KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Inleiding
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
2.4 Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding En Conclusie
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Nadere Motivering Behoefte Campus
Hoofdstuk 5 Onderzoek Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Verkeer En Parkeren
5.3 Archeologie En Cultuurhistorie
5.4 Bedrijven En Milieuhinder
5.5 Bodem
5.6 Ecologie
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Planologisch Relevante Kabels En Leidingen
5.10 Water
5.11 Wegverkeerslawaai
5.12 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangsrecht En Slotregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Vooroverleg
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Scheg
Bijlage 3 Hart
Bijlage 4 Wallen
Bijlage 1 Verkeersonderzoek
Bijlage 2 Quick Scan Ecologie
Bijlage 3 Veldonderzoek Flora En Fauna
Bijlage 4 Qra Flora Holland
Bijlage 5 Qra N213 En N466
Bijlage 6 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 7 Waterparagraaf
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Greenport Horti Campus (fase 1 en 2)

Bestemmingsplan - gemeente Westland

Vastgesteld op 29-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Greenport Horti Campus (fase 1 en 2) met identificatienummer NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01 van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.6 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.8 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bevi-inrichting

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.12 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.14 bloembladen

clusteringen van bebouwing zoals bedoeld in het Ontwikkelingskader GHC.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 congrescentrum

een gebouwencomplex, bestemd en ingericht voor het houden van congressen, conferenties, symposia en andere grote bijeenkomsten.

1.23 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.24 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.25 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.26 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.29 geluidsgevoelige ruimten

op grond van de Wet geluidhinder als geluidsgevoelig aan te merken ruimten binnen een gebouw.

1.30 gemeentelijk stedenbouwkundige

een stedenbouwkundige werkzaam bij de gemeente Westland.

1.31 greenport

een tuinbouwcluster, waarin planten, bomen, bollen, bloemen en groenten worden geproduceerd en verhandeld en waarbij er sprake is van een hele keten van activiteiten met onder andere kassenbouw, techniek, transport, onderwijs en onderzoek en veredeling.

1.32 hart

het (toekomstige) middelpunt van de Greenport Horti Campus zoals bedoeld in het Ontwikkelingskader GHC.

1.33 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.34 horecabedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.35 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.36 kantoor

een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 kwaliteitsteam GHC

de door burgemeester en wethouders aan te wijzen personen die gezamenlijk het ambitieniveau en bijbehorende kwaliteit van de te realiseren plannen binnen het plangebied bewaken.

1.38 NEN

de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.39 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 ontwikkelingskader GHC

het ontwikkelingskader Greenport Horti Campus zoals vastgesteld door de gemeenteraad.

1.41 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.42 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.43 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.44 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.45 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.46 vliesgevel

een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel van een gebouw met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 m bedraagt.

1.47 wallen

aarden wallen rondom de (clusteringen) van bebouwing zoals bedoeld in het Ontwikkelingskader GHC.

1.48 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 lengte van een aanlegsteiger

de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onderwijsinstellingen;
  2. b. bedrijven, instellingen en organisaties gericht op de aan de greenport gerelateerde product-, teelt-, techniek- en procesontwikkeling;
  3. c. bedrijven, instellingen en organisaties gericht op media en op promotie en expositie van de greenport;
  4. d. greenportgerelateerde kantoren, met dien verstande dat er maximaal 3 vestigingen met een brutovloeroppervlak van maximaal 800 m² per vestiging zijn toegestaan;
  5. e. ontsluitingswegen;
  6. f. waterlopen en waterberging, waarbij sprake dient te zijn van ten minste 5.267m³ open water;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. voorzieningen voor openbaar vervoer;

Met daarbij behorende:

  1. i. congresfaciliteiten;
  2. j. tentoonstellings- presentatie en expositieruimten en -faciliteiten;
  3. k. dienstverlening;
  4. l. educatieve recreatie;
  5. m. horeca uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten zoals opgenomen in bijlage 1, met een maximum brutovloeroppervlak van 1000 m²;
  6. n. parkeervoorzieningen;
  7. o. geluidswerende voorzieningen;
  8. p. nutsvoorzieningen;
  9. q. verblijfsgebieden.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. b. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' bedraagt de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de toegestane functies zoals bedoeld in 3.1 onder a tot en met d en i tot en met m, ten hoogste 22.000 m² ;
  6. f. de geluidsbelasting op de gevels, niet zijnde dove gevels of vliesgevels, van geluidsgevoelige objecten vanwege wegverkeerslawaai bedraagt ten hoogste de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder en/of dient te voldoen aan het Besluit hogere waarde (10 februari 2016) van de gemeente Westland;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' zijn geluidgevoelige ruimten niet toegestaan, tenzij er sprake is van dove gevels of vliesgevels;
  8. h. het gebruik zoals bedoeld in 3.1 is uitsluitend toegestaan indien er is voorzien in aarden wallen zoals bedoeld in het Ontwikkelingskader GHC en uitgevoerd conform het gestelde onder Gebruik in bijlage 4;
  9. i. het gebruik zoals bedoeld in 3.1 is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding ' geluidscherm' een geluidscherm wordt gerealiseerd met een hoogte van ten minste 6 m.
  10. j. in geluidgevoelige ruimten mag het binnenniveau ten gevolge van het totale industrielawaai niet meer bedragen dan 35 dB(A) etmaalwaarde, waarbij voor de bepaling van de geluidsbelasting rekening moet worden gehouden met de geluidsbelasting zoals weergegeven in figuur 4.8 van bijlage 4 van het geluidrapport met kenmerk M.2015.0505.00.R001;
  11. k. ter plaatse van de bebouwingsvrije zone, zoals bedoeld in 3.2.1onder d geldt dat voor wat betreft het gebruik bijlage 2 in acht moeten worden genomen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bouwvlak te wijzigen in die zin dat de noordelijke bouwvlakgrens 10 m richting de Middel Broekweg kan worden verlegd mits:

  1. a. het voornemen tot wijziging ter advisering wordt voorgelegd aan de gemeentelijk stedenbouwkundige;
  2. b. bij het advies zoals bedoeld onder a het Ontwikkelingskader GHC wordt betrokken;
  3. c. wijziging niet leidt tot onevenredige hinder, gevaar en/of schade in relatie tot de aangrenzende percelen;
  4. d. er geen sprake is van onevenredige aantasting van economische, milieuhygienische, verkeerskundige en/of stedenbouwkundige belangen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en (brom)fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, busvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bushokjes/-abri's gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bushokjes/-abri's, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Percentages op de planverbeelding

7.2 Hoogteaanduidingen op de planverbeelding

7.3 Overschrijding van hoogteaanduidingen op de planverbeelding

7.4 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:

- straatmeubilair 3 m;
- erfafscheidingen 2 m;
- lichtmasten 20 m;
- antennes ten behoeve van telecommunicatie niet zijnde schotelantennes 5 m;
- overige bouwwerken 3m;
- vlaggenmasten 6 m.

7.5 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  2. b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  4. d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt;
  5. e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

7.6 Ondergrondse bouwwerken

De regels van dit plan zijn overeenkomstig van toepassing op ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

7.7 Parkeren en Laden en lossen

  1. a. bij elke ontwikkeling wordt het Westlands Verkeer en Vervoerplan 2005 toegepast;
  2. b. burgemeester en wethouder kunnen voor wat betreft het parkeren van het bepaalde onder a afwijken indien, gelet op de specifieke functies, is aangetoond dat er in voldoende parkeercapaciteit wordt voorzien op eigen terrein;
  3. c. burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde onder a en b afwijken indien is aangetoond dat er elders in voldoende voorzieningen wordt voorzien;
  4. d. bij afwijking zoals bedoeld onder b en c kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden stellen aan de ruimtelijke inpassing van de voorzieningen en aan de wijze waarop de benodigde parkeercapaciteit en/of laad- en losvoorzieningen gewaarborgd zijn en blijven.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  3. c. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:

  1. a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%;
  2. b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. c. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  4. d. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  5. e. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  6. f. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
  7. g. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, brandtrappen en informatie- en reclameborden.

9.2 Afwijking niet verlenen

Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Afwijking wordt evenmin verleend indien er strijdigheid ontstaat met het Ontwikkelingskader GHC;

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Greenport Horti Campus (fase 1 en 2)'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De greenports vormen een krachtige economische motor voor Nederland met een belangrijke concentratie van de economische activiteiten in de greenport Westland, Oostland en Barendrecht. Verdere groei van deze greenport is alleen mogelijk met voldoende innovatieve ondernemers en voldoende gekwalificeerd personeel. Om dit mogelijk te maken is een gestructureerde aanpak nodig.

Aan deze aanpak is in 2012 door samenwerking van diverse partners vormgegeven door middel van het "Businessplan Greenport Horti Campus 2012-2015". De missie in het plan luidt als volgt:

Het garanderen van voldoende innovatieve ondernemers als ook voldoende goed gekwalificeerd personeel voor de praktijk in de sector door het bieden van inspirerende opleidingen en cursussen met directe toegang tot kennis, ook als directe bijdrage aan een positief imago van de sector en versterking van de internationale concurrentiekracht.

In het plan zijn ook lokale agenda's uitgewerkt, waaronder die van Westland. Onderdeel hiervan is de behoefte aan een centrale campus voor diverse onderwijsvormen VMBO, MBO, HBO (met goede aansluiting op het WO) en WO. Een eerste concrete stap is het verhuizen van het MBO Westland naar de centrale campus.

Het bovenstaande heeft in samenwerking tussen diverse partijen, waaronder de gemeente Westland, geleid tot planvorming voor een Greenport Horti Campus (GHC). De ambitie is om in Westland een accommodatie te realiseren waar onderwijs- en kennisinstellingen en bedrijven met elkaar samenwerken, de 'Greenport Horti Campus Westland'. Een internationaal kennis- en opleidingscentrum, waar mensen worden opgeleid waar de greenport nu en in de toekomst behoefte aan heeft. Maar ook een plek waar de greenport zich als sector kan ontwikkelen, presenteren en profileren, waar kennis wordt uitgewisseld en die kan leiden tot versterking van de innovatieve kracht in de sector.

Om de Greenport Horti Campus in Westland te kunnen realiseren is een locatie gevonden binnen het braakliggende terrein van FloraHolland, TPW 3 (bestaande uit TPW Mars en TPW Neptunus). FloraHolland heeft aangegeven dat een deel van de 25ha beschikbare bouwgrond van TPW 3, waarvan circa 17ha uitgeefbaar terrein, op de langere termijn niet nodig is voor uitbreiding van veiling-gerelateerde activiteiten. Hierbij richt de aandacht zich vooralsnog vooral op het zuidwestelijke blok van TPW 3, TPW Neptunus. Om de beoogde ontwikkeling van 'Greenport Horti Campus Westland' mogelijk te maken is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.

Op termijn zou de campus kunnen doorgroeien op de omliggende gronden van TPW Neptunus tussen de Veilingroute en de Burgemeester Elsenweg. De gronden van FloraHolland zijn beschikbaar en niet meer in zijn geheel nodig voor het oorspronkelijke doel, uitbreiding van het veilingbedrijf en/of veilinggerelateerde activiteiten. Het onderhavige bestemmingsplan is dan ook beperkt tot het zuidwestelijke deel van de braakliggende gronden in bezit bij FloraHolland.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Naaldwijk in de Vlietpolder en wordt begrensd door de Middel Broekweg (N466) in het noorden, de onbebouwde gronden van het toekomstige Trade Parc Westland 3 (Mars) in het oosten, de lintbebouwing langs de Lange Broekweg in het zuiden en het kassengebied langs de Burgemeester Elsenweg (N213) in het westen. Op onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Trade Parc Westland Mars'. Dit bestemmingsplan is op 24 juni 2008 vastgesteld door de gemeenteraad.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan Greenport Horti Campus (fase 1 en 2) bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de bestaande en beoogde situatie beschreven alsmede de uitgangspunten voor de bestemmingslegging. In hoofdstuk 3 wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de beleidskaders van het rijk, de provincie, regio en gemeente. In hoofdstuk 4 is een nadere motivering van de behoefte aan de ontwikkeling opgenomen.

In hoofdstuk 5 wordt onderzoek op het gebied omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie behandeld. In hoofdstuk 6 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie. Vervolgens wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. Tot slot worden de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

2.2 Bestaande Situatie

Ligging

Het plangebied voor de nieuw te ontwikkelen Greenport Horti Campus ligt ten oosten van de kern Naaldwijk aan de Middel Broekweg (N466). Indien de campus in de toekomst wordt doorontwikkeld (buiten het plangebied) in zuidwestelijke richting, op gronden die nu nog voor glastuinbouw in gebruik zijn, zal de campus direct ten oosten van Naaldwijk aan de Burgemeester Elsenweg (N213) komen te liggen. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied ligt het grote complex van FloraHolland. Dit complex krijgt een uitbreiding aan de overzijde van de Veilingroute (N222) richting de Greenport Horti Campus: TPW Mars. De Greenport Horti Campus en het terrein van FloraHolland zullen op termijn aan elkaar grenzen. Aan de zuidzijde wordt de locatie begrensd door de Lange Broekweg. Dit lint heeft vooral een woonfunctie aan de noordzijde.


Analyse

De nieuwe Campus komt te liggen in een gebied met meerdere gezichten. Het landschap was relatief kleinschalig met watergangen en noord-zuid gerichte percelen. De locatie is geheel ingesloten door gebouwen. Op figuur 2.1 is een impressie van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Bestaande situatie gezien vanaf de Middel Broekweg (N466)


Aan de westkant aan de overzijde van de Burgemeester Elsenweg (N213) ligt de kern Naaldwijk. Boven de kruising met de Middel Broekweg (N466) liggen vooral tweekappers en vrijstaande woningen met de achterzijde richting de Burgemeester Elsenweg. Ten zuiden van de kruising is de bebouwing steviger en bestaat uit een hotel en bedrijfsvoering in twee tot vijf lagen langs de Burgemeester Elsenweg (N213).


Aan de noordzijde van de Middel Broekweg (N466) en ten oosten van de Veilingroute (N222) liggen de terreinen van FloraHolland. Het bestaat uit grote massa's met de kenmerkende hoge kantoortoren op de kop van de Veilingroute (N222).


De zuidzijde van de locatie bestaat uit een oud lint, de Lange Broekweg. Dit licht meanderende lint vormt straks een grens van de Greenport Horti Campus. Aan het lint staan woningen, daarachter staan van oudsher de kassen. In het plangebied zijn de kassen al verdwenen, ten zuidwesten van het plangebied zijn deze nog aanwezig.

2.3 Toekomstige Situatie

De Greenport Horti Campus (GHC)

De Greenport Horti Campus Westland is een gezamenlijke ambitie van diverse partijen die een belangrijke rol hebben in het werklandschap van Westland. De Campus staat voor kennis, onderwijs, praktijk, innovatie en ondernemerschap. Het zal een belangrijke plek worden in het hart van Westland, direct naast FloraHolland, waar onderwijsinstellingen en bedrijven met elkaar samenwerken en elkaar kunnen versterken: een (internationaal) kennis- en opleidingscentrum en een plek waar de greenport zich over de gehele breedte kan presenteren en profileren. Een plek waar kennisuitwisseling en aandacht voor beleving leidt tot de verdere versterking van de innovatieve kracht van de greenport. De Greenport Horti Campus sluit uitstekend aan op het overheidsbeleid, zie Hoofdstuk 3. De behoefte aan de campus is bovendien nader gemotiveerd in Hoofdstuk 4.

Het ruimtelijk concept

Voor de Campus is een ruimtelijk concept ontwikkelt dat verder reikt dan het plangebied. Er wordt nu reeds rekening gehouden met een groei in westelijke richting in de toekomst. Een gefaseerde ontwikkeling zorgt er voor dat de omvang van de Campus afgestemd kan worden op de behoefte en het beschikbare programma. Het plangebied, dat gevormd wordt door gronden van FloraHolland, is dan ook de eerste stap in ontwikkeling van de Campus.

De ruimtelijke ambitie

Van belang is dat de nieuwe campus door een sterke vorm en de bijbehorende ambitie wervend is voor toekomstige partijen of instellingen. De ambitie is dan ook hoog, wat hier gaat ontstaan moet goed zijn en mooi, een visitekaartje voor de regio. De beleving van het terrein zal in belangrijke mate het imago én de aantrekkingskracht van de Greenport Horti Campus bepalen en daarmee ook het succes.

Het streefbeeld voor de campus is een beeld dat zich onderscheidt ten opzichte van de omgeving en daar tegelijk representatief voor is. Onderscheid omdat Westland een 'smal' landschap is, elke meter wordt gebruikt, het zicht in de openbare ruimte wordt ingekaderd door de kassen die bijna tot op de weg staan. De campus wordt een plek die heel herkenbaar wordt in haar omgeving. Representatief is het in de overdrachtelijke zin, een visitekaartje: de kennis op deze campus geeft ruimte voor ontwikkeling en groei van de sector en vormt daardoor een goede voedingsbodem voor de toekomst van het Westland en de kansen die hieruit ontstaan!

Het ruimtelijk concept samengevat

  • Het concept komt rechtstreeks voort uit de functie van de Campus (groeien en ontwikkelen) en de centrale plek in de regio die staat voor tuinbouw. De Campus krijgt in de uiteindelijke situatie de vorm van een bloem en staat symbool voor de regio, de sector maar vooral voor het opbloeien van de ambitie om dit verder te ontwikkelen (zie figuur 2.2). De bloem is zowel de inspiratie voor een bijzondere vormgeving als een organisatiemodel voor de ruimtelijke ontwikkeling en fasering van de campus.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0003.png"

Figuur 2.2 Ruimtelijk concept van de Campus

  • De bloem bestaat uit een hart met bladen. De bladen worden herkenbaar vormgegeven met name aan de randen: de bladen worden aan de buitenzijde begrensd door wallen en water. Deze wallen vormen een herkenbaar kader, het water daaromheen maakt dit extra beleefbaar. De wallen worden lager naar het hart van de bloem waar verblijven en ontmoeten centraal staan en vooral ook de interactie tussen de functies uit de verschillende bladen.
  • Vanuit de gekozen vorm, een hart met bladen, is het in de verschillende stadia van groei mogelijk een afgerond geheel (bladsgewijs) te realiseren. De vorm en maatvoering van het blad is tot op zekere hoogte aan te passen aan het programma van dat moment. De ontwikkeling van de bladen volgt de beschikbaarheid van programma en levert om die reden in elk stadium een afgerond ruimtelijk beeld op.
  • In het hart van de Greenport Horti Campus zal de hele structuur samen komen. De uitstraling en de functie leveren hier in samenhang een bijdrage aan het totaalconcept. De uitstraling is duurzaam en groen met ruimte om te verblijven, centrale functies en voorzieningen en een inrichting van hoge kwaliteit. De functie van het hart is naast een centrale ontsluiting die de feitelijke grens tussen het hart en de bladen vormt, vooral een centrale ontmoetingsplek met bijbehorende functies.
  • Bij de bloem als hart van Westland hoort een levendig en functioneel dynamisch beeld. Een belangrijke voorwaarde voor een aangenaam verblijfsklimaat is de aanwezigheid van mensen. Overdag en 's avonds, zomer en winter, dus niet alleen tijdens kantooruren. Naast onderwijsinstellingen, het tentoonstellen van de kennis en de innovatiekracht van het bedrijfsleven, betekent dit ook horeca, congresruimten, enzovoorts. Dit maakt ook dat de campus niet een besloten domein wordt, maar toegankelijk, levendig en dynamisch.

Hoe kan het ruimtelijk concept werken

Het realiseren van een kenmerkend campuslandschap is voor een groot deel afhankelijk van het herkenbaar maken van de bloem en het creëren van een aantrekkelijk landschap. De herkenbaarheid van de bloem is fantastisch uit de lucht voor de buitenlandse bezoekers, maar zal ook vanaf het maaiveld zijn werking moeten hebben. De wallen moeten voor die werking zorgen door de vorm, de hoogte, de richtingen en de karakteristieke hoeken. Dit wekt nieuwsgierigheid en zorgt voor een gevoel van binnen en buiten, van afzonderlijke delen die in een hart samenvloeien en worden verbonden. De gebouwen zullen karakteristiek zijn met een duidelijke relatie tussen binnen en buiten en 'met de voeten op de grond' zodat het campuslandschap toegankelijk en dichtbij voelt. Vanuit efficiënt ruimtegebruik zijn slimme oplossingen voor parkeren nodig in combinatie met de wallen en de gebouwen.

Voor een belangrijk deel van de campus, de gebouwen, moet naast een aantal duidelijke bouwregels vooral ook ontwerpvrijheid zijn: ruimte voor creatie! Door de verzelfstandigde positie van een blad, tussen wallen, is er veel vrijheid voor programma en wordt er flexibiliteit binnen het ruimtelijke concept geboden.

Fase 1 en 2: het plangebied

Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, betreft uitsluitend de gronden in bezit bij FloraHolland (zie figuur 2.3). Het betreft fase 1 en 2 van de volledige toekomstige ontwikkeling. Het plangebied heeft een oppervlakte van ruim 93.000 m² en omvat onder andere de twee meest oostelijke bloembladen. Verder is er ruimte voor een onbebouwde scheg tussen de bladen, het toekomstige campushart, voldoende ruimte voor water, ontsluiting, groen en andere buitenruimten. Op de toekomstige ontsluiting van het plangebied en de wijze waarop zowel het autoverkeer als het langzaam verkeer wordt afgewikkeld, is in paragraaf 5.2 uitvoerig ingegaan. Het uit te geven terrein bedraagt circa 6 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.3. Plangebied

Voor de invulling van de gronden is sprake van enkele concrete initiatieven. De Lentiz onderwijsgroep wil het MBO Westland, waarbinnen ook Albeda en Mondriaan participeren, verplaatsen van de professor Holwerdalaan in Naaldwijk naar het plangebied. De opleiding groeit op de huidige locatie uit haar jasje en er wordt een grote meerwaarde gezien in de korte lijnen met het bedrijfsleven op de nieuwe locatie.

Daarnaast wil de Demokwekerij die nu gevestigd is aan de Zwethlaan in Honselersdijk, verplaatsen naar het nieuwe campusgebied. De Demokwekerij is een bedrijf gericht op het initiëren, organiseren, stimuleren en faciliteren van teelt- en techniekinnovaties voor de nationale en internationale glastuinbouw. Zij doen dit door middel van:

  • demonstratie: productpresentatie van alle technieken die nodig zijn om een kwekerij in te richten (logistiek, licht, water, klimaat en verwarming);
  • kennisoverdracht: via cursussen, onderwijs, gewasdagen en bijeenkomsten onderling kennis uitwisselen met als doel continue ontwikkeling van de glastuinbouwsector. Veelal in samenwerking met relevante partijen in de sector;
  • onderzoek: onderzoek op het gebied van techniek, teelt, gewasbeschermingsmiddelen, veredeling en vermeerdering.

Het programma dient nog exact bepaald te worden, maar duidelijk is dat de Demokwekerij een kasruimte realiseert. Lentiz realiseert een schoolgebouw en houdt bovendien rekening met een uitbreiding in de toekomst. De school en de Demokwekerij willen samen met de Stichting Greenport Food&Flower Xperience (GFFX) ook een gezamenlijk gebouw realiseren. Dit gebouw is deels bedoeld voor de school en deels voor business to business, wat ingevuld wordt door de demokwekerij, GFFX en eventuele andere partijen.


Lentiz, de Demokwekerij en GFFX zetten de eerste stap en vormen samen het programma voor het eerste blad binnen het plangebied. Voor het tweede blad binnen het plangebied is nog geen concrete invulling, maar de nieuwbouw op het eerste blad van Lentiz en de Demokwekerij is een eerste fase die de ambities van de Greenport Horti Campus naar buiten uitstraalt en een imago neer zet. Dit is de uitnodiging voor het vervolg. Bedrijven, instellingen, organisaties die gericht zijn op kennis, innovatie en promotie van de greenport of daaraan ondersteunend zijn (horeca, recreatieve educatie, enzovoorts) worden verwacht op de Greenport Horti Campus Westland.

2.4 Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan

2.4.1 Ontwikkelingskader Greenport Horti Campus

Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan is een Ontwikkelingskader Greenport Horti Campus opgesteld, bestaande uit een visie, stedenbouwkundig plan en beeldregieplan. Dit document vormt de basis voor de bovenstaande beschrijving en vormt de basis voor de bestemmingsregeling. Hierbij wordt opgemerkt dat voor de regeling is gezocht naar enerzijds een balans tussen wat geregeld moet worden om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen en anderzijds naar voldoende flexibiliteit voor nog onbekende ontwikkelingen.

Er wordt een kwaliteitsteam ingesteld om de uitgangspunten uit het Ontwikkelingskader GHC ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit te borgen en te bewaken. Zowel nieuwe initiatieven als uitwerkingen van initiatieven worden voorgelegd aan het Kwaliteitsteam. Het Kwaliteitsteam toetst het initiatief/uitwerking aan het Ontwikkelingskader GHC en dan met name aan het daarin opgenomen Beeldregieplan. De toetsing betreft zowel de ruimtelijke (terrein)inrichting als de vormgeving en situering van de gebouwen als ook bouwwerken geen gebouw zijde. De architectuur van gebouwen zal zoals gebruikelijk binnen Westland ook nog getoetst worden door Welstand, waarbij Welstand het Ontwikkelingskader GHC als toetsingskader zal betrekken Dit houdt in dat naast de toets aan de regels van het bestemmingsplan, alle bouw- en inrichtingsplannen door het kwaliteitsteam in overleg met de gemeentelijke afdelingen worden getoetst.

2.4.2 Ruimtelijke uitgangspunten

De campus wordt het visitekaartje van de tuinbouwsector. De ruimtelijke uitstraling en kwaliteit is dan ook van belang. Enkele belangrijke ruimtelijke randvoorwaarden die de ruimtelijke kwaliteit naar de openbare ruimte en naar de omgeving waarborgen zijn vastgelegd in de juridische regeling (verbeelding in combinatie met de planregels) van dit bestemmingsplan. Het betreft:

  • de uiterste bouwgrenzen en bebouwingspercentages; enerzijds om voldoende kwalitatieve en ook functionele buitenruimte (parkeren, ontsluiting, groen) te waarborgen en anderzijds om afstand tot de openbare weg en de aangrenzende woonbebouwing te waarborgen. Met name de afstand tussen de bebouwing op de Campus en ten zuiden daarvan gelegen woonlint is daarbij relevant;
  • de bouwhoogten; om de exposure van de Campus als visitekaartje te waarborgen en hierin voldoende ontwerpvrijheid te houden, is voor het hele plangebied een maximale bouwhoogte van 15 m aangehouden, afwijking tot 22,5 m op enkele plekken is mogelijk. Voor de gronden grenzend aan de woningen aan de Lange Broekweg geldt een maximale bouwhoogte van 6 m.
    Ook gelet op de omgeving zijn bovenstaande bouwhoogten, zeker nu het vigerende bestemmingsplan TPW Mars hoogten tot 22 m toeliet, aanvaardbaar;
  • de scheg tussen de twee te realiseren bloembladen in het plan om het ruimtelijk concept van een 'bloem' te borgen;
  • de aarden wallen om de begrenzing van de bloembladen te waarborgen. Hierbij zijn doorsteken mogelijk ten behoeve van autoverkeer en langzaamverkeer maar ook ten behoeve van het ruimtelijk ervaren van de wallen en de dynamiek daar achter;
  • het benodigde wateroppervlak; om te voldoen aan de eisen van het Hoogheemraadschap (zie ook paragraaf 5.10);
  • de randvoorwaarden die voortvloeien uit het onderzoek naar de overige omgevingsaspecten, zie hiervoor Hoofdstuk 5.

2.4.3 Functionele uitgangspunten

De Campus moet een (internationaal) kennis-, praktijk, innovatie- en opleidingscentrum worden voor de greenport en een plek waar de sector zich over de gehele breedte kan ontwikkelen, presenteren en profileren. De Campus zal een belangrijke bijdrage gaan leveren aan de afstemming tussen onderwijs en het bedrijfsleven zodat er maatwerk ontstaat voor de toekomstige arbeidsvraag. In het bestemmingsplan zijn dan ook functies mogelijk gemaakt die daaraan bijdragen en/of die dat kunnen ondersteunen:

  • onderwijsinstellingen (met aansluiting op de praktijk);
  • bedrijven, instellingen en organisaties gericht op de aan de tuinbouw gerelateerde product-, teelt-, techniek- en procesontwikkeling;
  • bedrijven, instellingen en organisaties gericht op media en op promotie en expositie van de tuinbouwsector;
  • overige bedrijven, instellingen en organisaties voor zover zij een bijdrage leveren aan de versterking en ontwikkeling van de greenport;
  • congresfaciliteiten;
  • bijbehorende tentoonstellings- presentatie en expositieruimten en -faciliteiten;
  • bijbehorende dienstverlening en greenport gebonden kantoren gericht op de hoofddoelstelling zoals hierboven genoemd (maximaal 3 vestigingen van maximaal 800m² bvo);
  • educatieve recreatie;
  • horeca (totaal maximaal 1000 m² bvo, bijvoorbeeld restaurant).

Uiteraard zijn alle bijbehorende en benodigde functies zoals water, groen, verkeer, parkeervoorzieningen, verblijfsgebieden, enzovoorts ook mogelijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding En Conclusie

In dit hoofdstuk worden de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau.

Onderdeel daarvan is de verplichte toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er sprake is van actuele regionale behoefte aan een centrale locatie voor kennis, innovatie en exposure van de Greenport Westland-Oostland. Voor de onderwijsfuncties is dit zowel kwantitatief als kwalitatief goed onderbouwd. Voor de overige functies geldt dat het voor het totaalconcept van groot belang is dat er een centrale locatie in Westland komt.

De ontwikkeling mag niet leiden tot leegstand elders. In dat kader wordt een nieuwe passende functie voor de vrijkomende locatie van de demokwekerij gezocht. Een vrijkomend schoolgebouw wordt ingevuld door een andere onderwijsinstelling.

Aandachtspunten zijn de ligging buiten bestaand stedelijk gebied (de locatie is nu immers niet bebouwd en ook niet bouwrijp gemaakt). De locatiekeuze is goed onderbouwd. Binnen bestaand stedelijk gebied is geen geschikte plaats voor een dergelijke grootschalige ontwikkeling. De locatie moet tevens op een centrale, goed bereikbare plaats liggen.

Omdat de locatie groter is dan 3 ha, moet deze in het Programma Ruimte van de provincie opgenomen worden. In overleg met de provincie is afgesproken dat het Programma Ruimte wordt aangepast ten behoeve van de Greenport Horti Campus Westland.

Conclusie

Het bestemmingsplan, waarin de Greenport Westland mogelijk wordt gemaakt past binnen het overheidsbeleid.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de onderstaande nationale belangen. Deze zijn - direct of indirect - ook opgenomen in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro), waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.

  1. 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  2. 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  3. 3. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  4. 4. Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  5. 5. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  6. 6. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  7. 7. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  8. 8. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  9. 9. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Toetsing

Dit project geeft mede invulling aan de versterking van Greenport Westland-Oostland, één van de topsectoren in Nederland.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er moet aangetoond worden dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en (voor zover de ontwikkeling niet-binnenstedelijk is) of de locatie multimodaal kan worden ontsloten (trede 3).

Toetsing

  1. a. Er is regionale behoefte aan een centrale locatie voor kennis, innovatie en exposure van de Greenport Westland-Oostland. Het Greenport-cluster is in het rijksbeleid aangemerkt als topsector. In de provinciale structuurvisie is aangegeven dat de greenport onderdeel is van het fundament van de Zuid-Hollandse economie. Het is een krachtige economische motor voor Nederland met een belangrijke concentratie van de economische activiteiten in Westland, Oostland en Barendrecht. Het is van het grootste belang de Internationale concurrentiekracht op peil te houden. Kennis is het fundament van deze concurrentiekracht en dus van een toekomstbestendige en vitale Greenport. Uit de Human Capital agenda en de uitwerking daarvan voor Westland blijkt dat een kwaliteitsimpuls voor de Greenport Westland noodzakelijk is door het samenbrengen van kennis, duurzaamheidsinitiatieven, techniek, marketing en opleiding op een campus waar bedrijfsleven en kennisinstellingen samen komen. Verdere groei van deze greenport is alleen mogelijk met voldoende innovatieve ondernemers en voldoende gekwalificeerd personeel. Daarom wordt met voorrang invulling gegeven aan de 'Greenport Horti Campus Westland'. Een internationaal kennis- en opleidingscentrum, waar mensen worden opgeleid waar de greenport nu en in de toekomst behoefte aan heeft. Maar ook een plek waar de sector zich kan presenteren en profileren, waar kennis wordt uitgewisseld en die kan leiden tot versterking van de innovatieve kracht in de sector. Daarnaast is er behoefte aan een ruimtelijk concept waarin de campusontwikkeling centraal staat, wat de gewenste samenwerking, interactie en kennisuitwisseling zo optimaal mogelijk faciliteert en dit laat samenkomen in een samenhangend en overkoepelend werk-, kennis-, innovatie- en belevingslandschap. De ontwikkeling leidt niet tot leegstand elders. Voor de vrijkomende locatie van de Demokwekerij wordt een nieuwe passende functie gezocht. Het plan maakt maximaal 3x 800m2 bvo kantoren mogelijk, maar het aantal m2 in de gemeente Westland zal per saldo niet toenemen. De gemeente schrapt formeel de planologische mogelijkheden voor kantoren op de naastgelegen locatie TPW Venus aan de Middelbroekweg (2.400m2). Hiermee draagt het plan niet bij aan het overaanbod in de regio. De gemeente Westland speelt slechts een beperkte rol in de kantoorvoorraad. Het totale kantorenaanbod in Westland is circa 126.500m2, wat minder is dan 2% van de totale voorraad in de voormalige regio Haaglanden van ruim 7 miljoen m2. De leegstand in Westland is met circa 14.500 m2, minder dan 11%. De leegstand in de regio Haaglanden is circa 1,2 miljoen m2 (17%) (opgave gemeente). De beschikbare hoeveelheid leegstaande kantoren kunnen echter geen invulling geven aan de campusgedachte waarbij de verschillende functies (onderwijs)instellingen, bedrijven, dienstverleners en kantoren) juist worden samengebracht binnen de GHC zodat dit leidt tot meer innovatiekracht en doorontwikkeling van de greenportsector. Een beperkte oppervlakte greenport gerelateerde kantoren binnen het plangebied is noodzakelijk voor het functioneren van de GHC.
  2. b. Tenslotte biedt de komst van de Campus de mogelijkheid om de huisvestingsproblemen van ISW (Interconfessioneel Scholengemeenschap Westland (vanaf zomer 2013 wordt gewerkt met 7 noodlokalen) duurzaam op te lossen. (Zie ook Hoofdstuk 4).
  3. c. De locatie ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Inpassing van een dergelijke locatie is niet mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Een locatie naast de veiling op een goed bereikbare plek in de greenport ligt voor de hand. Het gebied betreft momenteel een ruimtelijke reservering voor de uitbreiding van de veiling en heeft al een bedrijfsbestemming.
  4. d. De locatie wordt passend multimodaal ontsloten: per auto, langzaam verkeer en met openbaar vervoer op korte afstand.

De ontwikkeling van GHC voldoet aan de uitgangspunten van de ladder.

3.3 Provinciaal Beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit en Programma ruimte (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads- en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Greenport Horti Campus geeft specifiek invulling aan het versterken van de agglomeratiekracht

Greenports

Zuid-Holland kent onder de noemer greenports een aantal (glas)tuinbouwconcentratiegebieden die zich kenmerken door hun clusterwerking en de primaire productie en teelt van tuinbouwgewassen. De greenports vormen samen met het haven-industrieel complex het fundament van de Zuid-Hollandse economie. Evenals het havencomplex bevinden de greenports zich in een transitie. De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen. Hierbij wordt het proces van verdergaande schaalvergroting, innovatie, verduurzaming en vervlechting van het logistieke netwerk van de greenports met de Rotterdamse haven steeds belangrijker.

De provincie draagt op verschillende manieren bij aan de transitie van de sector. Zo ondersteunt de provincie de verduurzaming van de energie- en waterhuishouding via onder andere het faciliteren van geothermie-initiatieven en een warmtenet. De provincie draagt bij aan innovatie en kennisontwikkeling in de sector via de facilitering van Innovatie- en demonstratiecentra (IDC) en via de Regionale Ontwikkelingsmaatschappij Zuidvleugel. Samen met andere partners uit de sector maakt de provincie zich sterk voor een vernieuwing van het beleidsinstrumentarium om het proces van verdergaande schaalvergroting te faciliteren. Het is van groot belang voor het innovatief vermogen van de sector dat binnen de provincie voldoende teeltareaal voor (glas)tuinbouw beschikbaar blijft. De provincie zet in op behoud van het teeltareaal en de afgesproken locaties voor nieuw areaal ter vervanging van de afname sinds de eeuwwisseling.

Een gebiedsgerichte aanpak

Elke greenport is anders. De ruimtelijk-economische en logistieke opgaven per gebied vragen daarom om maatwerk. De provincie stapt af van een uniforme aanpak voor de greenports en stapt over naar een programmatische aanpak per greenport.

Westland-Oostland zijn glastuinbouwgebieden en onderdeel van het stedelijk netwerk. Door herstructurering, modernisering en intensivering van het bestaande areaal moet dit economische cluster zich verder ontwikkelen. Binnen de greenport Westland-Oostland is ruimte voor glasopstanden. Bij uitzondering is er ook ruimte voor weloverwogen vormen van functiemenging, die het greenportcluster versterken. Bedrijven kunnen worden toegelaten als ze behoren tot de keten glastuinbouw en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de greenport als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel. De gebiedsgerichte afspraken voor de ontwikkeling van glastuinbouwlandschappen in de Zuidplaspolder wordt ongewijzigd voortgezet.

Belangrijke opgave voor Westland is het verbeteren van de interne ontsluitingsstructuur en integratie in het logistieke netwerk van de Rotterdamse haven. Voor het versterken en verbinden van de mainport en de greenport, wordt gewerkt aan een geïntegreerd logistiek netwerk, inclusief een buizennetwerk voor warmte, koude en CO2.

Verordening Ruimte (2014)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
      • gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
      • passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
      • zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

  1. a. Er is sprake van een actuele regionale behoefte aan een locatie binnen de greenport Westland-Oostland voor kennis, innovatie en exposure (zie ook toetsing rijksladder).
  2. b. De ontwikkeling past niet binnen bestaand stedelijk gebied.
  3. c. De locatie wordt passend multimodaal ontsloten en past in de doelstellingen van de kwaliteitskaart. De locatie wordt opgenomen in het Programma Ruimte, met de provincie zijn hier afspraken over gemaakt. Het gaat in dit geval om een locatie met een bestaande bedrijfsbestemming.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Toetsing

Het plangebied is geen bestaand stedelijk gebied.

Artikel 2.1.2 Kantoren

Lid 1 Kantorenlocaties

Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren, op gronden:

  1. a. binnen de invloedsfeer van de concentratielocaties voor kantoren met treinhalte, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 1 Kantoren;
  2. b. binnen de begrenzing van de concentratielocaties voor kantoren zonder treinhalte, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 1 Kantoren, of
  3. c. binnen de begrenzing van de scienceparken, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 1 Kantoren, mits passend in het profiel van het sciencepark.

Toetsing
Het plangebied is geen concentratielocatie voor kantoren.


Lid 2 Uitzonderingen

Het eerste lid is niet van toepassing op:

  1. a. het opnieuw bestemmen van een vigerende kantoorbestemming voor zover passend in een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
  2. b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging;
  3. c. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
  4. d. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf en
  5. e. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt maximaal 3 x 800m2 bvo zelfstandige kantoren mogelijk (maximaal 800m2 per vestiging ) en valt daarmee onder de uitzonderingen die passen binnen het provinciale beleid. Bovendien is sprake van greenportgebonden kantoren en lokaal verzorgingsgebied. De GHC voorziet in beperkte greenport gerelateerde kantoren die een belangrijke factor zijn voor een goed functionerende Campus en is daarmee geen concentratielocatie. Op de behoefte is nader ingegaan in paragraaf 3.2.

Artikel 2.1.5 Glastuinbouwgebied

Het plangebied is niet aangemerkt als glastuinbouwgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0005.png"

Uitsnede kaart teeltgebieden

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Het gebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als glastuinbouwgebied. In dit geval is sprake van transformatie, omdat het karakter van het bestaande open gebied door de invulling met nieuwe (deels stedelijke) functies duidelijk verandert. Daarnaast speelt mee dat het gebied al een bedrijfsbestemming heeft. De nieuwe ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de kwaliteitskaart en vindt plaats op basis van een integraal ontwerp (zie paragraaf 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0006.png"

Figuur 3.1 Uitsnede ruimtelijke kwaliteitskaart: Glastuinbouwgebied

Het plangebied is op de visiekaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' niet aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0007.png"

Figuur 3.2 Uitsnede visiekaart 'Beter benutten bebouwde ruimte'

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  1. a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  2. b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma Ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Toetsing

Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0008.png"

Figuur 3.3 Uitsnede kaart Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  1. a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    1. 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    2. 2. wegnemen van verharding;
    3. 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    4. 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  2. b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  3. c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Toetsing

Omdat de ontwikkeling gerealiseerd wordt op basis van een integraal ontwerp en voldoet aan de uitgangspunten van de kwaliteitskaart, worden aanvullende maatregelen niet noodzakelijk geacht. In het gebied zijn geen bijzondere landschapskwaliteiten aanwezig.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing

De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.

3.4 Regionaal Beleid

Regionaal structuurplan Haaglanden 2020 (2008)

Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft in april 2008 het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP2020) vastgesteld. Het RSP2020 is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.

Toetsing

Ten aanzien van de Greenport Westland-Oostland geeft het structuurplan aan dat sprake is van een hoge dynamiek aan innovatiekracht. Bij de Greenportontwikkeling gaat het om een cluster van diverse activiteiten (productie, toelevering, handel, distributie, verwerking, dienstverlening) waarvoor voldoende ruimte nodig is voor productieareaal, agrogerelateerde bedrijventerreinen en aan de Greenport gebonden kantorenlocaties. De Greenport is onlosmakelijk onderdeel van de economische structuur van Haaglanden: de glastuinbouw levert veel banen voor lager opgeleide Haaglanders en levert met een jaarlijkse bruto toegevoegde waarde van twee miljard euro een aanzienlijke bijdrage aan de regionale en nationale economie. De sector richt zich steeds nadrukkelijker op het creëren van toegevoegde waarde en de ontwikkeling van producten voor nichemarkten. De rol van de sector in de kennis- en innovatiestructuur van Haaglanden neemt toe. Het voorliggende initiatief past zodoende binnen de visie van de regio Haaglanden.

Human Capital Agenda (2012) + uitwerkingsagenda Westland

De Nederlandse Tuinbouw- en Uitgangsmaterialensector behoort vanwege haar vakmanschap, ondernemerschap, innovatiekracht en kennisniveau tot de mondiale top. Vanwege deze speciale positie maakt de sector deel uit van het landelijke Topsectorenbeleid. Ter uitvoering van dit beleid is medio 2012 de Human Capital Agenda opgesteld voor de regio Westland-Oostland-Barendrecht.

Onder de vlag van de Greenport Horti Campus (GHC) werken onderwijsinstellingen, gemeenten en bedrijven samen aan de uitvoering van deze doelstellingen. De GHC past qua aanpak en inhoud volledig in het landelijke Topsectorenbeleid.

Als onderdeel van de GHC is ook voor Westland een uitwerkingsagenda opgesteld. Hierbij is geconstateerd dat om haar economische positie te behouden en in te spelen op het verwachte tekort aan voldoende geschoolde arbeidskrachten er behoefte is aan verbeterde Greenport opleidingen (zowel verbreding als verdieping). Vanuit GHC verband is dit nader uitgewerkt en heeft dit geleid tot noodzakelijke aanvullingen op het bestaande onderwijsaanbod, dat zo veel mogelijk tweetalig aangeboden zal worden.

Vanzelfsprekend biedt de verbreding van het initieel onderwijs goede mogelijkheden om - in goede samenwerking met het bedrijfsleven én ondernemers - het cursorisch onderwijs te verbeteren.

Gedurende het planvormingsproces is het idee ontstaan een nieuwe Campus te ontwikkelen waar onderwijs- en kennisinstellingen en bedrijven met elkaar samenwerken. Het spreekt voor zich dat de vestiging van een aansprekende, goed uitgeruste Campus grote aantrekkingskracht uitoefent op studenten en bedrijven. Diverse brancheverenigingen, telersverenigingen individuele bedrijven hebben aangegeven de ontwikkeling van de Campus als een must te zien voor de toekomstige ontwikkeling van arbeidspotentieel en willen graag een bijdrage leveren door middel van het aanbieden van stages, gastdocentschappen, kennisuitwisseling etc. Het biedt de bedrijven een goede gelegenheid kennis te maken met het voor de continuïteit van de sector noodzakelijke talent en biedt de (internationale) student de mogelijkheid van het kennismaken met de top van de mondiale tuinbouw. Hierdoor wordt de kennis dichter bij ondernemers gebracht. In navolging van andere campussen, kan de Campus uitgroeien tot een belangrijk internationaal business center, hetgeen het imago van de sector ten goede zal komen. De Stichting Greenport Food & Flower Xperience is opgericht om contact te leggen met vooruitstrevende, kennisintensieve bedrijven en telersverenigingen om hen bij de Campus te betrekken.

3.5 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Westland 2025

Westland wil een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame Greenportgemeente zijn, waarin het goed wonen, werken en recreëren is. Westland herbergt een vooraanstaand glastuinbouwcluster, waarin kennis, duurzaamheid en gezondheid centraal staan.

In de Structuurvisie wordt aangegeven dat Westland wat kennis en innovatie betreft inzet op een Internationaal Kenniscentrum. Greenport Westland zou een kwaliteitsimpuls krijgen door het samenbrengen van kennis, duurzaamheidsinitiatieven, techniek, marketing en opleiding op een campus waar bedrijfsleven en kennisinstellingen samen komen. Bij voorkeur vindt deze ontwikkeling plaats in een cluster, dicht bij de hightech bedrijven en multinationals, op een goed bereikbare, centrale locatie in Westland die ook goed bereikbaar is met het openbaar vervoer. Aangegeven wordt dat de ideale locatie tussen FloraHolland en Westerlee in lijkt te liggen, zodat hier de parel op de kroon van de Greenport wordt gezet. Door de centrale ligging langs de hoofdinfrastructuur is dit direct een prachtige showroom voor bezoekers van Westland. Op deze manier wordt Greenport Westland regionaal, nationaal én mondiaal stevig gepositioneerd.

De structuurvisie concludeert met: 'Greenport Westland Internationaal Kenniscentrum' in het hart van de Greenport op een zichtlocatie met internationale uitstraling. Hiervoor leent zich het gebied tussen FloraHolland en Westerlee aan de oostelijke zijde van de Burgemeester Elsenweg'.

Het plangebied ligt nabij de Burgemeester Elsenweg (N213), die onderdeel uitmaakt van de zogenaamde 'Centrale As' (A20–Burgemeester Elsenweg–Nieuweweg). Deze weg loopt centraal door de gemeente Westland en vormt de middenas van de zogenaamde vlinderstructuur. Dit is een interne rondweg voor het verkeer, die dient om de dorpen en het fijnmazige netwerk in de glastuinbouwgebieden zoveel mogelijk te ontzien. De centrale as van deze structuur kent echter een enigszins afwijkend karakter en is nadrukkelijker gericht op personenvervoer, waaronder ook een openbaarvervoersverbinding hoort. Om te voorkomen dat Westland ruimtelijk gesplitst wordt is de landschappelijke inpassing van de Centrale As van groot belang.

Naast de Centrale As is de (verlengde) Veilingroute de andere prominente as binnen de vlinderstructuur. Beide wegen kennen echter een andere dynamiek, gebruik en ruimtelijke verschijningsvorm. De Centrale As gaat uiteraard dwars door Westland heen en verbind zowel bedrijven als woonkernen. Ruimtelijk gezien passeert de Centrale As veel intensieve bebouwing, waardoor uitbreiding een zware opgave is. De Veilingroute (inclusief verlenging) is ook een zware structuur, maar nadrukkelijker gericht op economische ontsluiting (Bloemenveiling). Ruimtelijk loopt deze route ook dwars door economisch gebied zonder belemmerd te worden door dorpskernen.

Voor de Centrale As wordt daarom in de toekomst een andere aanpak voorgesteld dan de Veilingroute. De Centrale As heeft als prominent doel om zowel een werkstroom als een leefstroom te faciliteren. Daarbij moet bij de ruimtelijke uitbreiding/inpassing rekening worden gehouden dat het personenvervoer geregeld moet worden (auto's en OV-verbinding), maar dat de route ook geëquipeerd moet zijn voor vrachtwagens. De inpassing kent ook zwaardere eisen in relatie tot de leefbaarheid, we willen Westland niet 'splitsen'. Voor de Veilingroute is het voorstel om in te zetten op een Greenport-As. De vrachtwagen is de belangrijkste doelgroep, de agrarische producten moeten zo efficiënt mogelijk getransporteerd kunnen worden. De gemeente legt de prioriteit bij de Centrale As en de oostelijke vleugel van de vlinderstructuur. De ontwikkeling van deze structuur doet Westland samen met gebruikers van het netwerk en andere overheden.

De Centrale As is ook een belangrijke rol toegedicht met betrekking tot ontwikkeling van hoogwaardig openbaar vervoer in Westland. Het doel is dat de faciliteiten in de regio Den Haag-Rotterdam vanuit alle locaties in Westland bereikbaar zijn en dat Westland onderdeel uitmaakt van de netwerkstad die de Zuidvleugel is. Om dit mogelijk te maken wordt de Centrale As klaargemaakt voor de toekomst. Een goede aansluiting op de RandstadRail en de metrolijn naar Rotterdam is daarbij de eerste stap. De stap daarna is mogelijk om onderdeel uit te gaan maken van deze lightrailstructuur. Om de doelstelling te halen om goed verbonden te zijn met de Zuidvleugel moeten we in ieder geval rekening houden met een ruimtelijke reservering voor een doelgroepenstrook voor de bus. Met deze reservering kán dan in de toekomst ook een lightrailverbinding door Westland gerealiseerd worden.

De structuurvisie gaat specifiek in op het belang van een hoge belevingswaarde voor inwoners van Westland en zeker ook voor bezoekers, ten behoeve van de leefomgeving, maar ook om van Greenport Westland een sterk merk te maken. Ten aanzien van de Greenport Horti Campus als Internationaal Kenniscentrum mag duidelijk een hoge ruimtelijke kwalitatieve invulling met allure worden verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0009.jpg"

Figuur 3.5 Uitsnede structuurvisiekaart: te ontwikkelen bedrijventerrein

Free Economic Zone (FEZ)

In het collegewerkprogramma (CWP) is aangegeven dat Westland zal gaan experimenteren met de aanleg van een FEZ. Een Free (Economic) Zone heeft tot doelstelling om (alle) belemmeringen die de ontwikkeling van bedrijfsvoeringen frustreert op te heffen. Er is in Nederland nog weinig gebruik gemaakt van het 'instrument' Free (Economic) Zone. Westland heeft als doelstelling de Greenportfunctie te versterken. Ingezet wordt op bedrijven die deel uitmaken van het glastuinbouwcluster en/of cross-overs met andere sectoren/clusters waaruit een meerwaarde ontstaat voor het glastuinbouwcluster. Verder moeten samenwerkende bedrijven de ruimte kunnen krijgen en moet het mogelijk zijn nevenactiviteiten te ontplooien. Detailhandelsbedrijven, ook in glastuinbouwproducten, worden hier niet onder geschaard. Het aanboren van nieuwe economieën die een bijdrage leveren aan de Westlandse economie is eveneens een belangrijk speerpunt in het CWP. In de FEZ kan ruimte geboden worden aan dergelijke bedrijven.

Een FEZ zal bepaalde vrijheden behelzen die (ruimtelijke) consequenties kunnen hebben. Omdat deze consequenties/veranderingen niet altijd geheel voorzien kunnen worden, is een ontwikkeling op beperkte schaal wenselijk. Door op beperkte schaal te experimenteren kunnen oorzaak-gevolg-relaties eenvoudiger inzichtelijk gemaakt worden en kan bezien worden of deze gevolgen wenselijk zijn en voldoende bijdragen aan het beoogde doel van de FEZ. Door middel van een pilot kan hieraan invulling worden gegeven. Aan de pilot wordt een monitoringsprogramma gekoppeld. Als het resultaat positief is, kan de FEZ in de toekomst wellicht ruimer worden toegepast, bijvoorbeeld in de vorm van een “glastuinbouw-FEZ” waarin kleinschaligere glastuinbouwbedrijven in kassen werken aan de realisatie van een hoge(re) toegevoegde waarde.

In het plangebied van de Greenport Horti Campus Westland wordt rekening gehouden met ruimte voor een FEZ.

Hoofdstuk 4 Nadere Motivering Behoefte Campus

Behoefte

Uit onderzoek van de Greenport Horti Campus - gebaseerd op vele interviews met ondernemers, onderwijs- en kennisinstellingen - komt duidelijk naar voren dat een kwaliteitsverbetering van het bestaande onderwijsaanbod maar ook een verbreding van het aanbod noodzakelijk is om de leidende positie in de mondiale tuinbouw te behouden. Voor een deel kan deze kwaliteitsverbetering en aanbodverbreding gerealiseerd worden door aansluiting te zoeken bij landelijke ontwikkelingen maar voor het overige dient hieraan op lokaal niveau invulling gegeven te worden. Vanwege het toenemende internationale karakter zullen de Greenport opleidingen zo veel mogelijk tweetalig aangeboden worden. Onderwijsinstellingen én bedrijven zijn bereid hun medewerking te geven aan navolgende verbreding van onderwijs- en gerelateerde activiteiten in Westland.

Naast aantrekkingskracht voor bedrijven zal het verbeterde en verbrede onderwijsaanbod tevens gevolgen hebben voor de verwachte student aantallen. Onderstaande tabel toont de verwachte ontwikkeling van de studentaantallen, waarbij de volgende uitgangspunten gehanteerd zijn:

  • gelijkblijvende studentenaantallen afgelopen jaren;
  • na ambitie Campus gelijkmatige groei;
  • na realisatie campus verdere groeiprognose;
  • eventuele effecten additionele internationale instroom van studenten nog niet meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0010.png"

Naast de verwachte groei van het aantal studenten door de aantrekkingskracht van de Campus, wordt ook op basis van de actuele bevolkingsprognose een groei van het aantal kinderen in de groep tot 12 jaar verwacht (Primos bevolkingsprognoses, ABF research). Kinderen die na hun voortgezet onderwijs opleiding VMBO/mavo/havo kunnen doorstromen naar het MBO in Westland. Gelijktijdig blijkt uit de 'Analyse uitstroom VMBO leerlingen Westland' (bron: gemeente Westland) dat een aanzienlijke groep buiten Westland een vervolgopleiding gaat volgen.

Op basis van deze cijfers is er ruimte om het onderwijsaanbod van MBO Westland te versterken en het opleidingsaanbod aan te vullen zodat meer jongeren een opleiding in Westland kunnen gaan volgen en deze jongeren voor de Westlandse arbeidsmarkt behouden kunnen worden.

Kloppend kennis- en opleidingshart van de internationale Greenport

Eén van de doelstellingen van de Greenport Horti Campus betreft het realiseren van een internationale kennis- en opleidingscampus. Essentieel daarbij is de opdracht uit de landelijke Human Capital Agenda om kennis en opleidingen mee te 'verkopen' met bij de export van Nederlandse Greenportdiensten en –producten. Belangrijke stap voorwaarts daarbij is de recente samenwerking tussen Demokwekerij, GreenQ en Lentiz Cursus & Consult om internationaal een samenhangende set van cursussen en trainingen neer te zetten rondom teelt, techniek en management. Deze trainingen worden op maat gegeven voor op het niveau basic, advanced en specialist. Belangrijk hierbij is dat waar mogelijk in ieder geval de basistrainingen hier in de regio plaats vinden.

De Greenport Horti Campus positioneert zich hiermee als het kloppend kennis- en opleidingshart van de internationale Greenport (zie ook www.greenporthorticampus.eu). Daarbij wordt niet alleen verwezen naar de genoemde samenwerking tussen Demokwekerij, GreenQ en Lentiz Cursus & Consult maar ook naar strategische partners als de WUR, TNO, TU Delft, Erasmus Universiteit, Rotterdam School of Management etc. Belangrijk daarbij is dat ook Westland een herkenbare en aansprekende fysieke campus heeft waar deze internationale ambitie ook wordt waar gemaakt.

Samenwerking met bedrijven en Greenport Food & Flower Xperience

Het spreekt voor zich dat de vestiging van een aansprekende, goed uitgeruste Campus grote aantrekkingskracht uitoefent op studenten en bedrijven. Diverse brancheverenigingen, bedrijven en telersverenigingen hebben aangegeven de vestiging van een fysieke Campus te verwelkomen en willen streven naar een duurzame samenwerking met de Campus door middel van het aanbieden van stages, gastdocentschappen, kennisuitwisseling etc. Het biedt de bedrijven een goede gelegenheid kennis te maken met het voor de continuïteit van de sector noodzakelijke talent en biedt de (internationale) student de mogelijkheid van het kennismaken met de top van de mondiale tuinbouw. In navolging van andere campussen, kan de Campus uitgroeien tot een belangrijk internationaal business center, hetgeen het imago van de sector ten goede zal komen.

In 2012 is Stichting Greenport Food & Flower Xperience (GFFX) opgericht om - parallel aan de ontwikkeling van de onderwijscomponent van de Campus - de bedrijfsmatige ontwikkeling van de Campus vorm te geven. Zij heeft in de afgelopen periode veel contacten gelegd met vooruitstrevende, kennisintensieve bedrijven en telersverenigingen om hen te interesseren zich ook fysiek op de Campus te vestigen.

Zij richt zich met name op product- en procespresentaties (sierteelt- en groentegewassen, maar ook techniek) en innovaties. De stichting GFFX maakt gebruik van moderne (interactieve) middelen en zal door een virtuele toepassing ondersteund worden. Binnen de activiteiten van de Stichting wordt tevens onderzocht op welke wijze het trotse imago van de Nederlandse tuinbouwproducten op een moderne en interactieve wijze gepresenteerd en geëtaleerd kunnen worden. Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van studenten teneinde hen de gelegenheid te bieden ervaring op te doen.

De basisgedachte dat de verschillende functies (onderwijs)instellingen, bedrijven, dienstverleners en kantoren) worden samengebracht binnen de GHC zodat dit leidt tot meer innovatiekracht en doorontwikkeling van de greenportsector, neemt met zich mee dat een beperkte oppervlakte kantoren binnen het plangebied noodzakelijk is voor het functioneren van de GHC. Het plan maakt maximaal 3x 800 m2 bvo kantoren mogelijk, maar het aantal m2 in de gemeente Westland zal per saldo niet toenemen. De gemeente schrapt formeel de planologische mogelijkheden voor kantoren op de naastgelegen locatie TPW Venus aan de Middelbroekweg (2.400m2). Hiermee draagt het plan niet bij aan het overaanbod in de regio. De gemeente Westland speelt slechts een beperkte rol in de kantoorvoorraad. Het totale kantorenaanbod in Westland is circa 126.500m2, wat minder is dan 2% van de totale voorraad in de voormalige regio Haaglanden van ruim 7 miljoen m2. De leegstand in Westland is met circa 14.500m2, minder dan 11%. De leegstand in de regio Haaglanden is circa 1,2 miljoen m2 (17%) (opgave gemeente). De beschikbare hoeveelheid leegstaande kantoren kunnen echter geen invulling geven aan de campusgedachte waarbij de verschillende functies elkaar versterken.

Aansluiting onderwijs op arbeidsmarkt

In 2012 is de Haaglanden actieagenda “Geslaagd in het vak” vastgesteld. Het doel van deze agenda is te komen tot een goed functionerende, regionale onderwijs- en arbeidsmarkt door mensen op te leiden voor beroepen met perspectief. Onderwijs, ondernemers en overheden in de regio Haaglanden slaan de handen ineen om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren. In deze agenda is het volgende speerpunt opgenomen dat van belang is voor de Campusontwikkeling. Het betreft:

Leren en werken in de techniek aantrekkelijker maken

Te weinig jongeren hebben interesse voor het (groene) techniekonderwijs, terwijl de techniek en glastuinbouwsector juist behoefte hebben aan technisch goed opgeleide mensen. Het is dus van groot belang dat jongeren een opleiding volgen die aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt. De Campusontwikkeling sluit naadloos aan bij het door Haaglanden voorgestane beleid.

Conclusie

Er is behoefte aan de Campus, gelet op het verwachte studentaantal, de huidige uitstroom en de behoefte aan voldoende geschoold personeel in de greenport.

De komst van de Campus zorgt voor extra studenten waardoor bedrijven beter in staat zullen zijn om de toekomst verwachte medewerkerstekorten (alle opleidingsniveaus) op te vangen. Met de komst van de Campus bevestigt de Gemeente Westland haar positie als internationaal tuinbouwkenniscentrum, hetgeen een positief effect zal hebben op (hoogwaardige) werkgelegenheid.

De komst van de Campus is van groot economisch belang voor de gemeente. Niet alleen wordt het Greenport concept verstrekt (denk aan kwaliteitsimpuls onderwijs, verbreding onderwijs, aantrekken van (internationaal) opererende ondernemingen (Greenport Food & Flower Xperience etc.)), maar ook de zorg- en welzijnssector krijgt een stevige impuls door een verbeterd en uitgebreid aanbod van opleidingen, waardoor deze in de toekomst kan uitgroeien tot een eigen Academy of Campus. Tenslotte biedt de komst van de Campus de mogelijkheid om de huisvestingsproblemen van ISW duurzaam op te lossen. Genoemde ontwikkelingen zullen de profilering van Westland als belangrijke mondiale glastuinbouwpartij doen toenemen, met alle spin off als gevolg.

Hoofdstuk 5 Onderzoek Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Om te toetsen of aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan is in dit hoofdstuk een aantal onderzoeken beschreven. Doel is aan te tonen dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft op onder andere de volgende milieuaspecten: verkeer en parkeren, archeologie bodemkwaliteit, ecologie, externe veiligheid, kabels en leidingen, luchtkwaliteit, verkeer, water en wegverkeerslawaai. Per aspect wordt onderzocht of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Verkeer En Parkeren

Ontsluiting autoverkeer

Externe verkeersstructuur

De locatie ligt te midden van een netwerk aan gebiedsontsluitingswegen die van belang zijn voor de bereikbaarheid van het Westland en de kern Naaldwijk. Ten noorden van de locatie loopt de N466 (Middel Broekweg) tussen Naaldwijk en Wateringen. Deze weg sluit ter hoogte van FloraHolland door middel van een met verkeerslichten geregeld kruispunt aan op de N222, de Veilingroute, welke toegang biedt tot de N211 (Ring Den Haag) en de autosnelweg A4 (Amsterdam - Rotterdam). Ten westen van de locatie loopt de N213 (Burgemeester Elsenweg) die verbinding biedt tot de A20 richting Maassluis en Rotterdam en via Naaldwijk en Poeldijk naar Den Haag loopt. De N213 is ter hoogte van het plangebied door middel van een met verkeerslichten geregeld kruispunt aangesloten op de N466. Op dit kruispunt sluit ook de Middel Broekweg aan, die toegang biedt tot de kern Naaldwijk. Deze wegen zijn gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom en hebben een hoofdfunctie in de verkeersontsluiting van het gebied. De N213 en de N222 hebben een maximumsnelheid van 80 km/h. De N466 heeft een maximumsnelheid van 60 km/h.

Interne verkeersstructuur

De beoogde ontsluiting van de Greenport Horti Campus vindt plaats via de rotonde N222/TPW Jupiter. Dit kruispunt is vormgegeven als een drietaks enkelstrooks rotonde. In de nabije toekomst zal deze rotonde gereconstrueerd worden naar een turborotonde met een vierde tak om TPW Mars en onderhavig plangebied te ontsluiten. Tevens zal de N222 worden uitgebreid naar 2x2-rijstroken.

Voor de ontsluiting van de locatie zal een weg gerealiseerd worden vanaf de rotonde TPW Jupiter/N222. Deze verkeersstructuur is nog niet gerealiseerd, maar wel planologisch mogelijk.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Om in te schatten of een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is, moet de verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkelingen worden bepaald. Dit kan op basis van CROW-kencijfers, welke onder andere zijn vastgelegd in publicatie 317 (CROW, 2012). Gezien de specifieke aard van sommige functies, zijn echter niet altijd toegesneden kencijfers voorhanden. Daarom is gekozen voor de volgende benaderingswijze:

  • Onderwijsinstelling: het betreft hier naar verwachting een MBO-school, waarvoor publicatie 272 (CROW, 2008) kencijfers kent per 100 m2 bvo. In publicatie 317 zijn alleen kencijfers per 100 leerlingen gegeven, maar omdat de leerlingenaantallen nog niet bekend zijn, kan hier niet van uit worden gegaan. Op grond van publicatie 272 blijkt dat uitgegaan kan worden van gemiddeld 19 leerlingen per 100 m2. Omgerekend leidt dit tot circa 1.570 leerlingen, uitgaande van maximaal 8.300 m2 bvo. Daarom wordt uitgegaan van 16,6 mvt/100 leerlingen op basis van publicatie 317 (buitengebied, matig stedelijke gemeente).
  • Demokwekerij: deze functie bedient een grote doelgroep die niet eenvoudig is samen te vatten en geen eenduidig mobiliteitsprofiel kent. Voor dergelijke functies zijn ook geen kant en klare kencijfers voorhanden. Om toch een inschatting te maken van de verkeersgeneratie, is uitgegaan van arbeidsintensieve bedrijven, zoals een laboratorium en andere kennisgerelateerde bedrijvigheid). Er wordt uitgegaan van 10,9 mvt/100 m2 bvo (gemiddelde voor rest bebouwde kom / buitengebied in een matig stedelijke gemeente).
  • Recreatieve-educatieve functies, zoals meetingpoint, presentatieruimte, auditorium en restaurant: de kencijfers voor dergelijke functies lopen sterk uiteen en zijn ook afhankelijk van de bezoekersaantallen. Hiervan is momenteel nog geen beeld, waardoor een specifieke verkeersgeneratie niet berekend kan worden. Omdat de functies ondersteunend zijn aan de demokwekerij, wordt van dezelfde kencijfers uitgegaan (10,9 mvt/100 m2 bvo).

In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie weergegeven voor blad 1, uitgaande van een realistische aanname ten aanzien van oppervlaktes voor blad 1. Daarnaast is een doorkijk gegeven naar de verkeersgeneratie voor blad 2, waarbij uitgegaan is van hetzelfde programma als op blad 1. Daarbij is uitgegaan van 80% uitgeefbaar gebied.

Tabel 5.1 Verkeersgeneratie nieuwe ontwikkeling

kencijfer programma blad 1
m2 bvo*
vk-generatie blad 1 mvt/etmaal programma blad 2
m2 bvo
vk-generatie blad 2 mvt/etmaal
onderwijs-
voorzieningen (inclusief toekomstige uitbreiding)
16,6 mvt/100 leerlingen 8.300 262 8.300 262
demokwekerij 10,9 mvt/ 100 m2 bvo 9.000 981 9.000 981
recreatieve-
educatieve functies
10,9 mvt/ 100 m2 bvo 3.500 382 3.500 382
totaal 1.625 1.625 3.250

* Onderwijs: 3.800 schoolgebouw; 1.500 combigebouw; 3.000 toekomstige uitbreiding

Demokwekerij: 6.000 kas; 3.000 combigebouw (waarvan ca 1.000m2 technische ruimte)

Recreatieve functies: overige m2 in combigebouw tbv GFFX, algemene voorzieningen en nog te verhuren

De in tabel 5.1. opgenomen verkeersgeneratie wijkt iets af (is lager) dan de verkeersgeneratie die als uitgangspunt voor de diverse (andere) onderzoeken is gehanteerd vanwege veranderingen in het programma tijdens de planvorming. De in de diverse onderzoeken aangehouden verkeersgeneratie is daarmee worstcase.

Op basis van bovenstaande tabel blijkt dat de verkeersgeneratie per blad op circa 1.600- 1.700 mvt/etmaal ligt. De totale verkeersgeneratie bedraagt hierdoor circa 3.200-3.400 mvt/etmaal. Benadrukt wordt dat dit een worstcasescenario is, waarbij zowel voor de demokwekerij als voor de recreatieve-educatieve functies uitgegaan is van een relatief hoog mobiliteitsprofiel (veel bezoekers - veel autobewegingen).

De verkeersafwikkeling loopt zoals gesteld deels via de rotonde N222/TPW Jupiter. Op basis van het verkeersmodel van de gemeente Westland is informatie beschikbaar over de verkeersintensiteiten op de relevante wegvakken. Deze verkeersintensiteiten zijn weergegeven in tabel 5.2. Daarbij is zowel de verkeersgeneratie exclusief als inclusief ontwikkeling gepresenteerd. Een nadere onderbouwing hiervan is opgenomen in bijlage 1.

Tabel 5.2 Verkeersintensiteiten relevante wegvakken

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0011.png"

Het meest kritische punt in de verkeersafwikkeling is de rotonde N222/TPW Jupiter. Uit een indicatieve berekening met de Meerstrooksrotondeverkenner blijkt dat de verkeersafwikkeling op de rotonde N222/Jupiter na ombouw naar turborotonde met bovenstaande verkeersintensiteiten gewaarborgd is. Voor een uitgebreide verkeerskundige onderbouwing wordt verwezen naar bijlage 1.

Ontsluiting langzaam verkeer

De ontsluiting voor het langzaam verkeer loopt primair vanaf de Middel Broekweg/N466 en via de rotonde N222/TPW Jupiter. Aan de zuidzijde van de Middel Broekweg is een tweerichtingsfietspad aanwezig. Vanaf dit fietspad kunnen toegangen gemaakt worden naar het plangebied. Op die manier wordt het plangebied solitair voor fietsverkeer ontsloten. Er zijn geen conflictpunten met het overige verkeer. Ook het voetgangersverkeer kan op deze manier worden ontsloten. In de toekomstige situatie kan een extra ontsluiting voor langzaam verkeer worden voorzien vanaf het kruispunt N213/N466.

Ontsluiting openbaar vervoer

De locatie ligt in de nabijheid van de bushaltes aan de Middel Broekweg nabij het kruispunt met de Burgemeester Elsenweg en nabij FloraHolland. Deze haltes worden minimaal 2x/uur bediend door bussen naar de omliggende steden, waar aansluiting wordt geboden op het treinnetwerk. Het realiseren van goede langzaam verkeersverbindingen naar de OV-haltes, met name naar de Middel Broekweg ter hoogte van het kruispunt met de Burgemeester Elsenweg is van belang, om de halte vanuit het plangebied goed bereikbaar te maken. Aanvullend wordt momenteel met diverse partijen onderzocht of het realiseren van OV-haltes dichterbij het plangebied met bijbehorende veilige routes, mogelijk is.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkelingen kan berekend worden aan de gemeentelijke parkeernormen. Deze toets wordt uitgevoerd op basis van het beoogde programma. Omdat het bestemmingsplan flexibel van aard is, kan op basis van het voorliggende programma nog geen definitieve parkeerberekening worden gemaakt. Om toch inzicht te bieden in de omvang van de parkeerbehoefte, is op basis van een reëel programma de parkeerbehoefte berekend. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de onderwijsvoorzieningen bestaan uit 34 leszalen; daarbij is uitgegaan van circa 30 leerlingen per zaal en een totaal van circa 1.000 leerlingen;
  • de demokwekerij heeft 20 medewerkers;
  • de 'recreatieve-educatieve functies' bestaan uit:
      1. a. expositieruimte van demokwekerij en GFFX van circa 5.500 m2 bvo; daarbij is een aanname gedaan voor verhouding bruto/netto-oppervlak;
      2. b. naar verwachting een auditoriumfunctie met circa 300 zitplaatsen.

Verder geldt de volgende aanname: de recreatieve-educatieve functie vraagt relatief veel parkeerplaatsen. Hierbij geldt dat het auditorium in gebruik kan zijn voor studenten of bezoekers aan de demokwekerij/expositieruimte. De aanname is dat er niet én volledige studentenpopulatie én groot bezoek demokwekerij/expositieruimte én vol auditorium zal plaatsvinden. Logischer lijkt dat volle school én vol auditorium (met bezoekers demokwekerij/expositieruimte) het maatgevend scenario is. Er is dus dubbelgebruik van parkeerplaatsen mogelijk tussen het auditorium en de demokwekerij/expositieruimte, omdat deze nooit tegelijkertijd volledig gevuld zullen zijn. Dit leidt tot de parkeerbehoefte zoals weergegeven in tabel 5.3. Daarbij zijn de parkeernormen op basis van het Westlands Verkeer en Vervoerplan (WVVP) gehanteerd.

Tabel 5.3 Berekening parkeerbehoefte

kencijfer per 100 m2 bvo parkeerbehoefte blad 1
onderwijs-
voorzieningen
7 pp/lokaal 238
demokwekerij (onderzoekskas) 0,5 pp/werknemer 10
recreatieve-
educatieve functies (expo)
1,8 pp/100 m2 bvo showroom 99 (niet optellen i.v.m. dubbelgebruik auditorium)
recreatieve-
educatieve functies (auditorium)
0,4 pp/zitplaats 120
totaal 368

Op basis van bovenstaande tabel bedraagt de parkeerbehoefte bij het voorgenomen programma 368 voor blad 1. Wanneer voor blad 2 uitgegaan wordt van dezelfde benaderingswijze, bedraagt de totale parkeerbehoefte binnen het plangebied 736 parkeerplaatsen.

In blad 1 worden 300 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit betekent een tekort van 68 parkeerplaatsen ten opzichte van de gemeentelijke parkeernormen. Conform de praktijkopgave van de onderwijsvoorzieningen ligt de parkeerbehoefte voor het onderwijs echter lager (157 pp) en zou de totale parkeerbehoefte minder dan 300 parkeerplaatsen bedragen. Bij de omgevingsvergunning zal het daadwerkelijk benodigd aantal parkeerplaatsen altijd getoetst worden aan de gemeentelijke parkeernorm. Op basis van bovenstaande berekening is echter aangetoond dat de parkeerbehoefte redelijkerwijs binnen het plangebied opgevangen kan worden. Het parkeerareaal van 300 parkeerplaatsen zal in de praktijk voldoende zijn om de parkeerbehoefte op te vangen. Daarbij geldt bovendien dat veel grote groepen per bus zullen komen en dus een beperkte parkeerbehoefte hebben. Mocht het aantal parkeerplaatsen op piekmomenten in praktijk onvoldoende blijken, dan kunnen parkeerplaatsen gehuurd worden van FloraHolland, binnen bestemmingsplangebied blad 1&2 of nabij binnen bestemmingsplangebied TPW Mars. Afspraken hierover worden privaatrechtelijk vastgelegd in diverse overeenkomsten. Bij verdere doorontwikkeling biedt overigens het hart van de bloem ook gemeenschappelijke mogelijkheden voor gebouwde parkeerfaciliteiten.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de verkeersafwikkeling in voldoende mate gewaarborgd is. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer is goed. Er bestaan mogelijkheden om het plangebied voor de verschillende vervoersmodaliteiten op een goede en verkeersveilige wijze te ontsluiten. De parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgevangen en zal niet afgewikkeld worden op de openbare ruimte.

5.3 Archeologie En Cultuurhistorie

5.3.1 Regelgeving en beleid

Rijksbeleid

De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:

  • het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
  • het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
  • de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid

Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt.

Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:

  1. 1. ondergrenzen vast (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  2. 2. de in dit beleidsplan opgestelde normen vast teneinde deze normen op te nemen in alle bestemmingsplannen;
  3. 3. de beleidskaart vast.

Zones met archeologische waarden of verwachtingen

Op de gemeentelijke beleidskaart zijn vijf soorten zones met archeologische waarden en archeologische verwachtingen aangegeven. Voor alle zones gelden van elkaar verschillende vrijstellingsgrenzen.

Tabel 5.4. Overzicht van de vrijstellingsgrenzen t.a.v. archeologisch onderzoek

Functie-
aanduiding
Beleidszone Vrijstellingsgrens
swr-1 Verwachtingszone IV Geen voorschriften
swr-2 Verwachtingszone III Plangebied > 500 m2 & bodemingreep > 50 cm –mv
swr-3 Verwachtingszone II Plangebied > 250 m2 & bodemingreep > 50 cm –mv
swr-4 Verwachtingszone I Plangebied > 100 m2 & bodemingreep > 50 cm –mv
swr-5 Bekende archeologische vindplaats of zeer hoge verwachting Plangebied > 0 m2 & bodemingreep > 30 cm –mv
Rijksmonument Monumentenvergunning via de RCE

5.3.2 Onderzoek archeologie

Volgens de gemeentelijke beleidskaart valt het plangebied deels in verwachtingszone I en deels in Verwachtingszone III, zie ook figuur 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0012.png"

Figuur 5.1. uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart (donkeroranje is Verwachtingszone I en geel is verwachtingszone III)

Archeologisch onderzoek is gelet op de omvang van de geplande ontwikkeling noodzakelijk en reeds uitgevoerd.

In het plangebied hebben verschillende archeologische onderzoeken plaatsgevonden. Langs de Middel Broekweg, in de noordwestelijke hoek van het plangebied, is de aanwezigheid van een vindplaats uit de Romeinse tijd vastgesteld. De zone buiten deze vindplaats, die een omvang zou hebben van 2.500 m2, is na de onderzoeken in een zogenoemde archeologievrijverklaring vrijgesteld van verder archeologisch onderzoek. De Romeinse vindplaats is in twee fases opgegraven. Na de eerste fase bleek de vindplaats aanmerkelijk groter van omvang te zijn dan de vooraf geschatte 2.500 m2. Daarom is de omvang van de vindplaats definitief vastgesteld en vervolgens opgegraven, met uitzondering van een beperkte zone aan de westrand van de vindplaats. Deze beperkte zone (zie figuur 5.2) kon wegens de aanwezigheid van een hekwerk niet worden opgegraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0013.png"

Figuur 5.2. Niet opgegraven deel archeologische vindplaats

Bestemmingsregeling

Volgens de beleidskaart van de gemeente Westland ligt het plangebied in verwachtingszone I en III. Na archeologisch onderzoek is het plangebied is archeologisch 'vrij' verklaard op een zeer klein en begrensd gebiedje in het noordwesten van het plangebied na. Op het plangebied komt dan ook geen dubbelbestemming Waarde- Archeologie te liggen. Een uitzondering hierop vormt een smalle strook (ca. 8 m breed) langs de kassen aan de westkant van de grotendeels opgegraven Romeinse vindplaats. Omdat bekend is dat hier sprake is van een behoudenswaardige vindplaats wordt deze zone beschermd middels strenge planologische eisen. Om de vindplaats te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor grondroerende activiteiten.

5.3.3 Onderzoek cultuurhistorie

Vanuit het cultuurhistorische beleid van de gemeente en de provincie (cultuurhistorische kaart Zuid-Holland) zijn er geen (anders dan archeologische waarden) bijzondere cultuurhistorische waarden waarmee rekening dient te worden gehouden. Het plangebied is onbebouwd, er is dan ook geen sprake van monumenten.

5.3.4 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

5.4 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen of andere gevoelige functies nabij bedrijven of vice versa:

  • een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen of andere gevoelige functies ;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat bij gevoelige functies en de bedrijfsvoering van aanwezige inrichtingen goed mee te nemen is specifiek onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 9. Gelet op de beoogde functies binnen het plangebied (onderwijsinstellingen, bedrijven, instellingen en organisaties gericht op de aan de greenport gerelateerde product-, teelt-, techniek- en procesontwikkeling) en de functies in de omgeving (veilingterrein) is geluid het maatgevende milieu-aspect.

Voor de beoordeling van de geluiduitstraling van het plangebied op omliggende woningen is aangesloten bij de geluidnormen uit de VNG brochure bedrijven en milieuzonering.

Voor de onderwijsbebouwing binnen het plangebied is, naar analogie met de Wet geluidhinder (die schoolgebouwen beschouwd als geluidgevoelige functie), de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied bepaald en getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). De maximale grenswaarde voor nieuwbouw (onderwijsgebouwen) betreft 60 dB(A).

Onderzoek

In het plangebied is zowel sprake van (geluid)gevoelige bestemmingen, als van functies die mogelijk (geluidhinder) kunnen veroorzaken bij gevoelige functies (woningen) in de omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied is onder andere voorzien in de realisatie van onderwijsfuncties, dienstverlenende functies, en gerelateerde bedrijvigheid. De voorziene functies zijn te vergelijken met activiteiten behorende bij milieucategorie 2 van de VNG-brochure. De richtafstand van dergelijke activiteiten bedraagt 10 meter in een gemengd gebied (er komen namelijk verschillende functies samen). De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 15 meter. Aan de richtafstand wordt dan ook voldaan. In het kader van een zorgvuldige afweging is met behulp van akoestisch onderzoek zowel onderzocht wat de geluidbelasting van de omliggende functies op het plangebied is, als wat de geluidbelasting ten gevolge van het plangebied op de omliggende woningen is.

In het kader van het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan en de geluidbeheerregeling voor TPW Mars zijn schermmaatregelen bepaald. In het door DGMR uitgevoerde onderzoek is hier eveneens rekening mee gehouden. Het betreffen 2 geluidschermen aan de zuidzijde van het plangebied van 6 meter hoog. Deze geluidschermen zijn geborgd in de bestemmingsplanregels en op de plankaart.

Geluidbelasting naar de omliggende woningen

Door DGMR is de geluidbelasting ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied op de omliggende woningen berekend. Daarnaast is de vergelijking gemaakt met de geluidbelasting als gevolg van de huidige planologische situatie. Omdat de exacte invulling van het plangebied niet bekend is, is gerekend met een bronvermogen per vierkante meter. Dit bronvermogen is representatief voor de beoogde functies.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe invulling van Greenport Horti Campus over het algemeen geringer is dan op basis van het huidige bestemmingsplan TPW Mars uit 2009 mogelijk is. Voor 3 adressen (Lange Broekweg 29, 40 en 42) is er (afgerond) sprake van een kleine geluidstoename ten opzichte van het bestemmingsplan TPW Mars uit 2009. Deze toename bedraagt maximaal 2 dB. Voor alle andere woningen in de omgeving wordt minimaal voldaan aan de geluidbelasting die aanvaardbaar is geacht bij de vaststelling van het bestemmingsplan TPW Mars in 2009, en wordt de norm van 50 dB(A) niet overschreden. Daarmee wordt tevens voldaan aan de norm voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau zoals opgesteld in de VNG-brochure voor een gemengd gebied.

Gelet op de maximale geluidbelasting die met de nieuwe invulling van het plangebied kan ontstaan, en het voldoen aan de gestelde norm is voor de omliggende woningen sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Geluidbelasting in het plangebied ten gevolge van omliggende functies

DGMR heeft eveneens de geluidbelasting die omliggende functies op het plangebied veroorzaken berekend. De exacte indeling van het plangebied is niet bekend, daarom zijn geluidcontouren berekend.

In aansluiting op het Besluit geluidhinder (artikel 2.2, lid a), met regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder, en in het kader van een goede ruimtelijke ordening, wordt een geluidbelasting van hooguit 60 dB(A) etmaalwaarde op de gevels van de geluidgevoelige ruimten van onderwijsgebouwen aanvaardbaar geacht.

De contouren ten gevolge van de omliggende functies zijn in figuur 5.3 weergegeven. Verwezen wordt voorts naar bijlage 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0014.png"

Figuur 5.3. Geluidcontouren (etmaalwaarde) op rekenhoogte 13,5 m

Een zorgvuldige afweging van de locatie van een geluidgevoelige functie, is noodzakelijk. In de regels van het bestemmingsplan is impliciet een geluidniveau van ten hoogste 60 dB(A) etmaalwaarde vastgelegd op de gevels van de geluidgevoelige ruimten van onderwijsgebouwen binnen het plangebied. In de verbeelding van het bestemmingsplan is hiertoe een lijn opgenomen met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2'. Het is de contour op 13,5 m hoogte uit het DGMR-rapport van 60 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van de activiteiten die plaatsvinden op het naastgelegen industrieterrein TPW Mars en de overige bedrijfsactiviteiten van FloraHolland. Bij de definitieve invulling van het ontwerp kan gezorgd worden voor afscherming van de leslokalen met niet geluidgevoelige functies zoals het situeren van aula, trappenhuizen/gangen aan de geluidbelaste kant. Ook kan zo nodig gebruik gemaakt worden van dove gevels of vliesgevels. Bij een definitieve invulling van het ontwerp, zal de geluidbelasting op de gevels opnieuw berekend worden.

Door het ten hoogste toegestane geluidniveau ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige ruimten vast te leggen in de regels van het bestemmingsplan is verzekerd dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Voor het binnenniveau in de geluidgevoelige ruimten wordt aansluiting gezocht bij artikel 3.3 lid 1 van het Bouwbesluit 2012.

Geluidbelasting in het plangebied vanwege functies binnen het plangebied

In het plangebied worden zowel geluidgevoelige als geluidbelastende functies gerealiseerd. Deze functies hebben een sterke onderlinge samenhang (allen gerelateerd aan de Campus: kennis, innovatie, ontwikkeling). Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen binnen het plangebied worden geluidbelastende activiteiten zoveel mogelijk (bouwkundig) gescheiden van de geluidgevoelige functies. Indien er andere zwaarwegende belangen zijn om de functies niet te scheiden, maar juist te binden, dan wordt met behulp van voldoende geluidisolatie gezorgd voor een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van geluidgevoelige ruimten.

Cumulatie van geluid

Tegelijkertijd met de uitwerking van de plannen voor de Greenport Horti Campus, werkt de provincie Zuid-Holland aan de verbetering van de (provinciale) ontsluitingswegen van en rond het veilingcomplex. De provincie heeft gekozen voor een integrale aanpak van zowel de aansluiting Verlengde Veilingroute N222 en Lange Broekweg als van de verdubbeling van de Veilingroute van 2*1 rijstrook naar 2*2 rijstroken. Onderzocht is wat de gecumuleerde geluidsniveaus van wegverkeerslawaai en industrielawaai ter plaatse van de omliggende woningen zijn vanwege de toekomstige ontwikkelingen.

De gecumuleerde geluidbelastingen wijzigen met de realisatie van de Greenport Horti Campus niet. De grootste bijdrage aan de gecumuleerde geluidbelasting wordt immers veroorzaakt door het wegverkeer op de Lange Broekweg. De gebieden TPW Mars en het plangebied Greenport Horti Campus dragen enkel voor de woning Lange Broekweg 66, die nabij de aansluitende rotonde met de N222 is gelegen, maatgevend bij aan de gecumuleerde geluidbelastingen (vanwege de verkeersaantrekkende werking). Echter de gecumuleerde geluidsbelasting minder dan de maximale grenswaarde voor indirecte hinder (verkeersaantrekkende werking). De realisatie van de huidige planontwikkeling Greenport Horti Campus zorgt (in vergelijking met de planologische mogelijkheden op grond van het vigerende bestemmingsplan TPW Mars) in het algemeen voor een lichte afname van de geluidbelastingen vanwege industrielawaai. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan vanuit het aspect industrielawaai aanvaardbaar is.

Conclusie

Het aspect Bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het geluidniveau aan de oostzijde binnen het plangebied meer dan 60 dB(A) bedraagt. In de regels van het bestemmingsplan is de realisatie van geluidsgevoelige ruimten uitgesloten, daar waar de geluidbelasting op de gevel meer dan 60 dB(A) bedraagt.

5.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in functiewijziging. Gelet op deze functiewijziging moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie en moet worden nagegaan of er sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen moeten worden getroffen.

Bij de verwerving van de gronden ter plaatse van het plangebied zijn verschillende bodemonderzoeken verricht. Uit het Bodemloket blijkt dat plaatselijk enkele ernstige verontreinigingen zijn aangetroffen. Ter plaatse hebben saneringen plaatsgevonden. Uit de saneringsevaluatie blijkt dat de bodem voldoende gesaneerd is en dat er geen noodzaak is tot verder onderzoek of verdere sanering.

Conclusie

De bodemkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing. Vanuit de wetgeving geldt wel een externe werking. Dat wil zeggen dat ontwikkelingen buiten Natura 2000 effecten kunnen hebben op deze gebieden, bijvoorbeeld door verstoring of vermesting/verzuring.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet (Ffw) regelt de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen die voorzien in een bescherming van vogel-, planten- en diersoorten en hun leefomgeving. De planten en dieren kunnen op drie manieren beschermd worden: de soort beschermen, de leefomgeving beschermen en schadelijke handelingen verbieden.

De Ffw beschermt in beginsel alle flora en fauna. De in de Ffw opgenomen dier- en plantensoorten zijn (middels de AMvB, Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten behorende bij de Ffw) onderverdeeld in drie categorieën. Voor de soorten uit tabel 1 is geen ontheffing nodig bij ruimtelijke ingrepen of bestendig beheer. Wel blijft voor deze soorten de zorgplicht uit de Ffw van kracht. Voor de soorten uit tabel 2 kan een vrijstelling tot ontheffingsaanvraag gelden als de initiatiefnemer van ruimtelijke ontwikkelingen en beheer over een goedgekeurde gedragscode beschikt. Dit geldt ook voor de soorten uit tabel 3, als er sprake is van bestendig beheer en onderhoud. Voor andere ontwikkelingen bij soorten uit tabel 3 blijft een ontheffingsaanvraag verplicht.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 530 m ten zuiden van het plangebied is wel een EHS-gebied gelegen en circa 3,2 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.

Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0015.png"

Figuur 5.4 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Vanwege de ligging buiten en de afstand tot de beschermde natuurgebieden worden directe effecten zoals areaalverlies, versnippering en verandering van de waterhuishouding uitgesloten. Voor de EHS geldt geen externe werking, zodat effecten in z'n geheel zijn uit te sluiten. De toename van het verkeer kan wel leiden tot verstoring en vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Soleveld & Kapittelduinen. Vanuit het plangebied verdeelt het verkeer zich over het wegennet. Op de N213 bedraagt de verkeersgeneratie 225 mvt/etmaal en op de A20 1.125 mvt/etmaal. Aangezien deze wegen op circa 2 km afstand van het Natura 2000-gebied liggen, zal er ter plaatse van dit gebied geen sprake zijn van een toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten worden uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Flora- en faunawet

Door adviesbureau Mertens is in het plangebied een quickscan in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd (februari 2015, zie bijlage 2)

In de quickscan worden de volgende conclusies getrokken:

  • Er is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën kunnen voorkomen in en direct rond Greenport Horti Campus Westland. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet.
  • Daarnaast komen er algemene broedvogels voor. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen.
  • Verder kan het voorkomen van de rugstreeppad en de kleine modderkruiper niet worden uitgesloten, zodat effecten op deze soorten dan ook niet kunnen worden uitgesloten.

Voorts is, naar aanleiding van de quickscan door Adviesbureau Mertens veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van de rugstreeppad en de kleine modderkruiper (juni 2015, zie bijlage 3). Uit het onderzoekt blijkt dat de rugstreeppad en de kleine modderkruiper niet voorkomen in het plangebied.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Ook vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor het plangebied.

5.7 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Ten noorden van het plangebied is FloraHolland gelegen. Binnen de inrichting van FloraHolland is een ammoniakkoelinstallatie aanwezig voor het koelen van producten. De inhoud van de koelinstallatie bedraagt circa 11.500 kg en valt daarom onder het BEVI.

In het kader van het bestemmingsplan voor de Bloemenveiling is een Kwantitatieve Risico Analyse (QRA) opgesteld voor FloraHolland. Deze QRA is opgenomen in bijlage 4. Uit deze QRA blijkt dat de plaatsgebonden risico-contour niet buiten de inrichtingsgrens ligt.

Het invloedsgebied voor het groepsrisico is op 1125 meter vanaf de ammoniakinstallatie gelegen. De ontwikkeling ligt op circa 800 meter van de ammoniakinstallatie, en valt daarmee binnen het invloedsgebied. Uit de rapportage blijkt dat er feitelijk gezien geen sprake is van een groepsrisico. Er is geen kans aanwezig waarbij 10 mensen of meer komen te overlijden ten gevolge van een incident met de ammoniakinstallatie.

Ten gevolge van de ontwikkeling neemt het aantal personen binnen het invloedsgebied van de ammoniakinstallatie toe. Deze toename is weliswaar binnen het invloedsgebied gelegen, maar wel helemaal aan de buitenste rand van het invloedsgebied, daarmee heeft de ontwikkeling weinig effect op de hoogte van het groepsrisico. Ten gevolge van de ontwikkeling zal het groepsrisico dan ook niet significant stijgen. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling geen (significante) invloed heeft op het groepsrisico ten gevolge van FloraHolland. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Echter omdat de ontwikkeling wel binnen het invloedsgebied is gelegen, dient er formeel een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden. De verantwoording van het groepsrisico is verderop in deze paragraaf opgenomen.

Op het terrein van FloraHolland was tevens een mobiele tijdelijke LNG installatie aanwezig. De LNG installatie is in februari 2016 verwijderd en is daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Ten westen, noorden, oosten en zuiden van het plangebied zijn transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Dit betreffen de N213 Burgemeester Elsenweg, de N466 Middel Broekweg, de N222a Veilingroute en de verlengde veilingroute (N222). De veilingroute (N222a) is ten oosten van het plangebied gelegen op meer dan 200 meter afstand. De verlengde veilingroute is ten zuiden van het plangebied eveneens op een afstand van meer dan 200 meter gelegen. Conform het BEVT geldt op een afstand van 200 meter geen rekening hoeft te worden gehouden met ruimtelijke beperkingen.

De Middel Broekweg (N466) ligt op circa 50 meter afstand van de ontwikkeling, en de Burgemeester Elsenweg (N213) op circa 115 meter. Daarom is kwantitatief onderzoek verricht naar de hoogte van het groepsrisico ten gevolge van beide wegen als gevolg van de ontwikkeling. De technische rapporten zijn opgenomen in bijlage 5.

In de onderzoeken is apart onderzoek gedaan naar het risico ten gevolge van de N466 en de N213. Hieruit blijkt dat het groepsrisico van zowel de N466 als de N213 niet berekenbaar toeneemt ten gevolge van de ontwikkeling. In tabel 5.5 is het groepsrisico als getal weergegeven. In de figuren 5.3. t/m 5.6. is het groepsrisico weergegeven in de groepsrisicografieken.

In deze berekeningen is voor het plangebied een personendichtheid van 1883 in de dagperiode, en 630 personen in de nachtperiode aangehouden. Deze aantallen zijn als volgt opgebouwd. Het uit te geven deel van het plangebied bedraagt (ruim genomen) 6,3 hectare. Hier binnen wordt 8.300m² school mogelijk gemaakt. Aansluitend bij de cijfers uit de paragraaf Verkeer en parkeren wordt uitgegaan van 1519 leerlingen. Uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico blijkt dat voor scholen moet worden uitgegaan van 1,1 persoon per leerling om het aantal docenten ook mee te rekenen. Het aantal personen komt bij de school daardoor op 1671 personen. Voor de overige 5,3 hectare is een personendichtheid van 40 personen per hectare gehanteerd. In de nachtperiode zijn dezelfde gegevens gehanteerd met dien verstande dat maar 25% van de aanwezige in de school aanwezig is ten opzichte van de dagperiode.

Tabel 5.5. Groepsrisico N213 en N466

Groepsrisico Huidige situatie Toekomstige situatie
N213 0,276 0,276
N466 0 0

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0016.png"

Figuur 5.5 Groepsrisico N213 huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0017.png"

Figuur 5.6 Groepsrisico N213 toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0018.png"

Figuur 5.7 Groepsrisico N466 huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0019.png"

Figuur 5.8 Groepsrisico N466 toekomstige situatie

Conform de figuren 5.5 tot en met 5.8 en tabel 5.5 blijkt dat het groepsrisico ten gevolge van de N213 en N466 niet berekenbaar toeneemt. Het groepsrisico voor de N213 is in de huidige situatie 0,276 en blijft dit ook in de toekomstige situatie. Het groepsrisico is daarmee kleiner dan de oriëntatiewaarde (1).

Voor de N466 is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie geen sprake van een berekend groepsrisico. Dit wil zeggen dat er geen kans is dat er minimaal 10 personen komen te overlijden ten gevolge van een scenario op de N466. De oriëntatiewaarde wordt in geen van beide gevallen overschreden. Een verantwoording van het groepsrisico is opgesteld in verband met de toename van het groepsrisico van de N213, én in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in bijlage 6.

In de omgeving van het plangebied vindt verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door een buisleiding dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied. Op TPW Mars is wel een CO2-leiding gelegen. Deze werd gebruik door een voormalige kwekerij die de eindgebruiker was van deze leiding. Er loopt geen doorgaande CO2-leiding langs het plangebied en de restleiding is buiten bedrijf gesteld. Ook deze leiding vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.6 weergegeven.

Tabel 5.6 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
Fijn stof (PM2.5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³ Vanaf 2015
fijn stof (PM10) 2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  2. 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit de regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven. Bij de berekening van de luchtkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen verkeers- en industriële bronnen. Voor verkeer wordt onderscheid gemaakt tussen Standaard Rekenmethode 1 (SRM 1) betreffende stedelijke situaties met weinig hoogteverschillen; en Standaard Rekenmethode 2 (SRM 2) voor de bepaling van overige situaties. De luchtkwaliteit als gevolg van het extra wegverkeer is berekend met behulp van de door het Ministerie van VROM goedgekeurde rekensoftware NSL-rekentool. De NSL-rekentool kan berekeningen uitvoeren voor onder andere de maatgevende stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide, voor zowel SRM-1 wegen, als SRM-2 wegen. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van VROM. In het de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is tevens aangegeven welke gegevens gebruikt worden bij het maken van de berekening en op welke wijze de berekeningsresultaten worden afgerond.

Onderzoek

Conform paragraaf 5.2 genereert de ontwikkeling extra verkeer ten opzichte van de huidige situatie. Deze verkeersgeneratie bedraagt 3.380 motorvoertuigen, waarvan 845 vrachtwagens. Dit betreft 25% van de totale verkeersgeneratie. Conform de NIBM-tool draagt de ontwikkeling daardoor mogelijk in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse en is nader onderzoek noodzakelijk. In figuur 5.9 is de voor deze ontwikkeling ingevulde NIBM-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0020.png"

Figuur 5.9: NIBM-tool

Met behulp van de NSL-rekentool is de luchtkwaliteit ten gevolge van de verkeersgeneratie berekend. Hiervoor zijn de gegevens uit de NSL-monitoringstool gedownload en vervolgens ingelezen in de NSL-rekentool. Alle rondom gelegen wegen zijn opgenomen in de NSL-rekentool, met uitzondering van de Middel Broekweg. Hiervoor is dan ook een extra wegvak toegevoegd, met dezelfde eigenschappen als de omliggende wegen. De gevolgen langs de Verlengde Veilingroute zijn apart berekend.

De etmaalintensiteiten (2030) zijn conform paragraaf 5.2. In onderstaande tabel zijn de ingevoerde verkeersgegevens weergegeven.

Tabel 5.7 Verkeersgegevens exclusief ontwikkeling

Weg Wegvak Totaal-
intensiteiten
2030 exclusief ontwikkeling
Licht verkeer Middel-
zwaar verkeer
Zwaar verkeer
Burg. Elsenweg Dijkweg - Middel Broekweg 22.175 17990,4 2408,2 1776,2
Burg. Elsenweg Middel Broekweg - Lange Broekweg 34.601 28071,4 3757,6 2771,5
Burg. Elsenweg Lange Broekweg - Piet Struijkweg 36.161 29337,1 3927,0 2896,5
Middel Broekweg Tiendweg - Burg. Elsenweg 21.360 17329,4 2319,7 1710,9
Middel Broekweg Burg. Elsenweg - Veilingroute 25.565 20741,2 2776,4 2047,8
Middel Broekweg Veilingroute - Molenbroeklaan 17.444 14152,1 1894,4 1397,2
Veilingroute Middel Broekweg - Zandheullaan 20.409 16557,9 2216,4 1634,8
Veilingroute Zandheullaan - Jupiter 20.409 16557,9 2216,4 1634,8
Veilingroute Jupiter - Zwethlaan 21.755 17649,8 2362,6 1742,6
Lange Broekweg Burg. Elsenweg - Koningsveld 3.110 2523,1 337,7 249,1
Lange Broekweg Koningsveld - Zandheullaan 3.380 2742,2 367,1 270,7
Lange Broekweg uitrit naar rotonde Jupiter/N222 4.144 3362,1 450,0 331,9
Verlengde Veilingroute Rotonde Burg. Elsenweg - Veilingroute 15.222 12329,8 1674,4 1217,8

Tabel 5.8 Verkeersgegevens inclusief ontwikkeling

Weg Wegvak Totaal-
intensiteiten
2030 inclusief ontwikkeling
Licht verkeer Middel
zwaar verkeer
Zwaar verkeer
Burg. Elsenweg Dijkweg - Middel Broekweg 22.851 18538,85 2481,597 1830,349
Burg. Elsenweg Middel Broekweg - Lange Broekweg 34.854 28277,09 3785,15 2791,809
Burg. Elsenweg Lange Broekweg - Piet Struijkweg 36.414 29542,72 3954,566 2916,765
Middel Broekweg Tiendweg - Burg. Elsenweg 21.360 17329,37 2319,696 1710,936
Middel Broekweg Burg. Elsenweg - Veilingroute 26.495 21495,27 2877,341 2122,237
Middel Broekweg Veilingroute - Molenbroeklaan 17.613 14289,18 1912,739 1410,777
Veilingroute Middel Broekweg - Zandheullaan 21.508 17449,08 2335,72 1722,755
Veilingroute Zandheullaan - Jupiter 21.508 17449,08 2335,72 1722,755
Veilingroute Jupiter - Zwethlaan 24.036 19500,77 2610,358 1925,32
Lange Broekweg Burg. Elsenweg - Koningsveld 3.110 2523,143 337,746 249,111
Lange Broekweg Koningsveld - Zandheullaan 3.380 2742,194 367,068 270,738
Lange Broekweg uitrit naar rotonde Jupiter/N222 7.524 6104,27 817,1129 602,6772
Verlengde Veilingroute Rotonde Burg. Elsenweg - Veilingroute 16.236 13151,1 1786,0 1298,9

In de NSL-monitoringstool zijn diverse toetspunten aanwezig, deze zijn overgenomen in de rekentool. Daarbij zijn er enkele toetspunten toegevoegd om een volledig beeld te krijgen van de luchtkwaliteit van het gehele plangebied, alsmede de rondom gelegen woningen te beoordelen.

Resultaten

Uit de NSL-rekentool blijkt dat zowel voor stikstofdioxide, als fijn stof voldaan wordt aan de normen uit de Wet milieubeheer, zoals opgenomen in tabel 5.6. In afbeelding 5.10 tot en met 5.13 zijn de rekenresultaten weergegeven. De maximale gehalte fijn stof PM10 bedraagt 22,0 µg/m³ en PM2,5 13,0 µg/m³ en het maximale gehalte stikstofdioxide 24,3 µg/m³. Langs de Verlengde Veilingroute bedraagt de maximale gehalte fijn stof PM10 na ontwikkeling 19,3 µg/m³ en PM2,5 11,2 µg/m³ en het maximale gehalte stikstofdioxide 21,0 µg/m³. De gehalten fijn stof en stikstofdioxide wijzigen niet significant ten opzichte van de huidige situatie. .

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0021.png"

Figuur 5.10: Fijnstof

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0022.png"

Figuur 5.11: Stikstofdioxide

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0023.png"

Figuur 5.12: Fijnstof Verlengde Veilingroute

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OBTGHCpbp-VA01_0024.png"

Figuur 5.13: Stikstofdioxide Verlengde Veilingroute

Conclusie

Ter plaatse van zowel het plangebied, als omliggende woningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat, ook na de realisatie van de ontwikkeling.

5.9 Planologisch Relevante Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek

In de directe omgeving zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig. Ten zuiden op circa 800 meter afstand van het plangebied zijn bovengrondse hoogspanningsleidingen aanwezig. De afstand van het plangebied tot de leidingen is echter dermate groot dat dit geen belemmering vormt.

Conclusie

Planologisch relevante kabels en leidingen zijn in de directe omgeving niet aanwezig, deze vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.10 Water

Beleid en toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap over de waterparagraaf. De opmerkingen van het Hoogheemraadschap zijn verwerkt in de waterparagraaf.

Onderzoek

Voor het bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld door Aqua-Terra Nova. In deze waterparagraaf wordt in gegaan op het beleidskader, de ligging van het plangebied, de omliggende waterpartijen, waterpeilen en toe te passen watercompenserende maatregelen. Hieruit volgt dat 5.267m³ oppervlaktewater noodzakelijk is om hydrologsich neutraal te ontwikkelen. In het plangebied is 5.330m³ water voorzien. Daarmee wordt een overschot aan water gerealiseerd van 63 m³. Het benodigd wateroppervlak is als voorwaarde opgenomen in de bestemmingsregeling (artikel 3.1. Gemengd).

De opgestelde waterparagraaf is opgenomen in bijlage 7.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.11 Wegverkeerslawaai

Ontwikkeling

Op de locatie tussen de Burgemeester Elsenweg (N213), Middel Broekweg (N466), Veilingroute (N222) en de Lange Broekweg te Naaldwijk is de realisatie van de Greenport Horti Campus voorzien. Op de locatie is onder andere een onderwijsinstelling voorzien. Onderwijsinstellingen zijn op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Volgens de Wgh dient voor geluidgevoelige functies akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden, als de geluidsgevoelige functie zich binnen de wettelijke geluidszone van een gezoneerde weg bevindt. In onderhavige situatie is hiervan sprake.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is geregeld in artikel 74 van de Wgh en is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidszone van een weg is in tabel 5.9 weergegeven. De geluidszone wordt gemeten vanaf de binnenzijde van de kant van de weg (aan weerszijden van de weg).

Aantal rijstroken Breedte van de geluidszone (in meters)
Buitenstedelijk gebied Stedelijk gebied
5 of meer 600 350
3 of 4 400 350
1 of 2 250 200

Tabel 5.9. Schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh

In deze situatie is sprake van een mogelijk geluidsbelaste situatie ten gevolge van het wegverkeer. De nieuwe geluidsgevoelige functie is gelegen binnen de geluidszone van de Burgemeester Elsenweg (N213), Middel Broekweg (N466), Veilingroute (N222), de Lange Broekweg en de nieuwe interne ontsluitingsweg. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk.

Dosismaat Lden

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Op grond van artikel 1b, eerste lid van de Wgh kan bij de bepaling van geluidbelasting op de gevel van een onderwijsinstelling de avondperiode en de nachtperiode buiten beschouwing gelaten worden als deze functies in deze periode(n) niet in gebruik zijn. Aangezien de nieuwe functie een onderwijsinstelling betreft, is er in de nachtperiode geen sprake van activiteiten. Omdat er mogelijk wel sprake is van avondonderwijs, wordt in het akoestisch onderzoek de nachtperiode buiten beschouwing gelaten.

Artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. De hoogte van de correctie is geregeld in artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012) en bedraagt bij wegen met een maximumsnelheid lager dan 70 km/h 5 dB. Voor overige wegen geldt een correctie van minimaal 2 dB. Op 19 mei 2014 is in de Staatscourant een wetswijziging ten aanzien van artikel 3.4 geïntroduceerd. Deze wijziging verruimt de mogelijkheden voor de correctie afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting. Deze wetswijziging heeft een tijdelijke aard en geldt tot 1 juli 2018. In dit indicatief akoestisch onderzoek, waarbij gerekend wordt op basis van geluidscontouren, is uitgegaan van een correctie van 5 dB voor wegen met een maximumsnelheid tot 70 km/u. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/u of hoger is uitgegaan van een correctie van 2 dB. Bij een nadere studie (onderzoek aan de gevels) kan rekening worden gehouden met de specifieke aftrek zoals hierboven genoemd.

Nieuwe situatie

Voor de geluidsbelasting op de gevels van een onderwijsinstelling binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare waarde niet te boven gaan.

De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). De planlocatie ligt in buitenstedelijk gebied, waarvoor een maximale ontheffingswaarde van 53 dB geldt. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemmingen dient in alle gevallen te voldoen aan de normen uit het Bouwbesluit. Hieraan wordt getoetst in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.

Onderzoek

Op de planlocatie wordt een onderwijsgebouw, een onderzoekskas en een expositiegebouw mogelijk gemaakt. De exacte verdere invulling van het plangebied is nog niet bekend. Tevens is de vormgeving en het aantal bouwlagen onbekend. Op de plankaart van het bestemmingsplan is echter wel een bouwvlak opgenomen.

Omdat de exacte invulling niet bekend is, zijn de geluidscontouren van omliggende wegen inzichtelijk gemaakt voor het beoogde bouwvlak. De geluidsberekeningen zijn uitgevoerd binnen het plangebied voor de waarneemhoogten 7,5; 13,5 en 22,5 m. Dit komt respectievelijk overeen met de geluidscontouren van de 3e, 5e en 8e bouwlaag. Deze uitgangspunten zijn worstcase omdat de maximale bouwhoogte vooralsnog bepaald is op 15m, met een afwijkingsmogelijkheid op een beperkt aantal plekken tot 22,5 m.

In het gebied ten noordoosten van de planlocatie is de uitbreiding van TPW reeds planologisch mogelijk gemaakt. Het te realiseren handelsgebouw zal een afschermende werking hebben van wegverkeerslawaai van onder andere de Veilingroute (N222). Echter, een bestemmingsplan heeft geen realisatieplicht. Zodoende is er bij de berekeningen van het akoestisch onderzoek van uitgegaan dat de Greenport Horti Campus gerealiseerd wordt zonder de uitbreiding van de Veiling, dit is een worstcasescenario. Tevens zijn binnen dit bestemmingsplan wegen mogelijk gemaakt, die tevens worden gebruikt voor de ontsluiting van de Greenport Horti Campus. Het betreft de interne wegenstructuur ten behoeve van de ontsluiting van de Greenport Horti Campus en TPW Mars en de toeleidende wegen naar de rotonde veilingroute. Omdat deze wegen reeds planologisch mogelijk zijn, is toetsing aan de normen voor nieuwe wegaanleg niet aan de orde. Wel zijn deze wegen betrokken bij het bepalen van de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied.

In bijlage 8 is het uitgevoerde onderzoek opgenomen. Onderstaand zijn de resultaten weergegeven.

Resultaten gezoneerde weg

Door middel van een grid zijn geluidscontouren berekend als gevolg van het verkeer op de Burgemeester Elsenweg (N213), Middel Broekweg (N466), Veilingroute (N222), Lange Broekweg en de nieuwe interne ontsluitingsweg. Met behulp van deze contouren is onderzocht op welke afstand sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en op welke afstand de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt overschreden. Gerekend is met een grid op een waarneemhoogte van 7,5; 13,5 en 22,5 meter. De waarneemhoogten 13,5 m en 22,5 m zijn maatgevend. Hierna worden per weg de resultaten behandeld.

Contouren op maatgevende waarneemhoogte

Burgemeester Elsenweg (N213): De geluidscontour van 53 – 58 dB ligt over het bouwvlak op een maatgevende hoogte van 22,5 m. Hierdoor wordt in het westelijk deel van het bouwvlak de voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde overschreden. Op de waarneemhoogtes 7,5 en 13,5 m is er wel sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar niet van de maximale ontheffingswaarde. Alleen op het zuidoostelijke deel van het bouwvlak wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. In het middengebied is wel sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar niet van de maximale ontheffingswaarde. Onder voorwaarden is het vaststellen van hogere waarden mogelijk.

Middel Broekweg (N466): In het noordelijk deel van het plangebied ligt de geluidsbelasting als gevolg van de Middel Broekweg hoger dan 53 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt derhalve overschreden. Alleen op het zuidelijk deel van het bouwvlak wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. In het middengebied is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar niet van de maximale ontheffingswaarde. Onder voorwaarden is het vaststellen van hogere waarden mogelijk.

Veilingroute (N222): De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ter plaatse van het bouwvlak niet overschreden op de maatgevende waarneemhoogte van 22,5m. Op de andere waarneemhoogtes is ook geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Lange Broekweg: Binnen het bouwvlak is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Interne ontsluitingsweg: De voorkeursgrenswaarde wordt ten gevolge van deze weg overschreden. Op het zuidoostelijke deel van het bouwvlak ligt de 53-58 dB geluidscontour over het bouwvlak. De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden, met uitzondering van een heel beperkte strook in het zuidoostelijk deel van het plangebied.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

De geluidsbelasting op de gevel van de ontwikkeling kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid is het beperken van de verkeersomvang, de snelheid of wijziging van de samenstelling van het verkeer. Deze maatregelen zijn alleen mogelijk als de functie van de wegen wordt gewijzigd. Dit stuit op overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard. De omliggende wegen behoren tot de hoofdverkeerstructuur van het Westland. De functie als ontsluitingsweg dient ten behoeve van een goede bereikbaarheid te worden behouden.

Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding. Daarbij dient bedacht te worden dat de Burg. Elsenweg en de Veilingroute reeds zijn geasfalteerd met dunne deklagen A. Dit is een geluidsreducerende deklaag. Op de Middel Broekweg is geen geluidsreducerende deklaag gerealiseerd. Aangezien hier veel kruispunten aanwezig zijn, zou het asfalt onderhevig zijn aan grote slijtages in verband met wringend verkeer. Verdere geluidsreducerende maatregelen aan de bron zijn daarom niet mogelijk.

Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsafschermende voorzieningen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Vanuit het stedenbouwkundige principe dient de locatie goed zichtbaar te zijn vanaf de weg. Het realiseren van aanvullende geluidsschermen past niet in deze stedenbouwkundige structuur.

Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting op de gevel van het ontwikkeling ten gevolge van de omliggende wegen te reduceren. Daarnaast overschrijdt de geluidsbelasting de maximale ontheffingswaarde niet.

Conclusie

Uit de geluidscontouren blijkt dat ten gevolge van wegverkeer de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Burgemeester Elsenweg, de Middel Broekweg en de interne ontsluitingsweg in delen van het plangebied wordt overschreden. Een besluit hogere waarden is bij het realiseren van geluidsgevoelige functies in deze delen van het plangebied dan ook noodzakelijk. Tevens wordt ten gevolge van de Burgemeester Elsenweg en de Middel Broekweg deels de maximale ontheffingswaarde overschreden. Het bouwen binnen deze contouren is alleen mogelijk als maatregelen worden getroffen om de geluidsbelasting te reduceren tot de maximale ontheffingswaarde of bij het toepassen van dove gevels (gevels zonder te openen delen). In de praktijk zal de bebouwing zichzelf afschermen, waardoor ook geluidsluwe gevels zullen ontstaan, waar te openen delen wel mogelijk zijn. Een dergelijke fictieve praktijksituatie is ook in het onderzoek doorgerekend. Ten gevolge van verkeer op de overige wegen is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

In het kader van het bestemmingsplan dient een besluit hogere waarden te worden vastgesteld.

5.12 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit

m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk om na te gaan of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

Onderzoek en conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

Planvorm

Het bestemmingsplan is bedoeld om de Greenport Horti Campus Westland, voor zover gelegen op de gronden van FloraHolland, met alle bijbehorende voorzieningen (wegen, groen, parkeren, water) mogelijk te maken. Gekozen is voor een combinatie van een gedetailleerde bestemmingslegging waar nodig om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen dan wel te voldoen aan sectorale wet- en regelgeving (zoals de wateropgave). Voor het overige is gekozen voor veel flexibiliteit, zoals een groot bouwvlak, waarbinnen de verschillende functies met bouwplannen vormgegeven kunnen worden.

Planregels

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs- en slotregels.

6.2 Inleidende Regels

Begrippen (Artikel 1)

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

6.3 Bestemmingsregels

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan. Hieronder volgt per bestemming een korte toelichting.

Gemengd (Artikel 3)

De bestemming Gemengd is opgenomen voor het campusterrein. De functies zoals opgenomen in paragraaf 2.4.3 zijn hier binnen mogelijk. Voor 'blad 1' is een maximum brutovloeroppervlak opgenomen (aanduiding specifieke vorm van gemengd-1). Dit om te waarborgen dat een goede verkeersafwikkeling blijft gewaarborgd. Indien aangetoond kan worden dat een goede verkeersafwikkeling blijft gewaarborgd kan hier van afgeweken worden.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Middels een afwijkingsbevoegdheid zijn gebouwen ook buiten het bouwvlak toegestaan. Het Ontwikkelingskader GHC wordt betrokken bij de afweging of toepassing wordt gegeven aan de bevoegdheid. Het gaat hier onder andere om bebouwing in het hart van gebied, bijvoorbeeld ten behoeve van een parkeeroplossing en om gebouwen als accent ter plaatse van het eerste blad aan de zijde van de Middel Broekweg.

Ook de in het ruimtelijk concept opgenomen scheg tussen de bloembladen is opgenomen in het bouwvlak zodat er voldoende flexibiliteit is voor de uitwerking van de bouwplannen. Wel is middels de aanduiding specifieke bouwaanduiding-1 bepaald dat er een onbebouwde ruimte (de scheg) moet worden gerealiseerd conform de eisen uit het Ontwikkelingskader GHC. De relevante eisen zijn als bijlage bij de regels opgenomen. Het bebouwingspercentage van 50% per bouwperceel, voorkomt dat het gehele bouwvlak wordt volgebouwd en waarborgt dat er voldoende buitenruimte en ruimte voor parkeren overblijft. Het bebouwingspercentage is van toepassing op het gehele bouwperceel (voor het eerste bloemblad, is dat het gehele uit te geven perceel), feitelijk mag er uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Een hoger bebouwingspercentage dan 50 % is mogelijk indien de extra te bebouwen ruimte voor gebouwd parkeren wordt gebruikt. Op de verbeelding is tevens de maximale bouwhoogte opgenomen. Deze bedraagt 15 meter voor het gehele bouwvlak, behoudens voor een strook grenzend aan de woonpercelen aan de Lange Broekweg waar een maximale bouwhoogte van 6 m geldt. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om gebouwen tot een hoogte van 22,5 m toe te staan. Het Ontwikkelingskader GHC wordt betrokken bij de afweging of toepassing wordt gegeven aan de bevoegdheid.

In de specifieke gebruiksregels is voorts bepaald dat de gronden niet in gebruik mogen worden genomen indien de aarden wallen, die van groot belang zijn voor het ruimtelijk concept, niet zijn aangelegd. Een en ander zoals bedoeld in het Ontwikkelingskader GHC en uitgevoerd conform de bijlage bij de planregels .

Binnen de bestemming Gemengd dient ook het benodigde oppervlakte water gerealiseerd te worden. Hiertoe is een specifieke gebruiksregeling opgenomen, welke gebaseerd is op de conclusies uit de waterparagraaf (zie paragraaf 5.10).

Omdat er binnen het plangebied sprake is van geluidsgevoelige bestemmingen en de geluidsbelasting binnen het plangebied hoog is (zie hoofdstuk 5), is een specifieke gebruiksregel opgenomen die inhoudt dat voor wat betreft geluidsgevoelige objecten de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevel dient te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder dan wel dat voldaan dient te worden aan een Besluit hogere waarden van de gemeente Westland. In de praktijk zal dit betekenen dat enkele gevels voorzien zullen worden van dove gevels dan wel vliesgevels . Bij een dergelijke uitvoering is er geen sprake van een gevel in de zin van de Wet geluidhinder en kan voldaan worden aan de specifieke gebruiksregel ten aanzien van de geluidsbelasting. Ook voor wat betreft inrichtingslawaai vanuit de omgeving is een specifieke regeling opgenomen. Op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd-2' zijn geluidsgevoelige ruimten niet toegestaan tenzij er sprake is van dove gevels danwel vliesgevels.

Buiten het bouwvlak is ruimte voor ontsluitingswegen, groen, water en verblijfsruimten. Hier zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan indien het Ontwikkelingskader GHC deze uitsluit. Verwezen wordt hiervoor naar de bijlagen bij de regels.

Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bouwvlakgrens enkele meters richting de Middel Broekweg te verschuiven. Gelet op de uitgevoerde onderzoeken en de waarborgen in de regels, is de wijzigingsbevoegdheid uitvoerbaar.

Verkeer (Artikel 4)

Deze bestemming is uitsluitend opgenomen aan de zijde van de Middel Broekweg. De gronden zijn tevens bedoeld voor groenvoorzieningen en water. Op deze gronden met de bestemming verkeer zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bushokjes/abri's toegestaan.

Waarde-Archeologie (Artikel 5)

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor een zeer beperkte smalle strook (ca. 8 m breed) aan de westzijde van het plangebied. Omdat bekend is dat hier sprake is van een behoudenswaardige Romeinse vindplaats wordt deze zone beschermd middels strenge planologische eisen. Om de vindplaats te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor grondroerende activiteiten.

6.4 Algemene Regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk de antidubbeltelregel, algemene afwijkingsregels, gebruiksregels, wijzigingsregels en overige regels.

6.5 Overgangsrecht En Slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het plan voorgeschreven.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Ten behoeve van het gemeentelijk kostenverhaal wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en FloraHolland, waardoor afgezien wordt van het opstellen van een exploitatieplan.

FloraHolland heeft overeenstemming bereikt over de verkoop van de percelen die gezamenlijk het eerste Bloemblad van de GHC ontwikkeling vormen. Daarmee is een belangrijke stap naar realisatie gezet. Voor de ontwikkeling heeft FloraHolland de overtuiging dat met gezamenlijke inspanningen met de partijen van het eerste bloemblad ook partijen zullen volgen voor de benutting van het tweede Bloemblad mede ook volgens het principe van 'zwaan kleef aan'. FloraHolland is inmiddels gestart met de voorbereidingen, het voorbelasten van de ontsluitingsweg naar het eerste bloemblad. Hieruit blijkt dat FloraHolland ook wenst te investeren in de GHC ontwikkeling en deze ook ondersteunt ter versterking van de Greenport Westland waarvan de sierteelt een belangrijk onderdeel uitmaakt.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening, is een ieder in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen bij de gemeente.

7.3 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan in ieder geval toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  1. 1. Rijksdiensten;
  2. 2. provincie Zuid-Holland;
  3. 3. Hoogheemraadschap van Delfland;
  4. 4. Veiligheidsregio Haaglanden.

De overlegpartners genoemd onder 2 tot en met 4 hebben een reactie ingediend, welke hierna zijn samengevat en zijn voorzien van een reactie. Daar waar aangegeven zijn de resultaten in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

Provincie Zuid Holland

Samenvatting reactie

Mobiliteit

Over de ontsluiting van de Greenport Horti Campus is in het kader van het stedenbouwkundig ontwerp en de trajectstudie N466 gesproken tussen de gemeente Westland en provincie. Hierbij heeft de provincie aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met de wens voor een ontsluiting via de N466 voor het gemotoriseerde verkeer. Verder wordt door de Dienst Beheer Infrastructuur onderzocht of het bestaande twee-richtingen fietspad langs de N466 kan worden verbreed en verlegd om meer ruimte tussen hoofdrijbaan en fietspaden te creëren. Eén en ander vanuit verkeersveiligheid. Dit heeft mogelijk gevolgen voor het bestemmingsplan. De uitkomst van dit onderzoek zal aan uw gemeente bekend worden gemaakt zodat deze uitkomst in het bestemmingsplan kan worden verwerkt.

Kantoren

In de planregels behorend bij het bestemmingsplan wordt in artikel 3 'Gemengd', onder i, kantoren mogelijk gemaakt. Niet wordt aangegeven om welk type kantoren het hier gaat. Voor zover kantoren mogelijk worden gemaakt, die vallen onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 2.1.2, lid 2 van de verordening, kan daarmee worden ingestemd, mits voldaan wordt aan de voorwaarden bij dit artikel en de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1 van de verordening) wordt toegepast. Met name dient dan ingegaan te worden op de relatie tot het aanbod aan kantoren in de bestaande voorraad en de plancapaciteit van de aangrenzend aan de veiling liggende en aan de veiling gebonden kantoren aan de Middelbroekweg. Voor zover het zelfstandige kantoren betreft bestaat er strijd met artikel 2.1.2, lid 1, aangezien de betreffende locatie niet is aangewezen als een concentratielocatie voor kantoren en niet is opgenomen op kaart 1 "Kantoren" van de verordening.

Water

In de toelichting behorend bij het voorontwerpbestemmingsplan is onder 5.10 de paragraaf over water opgenomen. Wat hierin opvalt is dat de exacte wateropgave nog nader bepaald dient te worden en dat de opmerkingen van de waterbeheerder nog moeten worden verwerkt. Op dit moment is beoordeling van het plan ten aanzien van water nog niet mogelijk. Aangezien in de huidige situatie al sprake is van een fors bergingstekort, wordt verzocht het aangevulde ontwerp bestemmingsplan ter beoordeling voor te leggen.

Reactie gemeente Westland

Mobiliteit

Het bestemmingsplan is aangepast. De eerder voorziene afslag vanaf de Middel Broekweg naar het Campusterrein wordt niet langer voorzien. De toelichting van het bestemmingsplan is zodanig aangepast dat de afslag niet langer wordt genoemd. Binnen de verkeersbestemming is in beginsel ruimte voor het verleggen en verbreden van het fietspad.

Kantoren

Het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de reactie. In de planregels worden uitsluitend greenportgerelateerde kantoren toegestaan. Voorts is het aantal vestigingen beperkt tot 3 en is de maximalle brutovloeroppervlakte gemaximeerd op 800 m² per vestiging waardoor voldaan wordt aan de uitzonderingsbepalingen van artikel 2.1.2, lid 2 van de verordening. De onderbouwing in de toelichting is hierop eveneens aangepast.

Water

Inmiddels is er onderzoek uitgevoerd naar de wateropgave en is de waterparagraaf opgesteld welke reeds is teruggekoppeld en geaccordeerd door de waterbeheerder. De toelichting van het bestemmingsplan is hierop aangepast. Tevens zijn de planregels (bestemming Gemengd) aangevuld met de exacte wateropgave.

Conclusie

Het voorontwerp bestemmingsplan is conform de reactie en afstemming met de provincie Zuid Holland aangepast.

Hoogheemraadschap Delfland

Samenvatting reactie

Advies over de onderdelen "beleid" en "toekomstige situatie" in de toelichting van het bestemmingsplan. Gevraagd wordt de volgende stukken toe te voegen:

  1. a. Waterplan Westland;
  2. b. de Waterverordening Zuid-Holland 2009 met daarbij een korte toelichting. In deze verordening zijn de normen voor waterkwantiteit opgenomen. Voor dit plan betekent dat, dat de norm voor overstromingskans van glastuinbouw 1/50 jaar verandert naar de norm 1/100 jaar voor bebouwing.
  3. c. in de alinea "toekomstige situatie" de waterkwantiteit te beschrijven, zoals deze is opgenomen in de waterparagraaf Greenport Horti Campus Westland. Op de waterparagraaf heeft Delfland een reactie kenbaar gemaakt richting FloraHolland van 1 juli 2015.

Reactie gemeente Westland

De waterparagraaf Greenport Horti Campus waarin de opmerkingen van het Hoogheemraadschap zijn verwerkt, is opgenomen in het bestemmingsplan, daarmee is de reactie verwerkt.

Conclusie

Het voorontwerp bestemmingsplan wordt aangepast aan de hand van de naar voren gebrachte opmerkingen.

Veiligheidsregio Haaglanden

Samenvatting

Er zijn risicobronnen, er worden diverse aanbevelingen gedaan om de risico's te beheersen.

Reactie gemeente Westland

Alle adviezen worden overgenomen.

Conclusie

Het voorontwerpbestemmingsplan is aangepast aan de hand van de naar voren gebrachte opmerkingen.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Scheg

Bijlage 2 Scheg

Bijlage 3 Hart

Bijlage 3 Hart

Bijlage 4 Wallen

Bijlage 4 Wallen

Bijlage 1 Verkeersonderzoek

Bijlage 1 Verkeersonderzoek

Bijlage 2 Quick Scan Ecologie

Bijlage 2 Quick scan ecologie

Bijlage 3 Veldonderzoek Flora En Fauna

Bijlage 3 Veldonderzoek flora en fauna

Bijlage 4 Qra Flora Holland

Bijlage 4 QRA Flora Holland

Bijlage 5 Qra N213 En N466

Bijlage 5 QRA N213 en N466

Bijlage 6 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 6 Verantwoording groepsrisico

Bijlage 7 Waterparagraaf

Bijlage 7 Waterparagraaf

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 9 Akoestisch onderzoek industrielawaai