het 3-in-1-project). Met het doorlopen van de mer-procedure in 2000 en doorvertaling daarvan in het eerste bestemmingsplan voor de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland is de mer-plicht verwerkt. De plicht tot het opstellen van een planMER is niet aanwezig aangezien het gedetailleerde bestemmingsplan geen 'kader stelt voor mer-plichtige besluiten'. Er volgt immers geen vervolgbesluit meer in het kader van de ruimtelijke ordening.
Het MER en dit bestemmingsplan bieden daarmee voldoende informatie voor besluitvorming.

  1. 4. Indien wordt gesproken van MER (met hoofdletters) wordt het rapport bedoeld. Indien wordt verwezen naar de procedure wordt de afkorting mer (kleine letters) gebruikt.

5.2.1 Toelichting milieueffectrapportage 2000

Milieueffectrapportage

Voor het 3-in-1-project en daarmee ook voor dit bestemmingsplan is een milieueffectrapport (MER) opgesteld (december 2000). Het MER omvat de aanleg van de Verlengde Veilingroute, de reconstructie van het knooppunt Westerlee, de aanleg van de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland en de Zuidelijke Randweg Naaldwijk. Het MER heeft daarmee een ander plangebied en detailniveau dan dit bestemmingsplan:

  • plangebied: het bestemmingsplan richt zich op het gedeelte N223 Westerlee-Maasdijk, terwijl het MER het gehele traject tot aan Hoek van Holland bekijkt.
  • detailniveau: het MER richt zich op een keuze tussen varianten (per deeltraject). Het bestemmingsplan richt zich op de ruimtelijk-functionele inrichting van N223 Westerlee-Maasdijk op een gedetailleerd niveau. De aanvullende milieuonderzoeken die in het kader van het definitief voorontwerp zijn uitgevoerd bieden de aanvullende informatie voor het bestemmingsplan.

Doel van milieueffectrapportage en resultaten

Doel van MER

Doel van een MER is ervoor te zorgen dat milieuaspecten volwaardig worden meegenomen in de besluitvorming, in dit geval de vaststelling van het bestemmingsplan. Om dit doel te bereiken, zijn in het MER de effecten van de aanleg van het knooppunt Westerlee voor alle relevante aspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen nodig zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen.
Voor dit bestemmingsplan is van belang dat de procedure van milieueffectrapportage is doorlopen. Daarvoor zijn de volgende procedurele stappen gezet:

  • publicatie startnotitie (15 december 1999) met daarop volgende inspraak (15 december 1999-15 januari 2000);
  • advies voor richtlijnen door de Commissie voor de milieueffectrapportage van 11 februari 2000;
  • vaststellen van de richtlijnen door het bevoegd gezag (gemeenten Rotterdam, Naaldwijk, De Lier, 's-Gravenzande en Wateringen5 en het Stadsgewest Haaglanden, medio 2000);
  • aanvaarding, publicatie en inspraak milieueffectrapport (planstudie/MER, opgesteld december 2000);
  • toetsingsadvies voor de Commissie voor de milieueffectrapportage van 17 mei 2002.

Onderzochte alternatieven en varianten

De navolgende alternatieven zijn in het MER onderscheiden:

  • nulalternatief;
  • sober alternatief (2x1 rijstrook);
  • maximumalternatief (2x1 rijstrook plus doelgroepenstrook);
  • meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) en voorkeursalternatief (VKA).

Het tracé is in het MER opgedeeld in een aantal deeltrajecten:

  • deeltraject 1, Veilingroute N222;
  • deeltraject 2, Verlengde Veilingroute inclusief Zuidelijke Randweg Naaldwijk;
  • deeltraject 3, Burgemeester Elsenweg (N213) tussen Verlengde Veilingroute en Westerlee;
  • deeltraject 4, Knooppunt Westerlee;
  • deeltraject 5, Tweede Ontsluitingsweg; Westerlee - Maasdijk (N220);
  • deeltraject 6, Tweede Ontsluitingsweg; Maasdijk (N220) - het Oude Spui;
  • deeltraject 7, Tweede Ontsluitingsweg; het Oude Spui - Nieuwe Waterweg;
  • deeltraject 8, Tweede Ontsluitingsweg tot Haakweg; binnendijks langs Nieuwe Waterweg;
  • deeltraject 9, Tweede Ontsluitingsweg vanaf Haakweg tot Hoek van Holland; buitendijks langs Nieuwe Waterweg.

Daarnaast zijn binnen de deeltrajecten 2, 4, 5 en 6 enkele tracévarianten onderscheiden bij zowel het sober als maximumalternatief:

tracévariant toelichting
2a en 2b respectievelijk langs de Oostwatering of langs de kassen
4/5a en 4/5b knooppunt Westerlee aansluitend op de Oranjesluiscorridor respectievelijk ten oosten of ten westen van de Oranjesluisweg
6a en 6b Pettendijkcorridor respectievelijk ten oosten of ten westen van de Pettendijk
combinatie 5a-6b

Het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA)

Als belangrijkste resultaat van dit onderzoek is in het MER, conform de wettelijke vereisten, een zogenaamd meest milieuvriendelijk alternatief beschreven. In het MER is het MMA beschreven als een combinatie van tracévarianten voor het gehele 3-in-1-project tezamen met een reeks maatregelen, waarmee het milieubelang kan worden geoptimaliseerd.
Het MMA betreft het sobere alternatief uit het MER met een tracégedeelte dat vanaf knooppunt Vlietpolderplein via de Burgemeester Elsenweg bij knooppunt Westerlee uitkomt. Vervolgens gaat het tracé verder via een nieuwe verbinding ten oosten van de Oranjesluisweg (deeltraject 5a), dat vervolgens aansluit op een traject ten westen van de Pettendijk.

Het voorkeursalternatief (VKA) = MMA

Vervolgens zijn de initiatiefnemers nagegaan welke voorkeur zij, alles overwegende, hebben voor de uitvoering van het project. In het MER wordt dit het voorkeursalternatief genoemd dat de basis vormt voor uitwerking in het bestemmingsplan. In het MER is per MMA-maatregel gemotiveerd aangegeven welke maatregelen wel of niet zijn overgenomen. Het voorkeursalternatief uit het MER is voor het knooppunt Westerlee gelijk aan het MMA.

  1. 5. Inmiddels zijn de gemeenten Naaldwijk, De Lier, 's Gravenzande en Wateringen opgenomen in de gemeente Westland.

5.2.2 Toetsing MER

Het MER is in 2002 in de inspraak gebracht en aan de wettelijke adviseurs inclusief Commissie voor de milieueffectrapportage toegezonden. De Commissie voor de m.e.r. heeft in haar toetsingsadvies geoordeeld dat het MER voldoende milieu-informatie bevat voor een goede besluitvorming over dit project. Daarmee is de mer-procedure afgerond. Daarbij heeft de Commissie voor de m.e.r. nog wel enkele vragen voor het vervolg van de planvorming gesteld. Deze worden onderstaand behandeld.
De Commissie adviseert, voorafgaande aan het besluit over reconstructie en/of aanleg van het knooppunt Westerlee, de (Verlengde) Veilingroute en de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland, te bezien of andere mogelijkheden niet beter of even goed tegemoetkomen aan de doelstellingen.

In het verleden zijn de drie projecten Westerlee, de (Verlengde) Veilingroute en de Tweede Ontsluitingsweg samengevoegd tot één project waarvoor een mer-procedure is gevolgd. Doel van het 3-in-1-project was het verbeteren van de bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid in het Westland. Voor de planvorming zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • onderzoek naar infrastructurele alternatieven door het Ingenieursbureau Rotterdam (Globale milieuscan van 12 oktober 1999);
  • actualisatie van dit onderzoek door Witteveen+Bos (onderzoek milieueffecten in Planstudie/MER van 2000);
  • onderzoek naar flankerende maatregelen (in Planstudie/MER van 2000); geconstateerd is dat het flankerend beleid niet toereikend is om de problemen op te lossen.

Sinds de publicatie van het MER hebben de ontwikkelingen niet stilgestaan. De Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland is deels in voorbereiding en deels aangelegd. Daarnaast zijn de verkeersintensiteiten vanwege autonome groei van het wegverkeer in het Westland verder toegenomen, waardoor ook de problemen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid zijn toegenomen. De nut en noodzaak van de reconstructie van knooppunt Westerlee en de aanleg van het trajectdeel N223 Westerlee-Maasdijk is nog steeds in grote mate aanwezig. In het streekplan Zuid-Holland West is in een structurerend element opgenomen dat de bereikbaarheid van het Westland verbeterd moet worden door de bestaande infrastructuur zo efficiënt mogelijk te benutten. De aanleg van de ontbrekende verbindingen, zoals de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland, zijn daarbij wel noodzakelijk om het infrastructurele netwerk te verbeteren. Op de plankaart van het streekplan is het tracé van het gehele 3-in-1-project opgenomen als geprojecteerd of in studie zijnde regionale verbinding.

Voor de tracering c.q. vormgeving van de reconstructie van knooppunt Westerlee en het trajectdeel N223 Westerlee – Maasdijk is gekozen:

  • omdat de Oranjesluisweg tijdens de uitvoeringfase open kan blijven voor alle verkeer en aangesloten kan blijven op de omliggende infrastructuur;
  • omdat de lokale infrastructuur (onder andere Groenweg) niet doorkruist wordt; deze op een logische wijze in het verlengde van de bestaande Veilingroute ligt, waarbij er slechts marginale speelruimte is;
  • de huidige (woon)bebouwing langs de Oranjesluisweg kan worden behouden;
  • het autoluw maken van de N220-Maasdijk en het gebied Groenweg-Oranjesluisweg-Galgeweg;
  • het ongelijkvloers maken van de fietsverbindingen.

De Commissie voor de m.e.r. adviseert om de mogelijkheid om flankerende maatregelen op te nemen in het voornemen nogmaals te bezien, mede gelet op kansen die daardoor kunnen ontstaan ten aanzien van een gefaseerde aanleg van de regionale verkeersinfrastructuur.

De Commissie voor de m.e.r. is het eens met de onderbouwing dat flankerende maatregelen alleen geen afdoende oplossing is: er is onvoldoende effect. De conclusie dat flankerende maatregelen niet werken en dat alleen infrastructuur noodzakelijk is, is naar het oordeel van de Commissie echter niet terecht. De gemeente Westland heeft in het gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan daarom ingezet op flankerende maatregelen, zoals:

  • de verbetering van het onderliggend wegennet;
  • duurzaam veilige inrichting van wegen;
  • een visie op de verbetering van het openbaar vervoer;
  • het bevorderen van het gebruik van de fiets;
  • de bevordering van het toepassen van vervoersmanagement;
  • het combineren van vrachtvervoer;
  • transport zoveel mogelijk buiten de spits laten plaatsvinden;
  • het ontwikkelen en sinds 2005 onderhouden van incidentmanagement;
  • het afstemmen van onderhoud.

De Commissie adviseert om mitigerende en mogelijk ook compenserende maatregelen nader uit te werken en in het bestemmingsplan (waarin de reconstructie en/of aanleg van het knooppunt Westerlee, de (Verlengde) Veilingroute en de Tweede Ontsluitingsweg wordt vastgelegd) op inrichtingsniveau aan te geven hoe hieraan invulling wordt gegeven.

In het MER zijn op het niveau van het 3-in-1-project mitigerende en compenserende maatregelen beschreven. In het huidige wegontwerp zijn de volgende mitigerende en compenserende maatregelen opgenomen. Van deze maatregelen is de realisatie zeker gesteld in het ontwerp, (definitief ontwerp, oktober 2009), dan wel in het onderhavige bestemmingsplan:

  • zoveel mogelijk beperken van doorsnijding van kavels van woningen en bedrijven;
  • het compenseren van een toename van het verhard oppervlak6 door nieuwe weginfrastructuur door aanvullende waterberging conform de eisen van het Hoogheemraadschap van Delfland;
  • voldoende brede bermen en maatregelen (beplanting) die verwaaiing tegengaan;
  • de landschappelijke en cultuurhistorische inpassing van het knooppunt Westerlee en het trajectdeel Westerlee – Maasdijk van de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland;
  • de toepassing van geluidsschermen en geluidswerend asfalt;
  • de sanering van verontreinigde (water)bodem;
  • ongelijkvloerse kruising N223 (tunnel) die het gebied Oranjesluisweg, Groeneweg, Sint Jorispad en Galgeweg voor alle verkeer inclusief openbaar vervoer (bus) verbindt met bedrijventerrein Honderdland en onderliggende/lokale wegennet ten noorden en met de kern Maasdijk; hierdoor ontstaat een gescheiden parallelstructuur voor bestemmingsverkeer en wordt tegelijkertijd oneigenlijk gebruik van erftoegangswegen door doorgaand verkeer voorkomen;
  • drie ongelijkvloerse kruisingen (tunnels) voor langzaam verkeer voor de verbinding van de Maasdijk met de Oranjesluisweg, de Galgeweg met de Leeweg/Burgemeester van Doornlaan en de Maasdijk Noord en Zuid.
  1. 6. Door het slopen van kassen wordt het verhard oppervlak minder in de nieuwe situatie.

5.2.3 Actualisering ontwerp en milieueffecten

Sinds de terinzagelegging van het MER is het ontwerp op enkele onderdelen gewijzigd. De belangrijkste reden hiervoor was de noodzakelijke versoberingsoperatie, omdat het beschikbare budget niet toereikend bleek om alle onderdelen van dit project te realiseren in de beoogde uitvoering. Op onderdelen is het ontwerp daarom versoberd (zie hierna).

Daarnaast is het globale voorkeurstracé, waarvan in het MER werd uitgegaan, inmiddels verder in detail uitgewerkt in een schetsontwerp. In het kader van het ontwerp is in aanvulling op enkele onderdelen uit het MER nog extra milieu-informatie beschikbaar gekomen. Onderstaand wordt aangegeven in hoeverre de informatie in dit bestemmingsplan al dan niet afwijkt van de in het MER beschreven informatie. Er wordt dus een vergelijking gemaakt van de milieugevolgen van het beoogde tracé uit het MER uit 2000 en de milieugevolgen van het schetsontwerp.

Wijzigingen in ontwerp sinds MER

Het project Westland/Hoek van Holland omvat de aanleg van de Verlengde Veilingroute, de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland en de reconstructie van het knooppunt Westerlee. De planstudie/MER Westland Hoek van Holland heeft van 11 maart tot en met 5 april 2002 ter inzage gelegen in de betrokken gemeenten. Voor de realisatie van de projecten is, onder de noemer 3-in-1-project, een bestuursovereenkomst gesloten tussen de voormalige gemeenten Naaldwijk (mede namens 's-Gravenzande en De Lier; thans opgenomen in de gemeente Westland), het Stadsgewest Haaglanden, de Stadsregio Rotterdam, de gemeente Rotterdam en de provincie Zuid-Holland. Uit financiële en organisatorische overwegingen werd besloten om de reconstructie van knooppunt Westerlee en het trajectdeel Westerlee-Maasdijk van de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland (deeltrajecten 4 en 5 uit MER 2000) als zelfstandig project voort te zetten. Vervolgens is in opdracht van de provincie Zuid-Holland een schetsontwerp opgesteld (16 juli 2007). In oktober 2009 is het definitief ontwerp (DO) gereed gekomen.

Ligging tracé op hoofdlijnen

Op hoofdlijnen is de ligging van het tracé gelijk aan het voorkeursalternatief uit het MER, dat wil zeggen:

  • het trajectdeel N223 Westerlee–Maasdijk:
    1. 1. ligt ten zuidoosten van de Oranjesluisweg,
    2. 2. sluit in het westen aan op de andere trajectdeel 6b van de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland,
    3. 3. sluit in het westen tevens aan op de Maasdijk;
    4. 4. sluit in het oosten aan op het knooppunt Westerlee;
  • het knooppunt Westerlee verbindt onderling de Burgemeester Elsenweg (N213; gaat ten zuiden van Westerlee over in de N20), de Burgemeester Van Doornlaan (N223) en trajectdeel N223 Westerlee–Maasdijk.

Het nieuwe ontwerp (het alternatief in dit bestemmingsplan) kent een aantal verschillen met het voorkeursalternatief uit het MER. Het nieuwe wegontwerp is beschreven in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan

Verder zijn de details van het ontwerp gedetailleerder onderbouwd dan ten tijde van het MER.

De conclusie is dat het ontwerp in zijn uitwerking afwijkt van het voorkeursalternatief dat in het MER is gehanteerd, maar dat de ligging van het tracé op hoofdlijnen gelijk is. Onderstaand wordt beschreven welke consequenties dit heeft voor de effecten.

Vergelijking effecten MER en effecten van het nieuwe wegontwerp

Onderstaand wordt voor de verschillende milieuthema's weergegeven in hoeverre de effecten van het tracé N223, tussen de N20 en de N220 bij Westerlee (deeltraject 5a) uit het MER Westland – Hoek van Holland verschillen van de effecten van het nieuwe wegontwerp, dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan.

Ruimtelijke ordening

De nieuwe voorgestelde vormgeving is compacter dan het voorkeursalternatief uit het MER. Daarnaast is de verknoping van de N223 met de Maasdijk in zuidoostelijke richting verschoven tot op het bedrijventerrein Honderdland. Een vijftal woningen en een negental (tuinbouw)bedrijven worden daardoor gespaard, daar waar de Pettendijk op de Maasdijk aansluit.
Door het compactere ontwerp van knooppunt Westerlee worden nog eens zes woningen langs Blauwhek met ten minste evenveel (tuinbouw)bedrijven gespaard. Deze woningen en bedrijven staan vanwege de uitbreiding van het bedrijventerrein Honderdland echter toch al op de nominatie om te worden verwijderd. Wat betreft het aantal te verwijderen woningen maakt dat dus niet zoveel verschil ten opzichte van het voorkeursalternatief uit het MER. Wat betreft de functioneel-ruimtelijke relaties (routes naar scholen, openbare voorzieningen en winkels) verschilt het nieuwe ontwerp met het voorkeursalternatief uit het MER. De verschillen zijn:

  • De ongelijkvloerse kruising langzaamverkeersverbinding tussen de noordoost- (Leeweg) en zuidoostzijde (Leehove) van knooppunt Westerlee vervalt. Dit verkeer dient om te rijden via de kruising van de N223 met de Jogchem van der Houtweg.
  • In het voorkeursalternatief uit het MER zijn de Pettendijk en westelijke parallelweg van de Maasdijk direct verbonden met de Groeneweg en Oranjesluisweg ter plaatse van de kruising van de N223 met de Maasdijk. In het nieuwe ontwerp is deze oostwestverbinding vervallen voor autoverkeer. Voor fietsverkeer is voorzien in een verkeersveilige ongelijkvloerse kruising. Voor het autoverkeer is wel een indirecte verbinding aanwezig via Honderdland en de tunnel waarmee de Oranjesluisweg met Honderdland wordt verbonden.

Al met al kan worden gesteld dat het nieuwe ontwerp op het punt van functioneel-ruimtelijke relaties even goed scoort als het voorkeursalternatief uit het MER.

Verkeer en vervoer

Bij het thema verkeer en vervoer is zowel in het kader van het MER als het bestemmingsplan de bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid van belang. De reconstructie van knooppunt Westerlee en de aanleg van het trajectdeel N223 Westerlee – Maasdijk leidt tot een duidelijke verbetering van deze verkeers- en vervoersaspecten. De verschillen tussen het voorkeursalternatief uit het MER en het versoberde alternatief van dit bestemmingsplan leiden tot de conclusie, dat laatstgenoemd alternatief beter scoort dan in het MER wat betreft de bereikbaarheid per fiets en verkeersveiligheid van fietsroutes als gevolg van ongelijkvloerse kruisingen. Ook de ontsluiting van bedrijventerrein Honderdland verbetert doordat in een rechtstreekse ontsluiting op de N223 kan worden voorzien. Bovendien wordt de Maasdijk tussen de Oranjesluisweg en de Coldenhovenlaan geheel van verkeersdruk ontlast, doordat de gebiedsontsluitende weg binnen het bedrijventerrein Honderdland de verkeersfunctie overneemt. Hierdoor verbetert de leefbaarheid langs de Maasdijk en voor de kern Maasdijk aanzienlijk.

Geluid

In het MER zijn de alternatieven geanalyseerd op het aantal geluidsbelaste woningen boven 55 dB(A), het aantal ernstig geluidsgehinderde personen en de omvang van het geluidsbelaste oppervlak. Er is niet af te leiden welke geluidseffecten horen bij alleen het onderdeel reconstructie knooppunt Westerlee en het traject N223 Westerlee-Maasdijk.
In het kader van het wegontwerp is voor het plangebied opnieuw geluidsonderzoek uitgevoerd. Voor de verschillende planonderdelen is de te verwachten (toename in de) geluidsbelasting berekend. Hierbij is aangegeven op welke woningen de geluidsbelastingen zo hoog zijn dat maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de geluidsnormen en of er ontheffingen nodig zijn. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek worden behandeld in paragraaf 5.4.
Door de compactere vormgeving van het wegontwerp blijven er meer woningen gespaard. Aangezien deze woningen vlakbij het wegtracé gesitueerd zijn, zullen deze woningen wel geluidshinder ondervinden.

Luchtkwaliteit

De effecten voor luchtkwaliteit van het voorkeursalternatief in het MER zijn als gering beoordeeld. Gezien de strengere wetgeving voor luchtkwaliteit, is in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan een nieuwe luchtonderzoek uitgevoerd, waarin is getoetst aan de vigerende grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen. Dit onderzoek zal nog worden geactualiseerd op basis van de voor het ontwerpbestemmingsplan gebruikte verkeerscijfers. Uit het onderzoek blijkt vooralsnog het volgende. Het realiseren van het plan leidt tot een toename van de NO2-concentraties langs de N223 en de turboverkeerspleinen, langs Maasdijk West en voor 2020 ook langs de N213 tussen Westerlee en Naaldwijk. Er is echter geen sprake van een grenswaardeoverschrijding voor NO2. De grenswaarden voor jaargemiddelde PM10-concentraties en voor 24-uurgemiddelde PM10-concentraties worden niet overschreden. De toenames van de jaargemiddelde PM10-concentraties zijn geconcentreerd langs de N223 en de beide turborotondes.

Externe veiligheid

De effecten voor externe veiligheid zijn in het MER als gering beoordeeld. Uit de beoordeling van de externe veiligheid (vervoer gevaarlijke stoffen en aanwezigheid risicovolle inrichtingen) die in het kader van dit bestemmingsplan is uitgevoerd, blijkt dat ook als gevolg van het definitief ontwerp geen knelpunten op het gebied van externe veiligheid zijn te verwachten.

Bodem en water

In het MER werden voor het aspect bodem en water de negatieve effecten van de alternatieven voornamelijk bepaald door zetting van de ondergrond als gevolg van het aanbrengen van ophoogzand voor de aanleg en reconstructie van de weg. Daarnaast zijn de gevolgen op de kwaliteit van bodem en oppervlaktewater negatief beoordeeld. Op diverse locaties binnen het projectgebied heeft bodemsanering plaatsgevonden. Bij de uitvoering zal ook een grondwatersanering worden uitgevoerd.
Het nieuwe ontwerp voor de wegverbinding inclusief de twee turborotondes zal vergelijkbare effecten hebben voor de zettingen. Eveneens kunnen negatieve effecten optreden voor bodemkwaliteit en oppervlaktewaterkwaliteit als gevolg van het gebruik van de weg. Om dit te voorkomen zal het regenwater dat van de toekomstige weg afstroomt met helofytenfilters worden gezuiverd, alvorens het in de sloten wordt geloosd.

Landschap, cultuurhistorie en archeologie

In het MER is aangegeven dat het voorkeursalternatief leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de landschappelijke structuur, in die zin dat:

  • de waterstructuur wordt doorsneden en in de omgeving van de Oranjesluis gedomineerd door de nabijheid van de grootschalige infrastructuur;
  • de Maasdijk wordt gefragmenteerd.

De beide knooppunten worden vormgegeven als een turboplein, een relatief kleinschalig kunstwerk in vergelijking met de eerder beoogde ongelijkvloerse knooppunten. De fragmentering van de Maasdijk kan daarmee niet worden voorkomen, maar vanwege het veel geringere ruimtebeslag en de veel bescheidener kunstwerken, is de landschappelijke aantasting van het nieuwe tracé in dit deelgebied beduidend geringer dan het VKA uit het MER. Aandachtspunt is wel de landschappelijke inpassing van de geluidsschermen. De omgeving van de Oranjesluis wordt visueel nog maar zeer beperkt beïnvloed door de nieuwe infrastructuur. Het bestemmingsplanalternatief scoort derhalve gunstiger.
Qua archeologie scoort het bestemmingsplanalternatief eveneens iets beter. Door het geringere ruimtebeslag van de nieuwe knooppunten en het geringere grondverzet, is ook de aantasting van de archeologische (verwachtingswaarden) kleiner dan beschreven bij het VKA in het MER.
Geconcludeerd wordt dat het voorkeursalternatief MER en het bestemmingsplanalternatief verschillen ten aanzien van de aspecten landschap, cultuurhistorie en archeologie. Voor deze aspecten geldt dat het bestemmingsplanalternatief gunstiger beoordeeld wordt dan het VKA uit het MER.

Ecologie

In het MER is beoordeeld of de weg invloed uitoefent op de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (in het bijzonder de ecologische verbindingszones) en op de bestaande natuurwaarden. Voor beide aspecten scoort het voorkeursalternatief neutraal. Het nieuwe ontwerp verandert niets aan deze conclusie. Ten opzichte van het voorkeursalternatief scoort het bestemmingsplanalternatief dus identiek.
In het MER is het plan destijds niet getoetst aan de gevolgen voor beschermde en/of bedreigde soorten (Flora- en faunawet respectievelijk Rode Lijsten). In paragraaf 5.10 heeft deze toetsing plaatsgevonden. Ook ten aanzien van deze toetsingscriteria geldt dat het bestemmingsplanalternatief identiek (neutraal) scoort als het VKA uit het MER. Dit hangt samen met het vrijwel ontbreken van bijzondere natuurwaarden in het plangebied (hetgeen recent is vastgesteld op basis van veldonderzoek in 2008).

Gevolgen voor conclusies in MER

Op de meeste milieuthema's zijn de verschillen in de milieueffecten van het bestemmingsplanalternatief en het MER-alternatief gering. De conclusies uit het MER blijven dus gelden. Wel is het voorkeursalternatief uit het MER komen te vervallen en is nu het definitief ontwerp te beschouwen als voorkeursalternatief. De MMA-maatregelen die in het MER worden voorgesteld kunnen nog worden toegepast om het nieuwe voorkeursalternatief zo milieuvriendelijk mogelijk te maken.

5.3 Verkeer En Vervoer

Beoogde ontwikkeling

De reconstructie van knooppunt Westerlee en de aanleg van het trajectdeel Westerlee – Maasdijk van de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland maakt deel uit van het 3-in-1- project, dat ten doel heeft de bereikbaarheid, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in het gebied Westland-Hoek van Holland te verbeteren. Zonder maatregelen zal de verkeerssituatie op al deze drie aspecten verder verslechteren als gevolg van de autonome groei van het verkeer.

Toegespitst op knooppunt Westerlee en het trajectdeel N223 Westerlee-Maasdijk is het beoogde doel als volgt te specificeren.

  • Verbetering van de bereikbaarheid in het Westland voor het economisch verkeer van en naar de A4 en de A20 en de bereikbaarheid van Hoek van Holland, ook ingeval van calamiteiten. De bereikbaarheid staat onder druk ten gevolge van de geplande (economische) ontwikkelingen binnen het gebied. Kenmerkend daarbij is het relatief grote aandeel vrachtverkeer, dat ver boven het landelijk gemiddelde ligt. Vrachtwagens nemen op het wegennet en kruispunten niet alleen meer capaciteit in beslag dan een personenauto, maar veroorzaken ook meer overlast voor de omgeving van de weg (geluid, trillingen en geur).
  • De maatregelen op het knooppunt Westerlee zijn onder meer van belang voor de bereikbaarheid van het veilingcomplex Flora Holland, handelscentrum Westerlee en Stena Line. Daarnaast maakt aansluiting op knooppunt Westerlee van de te realiseren Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland een capaciteitsverruimende ingreep op knooppunt Westerlee noodzakelijk.
  • De Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland is van belang voor de bereikbaarheid van Hoek van Holland. De Maasdijk is in de huidige situatie de enige gebiedsontsluitende route vanuit het zuidoosten (van/naar A20). De capaciteit van deze weg is niet toereikend. In de toekomstige situatie zal de congestiekans op deze route nog verder toenemen. Daarnaast ontbreekt voor Hoek van Holland een goede tweede calamiteitenroute.
  • Gestreefd wordt naar een verbetering van de leefbaarheid van het gebied door het verminderen van de huidige verkeersgerelateerde leefbaarheidknelpunten, zonder elders nieuwe knelpunten te veroorzaken. Het project kan een bijdrage leveren aan het verminderen van leefbaarheidknelpunten die samenhangen met hinder door verkeer, zoals geluid, lucht, geur, trillingen en barrièrewerking voor langzaam verkeer. Voor de woningen, gelegen langs de Maasdijk, staat als gevolg van de hoge intensiteiten van deels doorgaand (vracht)verkeer de leefbaarheid onder druk. Deze hinder is relatief groot doordat de woningen dicht langs de Maasdijk liggen en de hinder van de Maasdijk door de hoge ligging ten opzichte van zijn omgeving ver het omliggende gebied indringt. In de kern Maasdijk treedt deze hinder geconcentreerd op. Ontlasting van de huidige route over de Maasdijk is van belang om de leefbaarheid te verbeteren.
  • Gestreefd wordt naar een verbetering van de verkeersveiligheid in het Westland en Hoek van Holland door de intensiteit van de weg in evenwicht te brengen met de functie en inrichting ervan. Dat wil zeggen het verkeer te laten rijden op wegen die daarvoor zijn bedoeld met een bijpassend duurzaam veilig profiel. Verbetering van de verkeersveiligheid is vooral aan de orde voor de Maasdijk7.

Toetsingskader

Zowel bereikbaarheid als veiligheid en leefbaarheid heeft een sterke relatie met de verkeersintensiteit. Het toetsen of de beoogde ontwikkeling de doelen naderbij brengt, kan deels plaatsvinden door vergelijking van verkeersprognoses. Voor het toetsingskader wordt beoordeeld in hoeverre de route over de Maasdijk wordt ontlast. Hiernaast wordt beoordeeld of sprake is van een verbetering of verslechtering van de bereikbaarheid voor de verschillende deelgebieden als gevolg van nieuw aan te leggen of te doorsnijden verbindingen.

Wat betreft de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid voor het langzaam verkeer en het openbaar vervoer is nagegaan of er goede alternatieven in het plan zijn opgenomen voor de fietsroutes die door de uitvoering van de plannen worden doorsneden.

Voorts wordt bezien of het ontwerp van de nieuwe route en de nieuwe kruispunten voldoen aan de eisen voor verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid (Duurzaam Veilig).

Onderzoek

Omvang autoverkeer

Om de effecten van de reconstructie van knooppunt Westerlee en de aanleg van het trajectdeel Westerlee–Maasdijk op de verkeersintensiteiten te bepalen is gebruik gemaakt van het verkeersmodel van de gemeente Westland. Het model geeft de verkeersintensiteiten voor de jaren 2008 en 2018 in aantal motorvoertuigen per etmaal weer voor een gemiddeld werkdagetmaal. Het model 2008 geeft de huidige situatie weer. Het model 2018 geeft de toekomstige situatie weer, inclusief diverse geplande ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen binnen en rondom de gemeente Westland. De modelberekeningen dienen voorts als basis voor de lucht- en geluidsberekeningen. De resultaten van het verkeersmodel zijn in de onderstaande tabel samengevat.

Tabel 5.1 Verkeersintensiteiten (motorvoertuigen per werkdagetmaal, afgeronde getallen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST_0005.png"

In 2008 is het ontwerp door Arcadis getoetst. Naar aanleiding van microsimulatiestudies waarbij de verkeersafwikkeling op en rond beide turbopleinen is bezien, is het ontwerp op een aantal kleine punten geoptimaliseerd (ontwerpverantwoording 'Westland bereikbaar' N223 verbinding A20-N220' (Westerlee-Maasdijk); versie 3.1, Arcadis, 12 februari 2008). Het ontwerp voldoet op het punt van verkeersafwikkeling.

Keuze verkeersmodel

In het voorontwerpbestemmingsplan "N223 Westerlee - Maasdijk" is gebruik gemaakt van een provinciaal verkeersmodel, het Regionaal Model Zuid-Holland. Voor de onderbouwing van het voorliggende bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van het verkeersmodel van de gemeente Westland. Dit verkeersmodel is nu gekozen, omdat het actueler en fijnmaziger is dan het provinciale model. Het provinciale model is juist op hoofdstructuren berekend.

Bereikbaarheid autoverkeer

- Veilingen

De veiling Flora Holland ligt buiten het studiegebied, maar is een belangrijke bestemming en herkomst van verkeer. Deze is via de Veilingroute N222 en via N213 en Middel Broekweg (N466) goed bereikbaar. De veiling naast het knooppunt Westerlee is niet meer in bedrijf en vormt nu het handelscentrum Westerlee. Het terrein is tegenwoordig bereikbaar via de N213 met een 'eigen' toegang vanuit het noorden en via de N223, Jogchem van der Houtweg en Kijckerweg. Het handelscentrum Westerlee (agrologistieke activiteiten) dient als locatie goed bereikbaar te blijven.

De bereikbaarheid van beide veilingen hangt voornamelijk samen met de relaties A20 en N222 (Veilingroute). Ten opzichte van het MER-alternatief blijft de relatie met de N222 in het geoptimaliseerde ontwerp ongewijzigd. Op basis van de verkeersprognoses uit november 2007 voor het jaar 2010 en 2020 is vastgesteld dat de turbopleinen voldoende functioneren om de verkeersbelasting aan te kunnen.

- Honderdland

In de MER-alternatieven bleek het niet mogelijk bedrijventerrein Honderdland direct op de N223 aan te sluiten. Tussen de Maasdijk en Westerlee ontbrak daarvoor ruimte binnen het tracé. Evenmin was het goed mogelijk Honderdland indirect via een aansluiting op de Maasdijk te ontsluiten, omdat de benodigde extra opstelvakken op de Maasdijk bij de aansluiting met de N223 moeilijk inpasbaar bleken. In het nieuwe ontwerp sluit het bedrijventerrein wel direct op de N223 aan en wordt het zuidelijk deel van de Maasdijk afgekoppeld. Honderdland wordt in het nieuwe ontwerp dan optimaal ontsloten. Het huidig ontwerp biedt een betere ontsluiting dan het voorkeursalternatief uit het MER.

- Omliggend gebied

De bereikbaarheid van het omliggende gebied wordt afgemeten aan de mate waarin dit gebied vanaf de hoofdstructuur te bereiken is.

Het gebied Groeneweg, Oranjesluisweg, St. Jorispad en de Galgeweg wordt niet direct op de N223 aangesloten. Het gebied is via drie routes ontsloten naar het regionale hoofdwegennet: via Galgeweg en de Zuidelijke Randweg Naaldwijk naar de N213 en Verlengde Veilingroute, via Honderdland naar de N223 als ook via de zuidelijk gelegen aansluiting Coldenhove naar de A20. Het gebied is daarmee voldoende ontsloten. De indirecte ontsluiting voorkomt daarnaast sluipverkeer door het gebied.

Op het aspect bereikbaarheid scoort het ontwerp beter dan het voorkeursalternatief uit het MER, met name als gevolg van de verbeterde ontsluiting van Honderdland.

- Bereikbaarheid bij calamiteiten

Bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten is gewaarborgd doordat politie-, brandweerauto's en ambulances zich doorgaans vrij gemakkelijk over het turboverkeersplein Westerlee kunnen bewegen. Het turboplein is via één van de vele opstelstroken altijd wel te bereiken. De vele stroken op het plein zelf en de twee rijstroken per richting tussen Westerlee en de Maasdijk stellen de hulpverleningsdiensten in staat de route snel te vervolgen. Het ontwerp wordt gelijk gewaardeerd aan het voorkeursalternatief uit het MER.

Verkeersveiligheid

Binnen het aspect verkeersveiligheid worden twee items onderscheiden: objectieve verkeersveiligheid (aantal verkeersongevallen) en subjectieve verkeersveiligheid (het gevoel van veiligheid in het verkeer).

- Objectieve verkeersveiligheid

Ter plaatse van knooppunt Westerlee wordt het huidig ontwerp gelijk gewaardeerd aan het voorkeursalternatief uit het MER. Beide kruispuntoplossingen zijn relatief veilig, ervan uitgaande dat het turboverkeersplein is voorzien van goede bewegwijzering. Deze zal worden gebaseerd op de uitgangspunten die tot stand zijn gekomen op basis van de evaluatie van het turboverkeersplein Doenkade en Tolhekplein (N470).
Ter plaatse van de aansluiting Maasdijk is het nieuwe ontwerp veiliger dan het voorkeursalternatief uit het MER, doordat het turboverkeersplein geen hoge snelheden toelaat en geregeld wordt door een verkeersregelinstallatie. Hierdoor mag verwacht worden dat bij dit ontwerp minder (ernstige) ongevallen zullen plaatsvinden.

- Subjectieve verkeersveiligheid

Het gevoel van verkeersveiligheid is een subjectief begrip en laat zich moeilijk meten. Slechts op kwalitatieve wijze kan enige richting worden aangegeven.
Het is bekend dat automobilisten zich onveilig voelen wanneer ze ingeklemd raken tussen vrachtauto's. Bij het turboverkeersplein Westerlee is de kans hierop aanzienlijk groter dan bij de kruispuntoplossing van het voorkeursmodel uit het MER. Door het grote aantal opstelvakken voor het turboverkeersplein en het grote aandeel vrachtverkeer, zal het regelmatig voorkomen dat aan weerskanten van een personenauto vrachtauto's staan opgesteld. Met name bij het tegelijk oprijden kan dit tot een verkeersonveilig gevoel leiden. Tegelijk oprijden kan, gezien de tweefasenregeling op het turboverkeersplein, niet worden voorkomen. Ook op het turboverkeersplein Maasdijk kunnen zich dergelijke situaties voordoen. In totaliteit scoort het ontwerp gelijk aan het MER. De verkeersveiligheid op het turboverkeersplein bij de Maasdijk scoort iets beter dan het voorkeursalternatief uit het MER, de verkeersveiligheid op het turboverkeersplein Westerlee iets minder goed. Een kwantitatieve onderbouwing hiervan is echter niet mogelijk.

Leefbaarheid

De leefbaarheidknelpunten houden verband met de grote hoeveelheden verkeer door de dorpskernen in het Westland en door het buitengebied. In de omgeving van het projectgebied zijn het met name de Maasdijk N220, de Galgeweg en de Oranjesluisweg waar leefbaarheidknelpunten optreden. Dit houdt verband met het ontbreken van een goede hoofdverkeersstructuur. Zowel het voorkeursalternatief uit het MER als het nieuwe ontwerp voorzien in een dergelijke structuur. Als gevolg daarvan mag worden verwacht dat de verkeersgerelateerde leefbaarheidknelpunten sterk zullen afnemen. Het ontwerp wordt in grote lijnen gelijk gewaardeerd aan het voorkeursalternatief uit het MER. Wel geldt dat de wijze waarop de Maasdijk ten zuiden van de N223 aan de hoofdinfrastructuur is onttrokken een verbetering voor de verkeersleefbaarheid inhoud.

Langzaam verkeer

De langzaamverkeersstructuur rondom Westerlee is een belangrijk punt van aandacht. Het meeste fietsverkeer is voornamelijk doorgaand verkeer tussen verschillende bebouwingsconcentraties, waaronder ook schoolroutes vallen.
Uitgangspunt is dat doorsneden fietsverbindingen ongelijkvloers de hoofdinfrastructuur zullen kruisen. Dit betekent dat het fietsverkeer via tunnels of viaducten wordt afgewikkeld en niet gelijkvloers kruist met het gemotoriseerde verkeer. Hierdoor ontstaat tevens ruimte in de verkeerslichtenregeling voor het gemotoriseerde verkeer en beperkt de kans op (slachtoffer) ongevallen.
In afbeelding 5.1 zijn de huidige fietsvoorzieningen rondom Westerlee en de Maasdijk weergegeven. Deze fietsvoorzieningen maken deel uit van het utilitaire- en het recreatieve fietsroutenetwerk in Haaglanden. Herstel van deze verbindingen is voorzien door een aantal tunnels in het ontwerp (zie afbeelding 5.2). De omrijbewegingen verschillen niet ten opzichte van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST_0006.jpg"

Afbeelding 5.1 Bestaande situatie fietsstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST_0007.jpg"

Afbeelding 5.2 Nieuwe situatie fietsstructuur

Ten opzichte van het voorkeursalternatief van het MER scoort het nieuwe ontwerp gelijk. Verder verbetert de verkeersveiligheid voor het langzaam verkeer, doordat het fietsnetwerk meer dan in het voorkeursalternatief van het MER ongelijkvloerse kruisingen krijgt met de regionale wegverbindingen. Zo verbetert de huidige gevaarlijke oversteek van de Maasdijk bij de Oranjesluisweg.


De Maasdijk ten zuiden van de N223 zal niet worden afgesloten, maar autoluw gemaakt en aangesloten op de bestaande Pettendijk, die ter hoogte van de Lange Kruisweg met een rotonde op de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland aantakt. De huidige verbindingen van en naar het dorp Maasdijk blijven in takt. Wel worden de fietsroutes ongelijkvloers. Voor de fietsers, waaronder veel schoolgaande jeugd, wordt de verbinding met het dorp Maasdijk dus veiliger.

Openbaar vervoer

In de huidige situatie voert de enige buslijn die de kern Maasdijk bedient vanuit Maassluis over de Maasdijk en de Oranjesluisweg via de Galgeweg naar Naaldwijk. Een route over de Maasdijk is niet langer mogelijk, omdat de Maasdijk in het nieuwe ontwerp niet langer met de Oranjesluisweg is verbonden. In de nieuwe situatie voert de route van het openbaar vervoer over de ontsluitingsweg van Honderdland. De kern Maasdijk is via een tunnel onder de Maasdijk verbonden met Honderdland. De loopafstand naar de bushalte neemt hierdoor met 300 m toe. De tunnel die de Oranjesluisweg met Honderdland verbindt faciliteert ook het openbaar vervoer. De bediening per openbaar vervoer verslechtert voor de kern Maasdijk iets ten opzichte van het voorkeursalternatief in het MER, maar wordt optimaal voor het bedrijventerrein Honderdland.

Conclusie

Het nieuwe ontwerp voldoet - net als het voorkeursalternatief van het MER - aan de gestelde doelen. Daarnaast:

  • wordt het ruimtegebruik beperkt en kostbaar en landschappelijk minder gewenste ongelijkvloerse kruising bij Westerlee voorkomen;
  • verbetert de ontsluiting van Honderdland doordat in een directe ontsluiting op de N223 wordt voorzien;
  • verbetert de verkeersveiligheid van het fietsverkeer doordat alle regionale verbindende wegen ongelijkvloers worden gekruist; de verkeersveiligheid is niet in het geding, gezien de geprojecteerde ongelijkvloerse kruisingen met de verkeerswegen;
  • wordt de directheid van de routes voor langzaam verkeer niet beperkt; alle verbindingen blijven behouden en verbeteren als gevolg van ongelijkvloerse kruisingen;
  • is niet langer een directe verkeersuitwisseling tussen de N223 en de omliggende erftoegangswegen mogelijk, waardoor sluipverkeer zoveel mogelijk wordt voorkomen, waarbij de bereikbaarheid niet onaanvaardbaar wordt aangetast.


De conclusie is dat het plan voldoet aan de doelstellingen.

  1. 7. Dit valt buiten de scope van dit project.

5.4 Geluidshinder

Beoogde ontwikkeling

Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van een nieuwe verbindingsweg met twee turboverkeerspleinen mogelijk. Volgens de Wet geluidhinder dient bij wijzigingen op of aan de weg of bij nieuwe situaties onderzoek plaats te vinden naar wegverkeerslawaai aan de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen. Met het onderzoek moet worden aangetoond of de geluidsbelastingen voldoen aan de in de Wet geluidhinder gestelde normen. Door Goudappel Coffeng is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai (Actualisatie akoestisch onderzoek N223, Verbinding A20-N220 Westerlee-Maasdijk, 24 november 2010, kenmerk ZHA246/Kmc/2163 zie Bijlage 2).

In dit plan is naast wegverkeerslawaai ook industrielawaai aan de orde. In een deel van het plangebied is een vastgestelde zone industrielawaai aanwezig (Europoort Maasvlakte).
Dit betekent dat ook aandacht aan cumulatie van geluid (wegverkeers- en industrielawaai) geschonken moet worden.

Wegverkeerslawaai

Normstelling

De geluidseffecten van de verbindingsweg zijn berekend en beoordeeld conform de Wet geluidhinder (Wgh), zoals deze geldt per 1 januari 2007. Dat betekent dat de geluidsbelastingen van het wegverkeer zijn uitgedrukt in dB volgens de dosismaat Lden. In de Wgh is per geluidsbron een voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen opgenomen. Deze voorkeursgrenswaarde moet in bestemmingsplannen in acht worden genomen.
Binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Waar deze grenswaarde wordt overschreden, moet worden nagegaan of de overschrijding kan worden tegengegaan door het treffen van geluidsbeperkende maatregelen. Als er geen afdoende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, dan kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden toegekend. De maximaal te ontheffen waarde voor bestaande woningen langs een nieuwe weg in buitenstedelijk gebied bedraagt 58 dB. Wanneer de gestelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel, dat wil zeggen, een gevel zonder te openen/met slechts incidenteel te openen delen.

Wettelijke geluidszones

In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt, uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen binnen een woonerf en waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. Volgens de Wgh dient binnen de wettelijke geluidszones akoestisch onderzoek plaats te vinden. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk gebied). De N223 ligt buiten het stedelijk gebied en kent na reconstructie zes rijstroken. De bijbehorende geluidszone is 600 m aan weerszijden van de weg. Ook voor de N213 (Burgemeester Elsenweg) geldt een wettelijke geluidszone van 600 m. De te verleggen delen van de Maasdijk (N220), de te verleggen Burgemeester van Doornlaan (N223) en het buitenstedelijk gelegen deel van de ontsluitingsweg voor Honderdland hebben maximaal twee rijstroken en hebben daarmee een geluidszones van 250 m.

Onderzoek

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai van de nieuwe verbindingsweg N223 Westerlee-Maasdijk (Actualisatie akoestisch onderzoek N223, Verbinding A20-N220 Westerlee-Maasdijk, 24 november 2010, kenmerk ZHA246/Kmc/2163).

Uitgangspunten

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd met behulp van Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder (RMG2006). Er is gebruikgemaakt van het programma GEOMILIEU versie 1.62. Op de berekeningsresultaten is een correctie toegepast conform artikel 110g van de Wgh. Op de meeste van de in het onderzoek betrokken wegen geldt een maximumsnelheid van 70 km/h of meer. Voor deze wegen is een correctie gehanteerd van -2 dB op de berekeningsresultaten. Voor de overige wegen is -5 dB correctie toegepast.

De huidige (2010) en toekomstige (2022) weekdagetmaalintensiteiten die zijn gehanteerd, zijn ontleend aan het verkeersmodel van de gemeente Westland. In het onderzoek is onderscheid gemaakt in nieuwe wegen en reconstructiesituaties. De toetsing aan de geluidsnormen heeft plaatsgevonden per wegvak. Als nieuwe wegen zijn aangemerkt:

  • nieuwe verbindingsweg N223: weg vanaf rotonde op de kruising met de N213 tot en met de rotonde in de Maasdijk;
  • nieuwe weg door tunnel in de verbindingsweg;
  • nieuwe aansluiting Honderdland (ten zuiden van de nieuwe verbindingsweg N233)


De volgende wegvakken zijn onderscheiden als reconstructies:

  • Maasdijk-Noord (N220 ten noorden van nieuwe verbindingsweg N223);
  • Maasdijk-Zuid, aansluitend op Pettendijk;
  • Oranjesluisweg inclusief Groeneweg en Galgeweg;
  • Burgemeester Elsenweg (tracé A20-N213);
  • Burgemeester Van Doornlaan (N223).


Resultaten geluidsberekeningen zonder aanvullende maatregelen

Onderstaand zijn per wegvak zijn de resultaten van de geluidsberekeningen weergegeven.

- Nieuwe verbindingsweg N223

Uit de berekende geluidsbelastingen blijkt dat voor de meeste onderzochte woningen de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal overschrijden. Voor 7 woningen geldt een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde van 58 dB. De toepassing van geluidsreducerende maatregelen is daarom noodzakelijk.

- Nieuwe weg door tunnel

Ten gevolge van het noordelijk deel van de nieuwe weg door de tunnel bedraagt de maximale geluidsbelasting 44 dB. Als gevolg van het noordelijk deel van de nieuwe weg wordt de voorkeursgrenswaarde dan ook niet overschreden. Voor het zuidelijke deel is nadere uitwerking noodzakelijk. Wanneer meer duidelijkheid is over het tracé, dient nader akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd voor het zuidelijke deel van de nieuwe weg door de tunnel.

- Nieuwe aansluiting Honderdland

Ten gevolge van de nieuwe weg bedraagt de maximale geluidsbelasting 53 dB. Voor de naastgelegen woningen wordt dan ook de voorkeursgrenswaarde overschreden. Wanneer meer duidelijkheid bestaat over het tracé van de aansluiting is nader akoestisch onderzoek noodzakelijk en dienen geluidsreducerende maatregelen te worden beschouwd.

- Maasdijk-Noord
Ten gevolge van de reconstructie van de Maasdijk-Noord is voor 7 woningen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh. Voor 3 woningen neemt de geluidsbelasting toe met meer dan 5 dB en zijn maatregelen noodzakelijk.

- Maasdijk-Zuid

Voor zowel de Maasdijk-Zuid als de Pettendijk is sprake van een sterke afname van de verkeersintensiteiten in de toekomst. Voor de woningen langs de Maasdijk-Zuid en de Pettendijk geldt dat er hierdoor geen toename van de geluidsbelasting optreedt en er geen sprake is van reconstructiesituaties in de zin van de Wgh. Er hoeven dus geen geluidsbeperkende maatregelen getroffen te worden.

- Oranjesluisweg inclusief Groeneweg en Galgeweg

Omdat deze wegen een andere functie krijgen, neemt de verkeersintensiteit af. Voor de woningen langs de Oranjesluisweg/Groeneweg/Galgeweg geldt dat er geen toename van de geluidsbelasting optreedt en er geen sprake is van reconstructiesituaties in de zin van de Wgh. Er hoeven dus geen geluidsbeperkende maatregelen getroffen te worden.

- Burgemeester Elsenweg (N213)

De verkeersintensiteit op de Burgemeester Elsenweg zal in de toekomst fors toenemen. Dit heeft consequenties voor de geluidsbelastingen op de aangelegen woningen. Voor een groot aantal woningen zal de geluidsbelasting met 2 dB of meer toenemen en geldt een reconstructiesituatie. Voor 1 woning is de geluidstoename groter dan 5 dB (maximaal 9 dB). De toepassing van geluidsreducerende maatregelen voor de Burgemeester Elsenweg is dus zeker noodzakelijk.

- Burgemeester Van Doornlaan (N223)

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat voor 1 woning sprake is van een reconstructiesituatie in het kader van de Wgh vanwege een toename in de geluidsbelasting van 2 dB. De maximale geluidsbelasting bedraagt 70 dB en is dus boven de maximale ontheffingswaarde van 68 dB. Geluidsreducerende maatregelen zijn noodzakelijk.

Geluidsreducerende maatregelen

In het akoestisch onderzoek zijn verschillende geluidsreducerende maatregelen voorgesteld om te kunnen voldoen aan de grenswaarden van de Wgh. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de geconstateerde knelpunten en de toe te passen maatregelen.


Tabel 5.2 Geluidsreducerende maatregelen

situatie, wegvak knelpunt uit te voeren maatregelen
nieuwe wegen:
nieuwe verbindingsweg N223 overschrijding voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde toepassen geluidsreducerend asfalt (reductie -3 dB) in combinatie met schermen
nieuwe aansluiting Honderdland
overschrijding voorkeursgrenswaarde Nog nader uit te werken wanneer tracé bekend is
te reconstrueren wegen:
Maasdijk-Noord toenames geluidsbelasting 2 dB of meer, tevens toenames > 5 dB toepassen geluidsreducerend asfalt (reductie -3 dB) in combinatie met schermen,
Burg. Elsenweg toenames geluidsbelasting 2 dB of meer, tevens toenames > 5 dB toepassen schermen
Burg. Van Doornlaan toenames geluidsbelasting 2 dB of meer, tevens geluidsbelasting boven maximale ontheffingswaarde toepassen geluidsreducerend asfalt

Hogere grenswaarden

Ondanks eerder genoemde maatregelen is het toch nog voor een aantal woningen noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen. Dit ten gevolge van verkeer op de Nieuwe verbindingsweg N223, Maasdijk-Noord en de Burgemeester Elsenweg (N213). Voor de overige wegvakken zijn geen hogere waarden nodig of is nader onderzoek noodzakelijk wanneer de planvorming bekend is. Bijlage 11 van het akoestisch onderzoek geeft een overzicht van de vast te stellen hogere waarden voor nieuwe situaties en reconstructiesituaties ingevolge de Wgh. De hogere waarden dienen te worden vastgesteld voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Uitstralingsgebied

Ten behoeve van de aanleg van de verbindingsweg N223 Westerlee-Maasdijk is voor een aantal aantakkende wegen, waar sprake is van een fysieke wijziging van de weg, onderzoek gedaan naar het optreden van een zogenaamd 'reconstructie-effect in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh)'. Hiervan is sprake bij een toename van de geluidbelasting van 2 dB of meer, tussen 1 jaar voor uitvoering en 10 jaar na uitvoering. Langs de Burgemeester Elsenweg en de Maasdijk-Noord is tussen 2010 en 2022 bij een aantal woningen sprake van een toename van 2 dB of meer. Voor deze woningen zullen hogere waarden worden vastgesteld en worden mogelijk gevelisolatiemaatregelen toegepast.

Ook indien geen sprake is van een fysieke wijziging van de weg kan bij omliggende wegen sprake zijn van een toename van de geluidbelasting van 2 dB of meer. De Wgh stelt geen nadere eisen aan te nemen maatregelen in dit uitstralingsgebied. Echter de gemeente Westland wil de geluidstoename in het uitstralingsbied, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, zoveel mogelijk beperken.

De Wgh stelt dat het uitstralingsgebied het gebied is waar verwacht wordt dat door de reconstructie (zonder autonome groei) de geluidsbelasting met 2 dB kan toenemen. In de praktijk blijkt dat bij meer dan 20 % (exclusief autonome groei) of 40% (inclusief autonome groei) verkeerstoename als gevolg van reconstructie, sprake kan zijn van een toename van 2 dB. In de omgeving van het reconstructiegebied van de verbindingsweg N223 Westerlee-Maasdijk is geen sprake van een dergelijke grote verkeerstoename. Derhalve is geen toename van de geluidbelasting van 2 dB of meer te verwachten.

Industrielawaai

De geluidszone van het gezoneerd terrein Europoort, Maasvlakte ligt over een groot deel van het bestemmingsplangebied N223 Westerlee-Maasdijk (zie afbeelding 5.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST_0008.png"

Afbeelding 5.3 Geluidszone Europoort Maasvlakte

Conclusie

De aanleg van de nieuwe verbindingsweg N223 en de reconstructies van een aantal wegen hebben een overschrijding van de geluidsnormen tot gevolg bij een aantal woningen. Oplossing kan gedeeltelijk worden gevonden in de toepassing van geluidsschermen of geluidsreducerend asfalt of een combinatie van beide.
Het terugbrengen van de geluidsbelasting tot onder de voorkeursgrenswaarde is redelijkerwijs niet mogelijk in alle gevallen. Er dient daarom een ontheffingsprocedure te worden doorlopen voor hogere grenswaarden voor een aantal woningen langs de nieuwe verbindingsweg, bij de reconstructie van de Maasdijk en bij de reconstructie van de Burgemeester Elsenweg (N213). Bij de verlening van de hogere grenswaarden zal worden ingegaan op de cumulatie van wegverkeerslawaai met industrielawaai. De benodigde hogere grenswaarde moeten zijn vastgesteld voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
De conclusie is dat met bovenbeschreven maatregelen de akoestische situatie langs de te reconstrueren en nieuwe wegen zodanig is dat het plan aanvaardbaar is.

5.5 Externe Veiligheid

Het transport, het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading kan vrijkomen. De discipline externe veiligheid houdt zich bezig met het management van de aan deze mogelijkheid verbonden risico's.
De voor de externe veiligheid relevante risicobronnen zijn in twee groepen te onderscheiden:

  • inrichtingen waar de productie, bewerking of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • transportassen, zoals wegen en spoorwegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico.
Het GR is de kans per jaar dat in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico.

5.5.1 Risicovolle inrichtingen en/of buisleidingen

Beoogde ontwikkeling

In het plangebied bevinden zich mogelijk risicovolle inrichtingen of buisleidingen waarmee in dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

Toetsingskader

Voor risicovolle inrichtingen is de normstelling gebaseerd op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004). Het Bevi is op enkele onderdelen na op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het treedt gefaseerd in werking voor sanering van bestaande bedrijven. Het Bevi is per 13 februari 2009 gewijzigd. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) werkt het besluit verder uit.
Het Bevi bevat veiligheidsnormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het Bevi moet de risico's beperken. Dit betekent bijvoorbeeld dat bedrijven maatregelen moeten nemen of dat provincies of gemeenten bedrijven of woning moeten verplaatsen (saneren).
Het Bevi legt het PR vast. Daarmee worden de veiligheidsafstanden rond risicobedrijven bepaald. De grenswaarde voor het PR is 10-6 (kans van 1 op de miljoen per jaar).
Het gt een verantwoordingsplicht op voor het GR) Een gemeente of provincie moet een verantwoording van het groepsrisico afleggen bij veranderingen van het GR. Het GR moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, dat wil zeggen de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Onderzoek

Om te beoordelen of in het plangebied sprake is van risicovolle inrichtingen of buisleidingen, is de risicokaart geraadpleegd op de website www.risicokaart.nl (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST_0009.jpg"Afbeelding 5.4 Risicokaart gemeente Westland

Uit de risicokaart blijkt dat er wel een aantal risicovolle inrichtingen (rode stippen) en kwetsbare objecten (groene figuurtjes) te vinden zijn in de omgeving van het plangebied, maar deze liggen niet binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Aangezien de relevante inrichtingen en kwetsbare objecten niet binnen de bestemmingsplangrenzen liggen, hoeven hiervoor in dit bestemmingsplan geen bepalingen opgenomen te worden.

5.5.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Beoogde ontwikkeling

In het plangebied bevinden zich wegen waarover mogelijk gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Langs deze vervoersassen bestaat een grotere kans dat een ernstig ongeluk plaatsvindt dan elders. Langs deze wegen geldt een veiligheidszone van 200 m8.

Toetsingskader

Rijksbeleid

In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS, 2004) in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen.
De grenswaarde die gehanteerd wordt voor het plaatsgebonden risico (PR) is gesteld op:

  • 10-6 (kans van 1 op de miljoen per jaar) voor nieuwe situaties;
  • 10-5 (kans van 1 op de honderdduizend per jaar) voor bestaande situaties.


Voor het GR zijn de oriënterende waarden voor situaties rondom transportassen:

  • 10 doden: kans/jaar is 10-4;
  • 100 doden kans/jaar 10-6;
  • 1.000 doden: kans/jaar is 10-8.


Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Recent is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarmee is in aansluiting op het Bevi ook voor buisleidingen een systematiek met PR en GR geïntroduceerd.

Gemeentelijk beleid

In het Westlands Verkeer en Vervoersplan 2005 2015 is een kaart opgenomen welke de route gevaarlijke stoffen in de gemeente Westland weergeeft. De Oranjesluisweg is op deze kaart opgenomen als route gevaarlijke stoffen.

Onderzoek

Het PR ligt in de gemeente Westland op de weg. Met de realisatie van de nieuwe verbindingsweg N223 Westerlee-Maasdijk wordt de Oranjesluisweg losgekoppeld van de transportroute gevaarlijke stoffen. Feitelijk gezien zal de nieuwe weg deze functie overnemen. Het PR zal daarom onveranderd blijven. Wat betreft de gevolgen voor het GR wordt geconcludeerd dat het zal afnemen omdat het totaal aan (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van de 'verplaatste' route gevaarlijke stoffen kleiner is. Hoofdzakelijk betreft het hier de woningen gelegen aan de Oranjesluisweg.

Binnen het plangebied ligt verder een leiding van de NAM met een diameter van 6 inch en een druk van 95 bar. Aangezien met het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare of beperkt-kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt in de zone langs de leiding, vormt deze leiding geen belemmering voor de uitvoering van het plan. De leiding is opgenomen op de plankaart en in de regels. Naast de NAM-leiding ligt binnen het plangebied ook een hoofdaardgastranportleiding. Omdat de betreffende gasleiding niet meer in gebruik is, is in deze leiding niet opgenomen in het bestemmingsplan (akkoord Gasunie).

  1. 8. De Nota en circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen stellen: "In lijn met de circulaire RNVGS gelden in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt."

5.5.3 Munitie

In het westen van het plangebied is sprake van een verhoogde kans op munitie in de bodem. Deze plaatsen zijn opgenomen op de verbeelding door middel van een gebiedsaanduiding. In de regels zijn bepalingen opgenomen gericht op het beperken van veiligheidsrisico's.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft ten aanzien van het PR geen verandering ten opzichte van de bestaande situatie en een positief effect op het groepsrisico in verband met de transportroute gevaarlijke stoffen. In Bijlage 3 is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

5.6 Luchtkwaliteit

Beoogde ontwikkeling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in het aspect luchtkwaliteit. Hierbij dient te worden beschreven wat de effecten voor de luchtkwaliteit zijn die het N223-project heeft.

Toetsingskader

De berekende jaargemiddelde NO2- en PM10-concentraties worden getoetst aan de grenswaarden voor jaargemiddelde concentraties. De Europese Commissie stemde april 2009 in met het Nederlandse verzoek tot uitstel voor het voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen (derogatie). Het tijdstip waarop aan de normen voor NO2 moet worden voldaan, is uitgesteld tot 1 januari 2015. Voor PM10 is het tijdstip 11 juni 2011. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden opgenomen.

Tabel 5.3 Grenswaarden luchtkwaliteit

stof criterium aangepaste grenswaarden
(µg/m³)
grenswaarden 2020 (µg/m³)
NO2 jaargemiddelde concentratie 60
(tot 1 januari 2015)
40
NO2 uurgemiddelde concentratie
(mag maximaal 18 keer per jaar worden overschreden)
300
(tot 1 januari 2015)
200
PM10 jaargemiddelde concentratie 48
(tot 11 juni 2011)
40
PM10 etmaalgemiddelde concentratie
(mag maximaal 35 keer per jaar worden overschreden)
75
(tot 11 juni 2011)
50


Onderzoek en conclusie

In het kader van het voorontwerpbestemmingsplan is onderzoek verricht naar de luchkwaliteit. Dit onderzoek was gebaseerd op andere verkeercijfers dan thans in dit bestemmingsplan is opgenomen, omdat hiervoor destijds het provinciale verkeersmodel is gehanteerd. De laatste resultaten van het luchtkwaliteitsonderzoek zullen bij de vaststelling van dit bestemming bekend zijn. Net als in het voorgaande onderzoek wordt verwacht dat de grenswaarden voor NO2 en PM10 niet worden overschreden. Er is wel sprake van een toename van de concentraties, maar de conclusie is dat luchtkwaliteit langs de te reconstrueren en nieuwe wegen zodanig is dat het plan aanvaardbaar is.

5.7 Bodem

Beoogde ontwikkeling

In het kader van de haalbaarheid van het plan is het van belang dat inzicht is in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de nieuwe verkeerspleinen en het nieuwe wegtracé. De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie (i.c. infrastructuur). Daarnaast is inzicht in de bodemkwaliteit nodig vanwege de eventuele aan- of afvoer van grond ten behoeve van de realisatie van de wegen. Op basis hiervan kunnen de verwerkingsmogelijkheden van de grond worden bepaald.


Toetsingskader

Normstelling

Voor beoordeling van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming als wettelijk kader. Deze wet stelt zowel regels voor het voorkómen van bodemverontreiniging als voor het aanpakken van aanwezige bodemverontreiniging. Daarnaast stelt de wet (en het bijbehorende Besluit bodemkwaliteit) de regels voor hergebruik van verontreinigde grond.
Bij functiewijzigingen en bouwplannen dient te worden bekeken of de milieuhygiënische bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd (bouwen op verontreinigde grond moet worden tegengegaan). Ook wordt gekeken of door de uitvoering van het plan er veranderingen optreden in de bodemkwaliteit. Beoordeeld wordt of er als gevolg van de nieuwe activiteiten bodemverontreinigingen kunnen optreden of dat de bodemkwaliteit verbetert, bijvoorbeeld doordat saneringen worden uitgevoerd.

Onderzoek

In de omgeving van het wegtracé zijn een aantal verkennende bodemonderzoeken en een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het betreft de volgende onderzoeken naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem:

  • Verkennend en Aanvullend bodemonderzoek Oranjesluisweg 3/3a, Grondslag B.V. 8 juni 2009;
  • Verkennend en Aanvullend bodemonderzoek Oranjesluisweg nabij 5A te Naaldwijk, Kuiper & Burger/AquaTerra, rapportnummer PB05265/D02, definitief, Zoetermeer, 22 november 2005;
  • Verkennend bodemonderzoek Oranjesluisweg 13 te Maasdijk, Kuiper & Burger/AquaTerra, rapportnummer ZHC06005/D01, definitief, Zoetermeer, 24 januari 2007;
  • Verkennend bodemonderzoek Oranjesluisweg 15 te Naaldwijk, Kuiper & Burger/AquaTerra, rapportnummer ZHC06003/D02, definitief, Zoetermeer, 19 september 2006;
  • Verkennend bodemonderzoek percelen langs N223 te Maasdijk, Kuiper & Burger/AquaTerra, rapportnummer ZHC06022/D01, definitief, Zoetermeer, 13 december 2007;
  • Nader bodemonderzoek percelen langs N223 te Maasdijk, Kuiper & Burger/AquaTerra, rapportnummer 20080017, definitief, Zoetermeer, 28 mei 2008.
  • Verkennend bodemonderzoek Blauwhek Westerlee-Maasdijk, Kuiper & Burger/AquaTerra, rapportnummer 20080696, definitief, Stellendam, 16 juli 2008.

Onderstaand worden per locatie de resultaten samengevat.

Resultaten Oranjesluisweg 3/3a

Op basis van de resultaten van het verkennend en aanvullend onderzoek, is aangenomen dat de verontreiniging voorkomt op de twee noordelijke percelen van Oranjesluisweg 3 waar de twee kassen zich bevinden. De verontreiniging komt voor tot een diepte van 0,5 m-mv. Er is hier sprake van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging'. Ter plaatse van de zuidelijke kas op Oranjesluisweg 3a is tevens een sterke verontreiniging met drins aangetroffen. De omvang van de verontreiniging hier is onbekend. Mogelijk is hier ook sprake van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging'. De oorzaak van de verontreiniging wordt toegeschreven aan het gebruik van het bestrijdingsmiddel dieldrin. In een nader bodemonderzoek is vastgesteld dat op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de grond als gevolg van een overschrijding van de interventiewaarden voor (som) drins. Op grond van de herziene interventiewaarden voor de (som) drins en DDT/DDE/DDD in de Circulaire bodemsanering 2009 is een hertoetsing uitgevoerd. Uit de hertoetsing blijkt dat geen sprake meer is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond) als gevolg van de aanwezigheid van drins.
Er is nog wel sprake van een vermoedelijk geval van ernstige grondwater verontreiniging met nikkel (meer dan 100 m³ bodemvolume met sterk verontreinigd grondwater) op het terrein van nummer 3a. Bij grondwerkzaamheden moet rekening worden gehouden met het sterk verontreinigde grondwater in het geval er wateronttrekkingen gaan plaatsvinden. Er zullen bij het bemalen van de bouwkuip voor de verkeerstunnel bij Westerlee maatregelen getroffen worden, omdat niet direct in de sloot geloosd mag worden. Dit zal in de lozingsvergunning geregeld worden.

Resultaten Oranjesluisweg 5A

De bovengrond is (plaatselijk) licht verontreinigd met koper, lood, nikkel, zink, EOX en PAK. De verontreinigingen bevinden zich met name ter plaatse van een aantal verdachte plekken, zoals bestrijdingsmiddelenkast, septictank, voedingsstoffenopslag, koolaspaden en teeltruimten. Er zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van asbest. Ter plaatse van de huidige bovengrondse tank en de voormalige tank is een matige/ernstige verontreiniging aangetroffen met minerale olie. Er is echter geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging aangezien het volumecriterium van 25 m³ sterk verontreinigde grond niet wordt overschreden. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater is ter plaatse van één peilbuis licht verontreinigd met arseen. Verder zijn in het grondwater geen verhoogde gehalten gemeten.
Aangezien geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging hoeft niet gesaneerd te worden, echter bij herontwikkeling van de locatie dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezige verontreinigingen en kan alsnog een saneringsnoodzaak ontstaan.
In 2007 is een bodemsanering uitgevoerd op minerale olie ter plaatse van de Oranjesluisweg 5A in opdracht van de eigenaar van het perceel. De minerale olie is op twee plaatsen (vlek 1 en vlek 2) door middel van ontgraving gesaneerd. De minerale olie ter plaatse van vlek 1 is afgegraven tot een diepte van circa 1,7 m-mv en ter plaatse van vlek 2 tot circa 1,6 m-mv. De beide saneringslocaties zijn aangevuld met grond die voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. De sanering is afgerond en het evaluatieverslag is vastgesteld. Uit de evaluatie van de bodemsanering blijkt dat de bodemsanering afdoende is uitgevoerd en dat er is voldaan aan de eisen van het Plan van Aanpak.

Resultaten Oranjesluisweg 13

In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met metalen, PAK en EOX vastgesteld. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. De lichte verontreinigingen vormen geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met chroom, nikkel en zink aangetroffen. De lichte verontreinigingen in het grondwater vormen geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de locatie geschikt geacht voor het huidige gebruik. De lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor de mogelijke herinrichting van de locatie. Bij eventueel toekomstig grondverzet dient rekening te worden gehouden met het feit dat de van de locatie vrijkomende grond niet zonder meer geschikt is voor hergebruik. Nadere toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit moet uitwijzen of de grond mag worden hergebruikt.

Resultaten Oranjesluisweg 15

Zeer plaatselijk is in de bovengrond bijmenging van bodemvreemde materialen aangetroffen (geen asbest). In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met metalen en PAK vastgesteld. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. De lichte verontreinigingen zijn geen aanleiding voor een nader bodemonderzoek. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties vastgesteld. De lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor de mogelijke herinrichting van de locatie. Bij eventueel toekomstig grondverzet dient rekening te worden gehouden met het feit dat de van de locatie vrijkomende grond niet zonder meer geschikt is voor hergebruik. Nadere toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit moet uitwijzen of de grond mag worden hergebruikt.

Resultaten percelen langs N223

In het verkennend bodemonderzoek zijn rond de bebouwing plaatselijk bodemvreemde bijmengingen in de bovengrond aangetroffen. Ook is asbestverdacht materiaal aangetroffen. Uit de asbestanalyse van de grondmonsters blijkt dat in de grond analytisch geen asbest is aangetoond.
In het algemeen zijn in de boven- en ondergrond lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie vastgesteld. Tevens zijn overschrijdingen van de streefwaarde voor EOX vastgesteld. Plaatselijk is een matige verontreiniging met koper aangetroffen. Tevens is ter plaatse van een bovengrondse tank een sterke verontreiniging met minerale olie aangetoond. Nader onderzoek naar koper en minerale olie wordt noodzakelijk geacht. Op een andere deellocatie is in de ondergrond een sterke verontreiniging met PAK aangetoond en een matige verontreiniging met minerale olie, waarvoor tevens nader onderzoek noodzakelijk is. Het grondwater is op enkele deellocaties matig tot sterk verontreinigd met nikkel. Ook is kwik aangetroffen wat eveneens formeel een aanleiding is voor nader onderzoek. De conclusie van het verkennend onderzoek is dat de locatie in het algemeen geschikt is voor het huidige gebruik (glastuinbouw) en het toekomstige gebruik (infrastructuur), met uitzondering van de voornoemde punten waar nader onderzoek nodig is.
In het nader onderzoek zijn de aangetroffen verontreinigingen op voornoemde deellocaties nader in kaart gebracht. De matige verontreiniging met koper is in voldoende mate afgeperkt. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De sterke verontreinigingen met minerale olie zijn voldoende afgeperkt. Ook hierbij is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De eerder aangetroffen matige verontreiniging met PAK betreft waarschijnlijk een zeer plaatselijk verhoogd gehalte. De sterke verontreiniging met kwik in het grondwater is niet meer aangetroffen. Op basis van het verkennend onderzoek en het nader onderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem op de locatie milieuhygiënisch geen belemmering vormt voor de voorgenomen herinrichting (aanleg provinciale weg). Echter, de vrijkomende grond kan niet zonder meer worden hergebruikt buiten de onderzoekslocatie.

Resultaten locatie Blauwhek

De bodem op de locatie bestaat uit voornamelijk klei met hier en daar een zandlaag. De grondwaterstand bedraagt gemiddeld 1,10 m-mv. In de bodem zijn in diverse bodemvreemde bestanddelen aangetroffen. Op de locatie zijn bij de inspectie van het maaiveld en de opgeboorde grond geen van asbestverdachte materialen aangetroffen.
De bovengrond is licht verontreinigd met metalen, PAK en PCB/OCB's. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. In het grondwater is een matige verontreiniging met nikkel en een lichte verontreiniging met arseen vastgesteld. Dit is een regionaal bekend verschijnsel.
De voor de locatie gehanteerde onderzoekshypothese 'onverdachte locatie' wordt niet bevestigd. Indien van de locatie grond wordt afgevoerd, dient hierbij rekening te worden gehouden met de daarop van toepassing zijnde regelgeving van onder meer de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit. De vrijkomende grond is buiten de onderzoekslocatie niet zonder meer herbruikbaar.

Conclusie

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat de bodem op de locatie milieuhygiënisch geschikt is voor de voorgenomen herinrichting (aanleg verkeerspleinen en nieuwe weg). Echter, bij de werkzaamheden dient wel rekening te worden met plaatselijke verontreinigingen, die mogelijk gesaneerd dienen te worden. Vanwege de aangetroffen verontreinigingen op bepaalde deellocaties is de vrijkomende grond niet zonder meer toepasbaar buiten de onderzoekslocatie. Toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit is nodig om te bepalen of een bepaalde partij vrijkomende grond wel of niet mag worden hergebruikt en onder welke voorwaarden.

5.8 Water

Beoogde ontwikkeling

De aanleg van de verbindingsweg N223 Westerlee-Maasdijk en de twee turborotonden kunnen van invloed zijn op de waterhuishouding in het plangebied. Een deel van de werkzaamheden vindt plaats binnen de kernzone van de waterkering. Er dient derhalve een keurontheffing verkregen worden van het Hoogheemraadschap Delfland aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de waterkering. De volgende werkzaamheden kunnen invloed hebben op de waterhuishouding:

  • dempen en graven watergangen ten behoeve van aanleg N223 Westerlee-Maasdijk;
  • aanleggen twee vaarduikers ten behoeve van afvoerfunctie hoofdwatergangen;
  • aanleggen duikers ter voorkoming isolatie water;
  • aanleggen fietstunnel door de Maasdijk;
  • ophogen Maasdijk;
  • plaatsen damwand ter plaatse van Maasdijk.


Voor deze werkzaamheden is de keurvergunning aangevraagd. In het kader van de ontwerpverantwoording9 is de watertoets uitgevoerd. De belangrijkste resulaten van de watertoets zijn in deze paragraaf samengevat.

Toetsingskader

Normstelling

Op grond van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het bestemmingsplan een beschrijving van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij gaat het om het systeem van oppervlaktewater en grondwater en waterkeringen, waarbij veiligheid, waterkwaliteit en kwantiteit een rol spelen. Ook gaat het om de waterketen, systeem van drinkwater, afvalwater en waterzuivering. Om te zorgen dat het aspect water vroegtijdig in het ruimtelijk planproces wordt ingebracht is de watertoets ontwikkeld.

Beleid

- Rijksbeleid

Het beleidskader voor het aspect water is het Waterbeleid voor de 21e eeuw. Doel van dit beleid is het realiseren van duurzame en veerkrachtige watersystemen, waarbij waterkwaliteit-en kwantiteitsknelpunten zoveel mogelijk ter plaatse worden opgelost. Uitgangspunten zijn de drietrapsstrategieën:

  • vasthouden, bergen, afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden, zuiveren.


Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen negatieve invloed op het watersysteem hebben en moeten waar mogelijk worden aangegrepen voor verbeteringen. Negatieve effecten dienen met mitigerende of compenserende maatregelen te worden ondervangen. Het beleid wordt daarnaast beïnvloed door de Europese Kaderrichtlijn, welke doelen stelt voor een goede chemische en ecologische toestand van het oppervlaktewater en grondwater. Maatregelen om deze doelstellingen te bereiken worden uiterlijk in 2009 vastgelegd in stroomgebiedbeheersplannen.

- Provinciaal beleid

Het provinciaal waterbeleid is vastgelegd in het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015. Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland geeft antwoord op de vraag wat er in de periode 2010-2015 moet gebeuren om de provincie Zuid-Holland ook in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om de volgende opgaven:

  • Waarborgen van de veiligheid tegen overstromingen (kustbescherming, regionale keringen, buitendijkse gebieden);
  • Realiseren van mooi en schoon water (waterkwaliteit, waternatuur, zwemwater);
  • Ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening (droogte en verzilting, drinkwatervoorziening en duurzame greenports)
  • Het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem (wateroverlast, waterbeheer en bodemdaling, stedelijk waterbeheer).

- Gemeentelijk beleid

De gemeente Westland en Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk een waterplan opgesteld met als motto 'Westlands water, nu en later'. Basis voor dit plan vormt de watervisie. Thema's in de watervisie zijn droge voeten of droge tijden, levend water en zichtbaar water. Westland en Delfland streven naar een robuust en veerkrachtig watersysteem dat zorgt voor droge voeten in natte tijden en voor voldoende water in droge tijden; levend water dat betrouwbaar is voor de mens en waardevol voor de natuur; en ten slotte zichtbaar water dat waardevol is voor de mens en een stabiele factor is in een dynamische en sociaaleconomische vitale gemeente. Een pakket aan maatregelen zal ervoor zorgen dat in 2015 de waterkwaliteit en -kwantiteit in het Westland zijn verbeterd en de kans op wateroverlast is verkleind.

Onderzoek

In het kader van de aanvraag Keurvergunning is onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van het project voor de waterhuishouding. Onderstaand wordt op hoofdlijnen aangegeven welke effecten de werkzaamheden kunnen hebben en hoe deze worden opgelost in het ontwerp.

Aanleggen duikers

Er worden twee duikers aangelegd. Er is sprake van een verbindingsduiker met breedte x hoogte = 3,1 x 2,25 m en een verbindingsbuiker met breedte x hoogte = 6,5 m x 2,25 m. Daarbij dient een minimale doorvaarthoogte van 1 m en een waterdiepte van 1,25 m te worden aangehouden. De afmetingen zijn conform de eisen van het Hoogheemraadschap ten aanzien van doorvaarbaarheid in verband met onderhoudswerkzaamheden. Er behoeft geen rekening te worden gehouden met recreatievaart10.

Ophogen Maasdijk

Ten behoeve van de verbindingsweg N223 Westerlee-Maasdijk, wordt een ophoging gerealiseerd waarbij een deel van de ophoging op en tegen de regionale waterkering wordt gerealiseerd. De effecten op de veiligheid van de waterkering zijn beschouwd11. De macrostabiliteit van de waterkering is in de huidige situatie onvoldoende (SF = 0,72). Deze wordt verbeterd door de ophoging. De stabiliteit is echter gedurende de gebruikssituatie lager dan 1,0, namelijk 0,93) en derhalve onvoldoende. Indien de vorm van de ophoging wordt aangepast kan een veiligheid van 1,0 of hoger worden behaald.

Damwand

Omdat de damwandconstructie wordt aangebracht nabij de Maasdijk, zijn de eisen die het Hoogheemraadschap van Delfland met betrekking tot werken aan en nabij de Maasdijk mogelijk van toepassing. De Maasdijk is een binnenwaterkering. Het betreft een regionale waterkering. Het Hoogheemraadschap heeft eisen gesteld aan het ontwerp van damwandconstructies indien zij een onderdeel vormen van de secundaire waterkering, waarbij er onderscheid wordt gemaakt tussen een kistdam (volledig zelfstandig waterkerend) of een functiescheidende damwand in de waterkering, waarbij de damwand een onderdeel vormt van de waterkering.
Conform de eisen van het Hoogheemraadschap mag in de waterkering geen verankering worden aangebracht. Uit een indicatieve berekening12 blijkt dat, wegens de grootte van de kerende hoogte van de damwandconstructie, het niet mogelijk is een onverankerde damwandconstructie aan te brengen welke voldoet aan het vervormingscriterium. Hierdoor is het noodzakelijk om een kistdamconstructie toe te passen. Een kistdamconstructie bestaat uit een actieve en een passieve damwand. De passieve damwand dient buiten de huidige en de toekomstige verhardingsconstructie te worden aangebracht om hinder voor het verkeer tijdens het aanbrengen en schade aan de verharding in de realisatiefase te voorkomen. Hieruit volgt dat de passieve damwand aan de westzijde van de Maasdijk in de kruin van de dijk moet worden aangebracht.

Watertoets

Om te komen tot de watertoets zijn de volgende stappen doorlopen:

  • startoverleg met het Waterschap over de eisen en wensen van het Waterschap ten aanzien van te compenseren water en maatregelen bij werken in de nabijheid van dijken (Maasdijk);
  • bepaling van de hoeveelheid te dempen sloten;
  • berekening van te compenseren waterhoeveelheden;
  • bepalen van nieuwe watergangen en waterpartijen in het ontwerp;
  • beschrijven van de keuze en totstandkoming van de wateropgave.

Op basis van de geïnventariseerde eisen en informatie van het Waterschap is geïnventariseerd wat de grootste knelpunten ten aanzien van de waterhuishouding waren. De gesignaleerde knelpunten zijn:

  • een aantal watergangen in het gebied worden door het nieuwe tracé van de Oranjesluisweg doorsneden;
  • de watergang langs de Maasdijk en langs de Oranjesluisweg zijn de hoofdwatergangen in het gebied;
  • door de keuze voor een nieuw tracé van de Oranjesluisweg is er sprake van een toename van het asfalt. Deze moet gecompenseerd worden. Daarentegen neemt het aantal vierkante meters glastuinbouw af waardoor het verharde oppervlak afneemt;
  • het boezemwater vanuit het gebied wordt afgevoerd via het Zwethkanaal. Het water moet dus het nieuwe tracé van de Oranjesluisweg kruisen;
  • nabij de Leeweg ligt een watergang die de N223 kruist. Doordat het turboplein een andere positie krijgt, kunnen de aanwezige duikers verwijderd worden.;
  • in het waterhuishoudkundig plan kunnen deze duikers vervangen worden door traditionele watergangen. Wellicht kan in het waterhuishoudkundig plan een andere oplossing worden bedacht, waarmee het aanwezige bruggetje in de Leeweg zijn functie verliest en verwijderd kan worden. Dit is gunstiger voor de beoogde fietstunnel in de Leeweg onder de N213;
  • als het hemelwater vanaf de turbopleinen en de weg niet vrij kan infiltreren in
    de aanwezige bermen en het opgevangen moet worden in afwateringssystemen kan het hemelwater niet direct op de watergangen geloosd worden. Aanvullende maatregelen zijn dan nodig in het kader van een WVO-vergunning. Vrije infiltratie in de bermen voordat het water in de watergang terechtkomt, heeft een voldoende reinigende werking dat vrij afgevoerd kan worden.

Het totaal te dempen m² wateroppervlak is 6.797 m². Deze hoeveelheid te dempen wateroppervlak is als volgt te splitsen (tabel 5.4)

Tabel 5.4 Te dempen watergangen

nummer locatie
1 2.190 langs de Maasdijk
2 766 parallel aan nieuwe Oranjesluisweg
3 270 blauwhek
4 1.215 westzijde Westerlee langs de A20
5 1.793 oostzijde knooppunt Westerlee langs de A20
6 466 voorlangs Leehove
7 54 langs de Oranjesluisweg/Galgeweg
8 43 nabij de Leeweg
totaal 6.797 te dempen sloten

Op basis van de uitgangspunten en bovengenoemde knelpunten is een totaal waterhuishoudkundig plan opgesteld dat bestaat uit:

  • Watergangen langs het gehele nieuwe tracé van de Oranjesluisweg. Hiermee wordt de waterhuishouding geregeld en is er een natuurlijke afscheiding tussen de omringende bebouwing.
  • De verschillende watergangen worden onderling verbonden met duikers. Hiermee wordt gegarandeerd dat de hoofdwatergang langs de Maasdijk kortgesloten blijft met het Zwethkanaal. Ook kan door het toepassen van sloten langs het gehele traject bijdragen aan een goede afvoer van hemelwater vanuit het gebied aan het zuidoostelijke gedeelte van het kruispunt Westerlee.
  • Het hemelwater wordt vrij geloosd op de bermen. Door vrije infiltratie wordt het water gereinigd. Er worden daarom geen afwateringsconstructies en of zuiveringsinstallaties aangelegd. Uitgangspunt hierbij is ook dat hemelwater dat vanuit het kassengebied gezuiverd is voordat dit het plangebied van de reconstructie Maasdijk-Westerlee binnenkomt. Er worden geen voorzieningen getroffen binnen het project N223 Westerlee-Maasdijk.

Het totaal te graven watergangen is 7.295 m². Deze hoeveelheid te graven watergangen is in tabel 5.5 uitgewerkt.

Tabel 5.5 Nieuwe watergangen

nummer locatie
1 3.905 watergangen langs de wegen
2 3.390 vijver ter plaatse van de Maasdijk
totaal 7.295 nieuwe sloten

Conclusie

In het definitief ontwerp moet rekening worden gehouden met de bovengenoemde effecten en oplossingsrichtingen om te voorkomen dat de nieuwe verbindingsweg met turborotondes onoverkomelijke gevolgen voor de waterhuishouding en de waterkeringen heeft. In het waterhuishoudkundig plan dat is opgesteld in het kader van de ontwerpverantwoording wordt voldaan aan alle eisen die het Hoogheemraadschap aan de waterhuishouding stelt.

  1. 9. Ontwerpverantwoording 'Westland bereikbaar' N223 verbinding A20-N220 (Westerlee-Maasdijk); versie 4, Arcadis, 5 oktober 2008.
  2. 10. DHV, Toetsing dekken tunnels N223, definitef rapport, oktober 2009.
  3. 11. Fugro, Rapport betreffende N223 verbinding Westerlee Maasdijk, Keurvergunning, Opdrachtnummer: 1007-0120- 001, definitief rapport, 6 oktober 2009.
  4. 12. DHV, N223, verbinding Westerlee-Maasdijk, A20-N220, VO-berekening damwandconstructie langs Maasdijk, rapport, oktober 2009.

5.9 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie

Beoogde ontwikkeling

Door de aanleg van de weg en bijbehorende kunstwerken wordt het bestaande landschap beïnvloed en kunnen diverse cultuurhistorische waarden aangetast worden. Dit kunnen zowel waarden boven als in de bodem zijn. Ondergrondse cultuurhistorische waarden wordt archeologie genoemd, hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bewoningssporen uit vroegere tijden, zoals plattegronden van woningen en pijlpunten. Bovengronds is een onderscheid te maken in monumenten en cultuurhistorische waarden in het landschap (lijnen, vlakken).

Toetsingskader

Normstelling en beleid

De Monumentenwet biedt bescherming aan archeologische en cultuurhistorische monumenten. Deze wet is aangepast ter implementatie van het Verdrag van Valetta dat als doel heeft de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Dit betekent in situ13 behouden van deze waarden waar dat mogelijk is. In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, zal hiermee rekening moet worden gehouden bij het ontwikkelen van gebied. Het archeologisch erfgoed kan zijn:

  • beschermde terreinen op grond van de Monumentenwet;
  • terreinen van groot archeologisch belang volgens de Archeologische Monumenten Kaart;
  • terreinen met (middel)hoge archeologische verwachtingswaarden volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden.

In het kader van de ontwikkeling van bestemmingsplannen moet onderzoek plaatsvinden of archeologische en cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed moet indien nodig via de bestemmingsregeling beschermd worden. Het rijksbeleid hieromtrent ligt vast in de Nota Ruimte. De Nota Ruimte geeft aan dat in de planvorming rekening moet worden gehouden met cultuur en cultuurhistorie.
Het beleid voor cultuurhistorisch waardevolle gebieden en steden ligt vast in de Nota Belvedère. Het plangebied heeft in deze nota geen bijzondere aanduiding gekregen en behoeft op grond van deze nota derhalve geen extra planologische bescherming.

Provinciaal beleid

Met betrekking tot cultuurhistorie wordt aangegeven dat 'in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, met inbegrip van monumenten en archeologie. Dit houdt in dat, als dergelijke waarden bekend zijn of verwacht worden, ruimtelijke plannen een paragraaf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van deze waarden moeten bevatten'.
Verder worden de volgende toetsingscriteria weergegeven:

  • archeologisch waardevolle gebieden moeten worden beschermd;
  • ter bescherming en beheer van archeologische waarden zoals beschermde archeologische monumenten;
  • terreinen met archeologische waarden volgens de Archeologische Monumentenkaart en/of de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland, dienen bestemmingsplannen een juridische regeling te bevatten die in voldoende mate bescherming biedt tegen werkzaamheden die zouden kunnen leiden tot verstoring van het bodemarchief; in deze regeling dient aandacht te worden besteed aan de rol van het bevoegd gezag;
  • in gebieden die in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur zijn aangemerkt als gebieden met een zeer grote tot redelijke kans op archeologische sporen dient bij het voorbereiden van verstorende plannen verplicht verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de conclusies en de eventuele ruimtelijke consequenties van het verkennend onderzoek.

Onderzoek

Landschap en cultuurhistorie

Het Westland wordt nu gedomineerd door glastuinbouw, maar vroeger was dat anders. Op de zandige kleibodem van de voormalige getijdengeulen werd tot in de 19e eeuw voornamelijk akkerbouw bedreven, net als in de veengebieden. Door bodemdaling werden de veengebieden echter te drassig voor akkerbouw, zodat men daar geleidelijk aan overging op veeteelt.
De verkaveling van het Westland is door de wisselende bodemgesteldheid (zandige strandwallen, veengrond, duingrond, zware zeeklei etc.) op een betrekkelijk klein oppervlak vrij onregelmatig. De strokenverkaveling overheerst in de grote veengebieden. Deze verkaveling is met name tot stand gekomen na de grote overstromingen in de 12e eeuw. In de gebieden nabij de voormalige geulen komt een onregelmatige (blok)verkaveling vrij vaak voor.
Vanwege inpoldering van diverse gebieden in het Westland zijn nog veel dijken en afwateringskanalen herkenbaar in het landschap, in een aantal gevallen hebben de dijken een verkeersfunctie gekregen.
Op de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland zijn de Maasdijk en het Zwethkanaal aangeduid als 'historisch-landschappelijke lijnen' van redelijke, respectievelijk hoge waarde (zie onderstaande afbeelding). Het gebied nabij Oranjesluis is aangeduid als 'landschappelijke contrastsituatie' van hoge waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST_0011.jpg"Tracé

Afbeelding 5.5 Cultuurhistorische hoofdstructuur, landschappelijke waarden

Monumenten

Op het tracé liggen geen gemeentelijke, provinciale of rijksmonumenten. Het tracé is zodanig gekozen dat dergelijke gebouwen worden gespaard.

Archeologie

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland laat zien dat het tracé overwegend is gelegen in een gebied met zeer grote kans op archeologische sporen. Vanwege deze zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, is in 2008 een nader verkennend archeologisch bureauonderzoek en veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd door Synthegra bv. Op grond van de resultaten van dit onderzoek kunnen de verwachtingswaarden worden bijgesteld naar laag. Verder archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht (bron: Synthegra Archeologie rapport P0502280)

Conclusies toetsing

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied in een cultuurhistorisch relatief waardevol landschap is gelegen. Uit het archeologisch vooronderzoek is gebleken dat er geen relevante waarden aanwezig zijn.
Met betrekking tot de thema's landschap en cultuurhistorie kan verder worden geconcludeerd dat het tracé de waardevolle Maasdijk versnippert. De waarneembaarheid en herkenbaarheid van de dijk in het landschap wordt daarmee lokaal aangetast.
Daar staat tegenover dat de uiteindelijk gekozen oplossingen voor de beide knooppunten, vanwege hun geringe ruimtebeslag en hoogte, een relatief gering effect hebben op het landschap.
Waardevolle gebouwde monumenten worden door het tracé en de beide knooppunten niet aangetast.

  1. 13. In situ (Latijn) betekent letterlijk 'op zijn plaats'. In dit geval wordt bedoeld dat archeologische vondsten op de oorspronkelijke vindplaats in de bodem worden behouden.

5.10 Ecologie

Algemeen

Om de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aan te tonen zijn op het punt van ecologie twee wettelijke regelingen van belang:

  • de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 1998) voor de gebiedsbescherming;
  • de Flora- en faunawet (Ffw) voor de soortenbescherming.


Daarnaast zijn waardevolle gebieden uit de Ecologische Hoofdstructuur beschermd op basis van beleid, zoals het provinciale ecologische beleid. De effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten moeten worden onderzocht en getoetst aan de NBwet 1998 en de Ffw.

Beoogde ontwikkeling

Voor de realisering van de wegen zullen enkele kassen, graslanden en tuinen moeten wijken. Dit heeft ook gevolgen voor de hier aanwezig beschermde en/of bedreigde flora en fauna.

Toetsingskader gebiedbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn die wordt beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Het water in de hoek Maasdijk-Oranjesluisweg maakt deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Aan de noordzijde is verder een ecologische verbindingszone (onderdeel PEHS) gepland langs het Zwethkanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBP00000010-VAST_0012.jpg"

Toetsingskader soortenbescherming

Flora- en faunawet

De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw en bestendig gebruik);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

De Ffw is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Beleid

De provincie Zuid-Holland hanteert regels waaraan de ruimtelijke planvorming in de provincie moet voldoen. Richtlijnen voor natuurcompensatie maken hier deel van uit. Aantasting van natuur- en landschapswaarden dient te worden voorkomen. Wanneer dit om zwaarwegende redenen niet mogelijk is en er geen alternatieven zijn, dient de aantasting gecompenseerd te worden. Het compensatiebeginsel is van toepassing op de volgende gebieden:

  • de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS);
  • natuurgebieden buiten de PEHS: opgenomen in het streekplan en/of begrensde natuurmonumenten in het kader van de Natuurbeschermingswet;
  • Randstad Groenstructuren en Strategische Groenprojecten;
  • rijksbufferzones;
  • gebieden buiten de EHS met (zeer) hoge natuurwaarden en biotopen van zogenoemde Rode Lijstsoorten;
  • gebieden met zeer hoge landschappelijke waarden;
  • beplanting vallend onder de Boswet.

Onderzoek soortenbescherming

Het plangebied bestaat overwegend uit kassengebied, intensief beheerd grasland en enkele watergangen en woningen met tuinen. Bestaande inventarisatiegegevens uit het plangebied zijn vrijwel afwezig. Om die reden is in het voorjaar en de zomer van 2008 het plangebied onderzocht qua flora en fauna14.

Vaatplanten

Op en rond het geplande tracé zijn bij het veldonderzoek geen beschermde of Rode Lijstsoorten aangetroffen.

Zoogdieren

Op en rond het tracé zijn weinig vleermuizen vastgesteld. In oktober (paarseizoen) betreft het één soort (gewone dwergvleermuis) en in mei (kolonieseizoen) een tweetal soorten (laatvlieger en gewone dwergvleermuis). De laatvlieger staat sinds 2008 op de rode Lijst van bedreigde zoogdiersoorten. Langs het beoogde tracé staan gebouwen/woningen. Voor geen van deze gebouwen zijn er aanwijzingen gevonden van het voorkomen van vleermuizen binnen deze gebouwen (paarplaatsen, kolonies en dergelijke). Er zijn ook geen vliegroutes vastgesteld.
Verder zijn in het gebied mol en bosmuis vastgesteld aan de hand van sporen. Ter plaatse van het tracé is er een kleine kans op het voorkomen van andere licht beschermde grondgebonden zoogdieren als veldmuis en huisspitsmuis. Andere soorten zijn niet waargenomen en worden ook niet verwacht op grond van de terreinkenmerken.

Amfibieën en vissen

Gedurende het veldonderzoek is alleen de gewone pad met enkele dieren vastgesteld. Er zijn geen andere amfibieën waargenomen. In de watergangen zijn verder de niet- beschermde vissoorten tiendoornige stekelbaars, rietvoorn en brasem vastgesteld.

Vogels

Op en rond het geplande tracé zijn alleen algemeen voorkomende broedvogels aangetroffen als merel, koolmees en pimpelmees. Soorten met vaste rust- en verblijfplaatsen zoals grote bonte specht of steenuil zijn niet vastgesteld en komen niet voor.

Overige soorten

Beschermde of bijzondere reptielen en insecten kunnen worden uitgesloten, gezien de hoge eisen die dergelijke soorten stellen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In de onderstaande tabel staat samengevat welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime van de Ffw deze vallen.

Tabel 5.6 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw ontheffingsregeling Ffw

(categorie 1)
middelzwaar beschermde soort (categorie 2) zwaar beschermde soort (categorie 3)
mol, huisspitsmuis, bosmuis, veldmuis

gewone pad
alle inheemse soorten vogels

alle vleermuizen

Toetsing

Gebiedsbescherming

Realisering van het nieuwe tracé leidt tijdens de aanleg tot enige verstoring van de het water dat onderdeel uitmaakt van de PEHS. Hier zijn tijdens het veldonderzoek geen bijzonder soorten waargenomen en het verstoorde water vormt ook geen onderdeel van een doorgaande verbinding binnen de PEHS (zie ook figuur PEHS). Het functioneren van de beoogde ecologische verbindingszone langs het Zwethkanaal wordt door de nieuwe weg niet beïnvloed.

Soortenbescherming

De kap-, grond- en bouwwerkzaamheden kunnen leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten. Voor deze ingrepen zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) worden opgestart is er wat betreft vogels evenmin strijdigheid met de Ffw. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig binnen het plangebied.

De Rode Lijstsoort laatvlieger is eenmaal waargenomen tijdens het veldonderzoek. Mede gezien de terreinkenmerken wordt het plangebied daarom van zeer geringe betekenis geacht als foerageergebied voor deze soort. De nieuwe weg zal daar weinig tot niets aan veranderen en compensatie van het leefgebied van de laatvlieger wordt daarom niet nodig geacht.

Overigens kunnen bij een natuurgerichte inrichting en beheer van waterpartijen, bermen en bermsloten nieuwe leefgebieden en groeiplaatsen worden ontwikkeld voor meerdere beschermde en/of Rode Lijstsoorten.

Conclusie

Gelet op de aanwezige beperkte natuurwaarden en het ontbreken van effecten op de PEHS zullen de Flora- en faunawet en het provinciale natuurbeleid de beoogde planontwikkeling niet in de weg staan. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig.

  1. 14. Adviesbureau Mertens B.V., Natuurtoets Flora- en fauna, juni 2008.

5.11 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied ligt een leiding van de NAM. Deze leiding is (met een zakelijke rechtstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding) opgenomen op de plankaart en in de regels.

De aardgastransportleiding binnen het plangebied is niet meer in gebruik en is om deze reden niet opgenomen in het bestemmingsplan.

5.12 Gebruikte Afkortingen

AMK Archeologische Monumenten Kaart
AVIV Onderzoeksbureau voor externe veiligheid uit Enschede
Bevi Besluit externe veiligheid inrichtingen
Blk Besluit luchtkwaliteit 2005
Bro Besluit ruimtelijke ordening
DAB Dicht Asfalt Beton
dB Decibel (conform nieuwe Wet geluidhinder)
Ffw Flora- en faunawet
GR Groepsrisico
IKAW Indicatieve Kaart Archeologische Waarden
KRW Kaderrichtlijn Water
kV Kilovolt
Lden dosismaat voor geluid, den staat voor day-evening-night
MKM Milieukwaliteitsmaat
MMA Meest milieuvriendelijke alternatief
NBW Nationaal Bestuursakkoord Water
Nbwet 1998 Natuurbeschermingswet 1998
NO2 Stikstofdioxide
(P)EHS (Provinciaal) Ecologische Hoofdstructuur
planmer Procedure voor milieueffectrapportage voor plannen
planMER Milieurapport in het kader van procedure voor milieueffectrapportage voor plannen
PM10 Fijn stof
PR Plaatsgebonden risico
projectmer Procedure voor milieueffectrapportage voor projecten
projectMER Milieurapport in het kader van procedure voor milieueffectrapportage voor projecten
RNVGS Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen
VKA Voorkeursalternatief
Wgh Wet geluidhinder
ZOAB Zeer open asfalt beton

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De aanleg van N223 Westerlee-Maasdijk is onderdeel van het 3-in-1-project, waarvan het initiatief bij de provincie Zuid-Holland, het stadsgewest Haaglanden en de stadsregio Rotterdam ligt en waarin tevens zijn opgenomen de Verlengde Veilingroute en de aanleg van de Tweede Ontsluitingsweg Hoek van Holland. Bestuurlijk is overeengekomen dat de kosten van het totale project evenredig worden verdeeld over de initiatiefnemers.

Voor de aanleg van de infrastructuur, is vanwege de initiatiefnemers een budget beschikbaar, waarbij rekening is gehouden met de te verwachte kosten ten aanzien van verwerving, planontwikkeling en onderzoek, planschade en fysieke aanleg. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

In artikel 6.2.1 Bro zijn criteria opgenomen met betrekking tot de verplichting van het opstellen van een exploitatieplan. Voor het project is het niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen aangezien het gaat om infrastructurele werken.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 juni 2010 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Daarnaast hebben er op 15 en 16 juni 2010 inloopbijeenkomsten plaatsgevonden. Tijdens deze inloopbijeenkomsten werd informatie gegeven over het technisch ontwerp, het voorontwerpbestemmingsplan en de te volgen procedures en de planning.

De samenvatting en beantwoording van de inspraakreacties is als separate bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

6.3 Overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de wettelijke overlegpartners. Deze zijn in deze paragraaf samengevat en van beantwoording voorzien. In Bijlage 1 zijn de ingekomen overlegreacties integraal opgenomen.

1. Provincie Zuid-Holland

Samenvatting

  1. 1. Verzocht wordt de gronden die de provincie heeft verworven te betrekken bij dit bestemmingsplan omdat het de bedoeling is om deze gronden op basis van een landschapsplan te herinrichten.
  2. 2. Verzocht wordt om de dubbelbestemming Waterkering op de plankaart op te nemen voor de Maasdijk en het inwinnen van advies bij de waterbeheerder op te nemen in de regels. Daarnaast wordt verzocht een tekstuele aanpassing te doen voor paragraaf 5.8.
  3. 3. Verzocht wordt de meest recente akoestische analyse te verwerken in de plantoelichting.
  4. 4. Verzocht wordt de maatgeving van de duikers in de plantoelichting aan te passen.

Beantwoording

  1. 1. Voor dit bestemmingsplan wordt, anders dan bij het bestemmingsplan "Verlengde Veilingroute en Zuidelijke Randweg Naaldwijk", geen landschapsplan gehanteert. Er worden daarom geen verworven gronden welke buiten het bestemmingsplan gebied zijn gelegen opgenomen.
  2. 2. De waterkering wordt naar aanleiding van de reactie op de plankaart opgenomen. Het is echter niet noodzakelijk om een regel op te nemen voor een adviesprocedure omdat dit voortvloeit uit de wet. Dubbele regelgeving is niet gewenst. Tot slot zal paragraaf 5.8 tekstueel worden aangepast.
  3. 3. Het nieuwe akoestisch onderzoek is in het bestemmingsplan verwerkt.
  4. 4. De reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.

2. TenneT TSO B.V.

Samenvatting

In het plangebied bevinden izch geen kabelverbindingen die volgens de richtlijnen van de provincie Zuid-Holland nadere bescherming behoeven. Om die reden is er geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Beantwoording

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

3. VROM-Inspectie

Verzocht wordt in de conclusie op pagina 59 in de toelichting op te nemen dat de gemeente in overleg is met Rijkswaterstaat en dat in relatie tot de waterhuishouding wordt voldaan aan de eisen voor een stabiel weglichaam van de A20.

Beantwoording

De reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. De conclusie van de paragraaf Water zal worden aangevuld met bovengenomend passage.

4. Evides N.V.

Samenvatting

In de paragraaf Kabels en leidingen wordt gesteld dat er in het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig zijn. Evides kan niet goed inschatten wat hiermee wordt bedoeld. In overleg met de provincie is naar voren gekomen dat tengevolge van de voorgestelde werkzaamheden diverse ingrijpende wijzigingen aan zowel het transportnet als distrubitie moet plaatsvinden. Geconcludeerd wordt dat er bij de plannen weinig rekening is gehouden met de aanwezige kabels en leidingen. Dit brengt grote kosten met zich mee die worden veroorzaakt door noodzakelijke verleggingen.

Beantwoording

De planologisch relevante leidingen zijn opgenomen in de oude Nota Planbeoordeling uit 2002 van de Provincie Zuid-Holland. Hoewel deze nota niet meer vigeert, wordt deze bij toetsing van bestemmingsplannen door de provincie nog steeds algemeen gehanteerd.

Planologisch relevante leidingen zijn leidingen voor:

  • het transport van giftige stoffen;
  • het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen;
  • aardgasleidingen met een druk van 10 bar en hoger;
  • leidingen met een diameter van 50 cm en groter met tenminste een regionale functie, buiten de bebouwde kom;
  • bovengrondse hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • ondergrondse hoogspanningsverbindingen van 150 kV en hoger;
  • afvalwaterpersleidingen met een doorsnee van 400 mm en groter;
  • effluentleidingen van afvalwaterzuiveringsinrichtingen.

De leiding van Evides is planologisch niet relevant. Voor zover de werkzaamheden die op grond van het onderhavige bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, desondanks van invloed kunnen zijn op kabels en leidingen van Evides, zal uiteraard zoveel mogelijk met haar belangen rekening worden gehouden. Andere belangen spelen echter ook een rol bij het vastleggen van het tracé van het project Westerlee-Maasdijk. Een afweging van alle belangen - waaronder niet alleen de belangen van Evides, maar ook de verkeerskundige inrichting, de verkeersveiligheid en de gevolgen voor het milieu- heeft tot het tracé geleid zoals dat in het voorontwerpbestemmingsplan is vastgelegd. Bovendien moet in dit verband worden bedacht dat het bestemmingsplan louter de planologische grondslag voor deze werkzaamheden biedt. Het bestemmingsplan wordt niet aangepast.

4. Gasunie

Samenvatting

Binnen het plangebied ligt een aardgastransportleiding die buiten bedrijf is gesteld en om die reden niet op de plankaart opgenomen hoeft te worden. Wel wordt verzocht bij aanvang van de werkzaamheden de werkuitvoerder hierover te informeren.

Beantwoording

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

5. Stadsgewest Haaglanden

Samenvatting

Het Stadsgewest is intensief bij het ontwerp betrokken. In de regionale Nota Mobiliteit zijn deze maatregelen opgenomen zodat ze gesubsidieerd kunnen worden. Het plan past binnen de beleidskaders van het RSP.

Beantwoording

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

6. Hoogheemraadschap van Delfland

Samenvatting

  1. 1. Verzocht wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' van de Maasdijk op de plankaart op te nemen.
  2. 2. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt een passage gemist over het al dan niet kunnen benutten van kansen voor het realiseren van een natuurvriendelijke oever. Hierin is het Waterplan Westland aandacht voor gevraagd.
  3. 3. Verzocht wordt aan te geven dat de ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van de waterlichamen 'Leewater' en de 'Nieuwe Water'.
  4. 4. Aan de westzijde van de Maasdijk is in de ondergrond een afvalwatertransportleiding van Delfluent Services B.V. Verzocht deze leiding op te nemen op de plankaart en in de regels.

Beantwoording

  1. 1. De reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.
  2. 2. Binnen het technisch wegontwerp N223 Westerlee-Maasdijk is in overleg met het Hoogheemraadschap Delfland het ontwerp van het project opgesteld. Natuurvriendelijke oevers zijn niet voorzien binnen dit project. Daarom is geen aandacht geschonken aan natuurvriendelijke oevers binnen de waterparagraaf.
  3. 3. In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland is het project ontworpen. Bij dit ontwerp is rekening gehouden met de normen geldende voor een ecolologische en chemische verantwoorde toestand van de waterlichamen 'Leewater' en de 'Nieuwe Water'.
  4. 4. Een dergelijke leiding is niet planologisch relevant tenzij deze dermate bijzonder is dat planologisch juridische bescherming moet worden geboden middels opname binnen het bestemmignsplan. Hiervan is niet gebleken. Tevens zou een dergelijke opname meer beperkingen opleveren.

7. Kamer van Koophandel

Samenvatting

Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Beantwoording

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

8. Gemeente Midden-Delfland

Samenvatting

Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Beantwoording

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage 1 Overlegreacties

Bijlage 1 Overlegreacties

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico