KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Geluid
3.2 Luchtkwaliteit
3.3 Externe Veiligheid
3.4 Water
3.5 Bodem
3.6 Ecologie
3.7 Cultuurhistorische Aspecten
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.2 Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 5 Handhaving
5.1 Handhavingsbeleid
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Planverbeelding
Bijlage 1 Ruimtelijke-functionele Structuur
Bijlage 2 Geluid
Bijlage 3 Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Stikstofdepositie
Bijlage 5 Externe Veiligheid - 1
Bijlage 6 Externe Veiligheid - 2
Bijlage 7 Water
Bijlage 8 Bodem - 1
Bijlage 9 Bodem - 2
Bijlage 10 Ecologie -1
Bijlage 11 Ecologie - 2
Bijlage 12 Cultuurhistorische Aspecten
Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Vooroverleg
Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 15 Staat Van Wijzigingen

Rotonde Emmastraat - Zwartendijk

Bestemmingsplan - gemeente Westland

Vastgesteld op 30-01-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Rotonde Emmastraat - Zwartendijk met identificatienummer NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01 van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.8 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.10 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.11 erf

al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.

1.12 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.13 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zend-masten.

1.14 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

1.16 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.17 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:

verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduidingen 'geluidscherm' (gs): een geluidscherm.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    1. 1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
    2. 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
    3. 3. de bouwhoogte van geluidscherm bedraagt ten hoogste 4 m.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' (gs) dient een geluidscherm gebouwd en in stand gehouden te worden, waarvan de hoogte 4 meter bedraagt.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 2 doorgaande rijstroken, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 4 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Indien voor het aanpassen van wegen geluidwerende voorzieningen noodzakelijk zijn, dan mogen deze werkzaamheden niet worden uitgevoerd voordat het geluidscherm als bedoeld in artikel 3.2 onder b is geplaatst.

Artikel 5 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding met een daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoog-ste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 19.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:

erfafscheidingen 2,00 m
straatmeubilair 3,00 m
lichtmasten 20,00 m
antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes 5,00 m
overige bouwwerken 2,00 m
vlaggenmasten 6,00 m

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.

8.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.'

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:

  1. a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  2. b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. c. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
  4. d. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  5. e. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;

9.2 Afwijking niet verlenen

Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1.1 met
  3. 3. maximaal 10%;
  4. 4. Lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. Lid 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Rotonde Emmastraat - Zwartendijk'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 12 augustus 2015 heeft de Provincie Zuid-Holland bij gemeente Westland een verzoek ingediend om herziening van het vigerend bestemmingsplan te starten. Het verzoek is ingediend om de ruimtelijke inpassing van een rotonde op de kruising Emmastraat-Poeldijkseweg met Zwartendijk-Molenweg in Monster mogelijk te maken.

De huidige kruising met verkeerslichten is een knelpunt voor de doorstroming van het verkeer. Bovendien ervaart langzaam verkeer het kruispunt als onveilig. Het kruispunt van de N211 Emmastraat-Poeldijkseweg / Zwartendijk-Molenweg in Monster wordt vervangen door een turborotonde. Door de aanleg van een rotonde kan de kruising door alle weggebruikers vlot en veilig worden gepasseerd. Ook plaatst de provincie een geluidsscherm langs de N211 en de Molenweg om de geluidshinder voor de bewoners van de achterliggende wijk te beperken.

1.2 Ligging Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01_0001.png"

Het plangebied is gesitueerd op de kruising van de Emmastraat-Poeldijkseweg met Zwartendijk-Molenweg in Monster.

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:

  • Bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland, vastgesteld op 19 december 2012;
  • Bestemmingsplan Kern Monster, vastgesteld op 25 juni 2013;
  • Bestemmingsplan Boomawatering, vastgesteld op 28 januari 2014.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "Rotonde Emmastraat - Zwartendijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, bodem, ecologie en cultuurhistorie behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040

Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01_0002.jpg"

Verkeer- en vervoerbeleid

In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente te zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:

  • Aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
  • Realiseren vlinderstructuur Westland;
  • Mobiliteitsmanagement;
  • Hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
  • Langzaam verkeer stimuleren;
  • Ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.


De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.

2.1.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland (1 augustus 2014)

Algemeen

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten van Zuid-Holland de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld, een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening. De VRM is op 1 augustus 2014 in werking getreden. Met de VRM wordt op hoofdlijnen sturing gegeven aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Van de VRM maken deel uit het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. Het normatieve kader van de VRM is gegeven in de Verordening ruimte 2014.

De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.

In de visie zijn vier rode draden aangegeven welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:

  1. 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Ruimtelijke hoofdstructuur

Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01_0003.jpg"

De ruimtelijke hoofdstructuur

Programma ruimte

Het programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijke relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.

Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. Een belangrijke sleutel voor een sterke en veerkrachtige economie is het innoverend vermogen van mensen en bedrijven. Wanneer talent, bedrijven en banen dicht bij elkaar verkeren, ontstaan (agglomeratie) voordelen. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De Mainport en de Greenports zijn schoolvoorbeelden van goed werkende clusters. De provincie streeft naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen.

2.1.3 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01_0004.jpg"

Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan voor de ontwikkeling van de rotonde ter plaatse van de bestaande kruising Emmastraat-Poeldijkseweg met Zwartendijk-Molenweg in Monster in overeenstemming is met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur

2.2.1 Wenselijke afwijking van het bestemmingsplan

Op 12 augustus 2015 heeft de Provincie Zuid-Holland bij gemeente Westland een verzoek ingediend om herziening van het vigerend bestemmingsplan te starten. Het verzoek is ingediend om de ruimtelijke inpassing van een rotonde op de bestaande kruising Emmastraat-Poeldijkseweg met Zwartendijk-Molenweg in Monster mogelijk te maken. Onder 2.2.3 is omschreven welke de afwijkingen van de geldende bestemmingsplannen zijn.

2.2.2 Verkeer

Op 13 maart 2014 is door Goudappel Coffeng BV het ontwerp getoetst ten aanzien van verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid (zie bijlage 1 Ruimtelijke-functionele structuur). De resultaten van dit onderzoek dienen enerzijds als laatste als toetsing en anderzijds als juridische onderbouwing van het ontwerp. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van drie ontwerpvarianten:

1. Basisvariant

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01_0005.png"

2. Basisvariant zonder bypass (bypass ontbreekt in de noord-oosthoek van de rotonde)

3. Optimalisatievariant

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01_0006.png"

Als eerste is geconcludeerd dat de bypass in het ontwerp relatief weinig verkeer te verwerken krijgt. Gezien het ruimtebeslag van de bypass dient overwogen te worden of de bypass niet achterwege gelaten kan worden. Uit de simulaties blijkt echter, dat het ontbreken van de bypass in de avondspits wel degelijk een negatief effect heeft op de verkeersafwikkeling. Geadviseerd wordt dan ook om op de Poeldijkseweg in ieder geval twee opstelstroken in het ontwerp op te nemen. Verder is ten aanzien van de verkeersafwikkeling geconcludeerd dat de verwachte verkeersgroei op de Molenweg niet afgewikkeld kan worden met het basisontwerp. Geadviseerd wordt om ook op de Molenweg twee opstelstroken toe te passen. Het basisontwerp is ook getoetst op verkeersveiligheid.

Naar aanleiding van de simulatieresultaten en de ontwerptoets is het ontwerp aangepast. Dit ontwerp geeft een aanzienlijk verbeterde verkeersafwikkeling.

2.2.3 Inventarisatie van functies

Binnen het plangebied vielen tijdens de inventarisatie de volgende (groepen van) functies te onderkennen:

Woningen

Binnen het plangebied van de reconstructie van de kruising N211 en N465 (kruising Emmastraat-Poeldijkseweg en Zwartendijk-Molenweg) in Monster ligt de woning Emmastraat 1 te Monster. De eigenaar is Gemeente Westland. Bij de ontwikkeling van de rotonde zal deze woning gesloopt worden.

Hiernaast zijn er drie percelen (eigendom van Provincie Zuid-Holland) gelegen naast de woning Emmastraat 6. Deze percelen zijn in het voorheen geldende bestemmingsplan voor een deel bestemd als "Wonen" en voor een deel als "Tuin". Op deze percelen staan geen woningen meer. De percelen hebben gedeeltelijk de bestemming "Verkeer" en gedeeltelijk de bestemming "Groen" gekregen.

Agrarisch - Glastuinbouw

In het gebied staat nog een woning met een deel een glastuinbouwbedrijf met in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw". De woning Poeldijkseweg 2 in Monster is wegbestemd. Deze woning en een gedeelte van het bedrijf worden aangekocht door de provincie. Indien nodig zal een onteigeningsprocedure worden gevolgd. Ook voor deze perceelsgedeelten is de bestemming "Verkeer" opgenomen.

Verkeer

Het gebied betreft gedeelten van vier openbare wegen, namelijk Emmastraat, Poeldijkseweg (N211) en Zwartendijk en Molenweg (N465). De betreffende wegen zijn reeds bestemd als "Verkeer".

Tuin

Naast de woning Emmastraat 6 zijn drie percelen (eigendom van Provincie Zuid-Holland) gelegen die in het voorheen geldende bestemmingsplan voor een deel als "Wonen" en voor een deel als "Tuin" bestemd zijn. De percelen hebben gedeeltelijk de bestemming "Verkeer" en gedeeltelijk de bestemming "Groen" gekregen.

Groen

Tussen de Emmastraat en Molenweg 2 ligt een perceel in eigendom van Gemeente Westland. Dit perceel heeft in het voorheen geldende bestemmingsplan gedeeltelijk de bestemming "Groen". Hiervan heeft een deel de bestemming "Verkeer" gekregen.

2.2.4 Ruimtelijke aspecten

In de nabijheid van het plangebied staan twee fruitmuren, één aan de Poeldijkseweg en de ander aan de Zwartendijk. Beide fruitmuren zijn op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen als rijksmonument. Hoewel de monumenten niet direct bij het plangebied betrokken zijn, zal er tijdens de werkzaamheden zorg gedragen moeten worden dat de fruitmuren niet worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Geluid

3.1.1 Wettelijk kader

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.1.2 Onderzoek

Op 12 maart 2015 is door bureau DGMR een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de reconstructie van de kruising N211 en N465 (kruising Emmastraat-Poeldijkseweg en Zwartendijk-Molenweg) in Monster. Dit onderzoek is een actualisatie van een onderzoek uitgevoerd in 2013. De reden voor deze actualisatie is dat het ontwerp van de rotonde gewijzigd is en er zijn ook nieuwe verkeerscijfers bekend. Op 3 februari 2016 is het onderzoek aangepast (zie bijlage 2 Geluid).

3.1.3 Conclusie

Uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat, als er geen aanvullende maatregelen worden getroffen bij de aanleg van de rotonde N211 Molenweg/Zwartendijk er vanwege de N211 een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder plaatsvindt. De belangrijkste oorzaak hiervan is het slopen van enkele woningen langs de N211. In de huidige situatie werken deze woningen afschermend voor de achterliggende woningen.

Om de geluidsbelasting te reduceren zullen maatregelen getroffen worden. Hierbij is aangesloten met het voorlopig ontwerp van de rotonde. Door het treffen van maatregelen in de vorm van een dunne deklaag type A en het plaatsen van een scherm van 4 meter hoog over een lengte van circa 110 meter is er geen reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Voor de meeste woningen zal er zelfs een verbetering plaatsvinden ten opzichte van de huidige situatie.

3.2 Luchtkwaliteit

3.2.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit (Wlk)

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof Toetsing van Grenswaarde Geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 ìg/m³ 2010 t/m 2014
jaargemiddelde concentratie 40 ìg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 48 ìg/m³
jaargemiddelde concentratie 40 ìg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ vanaf 11 juni 2011

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.2.2 Onderzoek

Op 25 juni 2013 is door bureau DGMR een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd naar aanleiding van de reconstructie van de kruising N211 en N465 (kruising Emmastraat-Poeldijkseweg en Zwartendijk-Molenweg) in Monster. Op 8 mei 2015 is het onderzoek aangepast (zie bijlage 3 Luchtkwaliteit).

Hierop is aanvullend op 12 januari 2016 het effect van de stikstofdepositie op natuurgebieden in beeld gebracht (zie bijlage 4 Stikstofdepositie).

3.2.3 Conclusie

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Er zijn met de planontwikkeling geen overschrijdingen van de grenswaarden van de jaargemiddelde concentratie en de uurgemiddelde concentratie NO2 in het toetsjaar 2016.
  • Er zijn met de planontwikkeling geen overschrijdingen van de grenswaarden van de jaargemiddelde concentratie en de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 in het toetsjaar 2016.
  • Er zijn met de planontwikkeling geen overschrijdingen van de grenswaarden van de jaargemiddelde concentratie PM2.5 in het toetsjaar 2016.

Het plan voldoet derhalve aan de grenswaarden uit de Wet Milieubeheer.

Verder omschrijft het onderzoekrapport stikstofdepositie dat uit de resultaten uit Aerius blijkt dat de maximale toename van stikstofdepositie op een gevoelige habitat 0.01 mol/Ha/jaar bedraagt. Dit is ruim onder de meldingsgrenswaarde van 0.05 mol/Ha/jaar. Dit project kan derhalve zonder melding doorgang vinden.

3.3 Externe Veiligheid

3.3.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen, Besluit externe veiligheid transportroutes en Regeling basisnet van belang.

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.3.2 Onderzoek

Op 20 september 2013 is door bureau DGMR een ruimtelijke onderbouwing externe veiligheid buisleidingen opgesteld naar aanleiding van de reconstructie van de kruising N211 en N465 (kruising Emmastraat-Poeldijkseweg en Zwartendijk-Molenweg) in Monster (zie bijlage 5 Externe veiligheid - 1). Hiernaast heeft de Veiligheidsregio Haaglanden op 23 december 2015 advies uitgebracht over de externe veiligheid omtrent de reconstructie (zie bijlage 6 Externe veiligheid - 2).

3.3.3 Conclusie

Met voorliggend plan wijzigt de bestaande geregelde kruising van de N 211 en N 465 in een rotonde. Enkele woningen zullen hierdoor verdwijnen of worden verplaatst. Verplaatste woningen zijn voorzien op tenminste gelijke afstand van de risicobronnen (N 211 en leiding).

Het plan voldoet aan de normen voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico stijgt niet als gevolg van het plan en is lager dan de oriëntatiewaarde. Gezien de hoogte van het groepsrisico, de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en beheersbaarheid, en het nut en de noodzaak van de ontwikkeling, is het plan vanuit het oogpunt van externe veiligheid acceptabel. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

In het adviesrapport van de Veiligheidsregio Haaglanden wordt op drie aspecten geadviseerd:

Transport gevaarlijke stoffen

Op het bestemmingsplan is het Besluit externe veiligheid transport van toepassing vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de Emmastraat (N211). Aangezien binnen het plangebied alleen een verkeersbestemming en een groenbestemming aanwezig is, kent dit bestemmingsplan op het gebied van externe veiligheid geen knelpunten. Wel wordt met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen het volgende advies gegeven, aangezien er bij een incident met het transport gevaarlijke stoffen effecten zijn voor de omgeving.

  • Geadviseerd wordt om bij de werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van de rotonde, ervoor te zorgen dat het transport van gevaarlijke stoffen over de Emmastraat (N211) veilig doorgang kan vinden. Wanneer dit niet mogelijk is dan kan ervoor worden gekozen om een tijdelijke omleiding in te stellen. Dit dient tijdig gecommuniceerd te worden.

Buisleiding

Door het plangebied loopt een aardgascondensaatleiding. Deze leiding heeft een druk van maximaal 93,8 bar en een invloedsgebied van 16 meter. Als gevolg van deze leiding is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing op dit bestemmingsplan.

De aanwezigheid van de aardgascondensaatleiding binnen het plangebied maakt dat bij gronden graafwerkzaamheden de kans bestaat dat de leiding beschadigd raakt. Afhankelijk van de beschadiging geldt een kleine lekkage als het meest waarschijnlijke scenario en een totaal falen van de leiding als het ergst denkbare scenario. De kans dat de leiding beschadigd raakt is het meest aanwezig tijdens de bouwfase van de rotonde. Deze kans kan door het nemen van maatregelen worden verkleind.

  • Geadviseerd wordt geen graaf- en grondwerkzaamheden uit te voeren zonder dat de beheerder van de leiding (NAM) hiervan op de hoogte is.

Hulpverlening

Zowel voor de bereikbaarheid en de bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

3.4 Water

3.4.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.

De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi's) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.

Ten slotte is in 2012 de Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen vernieuwd. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • beleidskader omtrent water;
  • waterkeringen;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • afvalwater en riolering;
  • waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01_0007.jpg"

3.4.2 Onderzoek

Op 21 april 2015 heeft Waal Partners Civil Engineering een waterparagraaf opgesteld naar aanleiding van de reconstructie van de kruising N211 en N465 (kruising Emmastraat-Poeldijkseweg en Zwartendijk-Molenweg) in Monster (zie bijlage 6 Water).

Hierin is aangegeven dat door de aanleg van de rotonde N211-N465 het huidige kruispunt en de omgeving anders worden ingedeeld. Verder verandert de verhouding tussen verharding en groen. Op tekening hieronder is de verandering aangeven. Hierbij wordt uitgegaan van een minimale onteigening.

In deze situatie wordt de indeling: Oppervlakte Hoeveelheid
Te vervallen verharding 1.691 m2
Nieuwe verharding 1.357 m2
Te dempen water 15 m2
Te ontgraven water 82 m2

Het plangebied is gelegen in het boezemgebied waar een waterpeil van NAP -0,43 m aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01_0008.png"

3.4.3 Conclusie

Uit de waterparagraaf blijkt dat er in het gebied in het totaal 334 m² minder wordt verhard en er 67 m² meer oppervlakterwater wordt gegraven. Het Hoogheemraadschap van Delfland stemt in met de watertoets voor dit bestemmingsplan.

3.5 Bodem

3.5.1 Wettelijk kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

3.5.2 Onderzoek

Op 28 juli 2015 is door BMA Milieu B.V, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de reconstructie van de kruising N211 en N465 (kruising Emmastraat-Poeldijkseweg en Zwartendijk-Molenweg) in Monster (zie bijlage 8 Bodem - 1). Op 21 januari 2016 is door BMA Milieu B.V. een aanvullende onderzoek op nikkel uitgevoerd (zie bijlage 9 Bodem - 2).

3.5.3 Conclusie

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese ‘verdacht’ juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen behoeft echter geen nader onderzoek te worden aanbevolen. De resultaten van dit onderzoek samen met het aanvullend onderzoek vormen milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor de wijziging van de bestemming (aanleg van een rotonde).

3.6 Ecologie

3.6.1 Wettelijk kader

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
    bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'

Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:


Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.

De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.


Natuurbeschermingswet

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

3.6.2 Onderzoek

Op 13 maart 2013 is door Aqua-Terra Nova BV een Eco-effectscan uitgevoerd naar aanleiding van de reconstructie van de kruising N211 en N465 (kruising Emmastraat-Poeldijkseweg en Zwartendijk-Molenweg) in Monster (zie bijlage 10 Ecologie -1). Hiernaast is op 16 oktober 2014 door Aqua-Terra Nova BV een vleermuisonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het slopen van de bebouwing aan de Emmastraat 1, 2 en 4 en Poeldijkseweg 2 in Monster (zie bijlage 11 Ecologie - 2).

3.6.3 Conclusie

Het project ligt buiten de invloedssfeer van beschermde natuurgebieden of ecologische verbindingszones. Een nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet of de Ecologische Hoofdstructuur is niet nodig.

Vleermuizen

Met het verwijderen van de woningen kunnen verblijfplaatsen aan gewone en ruige dwergvleermuizen en laatvliegers verloren gaan. Om de gebouwen te kunnen verwijderen is het noodzakelijk om de aanwezigheid van verblijfplaatsen inzichtelijk te maken.

Met het uitvoeren van werkzaamheden nabij de watergang kan een essentiële vliegroute verstoord worden. Om de aanwezigheid van een essentiële vliegroute inzichtelijk te maken is een vleermuisinventarisatie nodig of dienen de volgende maatregelen getroffen te worden om een vliegroute te allen tijde te behouden:

  • de werkzaamheden aan en nabij de watergang worden uitgevoerd tussen zonsopkomst en zonsondergang. De vleermuisinventarisatie dient uitgevoerd te worden met locatiebezoeken in de periode half mei t/m juli èn in de periode augustus t/m september.

Vissen

Verblijfplaatsen van bittervoorn en kleine modderkruiper zijn strikt beschermd in de Flora- en faunawet. Bij ruimtelijke ingrepen dient voor de kleine modderkruiper gewerkt te worden volgens een goedgekeurde gedragscode(17). Voor de bittervoorn zal een ontheffing nodig zijn, tenzij voldoende mitigerende maatregelen getroffen kunnen worden, opdat de functionaliteit van het leefgebied te allen tijde veiliggesteld kan worden.

Een ontheffing voor beschermde vissen wordt niet nodig geacht, mits de werkzaamheden uitgevoerd worden conform de Soortenstandaard Bittervoorn(21):

  • Werkzaamheden onder de waterlijn worden in de periode september t/m februari uitgevoerd,
  • Werkzaamheden onder de waterlijn worden vanaf een doodlopend eind richting aangrenzende watergangen (= vluchtgebied) uitgevoerd.
  • Indien er bij werkzaamheden onder de waterlijn (levende) zoetwater mosselen van >5 cm lengte worden opgevist, worden deze in het water teruggezet.
  • De maatregelen worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol.
  • Er wordt aantoonbaar gewerkt volgens het ecologisch werkprotocol.

Vogels

De nesten van vogels in het projectgebied zijn beschermd tijdens het broeden. Om verstoring van broedvogels te voorkomen, wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg van 15 maart t/m 15 juli) uit te voeren. Indien de werkzaamheden in de periode februari t/m augustus worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van vogelnesten voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een niet-verstoringszone rond het nest opgesteld te worden. Ter voorkoming van broedgevallen in het projectgebied, wordt geadviseerd het aanwezige groen in het projectgebied buiten het broedseizoen te verwijderen.

Wilde planten

Voor het verwijderen van standplaatsen van de potentieel aanwezige zwanenbloem geldt een vrijstelling. Om aan de Zorgplicht te voldoen, wordt geadviseerd om tijdens de werkzaamheden waargenomen exemplaren uit te steken en in de omgeving terug te plaatsen in vergelijkbaar biotoop.

Algemeen voorkomende dieren

Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van de potentieel aanwezige algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën geldt een vrijstelling. Vanwege de beperkte omvang van de activiteiten en de beperkte geschiktheid van het projectgebied wordt het niet noodzakelijk geacht om gerichte maatregelen voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën te treffen in het kader van de Zorgplicht.

Uit het vleermuisonderzoek blijkt dat in het projectgebied verblijfplaatsen en overige functies van essentieel belang voor vleermuizen worden uitgesloten. Wel zijn enkele gewone- en ruige dwergvleermuizen en laatvliegers foeragerend aanwezig, vooral nabij het groen aan de Emmastraat 1 en 4. In de omgeving is echter voldoende alternatief aanwezig. Direct naast het projectgebied, boven de watergang ten noorden van de Emmastraat 2 en 4, is een essentieel foerageergebied van gewone dwergvleermuizen aanwezig.

Om verstoring van gewone dwergvleermuizen te voorkomen dient uitstraling van verlichting gedurende de uitvoering van de werkzaamheden in de periode maart t/m oktober richting de watergangen ten noorden van het projectgebied voorkomen te worden. Aanvullend dient bij het verlichtingsplan in de nieuwe situatie rekening te worden gehouden met het foerageergebied van vleermuizen boven de watergang, zodat verstoring van vleermuizen voorkomen kan worden. Hiertoe kunnen bijvoorbeeld vleermuisvriendelijke lampen of afgeschermde armaturen gebruikt worden.

Indien deze maatregelen niet worden getroffen, is een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. Voor het verstoren van vleermuizen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan geen ontheffing worden verleend, aangezien verstoring met eenvoudige maatregelen voorkomen kan worden.

3.7 Cultuurhistorische Aspecten

3.7.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.7.2 Onderzoek

Op 7 juli 2015 is door ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek en een karterend booronderonderzoek uitgevoerd op de locatie van de reconstructie van de kruising N211 en N465 (kruising Emmastraat-Poeldijkseweg en Zwartendijk-Molenweg) in Monster. Op 27 augustus 2015 is het onderzoek aangepast (zie bijlage 12 Cultuurhistorische aspecten).

3.7.3 Conclusie

Op de locatie van de reconstructie zijn geen indicatoren aangetroffen die verband houden met het verwachte type archeologische vindplaatsen of met andere typen vindplaatsen. Voor het plangebied geldt, dat de ondergrond dermate is verstoord, dat het verwachte archeologische niveau hier niet (meer) aanwezig is. Hierdoor is er geen sprake van bedreiging voor archeologische waarden.

ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat er in het plangebied geen archeologische resten worden verwacht. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).

Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.

Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.

4.1.3 Systematiek van de planregels

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Bestemmingsregels

De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijkingsregels.

Gebruiksregels

De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.

Afwijkingsregels

In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".

Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde

De regels met betrekking tot het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels kennen de volgende onderverdeling:

  • het uitvoeringsverbod zelf;
  • de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
  • de specifieke voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning.

Algemene gebruiksregels

In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.

Overgangs- en slotregels

In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
  • en het onderdeel "Citeertitel".

4.1.4 Systematiek van de planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:

NL.IMRO.1783.OINN211enN465pbp-VA01

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn opgenomen voor gronden, waar twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. Voorbeelden van dubbelbestemmingen zijn leidingtracés, archeologische waarden en waterkeringen.

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

4.2 Bestemmingsregeling

Naar aanleiding van een concrete aanvraag tot het vaststellen van een bestemmingsplan om de ruimtelijke inpassing van een rotonde op de kruising Emmastraat-Poeldijkseweg met Zwartendijk-Molenweg in Monster mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. De in het bestemmingsplan opgenomen functies zijn als volgt bestemd:

4.2.1 Bestemming "Groen"

De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming "Groen". Naast beplanting zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk. Onder speelvoorzieiningen gaat het in dit plan om kleine speelvoorzieningen met een hoogte lager dan 3 meter.

4.2.2 Bestemming "Verkeer"

Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als "Verkeer". Binnen deze bestemming zijn een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen en waterpartijen en nutsvoorzieningen.

4.2.3 Dubbelbestemming "Leiding - Gas"

De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding met een daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.

Hoofdstuk 5 Handhaving

5.1 Handhavingsbeleid

Handhaven op maat

Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht -handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

6.1.1 Financiële uitvoerbaarheid

Voor de realisering van de reconstructie van de kruising N211 en N465 (kruising Emmastraat-Poeldijkseweg en Zwartendijk-Molenweg) in Monster is een exploitatieplan niet nodig, omdat op andere wijze reeds in kostenverhaal is voorzien. Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening opgesteld, omdat er geen sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied waarvoor een grondexploitatie moet worden opgesteld. Binnen het plangebied bevinden zich namelijk geen projecten als genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening of waarvan de economische uitvoerbaarheid inzichtelijk gemaakt moet worden. In het gemeentelijk meerjareninvesteringsplan 2017-2020 is een bedrag gereserveerd voor het gemeentelijk aandeel in de aanlegkosten van de rotonde, waarbij een deel wordt gedekt door toegekende subsidies vanuit Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De uitvoering van het bestemmingsplan is hiermee voldoende verzekerd.

6.1.2 Grondverwerving en onteigening

Een deel van de gronden waarop de reconstructie van de kruising N211 en N465 (kruising Emmastraat-Poeldijkseweg en Zwartendijk-Molenweg) in Monster is beoogd, is niet in eigendom van de Provincie Zuid-Holland. Deze gronden zullen dus nog moeten worden verworven. Zoals gebruikelijk is hierbij zogenoemde 'minnelijke verwerving', aankoop in goed overleg, het uitgangspunt. Indien de gronden niet in overleg kunnen worden verworven, zal het instrument van onteigening worden ingezet.

6.1.3 Conclusie

Op grond van het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan verzekerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

In de periode van 4 december 2015 t/m 1 januari 2016 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
  • Evides Waterbedrijf
  • Westland Infra
  • Hoogheemraadschap van Delfland
  • Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.
  • Gasunie
  • Veiligheidsregio Haaglanden

De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 13 Nota van beantwoording vooroverleg van deze toelichting.

6.2.2 Zienswijzen

Van 10 juni 2016 tot en met 21 juli 2016 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gedurende de periode van tervisielegging zijn 6 zienswijzen ingediend.

De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 14 Nota van beantwoording zienswijzen van deze toelichting.

Bijlage 1 Planverbeelding

Bijlage 1 Planverbeelding

Bijlage 1 Ruimtelijke-functionele Structuur

Bijlage 1 Ruimtelijke-functionele structuur

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 3 Luchtkwaliteit

Bijlage 3 Luchtkwaliteit

Bijlage 4 Stikstofdepositie

Bijlage 4 Stikstofdepositie

Bijlage 5 Externe Veiligheid - 1

Bijlage 5 Externe veiligheid - 1

Bijlage 6 Externe Veiligheid - 2

Bijlage 6 Externe veiligheid - 2

Bijlage 7 Water

Bijlage 7 Water

Bijlage 8 Bodem - 1

Bijlage 8 Bodem - 1

Bijlage 9 Bodem - 2

Bijlage 9 Bodem - 2

Bijlage 10 Ecologie -1

Bijlage 10 Ecologie -1

Bijlage 11 Ecologie - 2

Bijlage 11 Ecologie - 2

Bijlage 12 Cultuurhistorische Aspecten

Bijlage 12 Cultuurhistorische aspecten

Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Vooroverleg

Bijlage 13 Nota van beantwoording vooroverleg

Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 14 Nota van beantwoording zienswijzen

Bijlage 15 Staat Van Wijzigingen

Bijlage 15 Staat van wijzigingen