KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
2 Planvisie
2.1 Beleidskader
2.2 Gebiedsvisie
3 Onderzoek
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
3.2 Geluid
3.3 Luchtkwaliteit
3.4 Externe Veiligheid
3.5 Water
3.6 Bodem
3.7 Ecologie
3.8 Cultuurhistorische Aspecten
4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Planvorm
4.3 Verbeelding (Plankaart)
4.4 Bestemmingsregeling
5 Handhaving
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
1 Milieuparagraaf
2 Geluidsonderzoek
3 Masterplan Water
4 Bodemonderzoek
5 Ecologie Paragraaf
6 Archeologie
7 Verkeersgegevens
8 Concept Stedenbouwkundig Plan Honderdland Fase 2 6 Maart 2014
9 Nota Van Beantwoording Vooroverleg
10 Nota Beantwoording Zienswijzen

Honderdland nabij 5

Bestemmingsplan - Gemeente Westland

Vastgesteld op 18-11-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Honderdland nabij 5 te Maasdijk' van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.OBTHLANDf2HLnb5pbp met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.6 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.7 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.

1.11 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.12 bedrijventerrein

een cluster aaneengesloten percelen bestemd voor bedrijven, dienstverlening en de daarbij behorende voorzieningen.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.

1.19 bouwperceel

een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 boveninsteek

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.

1.24 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk

1.25 bijgebouw

een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.

1.26 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes,makelaarskantoren en bankfilialen.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geluidshinderlijke inrichting

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.31 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.

1.32 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.33 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.35 onzelfstandig kantoor

een kantoor welke ter plaatse rechtstreeks verbonden is aan en ten dienste staat van een bedrijf.

1.36 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de
aarde is verbonden.

1.37 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste
één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.38 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die
direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.39 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

1.40 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.41 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 staat van bedrijfsactiviteiten

de staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.43 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri’s, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.44 voorgevel

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.45 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.46 zelfstandig kantoor

een kantoor welke ter plaatse niet rechtstreeks verbonden is aan en/of ten dienste staat van een bedrijf.

1.47 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de situering van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
  1. de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 meter moet bedragen;
  2. daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad;
  3. daardoor geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak zoals aangegeven in de regels of op de planverbeelding.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die voor het gebruik van de groenvoorzieningen nodig zijn,
  3. zoals bruggen, dammen, duikers en straatmeubilair;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die voor het gebruik van de fietspaden en voetpaden nodig
  5. zijn, zoals verkeersborden en straatverlichting;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die voor de geleiding van het aangrenzend wegverkeer nodig
  7. zijn, zoals verkeersborden en straatverlichting;
  8. waterlopen en waterplassen;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - in- en uitritten' (sg-iu): tevens voor ten
    hoogste 1 in/uitrit per perceel ten behoeve van de ontsluiting van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein', met dien verstande dat:
    1. de breedte van nieuwe in/uitritten ten hoogste 10 m bedraagt.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

4.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeesters en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 lid j voor het aanleggen van een in- of uitrit van breder dan 10 meter of het aanleggen van een extra in- of uitrit.

3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Percentages op de planverbeelding

6.2 Hoogteaanduidingen op de planverbeelding

6.3 Overschrijdingen van hoogteaanduidingen op de planverbeelding

6.4 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
  • erfafscheidingen tussen voorgevelrooilijn en openbare weg 1 m;
  • erfafscheidingen elders 2 m;
  • overkappingen 3 m;
  • straatmeubilair 3 m;
  • lichtmasten 20 m;
  • antennes ten behoeve van telecommunicatie , niet zijnde schotelantennes 5 m;
  • overige bouwwerken 2 m;
  • vlaggenmasten 6 m

6.5 Overschrijding bouwgrenzen

De op de plankaart aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  2. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  4. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt;
  5. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

6.6 Ondergronds bouwen

  1. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
  2. In aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zoverl deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

6.7 Parkeren

Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit het Westlands Verkeer- en Vervoersplan (WVVP) toegepast. Het parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden.

6.8 Bestaande bouwwerken

Een bestaand bouwwerk dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden teruggebouwd.

6.9 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
  1. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. brandweeringang;
  3. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wro in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. het gebruik van bouwwerken of de bouwwerken te laten gebruiken als seksinrichting.

7.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
  1. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.
  2. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend – ontheffing van de regels in het plan te verlenen voor:
  1. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%; het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waar tegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  2. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
  4. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  5. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  6. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
  7. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclame-borden.
  8. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP).

8.2 Omgevingsvergunning niet verlenen

Omgevingsvergunning wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige Regels

Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van dit lid onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a. met maximaal 10%.
  3. dit lid onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels bij het bestemmingsplan Honderdland nabij 5 te Maasdijk'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Honderdland Ontwikkelings Combinatie Beheer B.V. heeft een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het perceel Honderdland nabij 5 voor het wijzigen van de bestemming van twee kavels, gelegen op het bedrijventerrein Honderdland fase 2 te Maasdijk. De aanvraag betreft de bestemmingswijziging van de kavels 38 en 40. Het doel van dit bestemmingsplan is om het wijzigen van de bestemming van de genoemde kavels mogelijk te maken.

1.2 Ligging Plangebied

De twee kavels Honderdland nabij 5 (kavels 38 en 40) te Maasdijk maken onderdeel uit van het toekomstige bedrijventerrein Honderdland fase 2 te Maasdijk. De kavels hebben een oppervlakte van circa 17.000 m² kavel 38 en kavel 40 heeft een oppervlakte van ca. 27.800 m², kadastraal bekend onder sectie F nummers 3854, 1180 (gedeeltelijk), 5061, 4201, 4820, 5422, 5302, 3155 en 5303.
afbeelding
Figuur 1 ligging plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De genoemde percelen waarop de bestemmingswijziging van toepassing is zijn gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Naaldwijk’. Tevens is het bestemmingsplan ‘Parapluherziening bestemmingsplannen buitengebied Westland’ van toepassing. De gronden hebben de bestemming ‘Agrarische doeleinden, glastuinbouw’.
De activiteit voldoet niet aan de bestemmingsplanregels in artikel 2 lid 1, omdat het wijzigen van de bestemming ten behoeve van het vestiging van bedrijven op gronden die bestemd zijn voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf niet is toegestaan.

2 Planvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2020, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatieplanologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
afbeelding
Visie Greenport Westland 2020 (2005)
Door de gemeente Westland is de Greenportvisie ontwikkeld. De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten in woord en beeld.

In de Visie Greenport Westland zijn de gronden voor Honderdland fase 2 opgenomen als uitbreiding bedrijventerrein.
Evaluatie Visie Greenport Westland 2020 (2010)
Deze evaluatie van de Greenportvisie verwoordt het standpunt van de raad over de (tussen)resultaten van de Greenportvisie over met name de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met besluiten per onderdeel over hoe nu verder. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie.
Westlands Verkeers- en Vervoersplan
In de ontwikkelingsvisie Greenport Westland zijn de beleidslijnen voor de lange termijn aangegeven voor de gehele gemeente. Met de relevante onderdelen van deze visie is het vervoersplan als sectorale nota vastgesteld. Met dit beleidsdeel, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006, wordt aangegeven welke richtingen de gemeente Westland de komende jaren opgaat en wordt het beleid van de ‘oude’ gemeenten geharmoniseerd. Het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) dient meerdere doelen, het uitwerken van de in de Greenport gestelde kaders en het schetsen van kaders voor de toekomst op het gebied van verkeer en vervoer.
In het WVVP is een parkeernormering opgenomen voor werkgelegenheid. De normering voor de niet-woonfuncties zijn gebaseerd op waargenomen autogebruik in een bepaalde situatie. De situatie wordt bepaald door de relevante functies (kantoren, bedrijven, winkels en dergelijke), de stedelijkingsgraad inclusief bereikbaarheid per alternatieve vervoerwijzen, de mogelijkheid tot parkeren, de ligging van het gebied en dergelijke.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006)
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

2.1.2 Regionaal beleid

Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020
Op 16 april 2008 is door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor de regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen etc. In het structuurplan is het betrokken gebiedsdeel aangewezen voor “Ontwikkellocatie (hoogwaardig) bedrijventerrein tot 2020" (kaart 23 Ontwikkellocaties bedrijventerreinen en kantoren 2020-2030).
afbeelding

2.1.3 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. In de Visie op Zuid Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie.
In ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
  • stad en land verbonden.
Ook de instrumenten van de provincie komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma’s en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Op de functiekaart behorende bij de Provinciale Structuurvisie zijn de gronden bestemd als bedrijventerrein.
afbeelding

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
afbeelding
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.5 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan past in het overheidsbeleid.

2.2 Gebiedsvisie

2.2.1 Ruimtelijke afweging

Beide kavels grenzen aan het kavel waarop onlangs de nieuwbouw van Nature's Pride is gerealiseerd. De kavels zelf liggen inmiddels volledig braak en alle voormalige agrarische opstallen zijn inmiddels gesloopt. Dit zelfde geldt voor het aan kavel 38 en 40 grenzende kavel met de kadastrale percelen F1179 en F1180. Op de aan kavel 40 grenzende gronden zijn echter ten noord westen nog (actieve) agrarische opstallen en een woning gesitueerd (Oudedijk 24a). Kavel 38 ligt daarentegen op de grens met fase 1 en direct aan de A20.
Voor het plangebied Honderdland fase 2 te Maasdijk, waar de beoogde kavels 38 en 40 onderdeel vanuit maken, worden voorbereidingen getroffen voor de realisatie van bedrijventerrein Honderdland fase 2. De gemeente Westland werkt samen met Honderdland Ontwikkelingsmaatschappij (HOC) aan een integrale ontwikkeling van Honderdland fase 2 te Maasdijk. Vooruitlopend op de ontwikkeling van Honderdland fase 2 wil HOC de bestemming van deze twee kavels wijzigen naar een bedrijfsbestemming ten behoeve van de verkoop van deze kavels.
Gelet op bovenstaande en het feit dat de gronden waarop de twee kavels zijn gesitueerd binnen het gemeentelijke, regionale en provinciale beleid passen, zijn wij van mening dat het plan gerealiseerd dient te worden.

2.2.2 Stedenbouwkundige kaders

De aanvraag heeft betrekking op het wijzigen van de bestemming en omvat nog geen concreet bouwplan. Een toekomstig bouwplan dient te voldoen aan het bestemmingsplan en het daarbij behorende concept stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan van 6 maart 2014.

2.2.3 Verkeer

Uitgangspunten
Als onderlegger voor de 3 nota’s van de Grontmij zijn het verkeersmodel van de Gemeente Westland, het verkeersonderzoek Honderdland d.d. 26 april 2011 van Goudappel Coffeng en resultaten kruispuntberekeningen Honderdland d.d. 23 mei 2013 van Goudappel Coffeng.
De 3 nota’s die de Grontmij heeft opgesteld zijn (zie bijlage 7);
  1. Capaciteit rotonde Maasdijk-Honderdland d.d. 29 juli 2013;
  2. Aanvullende nota “Verkeersafwikkeling rotonde Honderdland-Maasdijk d.d. november 2013;
  3. Verkeersstudie toepassen RDI op rotonde Honderdland-Maasdijk te Maasdijk d.d. 28 november 2013.
Berekening
Meegenomen in berekeningen:
  • 3-1 project gereed eind 2014
  • Verbinding Maasdijk-Maasdijkplein gereed 2017
  • Kavel 39, Nature Pride gereed
Niet meegenomen in berekeningen:
  • Verbindingsweg vanuit Honderdland richting Maasdijkplein gereed ca. 2022
Uit berekeningen met omni-X (rekenprogramma om de I/C verhoudingen van kruisingen te bepalen) blijkt:
  • Zou je doorkijken naar het jaar 2020 en de kavels 38, 39 en 40 niet toevoegen dan zou de enkelstrooksrotonde Honderdland-Maasdijk de verkeersintensiteiten kunnen verwerken, in zowel de ochtend-, en avondspits;
  • Zou je doorkijken naar het jaar 2020 en kavel 39 toevoegen dan zou de enkelstrooksrotonde Honderdland-Maasdijk de verkeersintensiteiten niet kunnen verwerken, in de avondspits. Er ontstaat in de avondspits een gemiddelde wachttijd op toerit Honderdland van 164 seconde, daar waar bij >60 seconde een overbelasting plaats vindt.
  • Zou je doorkijken naar het jaar 2020 en de kavels 38, (39) en 40 toevoegen dan zou de enkelstrooksrotonde Honderdland-Maasdijk de verkeersintensiteiten niet kunnen verwerken, in zowel de ochtend- en avondspits. Er ontstaat in de avondspits een gemiddelde wachttijd op toerit honderdland van 576 seconde, daar waar bij >60 seconde een overbelasting plaats vindt. Er ontstaat in de ochtendspits een gemiddelde wachttijd op toerit Maasdijk(Zuid) van 154 seconde, daar waar bij >60 seconde een overbelasting plaats vindt.
Oplossingsrichtingen
De Grontmij heeft een aantal maatregelen onderzocht hoe de doorstroming in de spitsperiodes op de rotonde verbeterd zou kunnen worden. Deze zijn:
  • Capaciteit verruimende maatregelen op de enkelstrooksrotonde Honderdland-Maasdijk. Door de enkelstrooksrotonde te voor zien van een bypass of de door de rotonde om te bouwen naar een knierotonde (een variant van een dubbelstrooksrotonde) zouden de intensiteiten op de rotonde goed worden verwerkt. Een groot nadeel is dat het vergroten van de rotonde hoge kosten met zich mee brengt;
  • De Verbindingsweg vanuit Honderdland (2e fase) richting Maasdijkplein die nu gepland staat voor het jaar 2022 komt naar voren te halen en aan te leggen als de kavels 38 en 40 gereed zijn. Als deze weg is aangelegd kan weer volstaan worden met een enkelstrooksrotonde Honderdland-Maasdijk;
  • Het aanbrengen van een RDI (rotondedoseerinstallatie) op de rotonde Honderdland-Maasdijk. Een RDI is een doseerinstallatie die de hoofdstroom naar een rotonde clustert, zodat het autoverkeer vanaf de zijstroom (vanuit Honderdland) makkelijker de rotonde op kan rijden. De Grontmij heeft een microsimulatie uitgevoerd in het zwaarste belaste moment. Uit de simulatie komt na voren dat een ingreep van 30 seconde (dat betekend 30 seconde groen Honderdland en 30 seconde rood Maasdijk) pas enig positief effect heeft voor de verkeersafwikkeling van Honderdland. Een groot nadeel wat ontstaat is nog langere wachttijden op de Maasdijk, zeker op de tak Maasdijk Zuid (die wordt nog langer dan die al was) is dit niet wenselijk. Dit is geen acceptabele oplossing.
Conclusie
Er zijn twee scenario’s te weten:
  • Kavel 38 en 40 niet ontwikkelen zodat het verkeer goed kan door stromen.
  • Kavel 38 en 40 wel ontwikkelen maar dat moeten er maatregelen worden getroffen. De aanbeveling is om de hoofdontsluitingsweg vanuit Honderdland door te trekken en aan te sluiten op het Maasdijkplein. Dit is de beste oplossing waarbij de kapitaalvernietiging het laagst is.
In de raadscommissie EFO/Ruimte van 2 september 2014 is de commissie akkoord gegaan met tervisielegging van het bestemmingsplan ‘Honderdland nabij 5’, mits het onderzoek naar een betere ontsluiting ten tijde van de vaststelling afgerond zou zijn, zodat het resultaat hiervan bij het nemen van het besluit tot vaststelling meegewogen kan worden.
In opdracht van HOC heeft de Grontmij de rapportage “Verbetering verkeersontsluiting Hon-derdland Fase 2A’ d.d. 26 november 2014 opgesteld (bijlage 7). Daarin wordt ingegaan op een aantal denkbare maatregelen, met inbegrip van effectiviteit en kosten. Bij alle maatregelen is uitgegaan van het areaal van het ontwerp bestemmingsplan ‘Honderdland nabij 5’ plus de overige grond in fase 2A. De volgende maatregelen zijn onderzocht:
  1. Aanleg bypass op de rotonde Maasdijk-Honderdland ten behoeve van het rechts afslaand verkeer richting Honderdland.
  2. Aanleg knierotonde en bypass op de huidige locatie van de enkelstrooksrotonde Maasdijk-Honderdland.
  3. Vervangen bestaande rotonde Maasdijk-Honderdland door kruispunt met verkeerslichten.
  4. Aanleg wegverbinding inclusief brug voor het autoverkeer, gedeelte wegvak Honderdland, Nolweg/Aartsdijkweg.
  5. Verbinding Honderdland fase 2A rechtstreeks naar het Maasdijkplein in varianten. Deze maatregelen zijn verder niet geanalyseerd. Variant 1 rechtstreeks via de centrale as. variant 2 parallel aan de A20 en gedeeltelijk via centrale as.
Bij brief van 4 december 2014 heeft HOC het volgende verklaard: “Om de capaciteitsproblemen van de rotonde Honderdland fase 1 in 2018 te voorkomen, zal HOC de verbinding tussen fase 1 en 2 realiseren, zodat Honderdland tevens via het Maasdijkplein ontsloten is.”

3 Onderzoek

3.1 Bedrijven En Milieuzonering

3.1.1 Wettelijk kader

Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Met het oog hierop is in de ruimtelijke onderbouwing gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met behulp van een milieuzonering wordt in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

3.1.2 Onderzoek

Bij de milieuzonering dient rekening te worden gehouden met de woningen in de omgeving van het bedrijventerrein. Door de ligging van de woningen in de directe omgeving van bedrijvigheid, kassen, de provinciale weg N220 en de rijksweg A20 kan niet gesproken worden van een rustige woonwijk. Door het aanwezige verhoogde achtergrondgeluid is sprake van een gemengd gebied. Voor de milieuzonering kan hierdoor met 1 afstandsstap van de richtafstanden uit de standaard SVB worden afgeweken. Dit houdt in dat direct naast deze woningen bedrijven uit maximaal categorie 2 van de Standaard SvB zijn toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.1 zijn op een afstand van 30 m toegestaan, bedrijven uit categorie 3.2 op een afstand van 50 m en bedrijven uit categorie 4.1 op een afstand van 100 m.
Op grond van dit uitgangspunt is de milieuzonering voor het plangebied uitgewerkt. Afhankelijk van de locatie op het bedrijventerrein zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 tot en met 4.2 algemeen toelaatbaar. Het bedrijventerrein Honderdland is een bedrijventerrein gericht op agrologistieke bedrijvigheid. Naar verwachting zal ter plaatse van het projectgebied ook een agrologistiek bedrijf worden gevestigd. Bedrijven die zich bezighouden met het importeren, exporteren, ompakken, verpakken en rijpen van groente en fruit en hierbij gebruik maken van vrachtwagens met koelmotoren vallen in de milieucategorie 3.2 (SBI-code 2008: 5221.2). Op het grootste deel van het bedrijventerrein is bedrijvigheid uit categorie 3.2 algemeen toelaatbaar. Door de aanwezigheid van de woning aan de Oudedijk is alleen op het meest westelijke stuk van het terrein bedrijvigheid uit maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Hier wordt bij de inrichting van het terrein rekening mee gehouden.
afbeelding

3.1.3 Conclusie

Door de uitgewerkte milieuzonering wordt rekening gehouden met de omliggende woningen en wordt ter plaatse zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat. Met de daadwerkelijke vestiging van een bedrijf wordt rekening gehouden met deze zonering.

3.2 Geluid

3.2.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen –vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd– worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

3.2.2 Onderzoek

Het plangebied en naastgelegen bedrijventerreinen zijn geen gezoneerde industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen. In de huidige situatie zijn dergelijke inrichtingen hier ook niet aanwezig. Het bedrijf dat in het plangebied wordt gevestigd valt ook niet onder de grote lawaaimakers. Wel behoort het bedrijf tot de type b inrichting volgens het Activiteitenbesluit. Het bedrijf moet voldoen aan de normen voor geluid die zijn gesteld in het Activiteitenbesluit.

3.2.3 Conclusie

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte. Aangezien het plan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, vormt deze zone geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3 Luchtkwaliteit

3.3.1 Wettelijk kader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof
Toetsing van
Grenswaarde
Geldig
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
60 μg/m³
2010 t/m 2014
jaargemiddelde concentratie 40 μg/m³
vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 48 μg/m³
jaargemiddelde concentratie 40 μg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 75 μg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 μg/m³ vanaf 11 juni 2011
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.3.2 Onderzoek

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://viewer2010.nsl-monitoring.nl/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 (als maatgevende jaar) de jaargemiddelde concentraties fijn stof direct langs de A20 en N220 (Maasdijk) (als maatgevende doorgaande wegen in de omgeving van het projectgebied) onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen, maximaal 37,6 µg/m³ stikstofdioxide en 21,1 µg/m³ fijnstof. In 2015 (als maatgevende jaar) zijn de concentraties stikstofdioxide langs de maatgevende wegen eveneens onder de grenswaarden gelegen: maximaal 29,5 µg/m³ stikstofdioxide en 23,2 µg/m³ fijnstof. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 1.800 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 60%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 11,5 µg/m³ en van fijn stof van 1,9 µg/m³. De toename van zowel stikstof als fijn stof is groter dan 1,2 µg/m³. Het project draagt dus mogelijk in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Aangezien de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse van het projectgebied in de huidige situatie maximaal respectievelijk 37,6 en 21,1 µg/m³ is, en in 2015 maximaal respectievelijk 29,5 en 23,2 µg/m³ zal de totale concentratie stikstofdioxide en fijn stof door deze ontwikkeling aan de grenswaarden van 60 µg/m³ in 2012, en 40 µg/m³ in 2015 voldoen.

3.3.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

3.4 Externe Veiligheid

3.4.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien de persoon zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrand-aandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

3.4.2 Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het projectgebied risicovolle activiteiten aanwezig zijn.
afbeelding
Figuur 1: Risicovolle activiteiten in de omgeving van het projectgebied (blauw omkaderd)
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen
Ten oosten van het projectgebied, op circa 30 m afstand, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijksweg A20 (wegvak Z122, afrit N223 Maasdijk – afrit 6 Maasdijk). Uit de provinciale risicokaart blijkt dat de PR 10-6 risicocontour van de weg niet buiten de weg gelegen is en daardoor geen belemmering vormt voor de realisatie van de bedrijven ter plaatse.
Het invloedsgebied van de weg is 880 m door het vervoer van giftige vloeistoffen. Het plangebied is geheel binnen het invloedsgebied gelegen. Uit het Basisnet Weg blijkt dat het groepsrisico van de A20 in de huidige situatie minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico mogelijk in enige mate toenemen. Deze toename van het groepsrisico is aan het eind van de paragraaf verantwoord.
Ten westen van het plangebied vindt tevens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de provinciale weg N220. Het vervoer van de stof GF3 is het meest van invloed op de aanwezigheid van de PR 10-6 risicocontour en de hoogte van het groepsrisico. Uit tellingen blijkt dat over de weg geen GF3 transporten plaatsvinden. Pas bij 500 GF3 transporten of meer is sprake van een PR 10-6 risicocontour (Handleiding Risicoanalyse Transport, Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011). Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. Tevens is er geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Door de relatief grote afstand van het projectgebied tot de weg (circa 140 m) en het beperkte vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zal de realisatie van de bedrijven niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. De aanwezigheid van de provinciale weg vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Evenwijdig aan de A20 is een buisleiding gelegen. Door deze buisleiding vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat hierbij om de aardgascondensaatleiding (411041) van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Deze buisleiding heeft een uitwendige diameter van 168 mm en een maximale werkdruk van 93,8 bar. De PR 10-6 risicocontour ligt op 11 m afstand van de leiding en het invloedsgebied van de leiding is 24 m. Het plangebied ligt op circa 15 m vanaf de leiding, dus buiten de PR 10-6 risicocontour, maar binnen het invloedsgebied. De hoogte van het groepsrisico is in de huidige situatie kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Bij dergelijke K1-leidingen is er geen sprake van een groepsrisico als er minder dan 255 mensen per hectare aanwezig zijn. Bij het nieuw te realiseren bedrijf zal het aantal personen van 255 per hectare niet gehaald worden. Voor deze leiding is in de huidige en toekomstige situatie het groepsrisico dus verwaarloosbaar. De buisleiding staat de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Binnen afzienbare tijd zal daarnaast begonnen worden met de realisatie van een nieuwe hoge druk aardgastransportleiding (natgastransportleiding) van de NAM. De leiding wordt aangelegd tussen de gaswinningslocatie in De Lier en de gaswinnings- en behandelingslocatie Gaag. De uitwendige diameter van de leiding is 168 mm en de maximale werkdruk is 100 bar. De PR 10-6 risicocontour is niet buiten de leiding gelegen en het invloedsgebied is circa 120 m. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van deze leiding. De hoogte van het groepsrisico is in de huidige situatie kleiner dan 0,01 maal de oriënterende waarde. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico mogelijk in enige mate toenemen. Deze toename van het groepsrisico is aan het eind van de paragraaf verantwoord.
Overige risicobronnen
Binnen de gemeente Westland zijn risicogebieden voor onontplofte explosieven geïnventariseerd. Dit is vastgelegd in de kaart “Conventionele explosieven, gemeente Westland, d.d. 20 november 2006”. Binnen het projectgebied zijn geen risicogebieden voor explosieven aangewezen.
In de omgeving van het projectgebied zijn ook geen risicovolle inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op de risicosituatie in het projectgebied. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over spoor of water.
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van zowel de Rijksweg A20 als de beide buisleiding. Omdat de beoogde ontwikkeling een toename van de personendichtheid tot gevolg heeft, is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Aangezien er voor geen van de risicobronnen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden.
Scenario’s
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A20 geldt als meest waarschijnlijk scenario een lekkage van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er, buiten irritatie aan luchtwegen en/of ogen en stankoverlast, weinig problemen zijn.
Het ergst denkbare scenario is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankwagen met brandbare gas door een impact (zoals een aanrijding). Hierbij zal de gehele inhoud van de tankwagen ineens explosief vrijkomen. Als gevolg van de explosie is er een drukgolf, waarbij veel hitte vrijkomt door de ontstane vuurwolk. De kans hierop is afhankelijk van verschillende omstandigheden, maar in de meeste gevallen erg klein. Tot 325 m van het incident kunnen nog slachtoffers vallen en tot op 400 m kunnen mensen eerstegraads brandwonden oplopen.
Voor de natgastransportleiding zullen de risico’s voornamelijk worden veroorzaakt door graafwerkzaamheden. Het meest waarschijnlijke en meest voorkomende ongeval is beschadiging van de buisleiding door grondwerkzaamheden. Hierbij kan aardgas uitstromen, maar aangenomen wordt dat door snel en accuraat optreden de ontstane gaswolk niet tot ontbranding zal komen.
Het ergst denkbare scenario is een grote breuk in de aardgastransportleiding die explosief tot ontbranding komt waardoor een fakkelbrand ontstaat. Bij dit scenario is tot in de wijde omgeving de explosie merkbaar en kunnen er tot 120 m personen overlijden. De kans op dit scenario is erg klein.
Maatregelen
Door de aanwezigheid van de risicobronnen kunnen binnen (delen) van het plangebied hitte-, druk en/of giftige effecten voorkomen. Door de uitvoer van het plan zullen de risico’s op het gebied van externe veiligheid toenamen als gevolg van een toename van het aantal personen. Het beoogde bedrijf wordt gekwalificeerd als een beperkt kwetsbaar object. Door de realisatie van het bedrijf zullen tijdens delen van de dag meer personen in het gebied aanwezig zijn dan in de huidige situatie. Het gaat hierbij echter om personen die goed zelfredzaam zijn, ter plaatse van het bedrijf zijn geen verminderd zelfredzame personen aanwezig. Tevens zullen de meeste personen die in dit bedrijf werkzaam zijn zich binnen in het pand bevinden. Het pand zorgt voor bescherming tegen hitte bij een incident.
Door middel van verschillende maatregelen kunnen de risico’s ter plaatse van het plangebied worden verminderd. Deze maatregelen hebben een positief effect op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en beheersbaarheid. Het gaat om de volgende maatregelen:
  • Geadviseerd wordt om in alle nieuw te bouwen objecten, bestemd voor het verblijf van personen, een voorziening te plaatsen zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld; door afschakelbare ventilatie kunnen de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen worden beperkt.
  • Bij de realisatie van het bedrijventerrein wordt een vluchtweg vanuit de objecten geadviseerd via de gevels aan de afgekeerde zijden van de rijksweg A20 en de leidingen; door middel van deze maatregel kan de zelfredzaamheid worden vergroot.
  • Geadviseerd wordt dat het aanwezige personeel van de bedrijven voorbereid is op calamiteiten. Het is van belang het personeel te informeren over de risico’s en gevaren van de verschillende risicobronnen, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens een incident (risicocommunicatie). Ook dit vergroot de zelfredzaamheid.
  • Geadviseerd wordt bij de indeling van het gebied en de inrichting van de infrastructuur rekening te houden met de bereikbaarheid voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen; hiermee wordt de bestrijdbaarheid vergroot.
Omdat voor de aanwezige risicobronnen geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde, er uitsluitend zelfredzame personen binnen het plangebied aanwezig zullen zijn en er meerdere maatregelen mogelijk zijn om de risico’s te verkleinen, wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.

3.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het groepsrisico wordt daarnaast aanvaardbaar geacht. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.5 Water

3.5.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
  • Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.
Provinciaal:
  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
  • beleidskader omtrent water;
  • waterkeringen;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • afvalwater en riolering;
  • waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Nationaal Waterplan (NW);

3.5.2 Onderzoek

Voor het plangebied Honderdland fase 2 is op 31 oktober 2013 een 'Masterplan Water Honderdland fase 2' opgesteld door Grontmij. In dit plan is aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de opzet van het watersysteem in Honderdland fase 2.

3.5.3 Conclusie

In de brief van het Hoogheemraadschap van Delfland van 11 november 2013 hebben ze aangegeven in te kunnen stemmen met het 'Masterplan Water' van 31 oktober 2013. Aan de in de brief genoemde uitgangspunten is invulling gegeven. Voor realisatie van het plan dient een watervergunning te worden aangevraagd. De brief van Delfland en het Masterplan zijn als bijlage 3 toegevoegd aan de ruimtelijke onderbouwing.

3.6 Bodem

3.6.1 Wettelijk kader

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

3.6.2 Onderzoek

De aangeleverde bodemonderzoeken zijn uitgevoerd conform de NEN 5740. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van het perceel Kleine Hei 11. Het geval van ernstige bodemverontreiniging wordt aangeduid als vlek C en betreft een verontreiniging met asbest in de bodemlaag van maaiveld tot 0,3 m-mv over een oppervlakte van circa 48 m2 (volume van 14 m3). Ter plaatse is tevens een sterke verontreiniging met DDD/DDE/DDT aanwezig in de grond (circa 24 m3) en het grondwater (circa 72 m3). Deze verontreiniging betreft echter geen geval van ernstige bodemverontreiniging.
Op de overige terrein is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarop artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van toepassing is. Opgemerkt dient te worden dat in de grond de achtergrondwaarde (AW2000) wordt overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik van deze grond.

3.6.3 Conclusie

De Omgevingsdienst Haaglanden heeft op 10 oktober 2014
aangegeven dat ter plaatse van het bouwplan mogelijk sprake is van verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 2.4.1 van de Bouwverordening.
Conform artikel 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning opgeschort tot het moment waarop door de Omgevingsdienst Haaglanden een beschikking is afgegeven op een saneringsplan, een goedkeuring BUS-melding is gedaan of een beschikking is afgegeven waarin is vastgesteld dat het geen verontreiniging betreft waarvoor een spoedige sanering noodzakelijk is.
Op 3 oktober 2013 is een BUS melding ingediend voor de asbestsanering. De sanering van asbest en DDT-DDD-DDE verontreiniging is eind 2013 uitgevoerd. Aangezien de DDT-DDD-DDE ook in het grondwater zit, moet aangetoond worden dat de situatie met betrekking tot het grondwater stabiel schoon is. De uitslag van de eerste grondwaterbemonstering laat zien dat het grondwater schoon is. Vrijdag 24 januari 2014 wordt een tweede controle uitgevoerd en daarvan zullen de resultaten eind januari 2014 beschikbaar zijn. Vervolgens kan de BUS evaluatie opgesteld worden, deze wordt dan naar verwachting begin week 6 ingediend bij de ODH. Vooruitlopend daarop kan worden aangeven dat de grond wat betreft asbest en DDT/DDD/DDE voldoende gesaneerd is, het grondwater is dan ook in orde. De melding is als bijlage 4 toegevoegd.

3.7 Ecologie

3.7.1 Wettelijk kader

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de
Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'
Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
  1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
  1. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
  1. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

3.7.2 Onderzoek

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen (wat ecologie betreft) moeten worden getoetst.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een verruigd braakliggend terrein.
Resultaten onderzoek - Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Langs de N223 ligt een ecologische verbindingszone en op circa 2,4 km ten noordwesten van het plangebied ligt het Staelduinse Bos dat deel uitmaakt van de EHS en het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen. De ontwikkeling is niet van invloed op het functioneren van de ecologische verbindingszone langs de N223. De ontwikkeling op het bedrijventerrein leidt tevens niet tot areaalverlies of versnippering van het Natura 2000-gebied. Gezien de afstand en tussenliggende bebouwing en reeds aanwezige verstorende wegen neemt ook de verstoring van het Natura 2000-gebied niet merkbaar toe. Het beleid van de provincie staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. De verkeersproductie als gevolg van de ontwikkeling kan wel leiden tot een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied.
afbeelding
Natuurwaarden Solleveld en Kapittelduinen
Het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen is aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn. Het tussen Den Haag en Ter Heijde gelegen Solleveld wijkt af van de meeste andere Zuid-Hollandse duingebieden doordat het voor het overgrote deel bestaat uit 'oude duinen'. Bijzonder in deze ontkalkte duinen zijn de duingraslanden, de door de wind geschoren eikenstrubben en enkele heideterreintjes, die evenals andere landschapselementen herinneren aan het historische, agrarische gebruik. Het gebied is niet heel reliëfrijk en bestaat uit duinen, duinbossen, graslanden, duinheiden, struwelen, ruigten en plassen. Aan de binnenduinrand liggen een aantal oude landgoedbossen met een rijke stinzeflora. Ten noorden van de oude monding van de Maas liggen de Kapittelduinen. Dit gebied bestaat uit de ten oosten van het strand gelegen duinen, vochtige duinvalleien, duinplassen, duin- en landgoedbossen, graslanden, struwelen, ruigten en een aantal dijktrajecten. Het gebied ligt op de overgang van kust naar rivierengebied en meer landinwaarts worden de rivierinvloeden steeds duidelijker zichtbaar in de vegetatie. Tussen beide deelgebieden Solleveld en Kapittelduinen ligt De Banken, een restant van een strandvlakte, dat is ingeklemd tussen zeereep en een slaperdijk.
Natuurwaarden Staelduinse Bos
Het Staelduinse Bos ligt ten noordwesten van Maasdijk, op een relict van de voormalige estuariumduinen. Het gebied is in de 19e eeuw als landgoed ingericht en bestaat voornamelijk uit oud loofbos, met enkele graslanden langs de bosrand. De historische bebouwing bestaat uit een hoeve met een kleine en een grote stal (koestal). Uit de Tweede Wereldoorlog stammen twee bunkerconcentraties in het oosten en wat verspreid liggende bunkers in het westen. Het bos bestaat uit eikenbos op de hogere delen en gemengd loofbos op de lagere delen. De kruid en struiklaag is soortenrijk, met plaatselijk een stinzeflora. Door zijn gevarieerde structuur is het bos vogelrijk, met soorten als groene specht, bosuil, wielewaal en boomvalk. De graslanden hebben een botanische waarde, terwijl langs de overgangen van gras naar bos veel bijzondere vlinders worden waargenomen. In de bunkers huizen zes soorten vleermuizen. In het ontwerpbesluit voor het Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgenomen. Deze zijn weergegeven in tabel 1.
afbeelding
Naast het belang van het gebied voor de verschillende habitattypen heeft het gebied ook een betekenis voor diersoorten. In de aanwijzingsbesluiten van de Beschermde natuurmonumenten Solleveld en Kapittelduinen zijn deze waarden ook benoemd. De gebieden zijn van belang als broed-, rust-, foerageer- en doortrekgebied voor vogels en als biotoop voor een aantal soorten amfibieën, reptielen, zoogdieren en insecten, waaronder in ons land minder algemene tot zeldzame soorten.
Diersoorten van het open duinlandschap voelen zich in dit Natura 2000-gebied thuis, waaronder zandhagedis, roodborsttapuit en veldleeuwerik. De boomleeuwerik is hier schaars. Op plaatsen waar duinstruweel de boventoon voert, broeden struweelvogels als sprinkhaanzanger, braamsluiper, grasmus en nachtegaal. De broedvogelbevolking van waterpartijen en moerasvegetatie is goed vertegenwoordigd bij de inlaatkanalen voor drinkwater. De bossen van Solleveld en de aangrenzende landgoederen betreffen vrijwel alle droge eikenbossen. Ze herbergen een rijke stinzeflora met onder meer veel wilde hyacint en zijn rijk aan broedvogels. De plaatselijk zeer oude (100 tot 200 jaar) eiken worden in de richting van de zee steeds lager, als gevolg van de schering door de zeewind, waarbij ze uiteindelijk een soort eikenstruweel vormen. Aan de zuidkant van het Natura 2000-gebied gaat het veelal om wat vochtigere bossen, ook hier met veel stinzeflora. groene en grote bonte specht worden hier geregeld gehoord, evenals de kleine bonte specht. Ook roofvogels zijn volop te vinden, waaronder havik, boomvalk en bosuil.
Stikstofdepositie
In de (directe) omgeving van wegen worden, als gevolg wegverkeer, verhoogde stikstofconcentraties (NO2) gemeten. De bijdrage van wegen aan de stikstofdepositie neemt af naarmate de afstand tot de weg groter wordt. Stikstofdepositie leidt tot vermesting en verzuring van de bodem en heeft daarmee een directe invloed op de vegetatiesamenstelling en indirect ook op de fauna. De maximale hoeveelheid stikstof die een vegetatietype kan verdragen is de critical load (zie tabel 2). Per habitattype is bepaald wat de kritische depositiewaarde (KDW) is.
afbeelding
Voor vrijwel alle vermestings- en verzuringsgevoelige vegetatietypen in Nederland geldt dat de critical load reeds fors wordt overschreden door de hoge achtergrondwaarden. Dit geldt ook voor Solleveld & Kapittelduinen. Deze achtergrondwaarden worden landelijk voor ongeveer de helft veroorzaakt door de agrarische sector (bron: www.mnp.nl). Op regionaal niveau kan dit aandeel verschillen. Figuur 2 laat zien dat de relatieve bijdrage van het wegverkeer op de totale depositie in het Natura 2000 gebied bijzonder gering is.
afbeelding
Toetsing gebiedsbescherming
De verkeersproductie van de bedrijven op de twee kavels is dermate gering dat deze toename niet waarneembaar zal zijn in de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen.
Resultaten onderzoek - Soortenbescherming
Bronnen van de waarnemingen
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied (google earth), algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Vaatplanten
In en langs de waterpartijen zijn mogelijk groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt mogelijk groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol. Wellicht komt hier ook de zwaarder beschermde (tabel 2- soort) rietorchis voor.
Vogels
De watergangen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Op het bedrijventerrein zijn waarnemingen bekend van smient, grote Canadese gans, zwarte kraai en kievit. Mogelijk dat de laatste in het plangebied tot broeden komt.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Vanwege het ontbreken van bebouwing en bomen worden vaste verblijfplaatsen van vleermuizen uitgesloten. De groenstroken en waterpartijen langs de Oudedijk en Kleine Hei kunnen fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied. De zwaar beschermde rugstreeppad is hier niet te verwachten.
Vissen
De watergangen rondom het plangebied bieden zeer waarschijnlijk leefgebied aan de beschermde kleine modderkruiper (tabel 2- soort) en mogelijk ook aan de bittervoorn (tabel 3- soort). Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In tabel 3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
afbeelding
Toetsing soorten
De omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Ten aanzien van de soorten wordt het volgende geconcludeerd;
  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw, omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van broedvogels aanwezig.
  • Binnen de plangebieden zijn wegen en watergangen gelegen die mogelijk foerageergebied of vliegroutes vormen voor vleermuizen. Omdat deze wegen in de beoogde situatie behouden blijven (en worden verbreed) worden deze eventueel aanwezige foerageergebieden niet aangetast. Daarbij worden in het kader van de watercompensatie nieuwe waterpartijen gegraven die zouden kunnen dienen als nieuw foerageergebied. Op de terreinen zelf zijn geen mogelijke verblijfplaatsen beschikbaar voor vleermuizen.
  • De aanwezigheid van bittervoorn en kleine modderkruiper kan niet worden uitgesloten en is gezien de aanwezigheid elders in Westland waarschijnlijk. De werkzaamheden aan de watergang worden dan ook uitgevoerd conform de soortenstandaards voor bittervoorn en de kleine modderkruiper. Er kan alleen van de soortenstandaards afgeweken worden als aangetoond is dat beide soorten niet in de watergang aanwezig zijn. Het werken volgens de soortenstandaards houdt onder andere in dat geschikt vervangend water moet worden gegraven voordat tot demping over wordt gegaan, dat er specifieke werkperioden gelden en dat een ter zaken kundige het werk aan de watergang moet begeleiden.
  • In het plangebied zijn mogelijk standplaatsen van de rietorchis aanwezig. Om overtreding van de Ffw te voorkomen, dienen voorkomende exemplaren van deze soort verplaatst te worden. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien gewerkt wordt met een goedgekeurde gedragscode. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal een ecoloog het terrein inspecteren op het voorkomen van eventuele beschermde soorten en deze volgens de soortenstandaards van het Ministerie van EZ verplaatsen.
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

3.7.3 Conclusie

De Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS staan de uitvoering van het plan niet in de weg, mits bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de volgende punten:
  • tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen;
  • voorafgaand aan de werkzaamheden zal een ecoloog ter plaatse inspecteren of er beschermde soorten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige soorten, zullen volgens de soortenstandaards van het Ministerie van EZ verplaatst worden;
  • bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden.

3.8 Cultuurhistorische Aspecten

3.8.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.8.2 Onderzoek

Het plangebied ligt op Afzettingen behorende tot de formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren. Het betreft hier oude geulafzettingen die zich gedurende de IJzertijd hebben afgezet (voorheen Duinkerke 0) behorende tot het invloedsgebied van de Gantel en Maas, Deze afzettingen zijn afgedekt door dekafzettingen uit latere fasen Romeinse Tijd, Vroege en Late Middeleeuwen.
Archeologische verwachting
De geulafzettingen van Duinkerke 0 zijn vanaf de IJzertijd geschikt geweest voor bewoning, uit alle daaropvolgende periodes kunnen er bewoningssporen verwacht worden. De kans dat er in de Nieuwe Tijd bewoning heeft gestaan is zeer klein. Op grofweg 1 kilometer ten zuiden van deze vindplaats is een woonplaats gevonden uit de overgang van de Vroege naar Late Middeleeuwen. Het betrof hier de resten van een rechthoekige terp, met daarnaast gelegen een Middeleeuws huis met erfafscheidingen, waterput en aanverwante sporen. Op basis van deze verwachtingen zijn deze afzettingen in het beleid van de Gemeente Westland aangewezen als ‘Archeologisch Onderzoeksgebied A’. (zie afbeelding 2). Voor deze gebieden gelden dat indien verstoringen dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en meer dan 1000 m2 betreffen.
Onderzoekseisen
Gezien de omvang van de gecombineerde kavels (ca. 52.000 m2) dient er een inventariserend veldonderzoek plaats te vinden. Normaliter zou dit middels boringen kunnen plaatsvinden. Het plangebied valt echter in een uitzonderingszone. Gezien de geologische situatie zullen eventuele vindplaatsen waarschijnlijk niet middels booronderzoek kunnen worden gedetecteerd zoals is aangetoond in soortgelijke geologische zones. Er zijn derhalve proefsleuven vereist om het gebied goed te kunnen onderzoeken. Hierbij dient een 5% sample van het plangebied genomen te worden (in dit geval 2600 m2 totale oppervlakte). Effectief betekent dit dat er in totaal een lengte van 1300 meter proefsleuf met een breedte van 2 m dienen te worden aangelegd verspreid over het onderzoeksgebied. De specifieke eisen dienen te worden vastgelegd in een Programma van Eisen opgesteld conform de KNA 3.2.

3.8.3 Conclusie

Op 14 juni 2012 is een plan van aanpak Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek aangeleverd (opgesteld door RAAP West-Nederland).
Het voorgestelde plan van aanpak is akkoord bevonden door de gemeentelijke archeoloog. De werkzaamheden kunnen dus volgens dit plan uitgevoerd worden.

4 Juridische Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

4.2 Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied de beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Deze ontwikkeling is gericht op de realisatie van bedrijven op de genoemde kavels. Daarnaast houdt het plan rekening met de toekomstige bouwactiviteiten op de twee kavels, doormiddel van het verschillende afwijkingsmogelijkheden.

4.3 Verbeelding (Plankaart)

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

4.4 Bestemmingsregeling

De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).

4.4.1 Bestemming 'Bedrijventerrein'

De bestemming 'Bedrijventerrein' is toegekend aan de gronden waarop de twee kavels zijn gesitueerd. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor een regionaal bedrijventerrein en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water. Op deze gronden zijn bedrijven toestaan uit ten hoogste categorie 3.1 t/m 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

4.4.2 Bestemming Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de gronden gelegen naast de twee kavels. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Op deze gronden
mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

5 Handhaving

Handhaven op maat 2011-2014
Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht -handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan wordt ontwikkeld door HOC. Ten behoeve van de ontwikkeling van het projectgebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld. Tussen de gemeente en HOC is een overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal van de grondexploitatie en een planschadebepaling zijn opgenomen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

In de periode van 6 mei 2014 t/m 17 juni 2014 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
  • Stadsgewest Haaglanden
  • Provincie Zuid-Holland
  • Veiligheidsregio Haaglanden
  • Hoogheemraadschap van Delfland
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting.

6.2.2 Zienswijzen

Van 3 oktober 2014 tot 13 november 2014 en van 21 november 2014 tot 2 januari 2015 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn 6 zienswijzen ingediend. De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 10 van deze toelichting.

1 Milieuparagraaf

Klik hier voor de Milieuparagraaf.

2 Geluidsonderzoek

Klik hier voor het geluidsonderzoek.

3 Masterplan Water

Klik hier voor het Masterplan Water Honderdland fase 2. Klik hier voor bijlage 1 en bijlage 2 bij het Masterplan Water.
Klik hier voor de brief van het Hoogheemraadschap van Delfland.

4 Bodemonderzoek

Klik hier voor het bodemonderzoek Kleine Hei 11.
Klik hier voor het bodemonderzoek Kleine Hei 6 en 8.
Klik hier voor het bodemonderzoek Honderdland fase 2.
Klik hier voor het bodemonderzoek Oudedijk 24.
Klik hier voor het bodemonderzoek Oudedijk 24b.
Klik hier voor het bodemonderzoek Oudedijk 26 en Kleine Hei 15.
Klik hier voor het bodemonderzoek Kleine Hei nabij nr.7.
Klik hier voor het bodemonderzoek Burgemeester Elsenweg 28.
Klik hier voor de Bus-melding.

5 Ecologie Paragraaf

Klik hier voor de Ecologieparagraaf.

6 Archeologie

Klik hier voor het plan van aanpak Archeologie.

7 Verkeersgegevens

Klik hier voor de Capaciteitsraming van Grontmij van 29 juli 2013.
Klik hier voor de memo verkeersafwikkeling rotonde Honderdland-Maasdijk (N220) Grontmij van november 2013.
Klik hier voor de Verkeersstudie toepassen RDI op rotonde Honderdland-Maasdijk 28 november 2013.
Klik hier voor de het definitieve rapport verkeersontsluiting Honderdland fase 2A van 26 november 2014.

8 Concept Stedenbouwkundig Plan Honderdland Fase 2 6 Maart 2014

Klik hier voor het stedenbouwkundigplan Honderdland fase 2.

9 Nota Van Beantwoording Vooroverleg

Klik hier voor de nota van beantwoording vooroverleg Honderdland nabij 5 te Maasdijk.

10 Nota Beantwoording Zienswijzen

Klik hier voor de nota van beantwoording zienswijzen.