KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Agrarisch Aanverwant Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Voorgaand Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
3.2 Geluid
3.3 Luchtkwaliteit
3.4 Externe Veiligheid
3.5 Water
3.6 Bodem
3.7 Ecologie
3.8 Cultuurhistorische Aspecten
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.2 Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Kaart Wegencategorisering En Vaarwegen
Bijlage 1 Quickscan Ecologie
Bijlage 2 Nader Ecologisch Onderzoek Huismus
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 4 Bestaande En Nieuwe Situatie Grondgebruik
Bijlage 5 Nota Van Vooroverleg
Bijlage 6 Staat Van Wijzigingen

Hoogweg 2 De Lier

Bestemmingsplan - gemeente Westland

Vastgesteld op 12-06-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Hoogweg 2" met identificatienummer NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01 van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw

een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden-onderneming

een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 agrarisch aanverwant bedrijf:

een niet-industrieel bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten (waaronder het sorteren, bewerken en verpakken) en/of het leveren/verhandelen van producten van/aan agrarische bedrijven zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur (bedrijven zoals agrarische hulp-, loon-, neven- en toeleveringsbedrijven).

1.9 bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.

1.12 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto`s. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.

1.13 bestelauto:

motorvoertuig, bestemd voor het vervoer van goederen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3.500 kg.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bijgebouw

een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.

1.21 bouwperceel

een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 dakkapel

een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.

1.26 daknok

hoogste punt van een schuin dak.

1.27 dakopbouw

een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.

1.28 dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.31 driewielig motorvoertuig:

driewielig motorvoertuig als bedoeld in artikel 1.1. van de Regeling voertuigen.

1.32 erf

al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.35 glastuinbouwdeskundige:

het adviserend overleg bestaande uit vertegenwoordigers van de gemeente Westland, het Hoogheemraadschap van Delfland en LTO Glaskracht.

1.36 hobbymatig houden van paarden:

het houden van paarden voor privédoeleinden (niet gericht op het genereren van omzet) ten behoeve van het huishouden van de ter plaatse aanwezige woning.

1.37 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.

1.38 hoofdwatergang:

primair water als bedoeld in de 'Leggerkaart Wateren' van het Hoogheemraadschap van Delfland.

1.39 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.40 kamerbewoning:

het bewonen van onzelfstandige woonruimte, zoals in de vorm van één of meerdere kamers en/of het bewonen van zelfstandige woonruimte door meer dan één gemeenschappelijk huishouden.

1.41 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.42 kap

een constructie van uitsluitend een of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.

1.43 motorfiets

motorvoertuig op twee wielen, al dan niet met zijspan- of aanhangwagen.

1.44 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zend-masten.

1.45 oorspronkelijke achtergevel

de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.

1.46 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en andere openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.47 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.48 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

1.49 personenauto:

personenauto als bedoeld in artikel 1.1. van de Regeling voertuigen.

1.50 risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.51 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.52 staat van bedrijfsactiviteiten

de staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.53 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:

verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.54 uitbouw

uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.55 voldoende parkeergelegenheid

parkeergelegenheid voor personenauto's, bestelauto's, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland', zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en - indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd - aan die wijziging.

1.56 voorerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een gevellijn op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.57 voorgevel

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.58 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.59 watergang:

Een secundaire watergang als bedoeld in de 'Legger Wateren (15 maart 2011)' van het Hoogheemraadschap van Delfland.

1.60 woning

een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.61 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Agrarisch Aanverwant Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1": één agrarisch aanverwant bedrijf uit ten hoogste categorie 3.1 van de als Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw": tevens een bedrijfsverzamelgebouw waarin maximaal 5 agrarisch aanverwante bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de als Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten en/of ondergeschikte kantoren mogen worden gevestigd;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
    1. 1. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;
    2. 2. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
    3. 3. opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zijn niet toegestaan;
    4. 4. bedrijfsgebonden kantoren zijn toegestaan met een bedrijfsvloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van het bedrijf, en minder is dan 3000 m2;
    5. 5. zelfstandige kantoren (ten hoogste twee stuks binnen het plangebied) zijn toegestaan met een gezamenlijk maximum bedrijfsvloeroppervlak van 500 m2;
    6. 6. detailhandel is niet toegestaan;
    7. 7. het is verboden de gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor de opslag van goederen;
  2. b. Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in elk geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van bouwwerken en gronden met de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch aanverwantbedrijf' voor de functies en bouwwerken zoals genoemd in lid 3.1 en lid 3.2, zonder dat aan de zuidzijde van het plangebied, binnen de bestemming 'Groen', opgaande beplanting met een hoogte van minimaal 1 m is aangeplant en in stand wordt gehouden.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1:

  1. a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor een (perceels)ontsluiting, waarvan de breedte maximaal 10 m mag bedragen;
  3. c. fiets-, voet- en toegangspaden;
  4. d. bruggen en duikers;
  5. e. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in elk geval gerekend:

  1. a. het gebruiken van de gronden voor in-/uitritten (behalve ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting');
  2. b. het gebruik van de gronden als parkeervoorzieningen;
  3. c. het gebruik van bouwwerken en gronden met de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant bedrijf' voor de functies en bouwwerken zoals genoemd in lid 3.1 en lid 3.2, zonder dat aan de zuidzijde van het plangebied, binnen de bestemming 'Groen', opgaande beplanting met een hoogte van minimaal 1 m is aangeplant en in stand wordt gehouden.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het aanleggen van parkeerplaatsen, in- en uitritten en andere ondergeschikte verhardingen, op voorwaarde dat:

  1. a. er een tekort is aan parkeerplaatsen;
  2. b. dit niet ten koste gaat van de kwaliteit en de beleving van de groenvoorziening;
  3. c. dit niet op ecologische, landschappelijke of verkeerskundige bezwaren stuit;
  4. d. goedkeuring is verleend door de verkeerskundige.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen, groen en water;
  3. c. ontsluitingswegen en daarbij behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, verkeerskunstwerken en groenvoorzieningen;
  4. d. hoofdwatergangen, watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd of uitgevoerd:

  1. a. woningen met de daarbij behorende bouwwerken;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. werken, geen bouwwerk zijnde, zoals verkeerskunstwerken;

en gelden tevens de volgende bouwregels ten aanzien van:

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

5.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de ontwikkeling van de glastuinbouw;
  3. c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  7. g. ter waarborging van de waterhuishouding.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. bouwwerken, werken en werkzaamheden ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van waarde - 3)" met een maximale oppervlakte van 250 m² en maximale diepte beneden maaiveld van 50 cm;

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Hoogte-aanduidingen op de planverbeelding

9.2 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding

9.3 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:

erfafscheidingen
tussen de openbare weg en 2 meter achter de voorgevelrooilijn 1,00 m
erfafscheidingen elders 2,00 m
overkappingen 3,00 m
straatmeubilair 3,00 m
lichtmasten 20,00 m
antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes 5,00 m
overige bouwwerken 2,00 m
vlaggenmasten 6,00 m

9.4 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  2. b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  4. d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt
  5. e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  6. f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.

9.5 Ondergrondse bouwwerken

  1. a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
  2. b. In aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

9.6 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:

  1. a. Maatvoering achterzijde:
    1. 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
    2. 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
    3. 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
  2. b. Maatvoering voorzijde:
    1. 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
    2. 2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
    3. 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
    4. 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.

9.7 Bestaande bouwwerken

Een bestaand bouwwerk dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden terug gebouwd.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.

10.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.'

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:

  1. a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  2. b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
  4. d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
  5. e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  6. f. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  7. g. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
  8. h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden.

11.2 Afwijking niet verlenen

Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Overige Regels

Voorwaardelijke verplichting parkeren

  1. a. Bij nieuwe ontwikkelingen (oprichting van een bouwwerk, verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) is het gebruik van gronden en bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 slechts toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals bedoeld in lid 1.55.
  2. b. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a indien:
    1. 1. het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid; of
    3. 3. op andere wijze dan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits
      voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland' en - indien deze beleidsregel gedurende de planperiode worden gewijzigd - aan die wijziging; of
    4. 4. door de aanvrager van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernorm(en) of aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid.
  3. c. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning zoals genoemd bij lid b voorschriften verbinden ten aanzien van:
    1. 1. de aard, plaats en inrichting van de parkeergelegenheid;
    2. 2. de aanwezigheid en aanduiding van parkeergelegenheid ten behoeve van invaliden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1.1 met
  3. 3. maximaal 10%;
  4. 4. Lid 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. Lid 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hoogweg 2'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 29 juni 2017 is namens dhr. N.A. van der Marel een formele aanvraag tot een bestemmingswijziging ingediend bij de gemeente Westland voor het perceel Hoogweg 2. Op dit perceel staan (verouderde) bedrijfsgebouwen met deels een bedrijfsbestemming en deels een detailhandelsbestemming (meubelzaak), een bedrijfswoning en bijbehorende bedrijfsgronden. De bedrijfsgebouwen zullen worden vervangen door een nieuw te bouwen bedrijfsverzamelgebouw met bijbehorende bedrijfsgronden.

Voorheen was het loonbedrijf Van der Marel op het perceel gevestigd. Na de verhuizing van dit bedrijf naar de Burgerdijkseweg 10 in De Lier wil de eigenaar het perceel herontwikkelen om het weer toekomstbestendig te maken.

Het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw moet ruimte gaan bieden aan bedrijven uit de agrarisch aanverwante sector, tot ten hoogste milieucategorie 3.1 met bijbehorende bedrijfsgebonden kantoren, en tevens aan maximaal twee kleinschalige units voor zelfstandige kantoren (in totaal maximaal 500 m2 bvo). Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw niet mogelijk. Er dient daarom een postzegelbestemmingsplan opgesteld te worden; het voorliggende plan voorziet hierin. Met dit bestemmingsplan ontstaat een rechtstreekse bouwtitel voor het betreffende plan. Hierna kan een omgevingsvergunningprocedure voor de realisatie van het bouwplan worden gestart. De bestaande bedrijfswoning zal planologisch worden omgezet naar een burgerwoning.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de Hoogweg 2, aan de zuidzijde van de kern De Lier, gemeente Westland. De Hoogweg takt iets ten oosten van het plangebied via een recent aangelegde rotonde aan op de Burgemeester Van Doornlaan / Burgemeester Crezeelaan; de provinciale weg N223. Langs de zuid- en oostzijde van het plangebied zijn bestaande woonhuizen en bedrijfspercelen aanwezig. De bestaande bedrijfswoning Hoogweg 2 maakt tevens deel uit van het plangebied. De afbeeldingen 1.1. en 1.2. geven de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0001.png"

Afbeelding 1.1.: globale ligging van het plangebied aan de Hoogweg 2 in de Lier

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2.: begrenzing plangebied Hoogweg 2

1.3 Voorgaand Bestemmingsplan

Binnen het plangebied was, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland" (vastgesteld op 19 december 2012) van kracht. Ter plaatse van het plangebied zijn in dat plan de bestemmingen ''Bedrijf - Agrarisch aanverwant bedrijf'' en ''Detailhandel - Meubelzaak'' opgenomen, waarbinnen de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk is omdat de bouwregels enerzijds dat niet toelaten en deze bestemmingen dat anderzijds functioneel niet toelaten. Daartoe was het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan op te stellen. De bestaande bedrijfswoning, welke in het voorgaande plan verbaal was geregeld binnen de bedrijfsbestemming, is in het voorliggende plan omgezet naar een burgerwoning omdat deze in de nieuwe situatie geen bedrijfswoning meer is. De dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie"en "Waterstaat - Waterkering", alsmede de archeologische aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3' uit het voorgaande bestemmingsplan, zijn in het voorliggende plan overgenomen.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "Hoogweg 2" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040

Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatieplanologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.

Westland heeft goed gefaciliteerde bedrijventerreinen verspreid over de gemeente. Westland hanteert een segmentering die breed herkend wordt. De indeling in drie marktsegmenten, lokaal, regionaal en agrologistiek bedrijventerrein heeft praktische waarde en hier houden we aan vast. Lokale terreinen, naast dorpskernen, zijn deels gericht op de dorpskern. Het onderscheid zit in de grootschaligheid van bedrijvigheid en de toelaatbaarheid van publieksfuncties. Regionale en agrologistieke terreinen zijn (doorgaans)gelegen aan rijkswegen en gericht op grootschalige bedrijfsmatige activiteiten. Deze segmentering biedt de ondernemers een keuze tussen een vertrouwd dorpsgebonden ondernemersklimaat of een grootschaliger en bedrijfsmatiger karakter.

Door continue modernisering van bedrijventerreinen en van het glastuinbouwgebied, kan ook voor toekomstig gewenste uitbreiding van bedrijvigheid ruimte worden gecreëerd. Bij toekomstige uitbreidingen van bedrijventerreinen wordt getoetst op veiligheid, bereikbaarheid, en duurzaamheid. Bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen wordt eerst gekeken hoe de beschikbare ruimte beter benut kan worden, voordat uitplaatsing aan de orde komt. Ook wordt de uitplaatsing van van bedrijven uit woonkernen doorgezet, door het bieden van aantrekkelijke alternatieven op de bedrijventerreinen.

Bij de ruimtelijke herstructurering, intensivering en nieuwbouw van en op bedrijventerreinen is beheer en gebruik van het grootste belang om de levensduur te verlengen en het gebruiksgemak te vergroten. In de regio zijn ruimte keuzemogelijkheden aan bedrijventerreinenlocaties voor de Greenport, waarbij met name Hoek van Holland door de kansen voor multiagrologistiek in relatie met de Rotterdamse haven interessant is geworden en de Harnaschpolder, vanwege de goede bereikbaarheid. Bij toekomstige uitbreiding van bedrijventerreinen in Westland zullen geen nieuwe solitaire bedrijventerreinen ontwikkeld worden, maar wordt aangesloten op bestaande terreinen.

De beoogde ontwikkeling van een bedrijfsverzamelgebouw past binnen het beleid zoals vastgelegd in de structuurvisie van de gemeente Westland. De nieuwbouw zorgt voor een kwaliteitsverbetering, het beter benutten van de zichtlocatie en er wordt ruimte geboden voor nieuwe bedrijvigheid.

Verkeer- en vervoerbeleid

In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenportgemeente te zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:

  • Aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
  • Realiseren vlinderstructuur Westland;
  • Mobiliteitsmanagement;
  • Hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
  • Langzaam verkeer stimuleren;
  • Ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.


De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.

Wat verkeerbewegingen betreft valt te verwachten dat de voorliggende ontwikkeling niet zal leiden tot een significatie verkeerstoename. Ook de huidige ontsluitingswegen blijven gehandhaafd. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan het verkeer- en vervoerbeleid.

Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018

In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de ‘Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018’ vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kencijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland

In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.

Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:

Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.

Met daarbij de volgende randvoorwaarden:

  • in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
  • iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
  • in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
  • opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
  • nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
  • de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
  • opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
  • bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.

In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.

Bedrijventerreinenvisie Westland

De Bedrijvenvisie Westland vormt - via het gemeentelijke Actieprogramma Economische Zaken - een uitwerking van de Visie Greenport Westland en is gericht op:

  • het anticiperen op actuele en toekomstige marktontwikkelingen om voldoende ruimte te behouden voor groei van bedrijvigheid (inspelen op de vraag van bedrijven, kantoren en detailhandel);
  • het zijn van een toetsingskader voor de actualisering van bestemmingsplannen en de ruimtelijke onderbouwing van andere ruimtelijke besluiten;
  • het verschaffen van duidelijkheid over parkmanagement op bedrijventerreinen.

Op Westlandse bedrijventerreinen bestaat reeds een aanbod van bedrijfsverzamelgebouwen. Bedrijfsunits worden voor verschillende doeleinden gebruikt. Het zijn beleggingsobjecten, stallingsruimte voor oldtimers en campers, maar vooral praktische werkruimtes voor loodgieters, schilders en timmerlieden die werken vanuit hun bestelbus. Het intensief ruimtegebruik van bedrijfsunits is positief, maar geeft soms overlast. De parkeernorm is in principe berekend op het intensieve gebruik, een enkele keer ontstaat toch een tekort. Een extra ontwikkeling is het gebruik van de etage boven bedrijfsunits als zelfstandig kantoorpand. Menging van kantoor- en bedrijfsfuncties is in beginsel niet gewenst.

Doorontwikkeling van het intensieve ruimtegebruik door een opbouw op een bedrijfsverzamelgebouw is relatief nieuw. Bedrijfsverzamelgebouwen hebben een uniforme uitstraling. Een opbouw geeft het beeld van een vierkant uitstulpsel op het dak van een gebouw. Ook het privaatrechtelijke aspect van gemeenschappelijk onderhoud van muren en daken is relevant. De gemeente werkt niet mee aan planologische afwijkingen voor deze opbouwen. Bedrijfsunits zijn geen maatpak. Een ondernemer die uit zijn jasje groeit moet een nieuwe, grotere bedrijfsunit kopen.

Het plangebied

Het plangebied is niet gelegen op een bedrijventerrein, maar op een solitaire bedrijfslocatie in het buitengebied (glastuinbouwgebied). De regels uit de bedrijventerreinenvisie zijn daarom niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

Detailhandelsstructuurvisie gemeente Westland 'Kleine Kernen Kordaat'

In de Detailhandelsstructuurvisie “Kleine kernen kordaat” 2008 is het beleid vervat dat elke Westlandse kern, in ieder geval voor wat betreft het dagelijks winkelaanbod, over voldoende detailhandelsvoorzieningen dient te beschikken. De omvang van die voorzieningen is gerelateerd aan de omvang van de betreffende kern. Voorts is het beleid erop gericht om zoveel mogelijk detailhandelsomzet voor het Westland te behouden. Het weglekken van deze omzet naar omliggende gemeenten, dient, zoveel als reëel mogelijk is, te worden voorkomen.

In onze detailhandelsstructuurvisie worden de volgende twee hoofdlijnen benoemd:

  1. 1. Streven naar een situatie waarin de Westlandse kernen zelf voldoende detailhandelsvoorzieningen hebben. De omvang van die detailhandel heeft een sterke relatie met het lokale inwonertal, maar wordt ook bepaald door marktverhoudingen.
  2. 2. Het behoud van zoveel mogelijk omzet in Westland zelf. Het weglekken van omzet naar omliggende gemeenten willen we, zoveel als reëel mogelijk is, voorkomen.

In het voorgaande bestemmingsplan had het noordelijke deel van het plangebied een specifieke detailhandelsbestemming, aangezien hier jarenlang een meubelzaak heeft gezeten. Deze detailhandelsbestemming komt thans te vervallen. In de toekomstige situatie wordt alleen bedrijvigheid (en kleinschalige kantoren) mogelijk gemaakt.

Kantorenvisie

De Westlandse dienstensector ontwikkelt zich de afgelopen jaren sterk, mede als gevolg van de toename van bedrijventerreinen en door de schaalvergroting in de glastuinbouw. Dienstverleners verbeteren het productieproces en verhogen de efficiëntie van ondernemers. In de glastuinbouw is dit goed zichtbaar. Met minder werknemers wordt meer geproduceerd omdat de bedrijfsprocessen steeds beter georganiseerd worden. Een tweede grote vraag naar kantoorruimte komt van bestaande Westlandse kantoorgebruikers die, vaak als gevolg van fusies, nieuwe kantoorpanden bouwen. Wat betreft de vraag naar nieuwe kantoorruimte richt de visie zich op kantoorlocaties.

Kansrijke locaties voor concentratie van kantoren zijn:

  • Tiendweg met in het verlengde Flora Holland;
  • Centrum Naaldwijk;
  • ABC Westland;
  • Knooppunt Westerlee.

Daarbij heeft volgtijdelijke ontwikkeling de voorkeur, waarbij de locatie Tiendweg prioriteit verdient.

Het plangebied

Het voorliggende plangebied ligt niet in één van bovengenoemde kantorenconcentratielocaties. Op het perceel worden dan ook alleen bedrijfsgebonden en kleinschalige zelfstandige kantoren mogelijk gemaakt. Daarmee past het plan binnen de kaders van de Kantorenvisie.

Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkelingskaders voor de kernen

In het Ruimtelijk Ontwikkelingskader zijn de uitgangspunten vastgelegd hoe projecten binnen de kernen ontwikkeld moeten worden en dient tevens als basis voor bestemmingsplannen en structuurvisies. Voor De Lier zijn de volgende uitgangspunten opgesteld. De Lier kan zijn ligging en identiteit benadrukken door gebruik te maken van zijn vrij zelfstandige ligging en zijn positie ten opzichte van de andere kernen en het groen, ecologie en recreatie in de omgeving. De Lier ligt het dichtst bij Midden Delfland, Delft en de knoop Westerlee. De Lier kan getypeerd worden als zelfstandig, volwaardig en sterk sociaal dorp. Er is een goed ontwikkeld verenigingsleven en de Lierenaren voelen zich sterk verbonden met hun dorp.

De Lier is aangewezen als compactdorpse kern. Deze kernen zijn ontstaan lang historische wegen en waterlopen. De Lier heeft een compacte bebouwingsstructuur, een afwisseling in bouwvorm en menging van functies. Er wordt daarom ingezet op een compacte verdichting.

De locatie van het plangebied is gelegen direct ten zuiden van de kern De Lier, waardoor zoveel als mogelijk aan het bovengenoemde beleid dient te worden voldaan.

Bij de beoogde ontwikkeling is sprake van nieuwbouw van bedrijvigheid op een locatie waar al een bedrijfsgebouw gevestigd was. Er zal een forse kwaliteitswinst worden geboekt. Het plan past hiermee binnen de kaders zoals opgesteld in de uitgangspunten Ruimtelijk Ontwikkelingskader De Lier.

2.1.2 Regionaal beleid

Regionaal structuurplan Haaglanden

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water en groen.

BEDRIJVENTERREINEN

Specifiek voor bedrijventerreinen stelt het RSP het volgende.

Met de verdere versterking van de kennisintensiteit van de economie van Haaglanden levert de regio een stevige bijdrage aan de realisatie van de in Europa afgesproken Lissabon-doelstelling, dat streeft naar de versterking van de innovatiekracht van de Europese economie.

De bedrijventerreinen zijn aangewezen als een gebied voor betere benutting van bestaande bedrijventerreinen. Herstructurering en beter gebruik van bestaande bedrijventerreinen heeft een hoge prioriteit. Het streven is erop gericht om na 2020 de vraag naar ruimte voor werken op de bestaande terreinen en in het bestaand stedelijk gebied op te kunnen vangen. Daar is een innovatief gebruik van de ruimte voor nodig. Herstructurering en intensiever gebruik van verouderde terreinen, dubbel grondgebruik, functiemenging en het ontwikkelen van milieumaatregelen die hinder van bedrijven verminderen, zijn hierbij belangrijke aangrijpingspunten. Bedrijven en kantorenlocaties moeten niet zonder meer worden getransformeerd naar woongebieden, maar moeten waar mogelijk worden behouden en gemoderniseerd.

De beoogde ontwikkeling van een bedrijfsverzamelgebouw met bedrijfsgebonden kantoren sluit aan bij het vastgestelde regionale beleid aangaande bedrijventerreinen.

2.1.3 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland

Algemeen

De provinciale Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.

In de visie zijn vier rode draden aangegeven welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:

  1. 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Ruimtelijke hoofdstructuur

Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.

Programma ruimte

Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.

Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. Een belangrijke sleutel voor een sterke en veerkrachtige economie is het innoverend vermogen van mensen en bedrijven. Wanneer talent, bedrijven en banen dicht bij elkaar verkeren, ontstaan (agglomeratie)voordelen. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De Mainport en de Greenports zijn schoolvoorbeelden van goed werkende clusters. De provincie streeft naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen.

De planlocatie ligt in de Greenport Westland, het grootste glastuinbouwgebied van Zuid-Holland. De realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw werkt ondersteunend aan de Greenport.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Programma Ruimte is het voorliggende plangebied aangeduid als bestaande bebouwde ruimte. In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Dat betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen in eerste instantie gekeken dient te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor de nieuwe functies. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, kiest de provincie ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    1. 1. i. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    3. 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Ad. a. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuw bedrijfsverzamelgebouw aan de Hoogweg 2 mogelijk. Het gaat om een bedrijfsverzamelgebouw met daarin maximaal 5 verschillende bedrijven, waaronder agrarisch aanverwante bedrijven, de daarbij behorende bedrijfsgebonden kantoren en kleine zelfstandige kantoren (maximaal 500 m2 b.v.o. in maximaal twee units). In de bestaande situatie is reeds een bedrijfspand aanwezig, waarop deels een detailhandelsbestemming geldt en deels een bedrijfsbestemming. In overleg met de STEC-groep is ten behoeve van dit bestemmingsplan bekeken welke functies bij de transformatie van het perceel het beste bestemd kunnen worden:

  • Detailhandel: STEC-groep geeft aan dat er voor deze functie op de markt 30-40% teveel aanbod is. Het beleid voor (nieuwe) detailhandel is concentreren; de onderhavige planlocatie is geen detailhandelsconcentratielocatie. Deze functie wordt in het nieuwe plan dan ook niet langer mogelijk gemaakt. De gehele detailhandelsbestemming uit het voorgaande plan komt te vervallen.
  • Kantoren: om de gewenste beeldkwaliteit te behalen is het wenselijk om kleine kantoorunits mogelijk te maken; zowel bedrijfsgebonden kantoren alsook kleine zelfstandige kantoorunits. Deze zijn uitdrukkelijk ondergeschikt aan het concept en dienen ter verkrijging van een hoge beeldkwaliteit. In die opzet ziet STEC-groep marktmogelijkheden.
  • Bedrijvigheid: in de toekomstige situatie wordt het grootste deel van het perceel bestemd voor agrarisch aanverwante bedrijvigheid. STEC-groep ziet hier voldoende mogelijkheden in de markt en het betreft bovendien een continuering van de al aanwezige specifieke bedrijfsbestemming. De vigerende detailhandelsbestemming komt geheel te vervallen. Per saldo vindt er geen significante toename plaats van bedrijfsvloeroppervlak. Derhalve is formeel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ad. b. Het voorliggende plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor sprake is van een intensivering van de bestaande ruimte. Derhalve kan worden voldaan aan punt b van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ad c. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied, waarmee de voorwaarden van punt c niet aan de orde zijn.

Conclusie

De ontwikkeling van een bedrijfsverzamelgebouw met agrarisch aanverwante bedrijven, bedrijfsgebonden kantoren en met kleine zelfstandige kantoren aan de Hoogweg 2 te De Lier in de gemeente Westland past binnen de provinciale doelstelling waarbij sprake is van het intensiveren van de bestaande bebouwde ruimte. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het beleid van de provincie Zuid-Holland vormt zodoende geen belemmering voor de ontwikkeling.

GLASTUINBOUW

De tuinbouw in Zuid-Holland is in de fase van volwassenheid van hun levenscyclus beland. De werkgelegenheid, de afzet en innovatiekracht van deze sectoren stabiliseren en dreigen zonder bijsturing op termijn wellicht zelfs af te nemen. De opgave voor de glastuinbouw is om te vernieuwen en verduurzamen. Kansen op innovatie en groei ontstaan door meer interactie tussen economische clusters en door nieuwe economische sectoren binnen de traditioneel sterke clusters. Nauwe samenwerking tussen overheden, ondernemers en onderzoekers en een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt kunnen daarbij tot stroomversnelling leiden. Het sneller naar de markt brengen van nieuwe kennis (valorisatie) wordt daardoor bevorderd.

De opgave voor de sector is om meer toegevoegde waarde te genereren bij het zelfde ruimtegebruik met minder verbruik van energie en water. Het proces van schaalvergroting stelt eisen aan de ruimtelijke inrichting van de Greenports en vraagt om modernisering van teeltareaal. Verder experimenteert de sector op grote schaal met nieuwe vormen van energiewinning en waterberging. Naast de primaire productie groeien vooral de toeleverende bedrijven sterk, wat tot conflicterende ruimteclaims leidt, omdat het eveneens van groot belang voor het innovatief vermogen van de sector is dat binnen de provincie voldoende teeltareaal voor (glas)tuinbouw beschikbaar blijft.

Westland is een glastuinbouwgebied dat zich door herstructurering, modernisering en intensivering van het bestaande areaal verder moet ontwikkelen. Binnen Westland is ruimte voor glasopstanden, maar de Provincie biedt bij uitzondering ook ruimte voor weloverwogen vormen van functiemenging, als die het greenportcluster versterken. Bedrijven kunnen worden toegelaten als ze behoren tot de keten glastuinbouw en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Greenport als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel.

De beoogde ontwikkeling ziet op de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw met een agrarisch aanverwante bedrijfsbestemming tot en met categorie 3.1, waarin zich bedrijven kunnen vestigen (maximaal 5) die de glastuinbouwsector ondersteunen. In de bestaande situatie heeft het perceel reeds voor een deel deze specifieke bedrijfsbestemming; er vindt geen afname van glasoppervlak plaats.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0003.png"

Afbeelding 2.1.:uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur met de planlocatie

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied gelden geen specifieke nationale belangen.

2.1.5 Conclusie

De ontwikkeling van een bedrijfsverzamelgebouw op het perceel Hoogweg 2 te De Lier in de gemeente Westland is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur

2.2.1 Ruimtelijke aspecten

De locatie van het toekomstige bedrijfsverzamelgebouw betreft het perceel aan de Hoogweg 2 in de Lier. De percelen zijn gelegen in de oksel van twee wegen: de Hoogweg en de ventweg langs de Burgemeester van Doornlaan (N223). De locatie is goed ontsloten via een rotonde aan de overzijde van het centrum van De Lier. Aan de Burgemeester Van Doornlaan (die overgaat in de Burgemeester Crezéelaan) liggen de Rabobank en grote bedrijven zoals Priva en Rijk Zwaan. Dit zijn gebouwen met een hoogwaardige uitstraling en doorgaans verwant aan de tuinbouw. De Hoogweg 2 ligt direct naast Priva.

In de bestaande situatie is een bedrijfsgebouw aanwezig waarin, in het zuidelijke deel, agrarisch loonbedrijf Van der Marel was gevestigd. In het noordelijke deel van het pand heeft jarenlang een meubelzaak gezeten. Na de verhuizing van de meubelzaak en het loonbedrijf wordt het bedrijfspand verhuurd. Eveneens is er een bedrijfswoning aanwezig.

De locatie is te bereiken via de hoofdtoegangsweg die toegankelijk is vanaf de Hoogweg. Vanaf de ventweg langs de Burgemeester van Doornlaan is de achterkant van de huidige bebouwing te bereiken. In de bestaande situatie is de bedrijfsbebouwing wat vervallen en geeft het perceel een rommelige indruk en een laagwaardige uitstraling. Het is het eerste perceel van drie aangrenzende kavels die niet meer tot het glastuinbouwgebied behoren. Het betreft verouderde opstallen. Op de naastgelegen kavel is een sorteercentrum van een hulporganisatie voor Albanië gevestigd en daarnaast tuincentrum De Plataan. De Hoogweg 2 maakt een verouderde indruk. Het deel van het pand dat voor de meubelverkoop is bestemd, heeft niet de bijbehorende uitstraling die men zou verwachten. Het pand heeft bijvoorbeeld geen glazen gevels. Afbeelding 2.2. geeft de bestaande situatie weer, gezien vanaf de Hoogweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0004.jpg"

Afbeelding 2.2.: huidige situatie vanaf de Hoogweg. Rechts het bedrijfsperceel, links de bestaande woningen langs de Hoogweg. Bron: Google Streetview, 2018


Op deze en beide naastgelegen kavels is op termijn nieuwe bebouwing nodig. De gemeente streeft een hoogwaardig gebouw na. Tegelijkertijd zijn detailhandel, grote kantoren en woonfuncties niet toegestaan. Behoud van de huidige agrarische aanverwante bestemming is zoveel mogelijk gewenst.


De eigenaar heeft een gebouw laten ontwerpen met een hoogwaardige uitstraling, dat past bij de eerder genoemde gebouwen langs de N223. Vrijwel het gehele gebouw krijgt de agrarisch aanverwante bestemming. In het gebouw kan 500 m2 als zelfstandig kantoor gebruikt worden (in maximaal twee units). Deze locatie en de uitstraling van het gebouw is geschikt voor een klein aanbod van zelfstandige kantoren.


Voor de commerciële verhuur van het gebouw heeft de initiatiefnemer gevraagd om ruimere gebruiksmogelijkheden, met name de verhuur aan meer dan twee gebruikers. Gevraagd is vijf gebruikers. In de huidige situatie heeft het pand twee gebruikers. In het buitengebied is een bedrijfsverzamelgebouw met tientallen units niet toegestaan. Ook is uitbreiding van bedrijfsfuncties niet toegestaan, maar dit is ook niet waarschijnlijk op deze locatie. Het mogelijk maken van een hoogwaardig gebouw door flexibele verhuur weegt zwaarder dan het verbod van meer dan één gebruiker.

Nieuwe situatie

Op grond van de bovenstaande analyse van de gemeente is een herontwikkelingsconcept ontwikkeld voor de locatie. De ontwikkeling voorziet in de sloop van de bestaande bedrijfsopstallen en de nieuwbouw van een bedrijfsverzamelgebouw met een hoogwaardige architectonische uitstraling. Primair is het gebouw bedoeld voor agrarisch aanverwante bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.1. Hierin worden tevens ondergeschikte bedrijfsgebonden kantoren mogelijk gemaakt en daarnaast kleine zelfstandige kantoren. Het toekomstige gebouw bestaat uit twee gebouwdelen van respectievelijk circa 1000 m2 bvo en circa 550 m2 bvo. In beide hallen is het daarnaast mogelijk een (zelfstandig) kantoorgedeelte te realiseren, tot 500 m2 bvo in totaal. Beide gebouwdelen bestaan uit maximaal twee bouwlagen tot maximaal 8,5 meter hoogte. Het meest oostelijk gelegen gebouwdeel wordt uitgevoerd met een hoogteaccent tot 12 meter. Langs de Burgemeester Van Doornlaan wordt een 'schil' in de vorm van een hoogwaardig architectonische wand rondom de bedrijfsbebouwing geplaatst. Ten noorden van deze wand is een (niet planologisch relevante) gasleiding gelegen, waardoor daar niet gebouwd kan worden. Hier is een groenbestemming opgenomen. Ook langs de zuidzijde van het perceel is een (smalle) groenbestemming opgenomen, waar tevens een voorwaardelijke verplichting geldt voor het realiseren van een groene afscherming in de vorm van opgaande beplanting met een hoogte van minimaal 1 meter. Op die manier wordt een robuuste groene afscherming bewerkstelligd.

Parkeren wordt opgelost op het eigen terrein, tussen de twee bedrijfsgebouwen in en ten zuiden van de bedrijfsgebouwen. Hiervoor gelden in principe de normen uit de 'Beleidsregel parkeernormering gemeente Westland 2018', behalve als bij de nadere uitwerking van het bouwplan de te hanteren norm onhaalbaar blijkt te zijn. Via de in artikel 7 van het parkeerbeleid opgenomen 'inherente afwijkingsbevoegdheid' kan dan een andere norm worden aangehouden, aangezien door de gemeente recent met de oude parkeernormen is getoetst bij dit bouwplan (in de quickscanfase en in de fase van het ontwerpbestemmingsplan). Bij de uiteindelijke bouwplanuitwerking moet blijken welke normen haalbaar zijn. In de nieuwe beleidsregel is een parkeernorm opgenomen van 2,6 pp/100 m2 b.v.o. voor 'bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)' en 1,3 voor 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transfportbedrijf)'.

In elk geval aan de zuidzijde zullen deze parkeerplaatsen worden ingepakt met een groene haag. Hiervoor is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Vanaf de Hoogweg is het expeditieterrein toegankelijk voor auto's en vrachtverkeer. Langs de Burgemeester van Doornlaan wordt een groen representatief voorterrein gerealiseerd. De huidige bedrijfswoning blijft in de nieuwe situatie gehandhaafd maar krijgt een woonbestemming ("Wonen") toegewezen.

Aan de zuidoostzijde komt de nieuwe bebouwing dichter bij de bestaande woningen langs de Hoogweg (ongeveer 28,5 m op het kortste punt) te liggen dan de bestaande bedrijfsbebouwing in de bestaande situatie (ongeveer 31 m op het kortste punt). Het verschil bedraagt derhalve 2,5 m. De bouwhoogte wordt daar ook groter: van 10 m zoals toegestaan in de bestaande situatie tot 12 m zoals toegestaan in de nieuwe situatie. Evenwel blijft er sprake van een stedenbouwkundig acceptabele situatie. De afstand en de hoogte zijn niet dusdanig klein respectievelijk groot dat dit voor de bestaande woningen een significant verschil zal maken.

Het bouwplan is nog in bewerking. Het voorliggende bestemmingsplan is uiteraard afgestemd op het concept-bouwplan zoals dat thans voorligt. De onderstaande afbeeldingen (bron: Roos Ros architecten) geven een impressie weer van het concept-bouwplan, maar kunnen - binnen de kaders van het bestemmingsplan - dus nog wijzigen.

Afbeelding 2.3.: impressie nieuwe situatie, begane grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0005.jpg"

Afbeelding 2.4.: impressie nieuwe situatie, eerste en tweede verdieping.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0006.jpg"

Afbeelding 2.5.: impressie nieuwe situatie - perspectief entree. afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0007.jpg"

Afbeelding 2.6.: impressie nieuwe situatie - perspectief vanaf noordoostzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0008.jpg"

Afbeelding 2.7.: impressie nieuwe situatie - perspectief vanaf noordwestzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0009.jpg"

Afbeelding 2.8.: impressie nieuwe situatie - perspectief vanaf zuidoostzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0010.jpg"

Afbeelding 2.9.: impressie nieuwe situatie - perspectief vanaf zuidwestzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0011.jpg"

Afbeelding 2.10.: impressie nieuwe situatie - vogelvlucht A

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0012.jpg"

Afbeelding 2.11.: impressie nieuwe situatie - vogelvlucht B

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0013.jpg"

2.2.2 Historisch ruimtelijke opbouw

Het gebied rondom het plangebied wordt vanaf de 9e eeuw na Christus (opnieuw) bewoond. Met de ontwikkeling van de tuinbouw vanaf 1500 werden wegen aangelegd en nam de bebouwing toe. Het landschapsbeeld is in de loop der tijd ingrijpend gewijzigd. De open ruimte die bestond tussen de bebouwingslinten is volledig volgebouwd met kassen en daaraan gerelateerde bedrijvigheid. De planlocatie ligt ten zuidoosten van de kern De Lier. Tussen de locatie en het centrum is de N223 aangelegd. Hiermee kreeg De Lier een volwaardige verbinding met het achterland. Hierdoor kwam het plangebied ingeklemd te liggen tussen de de Hoogweg, Burgemeester van Doornlaan en de N223.

2.2.3 Inventarisatie van functies

De voorzieningen in De Lier liggen geconcentreerd in het centrum, de Sportlaan en de Van Rijnstraat. Langs de westelijke, noordelijke en oostelijke randen - waarin het plangebied zich bevindt - bevinden zich bedrijventerreinen met hoofdzakelijk glastuinbouw of daaraan gerelateerde bedrijvigheid. Ten zuiden van de N223 zet de glastuinbouw zich voort. Rondom de planlocatie ligt met name gebied dat bestemd is voor bedrijvigheid, glastuinbouw, detailhandel en wonen.

2.2.4 Verkeer

Verkeersverbindingen algemeen

Het plangebied ligt langs de N223, een provinciale verbinding tussen Rijksweg A4 en de noordzijde van de Rotterdamse havens. De N223 fungeert als tweestrooks-gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h.

Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer

De ontsluiting vanaf de planlocatie verloopt via de Hoogweg aan de zuidzijde en via Burgemeester van Doornlaan aan de noordzijde. De in/uitrit aan de parallelweg aan de noordzijde verschuift (verder van de kruising, ca. 10 meter). De in/uitrit aan de Hoogweg is reeds bestaand. Door de watergang blijft er voldoende zicht op weg. Het nieuwe gebouw heeft geen invloed op de bestaande situatie rond de kruising Hoogweg/Parallelweg. Vanaf de uitrit heeft de hoogbouw geen invloed op de zichtsituatie. Er is vrij zicht op het verkeer op de kruising vanaf beide uitritten en vanaf de weg over de kruising. Afbeelding 2.12. laat dit zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0014.jpg"

Afbeelding 2.12: zichtlijnen vanaf de uitritten

Ontsluiting voor langzaam verkeer

Zowel de Hoogweg als de Burgemeester van Doornlaan zijn voorzien van fietspaden.

Ontsluiting voor openbaar vervoer

Over de Burgemeester van Doornlaan gaat een regionale buslijn 32. Halteplaatsen zijn echter niet in de nabijheid aanwezig. Door het bedrijfsconcept uit het bouwplan is dat ook niet strikt noodzakelijk.

Verkeersintensiteit

In de bestaande situatie is het plangebied reeds bestemd voor detailhandel en bedrijvigheid. Hierbij hoort een bepaalde verkeersgeneratie. In de toekomstig situatie gaat de bedrijfsbestemming gelden met mogelijkheden voor ondergeschikte kantoren. Hierbij hoort ook een bepaalde verkeersgeneratie. Aangezien de totale bedrijfsvloeroppervlakte niet significant toeneemt en de functies niet significant wijzigen, zal er geen sprake zijn van een significante verkeerstoename, zeker gezien de bestaande hoge intensiteiten op de omliggende wegen (ongeveer 20.000 mtv/etmaal over de provinciale weg en ongeveer 2.300 mvt/etmaal over de Hoogweg).

Parkeren

Parkeerbeleid gemeente

In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kencijfers van het CROW (landelijke richtlijnen). Tevens is de actualisatie gebruikt om de nieuwe beleidsregel completer en overzichtelijker te maken. Nieuwe initiatieven moeten voldoen aan de parkeernormering uit dit beleid. In paragraaf 2.2.1. is reeds ingegaan op het aspect 'parkeren' in relatie tot het plan.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Bedrijven En Milieuzonering

3.1.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.1.2 Onderzoek en conclusie

Omdat in het bestemmingsplan de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning wordt bestemd, wat wenselijk is omdat de bedrijfsbebouwing verhuurd gaat worden aan derden en er dus geen sprake meer zal zijn van een bedrijfswoning, wordt de richtafstand bij 3.1.-categoriebedrijvigheid niet behaald. Daarom is akoestisch onderzoek verricht. De rapportage hiervan is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting.

Uit het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau zal sprake zijn van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat, wat door de van toepassing zijnde grenswaarden uit het Activiteitenbesluit gewaarborgd wordt.
  • Vanwege de korte afstand tot de bestaande woningen zullen laad- en losactiviteiten en
    activiteiten met vrachtwagens alleen in de dagperiode (vanaf 07:00u) plaats kunnen vinden, omdat anders de grenswaarden voor het maximale geluidniveau uit het Activiteitenbesluit worden overschreden.
  • Omdat in de bestaande situatie ook al bedrijfsmatige activiteiten op het perceel zijn
    toegestaan, is voor de bestaande woningen geen sprake van een verslechtering van de
    planologische situatie en kunnen de laad- en losactiviteiten en activiteiten met
    vrachtwagens in de dagperiode toelaatbaar worden geacht.
  • Om ter plaatse van de woning Hoogweg 2 een akoestisch woon- en leefklimaat te
    verbeteren zijn diverse maatregelen beschreven, zoals het oprichten van een geluidsscherm van 3 m hoog. Dit is echter juridisch gezien niet noodzakelijk.
  • Voor de verdieping(en) van de woning wordt geredeneerd dat daar geen bescherming noodzakelijk is, aangezien uit de berekeningen blijkt dat alleen gedurende de dagperiode geluidshinderlijke activiteiten zijn toegestaan, en zich op de verdiepingen alleen slaapvertrekken bevinden die in de avond- en nachtperiode worden gebruikt.

Uiteindelijk is in overleg tussen de gemeente en de initiatiefnemer afgesproken om geen geluidsscherm op te richten, omdat dit stedenbouwkundig zeer ongewenst is. Daarnaast zijn in de bestaande situatie de vertrekken in de bestaande erfbebouwing aan de oostzijde van de woning Hoogweg 2 aan te merken als niet-woonvertrekken (bijkeuken, berging e.d.) waardoor deze niet geluidgevoelig zijn en afschermend werken ten opzichte van de westelijk hiervan gelegen woonvertrekken. Wel is het zo dat tussen de noordelijke grens van de bestaande woning en de nieuw te realiseren bedrijfsbebouwing een geluidwerende wand zal worden gerealiseerd, waarmee het woon- en leefklimaat ter plaatse wordt verbeterd.

3.2 Geluid

3.2.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.2.2 Onderzoek en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling ziet niet op de realisatie van geluidgevoelige objecten of een weg/spoor/industrieterrein. Hierdoor is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Onderzoek naar wegverkeers-, railverkeers- of industrielawaai is niet aan de orde.

3.3 Luchtkwaliteit

3.3.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en ultra fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3, terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3 bedraagt Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Daarnaast zijn in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

3.3.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

De realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw past niet in één van de hiervoor genoemde functiecategorieën. Daardoor is een onderzoek nodig om aan te tonen of aan de normen van de Wet luchtkwaliteit wordt voldaan.

Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een NIBM bijdrage. In deze tool wordt de toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 aan de hand van de verkeerstoename als gevolg van de realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw.

Om een inschatting te maken van de verkeersgeneratie van het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw, wordt uitgegaan van de kengetallen voor gemengde bedrijvigheid uit de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012). Het kental voor gemengde bedrijvigheid bedraagt 158 motorvoertuigen per hectare voor een gemiddelde weekdag, waarvan 19% uit vrachtverkeer bestaat. De totale kaveloppervlakte van het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw is circa 0,5 hectare. De totale verkeersaantrekkende werking voor deze ontwikkeling bedraagt 79 motorvoertuigen voor een gemiddelde weekdag. In afbeelding 3.1. is de ingevulde NIBM-tool (versie 2017) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0015.png"

Afbeelding 3.1.: resultaten NIBM-tool 2017, rekenjaar 2017.

Uit de berekeningen met de NIBM-tool blijkt, dat de jaargemiddelde concentratie NO2 maximaal 0,22 µg/m3 toeneemt en de jaargemiddelde concentratie PM10 maximaal 0,03 µg/m3. De beide toenamen zijn ruim lager dan de toegestane NIBM-norm van 1,2 µg/m3. Daardoor draagt de toename van het verkeer door de realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is niet aan de orde.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2016. In deze tool zijn onder andere de Burgemeester van Doornlaan en de Burgemeester Crezéelaan opgenomen. In afbeelding 3.2. zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 weergegeven voor het peiljaar 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0016.png"

Afbeelding 3.2.: overzicht concentraties NO2 en PM10, peiljaar 2015 (NSL-monitoringstool 2016).

Uit afbeelding 3.2. blijkt dat langs de Burgemeester van Doornlaan en de Burgemeester Crezéelaan de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 27 µg/m3, 19 µg/m3 en 11 µg/m3 te zijn. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7, waardoor langs de beide wegen het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De gestelde normen uit de Wet luchtkwaliteit worden niet overschreden. Daarnaast is het de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

3.3.3 Conclusie

De realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw op de locatie Hoogweg 2 is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Om die reden is toetsing aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit niet aan de orde.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze waarden zijn ruim lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst geen overschrijding verwacht.

3.4 Externe Veiligheid

3.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen, en aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang. Deze Circulaire heeft een looptijd tot 31 juli 2012 en zal opgaan in het nieuwe Besluit transportroutes externe veiligheid en Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.4.2 Onderzoek

De enige externe veiligheidsrisicobron in de omgeving van het plangebied is het transport van gevaarlijke stoffen over de Burgemeester van Doornlaan / Burgemeester Crezeelaan. Omdat er op dit moment ook een bedrijfspand aanwezig is, zal het aantal aanwezigen niet significant toenemen.

De Veiligheidsregio Haaglanden heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg enkele adviezen meegegeven:

Vluchtweg

Bij een incident is het van belang dat mensen onafhankelijk van de locatie van het incident, veilig van de risicobron(nen) weg kunnen vluchten. Daarom wordt bij verbouw en/of (vervangende) nieuwbouw een vluchtweg vanuit de objecten geadviseerd, via de tuin/gevel aan de afgekeerde zijde van de risicobron(nen). In het onderhavige plan is dat het geval.


Voorbereiding interne organisatie

In objecten waarin personeelsleden, bezoekers, verminderd tot niet zelfredzame personen en/of grote groepen mensen kunnen verblijven, is het van belang dat het personeel en/of de BHV-organisatie/de begeleiding van deze objecten is voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om calamiteiten die buiten deze objecten kunnen plaatsvinden, maar effecten binnen deze objecten kunnen hebben. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij te handelen. Bijvoorbeeld om de aanwezigen binnen deze objecten te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.
Dit advies zal moeten worden opgepakt door de uiteindelijke huurders van de toekomstige units.


Risicocommunicatie

Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met één of meerdere risicobronnen, is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. Hiervoor is er op regionaal niveau een risicocommunicatie-campagne ontwikkeld met een brede range aan middelen die ingezet kan worden. Om de bewoners, het personeel en/of de vaste bezoekers binnen het plangebied te informeren over de verschillende risicobronnen, risico’s en gevaren, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten, kan de gemeente ook voor dit plangebied gebruik maken van de middelen die voor deze campagne zijn ontwikkeld. Voor aanvullende informatie kan contact worden opgenomen met de risicocommunicatieadviseur van de Veiligheidsregio Haaglanden.

3.4.3 Conclusie

De vaststelling van het bestemmingsplan ondervindt van het aspect 'externe veiligheid' geen belemmeringen.

3.5 Water

3.5.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterbeheerder:

  • Waterbeheerplan 2016-2012;
  • Handreiking watertoets voor gemeenten.

3.5.2 Onderzoek

Hieronder volgt de inhoudelijke toetsing van het plan per waterthema.

Huidige situatie

Het plangebied waar de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgevoerd is in de bestaande situatie geheel verhard. Om het plangebied liggen watergangen. Deze watergangen staan door middel van duikers in verbinding met omliggend water. De watergang langs de Hoogweg is een primair water. Het water ten westen van het plangebied is een secundair water gelegen. De watergangen vallen net buiten het plangebied en zijn dus niet opgenomen in de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0017.png"

Afbeelding 3.3.: watergangen rondom plangebied.

Waterkwantiteit

De initiatiefnemer is voornemens een bedrijfsverzamelgebouw te bouwen op de plek waar nu al bedrijfsgebouw staat. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlakte af (zie tabel 3.5.1.). Watercompensatie is daarom niet benodigd. In Bijlage 4 is tevens de bestaande situatie en de nieuwe situatie weergegeven met de bijbehorende grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0018.jpg"

Afbeelding 3.1.: bestaand en nieuw grondgebruik

In de nieuwe situatie bestaat de wens om de parkeerplaatsen half verhard aan te leggen. Dit staat echter nog niet vast, in de uitwerking zal hier een keuze in worden gemaakt.

Veiligheid en waterkeringen

Een deel van het plangebied bevindt binnen een beschermingszone van een waterkering. Om de instandhouding van de waterkering te waarborgen, zijn de gronden binnen de beschermingszone voorzien van een dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Aan deze dubbelbestemming is een beschermende regeling gekoppeld. De polderkade heeft een beschermingszone van 15 meter aan weerszijde van het waterstaatswerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01_0019.jpg"Afbeelding 3.5.: Waterkering (bron: leggerkaart Hoogheemraadschap van Delfland).

De bestemming van een deel van het plangebied wijzigt van "Bedrijf" naar "Wonen". Het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen is, zoals opgenomen in de provinciale verordening, hoger dan voor bedrijfsterreinen. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om de praktijksituatie voor zover mogelijk hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen.

Watersysteemkwaliteit, ecologie en onderhoud

Zoals eerder vermeld ligt er om het plangebied een primaire en secundaire watergang. Het onderhoud van de secundaire watergangen in het plangebied blijft in handen van de eigenaren van de watergang. Het onderhoud zal met klein materieel worden uitgevoerd. Het onderhoud van de primaire watergang zal door het waterschap worden onderhouden. Verzocht wordt rekening te houden met een onderhoudsstrook conform de 'Beleidsregels dempen en graven'.

Tevens moet bij de planontwikkeling verontreiniging van grond- en oppervlaktewater worden voorkomen en de ecologische toestand van het water mag niet verslechteren (standstill).

Alvalwater en riolering

Het afvalwater en het hemelwater dient tot de perceelsgrens gescheiden te worden afgevoerd. Het projectgebied dient aangesloten te worden op het bestaande gescheiden rioleringsstelsel.

In de toekomst zal hevig regenval steeds vaker voorkomen. Daarom is het wenselijk om het hemelwater af te koppelen zodat de riolering tijdens piekbuien wordt ontlast.

Waterkwaliteit

De activiteiten in het plangebied zullen in beperkte mate van invloed zijn op de oppervlaktewaterkwaliteit. In het project vinden geen activiteiten plaats die schadelijk kunnen zijn voor de oppervlaktewaterkwaliteit.

Klimaatadaptatie

Gezien de verwachte klimaatverandering waardoor steeds vaker langdurige hevige regen optreedt en hitte vaker voorkomt is het raadzaam om verharding zo mogelijk te beperken, regenwater vast te houden waar het valt en vertraagd af te voeren. Hierdoor worden hoge waterstanden verkleind en daarmee de kans op wateroverlast. Op hitte heeft het aanleggen van groen (en daarmee verharding verminderen) een verminderend effect: het versterkt verdamping wat een verkoelend effect heeft. Voorbeelden hiervan zijn: ontharden/ vergroenen van het gebied, het toepassen van doorlatende verharding, de infiltratie van regenwater in de bodem, platte of flauw hellende daken vergroenen. Zo mogelijk worden deze maatregelen in het plan opgenomen

Waterveiligheid

De bestemming van een deel van het plangebied wijzigt van "Bedrijf" (met bedrijfswoning) naar "Wonen". Het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen is, zoals opgenomen in de provinciale verordening, hoger dan voor bedrijfsterreinen. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om de praktijksituatie voor zover mogelijk hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen.

3.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen watercompensatie benodigd is. Omdat het verharde oppervlak niet wordt vergroot. Deze waterparagraaf is conform het gestelde in artikel 3.1.1. van het Bro aan het Hoogheemraadschap voorgelegd. De waterparagraaf is daartoe aangevuld met een alinea over 'waterveiligheid.

3.6 Bodem

3.6.1 Wettelijk kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

3.6.2 Onderzoek

Er zijn in de loop der jaren een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd op de planlocatie. Het laatste onderzoek stamt uit 2006. In het laatste onderzoek werd de locatie als verdacht beschouwd. En zijn destijds diverse verontreinigingen aangetroffen. Het bodemonderzoek uit 2006 is door de verstreken tijd niet langer toereikend. Er wordt daarom een nieuw verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is inzichtelijk maken van de (milieuhygiënische) kwaliteit van de bodem op de deellocaties.

Het onderzoek kan pas plaatsvinden als de bedrijfspanden gesloopt zijn. Dit gebeurt ten tijde van het omgevingsvergunningtraject.

3.6.3 Conclusie

Ten tijde van het omgevingsvergunningtraject (als de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt is) zal een nieuw verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

3.7 Ecologie

3.7.1 Wettelijk kader

Wet Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.

2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:

• er geen andere bevredigende oplossing is, en

• geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en

• sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:

o de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of

o de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.

3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:

• er geen andere bevredigende oplossing is, en

• indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Lansingerland de provincie Zuid-Holland – i.c. is die bevoegdheid gemandateerd aan de Omgevingsdienst Haaglanden - Overijssel het bevoegd gezag voor de Wnb. Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door ‘externe werking’) op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een ‘habitattoets’ dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

3.7.2 Onderzoek

Ecologische quickscan

In het kader van de voorliggende ontwikkeling is een Quickscan ecologie naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder beknopt weergegeven:

  • Vleermuizen: het plangebied is ongeschikt als verblijfplaats. Ook heeft het geen belangrijke waarde als vliegroute en/of foerageergebied. Er geldt alleen een zorgplicht.
  • Vogels met een vaste verblijfplaats: er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. De coniferenhaag dient mogelijk als essentieel onderdeel van de functionele leefomgeving van de huismus. Nader onderzoek naar de huismus is nodig.
  • Overige vogels: het plangbied is geschikt als broedlocatie. Er moet buiten het broedseizoen worden gewerkt of vlak voorafgaand aan de werkzaamheden moeten broedgevallen gecheckt worden.
  • Vaatplanten: geen beschermde soorten waargenomen. Er geldt alleen een zorgplicht.

Nader onderzoek naar de Huismus

Op basis van de resultaten van de quickscan, is aanvullend een Nader ecologisch onderzoek Huismus uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de coniferenhaag binnen het plangebied geen essentieel onderdeel uitmaakt van de functionele leefomgeving van de Huismus. Tijdens het veldbezoek van de quick-scan (op 19 april 2017), is slechts één huismus zingend in de Haag waargenomen. Tijdens het tweede veldbezoek (op 4 mei 2017) zijn geen huismussen in de coniferenhaag waargenomen. Daarnaast bevindt zich in de omgeving van het plangebied voldoende alternatief opgaand groen (bomen en struikgewas) dat door deze dieren gebruikt kan worden voor voedsel en als dekking. Indien de coniferenhaag door de voorgenomen plannen wordt aangetast, kunnen de huismussen voor voedsel en dekking uitwijken naar ander opgaand groen in de omgeving. Hierdoor zal aantasting van deze haag er niet toe leiden dat de ecologische functionaliteit van de buiten het plangebied gelegen vaste rust- en verblijfplaatsen zodanig wordt verstoord dat huismussen deze plaatsen om die reden zullen verlaten. Om deze reden is de coniferenhaag binnen het plangebied geen essentieel onderdeel van de functionele leefomgeving van de Huismus. Mits de haag buiten het broedseizoen van vogels wordt verwijderd (globaal van half maart t/m half juli), is er als gevolg van de voorgenomen plannen geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.

3.7.3 Conclusie

Als gevolg van de voorgenomen plannen is er geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht.

3.8 Cultuurhistorische Aspecten

3.8.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.8.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen in een gebied met een archeologische verwachting, waarbij een archeologisch onderzoek nodig is bij een bodemverstoring die groter is dan 250 m2 en dieper reikt dan 50 cm onder maaiveld. Het bouwplan past naar verwachting binnen deze grenswaarden aangezien er alleen palen de grond in gaan. Aangezien de ontwikkellocatie reeds grotendeels bebouwd is, is het aannemelijk dat de bodem reeds dusdanig verstoord is, dat archeologische waarden reeds verstoord zijn. Ter plaatse van het hele plangebied is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Ten tijde van de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning zal door de gemeentelijk archeoloog worden bezien in hoeverre het bouwplan de grenswaarden overschrijdt. In dat geval is alsdan een nadere afweging / onderzoek nodig.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).

Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.

Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.1.2 Systematiek van de planregels

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Voor de opbouw van de regels is in beginsel uitgegaan van het gemeentelijk handboek, en voor de woonbestemming van het aangrenzende vigerende bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland”. Uiteraard zijn de bestemmingsbepalingen wel afgestemd op de specifieke gewenste situatie.

Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Bestemmingsregels

In paragraaf 4.2 is aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen. De bestemmingen bestaan standaard uit de bestemmingsomschrijving (waarin de toegestane functies worden genoemd) en de bouwregels (waarin de bouwregels zijn benoemd). Aanvullend daarop kunnen specifieke gebruiksregels, afwijkings- en/of wijzigingsregels worden opgenomen.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn diverse algemene regels gegeven, die bovenop alle bestemmingen uit de bestemmingsregels gelden. Het gaat bijvoorbeeld om algemene bouw-, afwijkings- en wijzigingsregels.

Overgangs- en slotregels

In Artikel 13 is aangegeven onder welke voorwaarden gebruik en/of bebouwing, welke in strijd is met het bestemmingsplan, mag worden voortgezet. In het artikel "Slotregel" tot slot is de officiële naam van het plan opgenomen.

4.1.3 Systematiek van de planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:

NL.IMRO.1783.OGTGWHOOGWG2obp-VA01.

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een andere aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Een voorbeeld van een functieaanduiding is 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw'.

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Een voorbeeld van een bouwaanduiding is 'specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent'.

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

4.2 Bestemmingsregeling

De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).

4.2.1 Bestemmingen "Bedrijf - Agrarisch aanverwant bedrijf", "Wonen" en "Groen"

Het toekomstige bedrijfsverzamelgebouw is voorzien van de bestemming "Bedrijf - Agrarisch aanverwantbedrijf" waarbinnen alleen agrarisch aanverwante bedrijven mogelijk zijn. De functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw' regelt dat er meerdere bedrijven (maximaal 5) in de gebouwen gevestigd mogen zijn. Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor kantoren (bedrijfsgebonden en zelfstandig). De maatvoering is afgestemd op het concept-bouwplan van Roos Ros Architecten.

De bestaande woning is voorzien van de bestemming "Wonen". Hier gelden de regels zoals deze ook voor woningen in het (nieuwe) bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland” gelden. De gronden rondom de nieuwe bebouwing zijn, op grond van het concept-bouwplan, zoveel mogelijk bestemd tot “Groen”. Op deze manier wordt bewerkstelligd dat het perceel een zo groen mogelijke uitstraling krijgt en behoudt. Er is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren van een groene afscherming aan de zuidzijde van het perceel in de vorm van opgaande beplanting met een hoogte van minimaal 1 m.

4.2.2 Dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie" en "Waterstaat - Waterkering"

In het plan zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen: "Waarde - Archeologie" en "Waterstaat -Waterkering". Deze dubbelbestemmingen regelen primair, dus vóór de enkelbestemmingen, de belangen van eventuele archeologische resten c.q. de aanwezige waterkering. Bouwen is hier slechts toegestaan indien deze belangen dat gedogen. Hiervoor is specifiek toestemming nodig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

In het kader van de beoogde herontwikkeling is tussen de initiatiefnemer (en grondeigenaar) en de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal is verzekerd. Daarmee is het niet nodig om een exploitatieplan op te stellen.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan wordt de gewenste herontwikkeling van het perceel Hoogweg 2 mogelijk gemaakt. Met de herontwikkeling wordt een forse kwaliteitswinst behaald; de nieuwe ontwikkeling zorgt voor nieuwbouw met een representatieve uitstraling die passend is op deze zichtlocatie. Het bestaande woonhuis blijft ook in de nieuwe situatie gehandhaafd. De ontwikkeling past binnen de door de gemeente gestelde kaders. Bovendien wordt in de bestemmingsplanprocedure de mogelijkheid geboden om zienswijzen in te dienen.

Gezien het bovenstaande wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.

5.2.1 Overleg

Over het concept-ontwerp van dit bestemmingsplan heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden zoals voorgeschreven in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In Bijlage 5 is de Nota van vooroverleg opgenomen, waarin verslag is gedaan van de ontvangen vooroverlegreacties. Het bestemmingsplan is als gevolg van deze vooroverlegreacties op onderdelen aangepast.

5.2.2 Inspraak

Gezien de kleinschaligheid van het plan is besloten om de fase van het voorontwerpbestemmingsplan over te slaan en geen inspraak te verlenen.

5.2.3 Zienswijzen

Van 1 december 2017 tot en met 11 januari 2018 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Er is één zienswijze ingediend, van een omwonende. Door initiatiefnemer is in overleg getreden met deze omwonende waarbij tot overeenstemming is gekomen over het plan. De omwonende heeft de zienswijze vervolgens ingetrokken.

5.2.4 Vaststelling

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De gemeenteraad heeft het plan op 12 juni 2018 vastgesteld. In het vastgestelde plan zijn enkele (met name tekstuele aanvullingen) wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de ontwerpversie, zoals beschreven in de als Bijlage 6 opgenomen Staat van wijzigingen.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot vergunningverlening kan worden overgegaan.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Kaart Wegencategorisering En Vaarwegen

Bijlage 2 Kaart wegencategorisering en vaarwegen

Bijlage 1 Quickscan Ecologie

Bijlage 1 Quickscan ecologie

Bijlage 2 Nader Ecologisch Onderzoek Huismus

Bijlage 2 Nader ecologisch onderzoek Huismus

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 4 Bestaande En Nieuwe Situatie Grondgebruik

Bijlage 4 Bestaande en nieuwe situatie grondgebruik

Bijlage 5 Nota Van Vooroverleg

Bijlage 5 Nota van vooroverleg

Bijlage 6 Staat Van Wijzigingen

Bijlage 6 Staat van wijzigingen