KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 4 Bedrijf - Gemaal
Artikel 5 Bedrijventerrein
Artikel 6 Groen - 1
Artikel 7 Groen - 2
Artikel 8 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 11 Water
Artikel 12 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 19 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Voorheen Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Geluid
3.2 Externe Veiligheid
3.3 Water
3.4 Bodem
3.5 Niet-gesprongen Conventionele Explosieven
3.6 Ecologie
3.7 Luchtkwaliteit
3.8 Cultuurhistorische Aspecten
3.9 Verkeer
3.10 Bedrijven En Milieuzonering
3.11 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.2 Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Criteria Volwaardig/doelmatig Glastuinbouwbedrijf
Bijlage 2 Wegencategorisering En Vaarwegen
Bijlage 3 Inrichting Jachthaven
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Bkp
Bijlage 2 Geluid
Bijlage 3 Besluit Hogere Grenswaarde Geluid
Bijlage 4 Externe Veiligheid
Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Bodem
Bijlage 8 Waterbodem
Bijlage 9 Natuur
Bijlage 10 Vleermuizen
Bijlage 11 Stikstofdepositie
Bijlage 12 Luchtkwaliteit
Bijlage 13 Verkeer
Bijlage 14 Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 15 Overlegreacties
Bijlage 16 Nota Van Beantwoording Overlegreacties Ex Artikel 3.1.1 Bro
Bijlage 17 Nota Van Beantwoording Inspraakracties
Bijlage 18 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 19 Staat Van Wijzigingen

Oostelijke Randweg

Bestemmingsplan - gemeente Westland

Vastgesteld op 07-11-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Oostelijke Randweg met identificatienummer NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01 van de gemeente Westland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructle;

1.6 archeologische waarde:

een aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijf:

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen;

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw ten dienste van de bedrijfsvoering zoals ingevolge de bestemming toegestaan, hieronder niet begrepen een dienstwoning;

1.10 bedrijfsgebouw bij een glastuinbouwbedrijf:

een bedrijfsgebouw ten dienste van een , hoofdzakelijk ten behoeve van bedrijfsruimten, verwerkingsruimten, onderzoeksruimten, laboratoria, presentatieruimten en (niet zelfstandige) kantoorruimten;

1.11 bedrijfsmatig aanbieden van recreatievoorzieningen:

voorzieningen die worden aangeboden door het recreatiebedrijf, gericht op dienstverlening aan de recreant die recreëert op het recreatieterrein van dat bedrijf, zoals bouwwerken voor ontspanning en vermaak of voor het beheer van het recreatieterrein (stroomvoorziening, verlichting, bewegwijzering e.d.);

1.12 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto`s. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder;

1.13 beestenboom:

een zuil voorzien van diverse verblijf – en nestkasten voor insecten – vlinders – vleermuizen en diverse vogels;

1.14 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig is of nog kan worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, daaronder vallen niet de bouwwerken die reeds instrijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.15 bestaande afmetingen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, daaronder vallen geen afmetingen die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.16 bestaande dienstwoning:

een dienstwoning die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of vergund is om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede een dienstwoning die wordt herbouwd gedurende de rechtskracht van het plan ter vervanging van een dienstwoning die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of vergund is om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.17 bestaand gebruik:

het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van in werking treding van het plan of zoals dat kan worden gebruikt krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bevi-inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.21 bevoegd gezag:

het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.22 bijgebouw:

een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 boveninsteek:

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;

1.31 cultuurhistorische waarde:

het cultuurpatroon van een gebied, dat kenmerkend is voor het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van de gronden gemaakt heeft, zoals ondermeer tot uitdrukking komend in de kavelindeling, de waterhuishouding, het bodemreliëf, de graften, de wallen en de beplanting en bebouwing, archeologische waarden zijn hierdoor mede begrepen;

1.32 dagrecreatie:

het recreëren op een recreatieterrein al dan niet met behulp van kampeermiddelen, zonder dat overnachting in die kampeermiddelen of anderszins op het recreatieterrein is toegestaan;

1.33 dakopbouw:

een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok-, gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het desbetreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning;

1.34 dakkapel:

een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak;

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen;

1.37 dienstwoning:

een woning in, of nabij een gebouw, of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of het terrein in overeenstemming met de bestemming;

1.38 erf:

Al dan niet bebouwde gronden, of een gedeelte daarvan, die direct gelegen zijn bij een hoofdgebouw en die in feitelijk opzicht zijn ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, die deze inrichting niet verbieden;

1.39 erfafscheiding:

de scheiding tussen twee onroerende zaken die niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruikers worden benut, dan wel louter kadastraal gescheiden zijn;

1.40 ecologische verbindingszone:

elementen die als verbinding fungeren tussen ecologische stapstenen of kerngebieden, rekening houdend met de reeds aanwezig landschapselementen en de flora en fauna;

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf gericht op het onder geconditioneerde omstandigheden voortbrengen van producten en het leveren van diensten, door middel van het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht, hoofdzakelijk met behulp van kassen, waarbij er sprake moet zijn van tenminste één volwaardige arbeidskracht die gedurende het hele jaar, een volledige dagtaak, hoofdberoep, hoofdinkomen en hoofdbestaan uit het bedrijf haalt (arbeidsbehoefte), gekenmerkt door juridische en/of emotionele binding van de ondernemer(s) of de arbeidskracht(en) met het bedrijf (duurzaam bedrijfsperspectief) en een perspectief om langere tijd te kunnen blijven bestaan (bedrijfscontinuïteit);

1.43 glastuinbouwdeskundige:

het adviserend overleg bestaande uit vertegenwoordigers van de gemeente Westland, het Hoogheemraadschap van Delfland en LTO-Glaskracht

1.44 groenvoorzieningen:

groenschermen van opgaande beplanting, berm-beplantingen en andere beplantingen voor openbaar of particulier gebruik welke beplanting in planologisch opzicht een ruimte structurerend effect hebben;

1.45 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen;

1.46 hoofdwatergang:

primair water als bedoeld in de ‘Leggerkaart Wateren’ van het Hoogheemraadschap van Delfland;

1.47 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van een nachtverblijf;

1.48 kas:

een bouwwerk met een bouwhoogte van 1,00 meter of meer behorende bij een glastuinbouwbedrijf, (nagenoeg) geheel van glas of ander licht doorlatend materiaal (minimaal 20% licht doorlatend), hoofdzakelijk ten behoeve van kweekruimten;

1.49 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.50 kweekruimte:

een (open) ruimte waarin het kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht plaats vindt;

1.51 kweken:

het proces van telen, opkweken, afkweken, veredelen, selecteren en/of verzorgen;

1.52 laad- en losruimte:

dat gedeelte van het bedrijf waar het laden en lossen van producten plaats vindt (bijvoorbeeld in de vorm van een dockshelter), hieronder niet begrepen een laad- en loskuil;;

1.53 lichthinderscherm:

een scherm ter voorkoming van lichthinder op woningen vanwege (auto-)verlichting;

1.54 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.55 ondergeschikte horeca:

horeca behorende bij de bestemming, waarbij de openings- en sluitingstijden van het horecagedeelte hetzelfde zijn als de hoofdfunctie (of begint later en/of eindigt eerder dan de hoofdfunctie). Het horecabedrijf staat uitsluitend open voor degenen die primair komen voor de hoofdfunctie.

1.56 ondergonds bouwwerk:

een voor mensen toegankelijke ruimte onder maaiveldniveau, met uitzondering van kruipruimten;

1.57 openbaar toegankelijk gebied:

een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.58 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.59 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verder verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is;

1.60 primaire bedrijfsgebouw:

een bedrijfsgebouw die wat betreft functie, omvang en uitstraling als belangrijkste bedrijfsgebouw wordt aangemerkt;

1.61 recreatie:

aan de Westlandse glastuinbouw en/of het buitengebied gerelateerde activiteiten gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding;

1.62 recreatiebedrijf:

een onderneming die uitsluitend gericht is op verblijfsrecreatie, met de daarbij behorende recreatievoorzieningen;

1.63 recreatieterrein:

de gronden behorende bij het recreatiebedrijf waarop recreatieverblijven of kampeermiddelen kunnen worden geplaatst;

1.64 recreatiewoning:

een gebouw dat blijkens zijn aard en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als verblijfsruimte ten behoeve van verblijfsrecreatie en dat niet als hoofdverblijf dient voor welke gebruiker dan ook van dat gebouw;

1.65 risicovolle inrichting:

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.66 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;

1.67 showroom:

een vaste (afgebakende) en voor klanten toegankelijke ruimte in een bedrijfsgebouw waar producten ten toon worden gesteld, waaronder geen detailhandel wordt verstaan en geen verkoopfunctie (kassa) ter plaatse aanwezig is om ter plaatse goederen of diensten te betalen, met als doel dat klanten deze producten beter kunnen bekijken;

1.68 staat van bedrijfsactiviteiten:

de staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt;

1.69 uitbouw:

uitbreiding van een tot het hoofdgebouw behorende ruimte tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld een erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.70 straatmeubilair:

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:

verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri’s, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken;

1.71 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, recreatiewoningen en/of recreatieverblijven;

1.72 voorgevel:

de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing, of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn;

1.73 voorgevelrooilijn:

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn;

1.74 waterbassin:

een waterreservoir voor de opvang en berging van water, gevormd door een aarden wal;

1.75 waterbeheerder:

het Hoogheemraadschap van Delfland;

1.76 waterberging:

een berging voor het bergen en opslaan van water;

1.77 watergang:

een secundaire watergang als bedoeld in de ‘Legger Wateren (15 maart 2011)’ van het Hoogheemraadschap van Delfland;

1.78 watersilo:

een bouwwerk voor de opvang en bewaring van water;

1.79 watertank:

een gesloten ruimte of bouwwerk voor de berging van water ten behoeve van de energievoorziening van het glastuinbouwbedrijf;

1.80 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van de windkracht als aandrijfbron van bewegende delen met een maximaal energie opwekkend vermogen van 15 MW;

1.81 wkk-installatie:

een installatie voor warmtekrachtkoppeling die het mogelijk maakt de bij de opgewekte elektriciteit vrijkomende warmte te benutten;

1.82 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de lengte van een aanlegsteiger:

de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verder verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf, zoals beschreven in Bijlage 1;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes);
  3. c. voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is;
  4. d. voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf;
  5. e. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. het wonen in een bij een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd of uitgevoerd:

  1. a. kassen;
  2. b. bedrijfsgebouwen, zoals bedrijfsruimten, verwerkingsruimten, onderzoeksruimten, laboratoria, presentatieruimten en (niet zelfstandige) kantoorruimten behorende bij het ter plaatse gevestigde glastuinbouwbedrijf;
  3. c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals watertanks, watersilo's, (natte) koeltorens, wkk installaties en installaties voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte en voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water;
  4. d. werken, geen bouwwerk zijnde, zoals waterbassins en verkeerskunstwerken;
  5. e. bestaande bedrijfswoningen (uitsluitend de herbouw en het vergroten) met de daarbij behorende bouwwerken.

en gelden tevens de volgende bouwregels ten aanzien van:

3.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:
    1. 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    2. 2. ter waarborging van de ontwikkeling van de glastuinbouw;
    3. 3. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    4. 4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    5. 5. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    6. 6. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    7. 7. ter waarborging van de waterhuishouding.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de ligging en de afmetingen van civieltechnische kunstwerken en leidingen:
    1. 1. ter waarborging van versterking vande vaarrecreatiefunctie van vaarwegen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en/of 3.4 voor:

  1. a. het gebruik van gronden en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de visteelt als ondergeschikt onderdeel van de glastuinbouwfunctie, mits:
    1. 1. er sprake is van een gesloten systeem, waarbij het afvalwater van de visteelt wordt gebruikt voor het gewas;
    2. 2. er sprake is van dubbel ruimtegebruik;
    3. 3. er sprake is van milieu neutrale visteelt;
    4. 4. de visteelt bedrijfseconomisch ondergeschikt is;
    5. 5. dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
  2. b. het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van meerdere glastuinbouwbedrijven, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet glastuinbouw) bedrijfseconomisch ondergeschikt is, mits:
    1. 1. dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
    2. 2. dit niet op stedenbouwkundige en/of landschappelijke bezwaren stuit;
    3. 3. dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
  3. c. het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van meerdere glastuinbouwbedrijven, mits:
    1. 1. de centrale voorziening niet leidt tot een afname van het glastuinbouwareaal;
    2. 2. dit niet op stedenbouwkundige en/of landschappelijke bezwaren stuit;
    3. 3. dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
  4. d. (niet zelfstandige) kantoorruimte in een bedrijfsgebouw behorende bij het ter plaatse en (meerdere) niet ter plaatse gevestigd(e) glastuinbouwbedrij(f)/(ven), mits:
    1. 1. de glastuinbouwbedrijven behoren bij eenzelfde onderneming;
    2. 2. dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
    3. 3. de kantoorruimte wordt gevestigd langs een weg uit categorie 1 en/of 2, zoals opgenomen in Bijlage 2;
    4. 4. de parkeersituatie en verkeersafwikkeling op, naar en vanaf het glastuinbouwbedrijf akkoord is bevonden door de verkeerskundige;
    5. 5. voldaan wordt aan alle overige regels voor een (niet zelfstandige) kantoorruimte.
  5. e. het centraal verwerken en verpakken van producten in een bedrijfsgebouw die elders geteeld zijn, mits:
    1. 1. de geteelde producten die verwerkt en verpakt worden afkomstig zijn van eenzelfde onderneming;
    2. 2. dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
    3. 3. niet meer producten verwerkt worden dan afkomstig van maximaal 3x de op het perceel aanwezige hoeveelheid kassen;
    4. 4. het bedrijfsgebouw een natuurlijk onderdeel van en een eenheid met het glastuinbouwbedrijf blijft uitmaken, dit ter beoordeling van de glastuinbouwdeskundige;
    5. 5. de parkeersituatie en verkeersafwikkeling op, naar en vanaf het glastuinbouwbedrijf akkoord is bevonden door de verkeerskundige;
    6. 6. de ontsluiting en het aantal benodigde parkeerplaatsen niet op bezwaren stuit, dit ter beoordeling van de verkeerskundige.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen:

Artikel 4 Bedrijf - Gemaal

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Gemaal' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gemalen;
  2. b. met de daarbij behorende terreinen;

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming;
  2. b. voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    2. 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen;
    3. 3. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m2;
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen;
    3. 3. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 25 m2 bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. bedrijfswoningen.

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

5.3 Afwijken van de gebruiksregels

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Groen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, taluds, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. in-/uitritten, zulks met in achtneming van het bepaalde in 6.3

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemming Groen - 1;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - inrit' is ten hoogste 1 (gecombineerde) in-/uitrit toegestaan met dien verstande, dat de breedte van een in-/uitrit of ontsluitingsweg ten hoogste 15 m bedraagt.

Artikel 7 Groen - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel, de versterking en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  2. b. duikers, bruggen, tunnels ten behoeve van langzaam verkeer, natuurvriendelijke oevers
  3. c. groenvoorzieningen, plantsoenen, water en taluds;
  4. d. waterberging, waarbij geldt dat de waterberging en het gemaal, zoals toegestaan op de gronden met de bestemming Bedrijf - Gemaal, verbonden moet zijn en verbonden moet blijven met de watergangen, die op gronden met de bestemming Water zijn aangeduid als 'waterlopen met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie';
  5. e. voet- en fietspaden, ruiterpaden en in- en uitritten;
  6. f. speelvoorzieningen, zoals onverharde speelvelden, lig- of speelweide en/of speeltoestellen;
  7. g. extensieve recreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, skaten en ongemotoriseerd varen;
  8. h. objecten van beeldende kunst;
  9. i. beestenbomen;
  10. j. bijbehorende kunstwerken en voorzieningen ten behoeve van het onderhoud.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, waarbij het volgende geldt:

  1. a. de bouwhoogte van een beestenboom mag niet meer bedragen dan 8 m;
  2. b. de oppervlakte van een beestenboom mag niet meer bedragen dan 1 m2;
  3. c. voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de uit te voeren werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.1, aanhef en onder a., b. en c.;
  2. b. staanplaats voor wagens;
  3. c. agrarische doeleinden, met uitzondering van agrarische doeleinden in het kader van natuurbeheer;
  4. d. verhard sport-, wedstrijd- of speelterrein, kampeer- of caravanterreinen, dagcampings, parkeerterreinen, lig- of speelweiden, zwem-gelegenheden en buitenmaneges;
  5. e. het winnen van bosstrooisel of mos;
  6. f. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  7. g. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Recreatie - Verblijfsrecreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het bedrijfsmatig aanbieden van recreatieve voorzieningen door een recreatiebedrijf;
  2. b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen ten behoeve van de bereikbaarheid van de percelen, groen en laad- en losvoorzieningen;
  3. c. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. het wonen in een bij het recreatiebedrijf behorende bestaande (bedrijfs-)woning;

met dien verstande dat is toegestaan:

  1. e. ter plaatse van de functieaanduiding "jachthaven", uitsluitend een jachthaven met bijbehorende kantine, botenhellingen en aanlegsteigers;
  2. f. tunnels.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden, waarbij de wegas uitsluitend mag worden gesitueerd ter plaatse van de figuur 'as van de weg’
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;
  3. c. behoud en versterking van natuurwaarden;
  4. d. kunstwerken, zoals duikers, tunnels en bruggen;
  5. e. bushaltes;
  6. f. ter plaatse van de aanduidig 'waterlopen met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie', tevens voor waterlopen met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - lichthinderscherm', tevens een lichthinderscherm.

9.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.

9.3 Specifieke gebruiksregels

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van de as van de weg in lid 8.1 sub a. en toestaan dat de wegas maximaal 2 meter naar beide zijden verschoven mag worden, onder de voorwaarde, dat:

  1. a. uit onderzoek blijkt, dat er geen strijdigheid is met de Wet geluidhinder of andere relevante wetgeving en de in het kader van dit bestemmingsplan vastgestelde hogere waarden;
  2. b. de nieuwe situering van de weg stedenbouwkundig en verkeerskundig aanvaardbaar is.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebruik t.b.v. de weg, verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. kunstwerken, zoals duikers, tunnels en bruggen
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
  2. b. ter plaatse van de aanduidig 'specifieke vorm van water - waterlopen met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie', tevens voor waterlopen met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie;
  3. c. een vispaaiplaats van ten minste 500 m2;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer', tevens wegen, voet- en fietspaden;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm'. tevens een geluidwerende voorziening, waarbij het bepaalde in lid 16.3 in acht moet worden genomen;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' gelden de volgende regels ten behoeve van de doorvaardbaarheid voor vaarcategorie E1:
    1. 1. de doorvaarthoogte van een brug dient minimaal 1,80 m ten opzichte van Delflands Peil te bedragen over een breedte van minimaal 4,00 m.
    2. 2. de doorvaartbreedte van een brug dient minimaal 7,5 m te bedragen.

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag -met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' (dubbelbestemming) is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover de dubbelbestemming samenvalt met een andere dubbelbestemming is de voorrangsregeling in artikel 13.1 van toepassing.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

15.1 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  2. b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  4. d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt
  5. e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  6. f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.

15.2 Ondergrondse bouwwerken

  1. a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
  2. b. In aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

15.3 Parkeernormering

Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit de meest recente versie van het Westland Verkeers en Vervoerplan 2005 toegepast.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

16.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.

16.2 Parkeernormering

Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit de meest recente versie van het Westland Verkeers en Vervoerplan toegepast.

16.3 Voorwaardelijke verplichting

Gelijktijdig met de aanleg of in ieder geval voorafgaand aan de ingebruikname van de weg binnen de in artikel 9 bedoelde gronden geldt, dat ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' op de gronden met de bestemming Water, een geluidwerende voorziening moet worden aangelegd en in stand gehouden met een minimum bouwhoogte van 1,5 meter.

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan kan- tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:

  1. a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  2. b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. c. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
  4. d. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  5. e. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  6. f. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
  7. g. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden;
  8. h. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.

17.2 Afwijking niet verlenen

Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels

18.1 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

18.2 Wijzigen ten behoeve van een jachthaven en naar 'Groen - 1'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming van de de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 1' te wijzigen met als doel een jachthaven met bijbehorende voorziening en gebouwen toe te staan, mits:

  1. a. de jachthaven en bijbehorende voorzieningen zoals aanlegsteigers, hellingbanen, parkeervoorzieningen, opslagplekken voor boten e.d. worden gerealiseerd op gronden die in bijlage 3 met een oranje contour zijn aangegeven;
  2. b. gebouwen ten behoeve van de jachthaven, zoals een clubhuis, werkplaats en binnenopslag van boten, uitsluitend worden gerealiseerd op gronden die in bijlage 3 met een gele contour zijn aangegeven, waarbij geldt dat er geen (bedrijfs)woning is toegestaan;
  3. c. de oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 1.000 m2;
  4. d. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 meter. Bij bestaande gebouwen geldt de bestaande bouwhoogte als maximum bouwhoogte;
  5. e. de gronden die in bijlage 3 met een groene contour zijn aangegeven worden bestemd als 'Groen - 1;
  6. f. de belangen van derden en de waarden van de aangrenzende bestemmingen niet onevenredig worden geschaad of hinder worden toegebracht;
  7. g. dit niet op stedenbouwkundige en milieuhygiënische bezwaren stuit.

Artikel 19 Overige Regels

Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. 1. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 20.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. 3. lid 20.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Oostelijke Randweg.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2008 is besloten om de Lange Broekweg aan te sluiten op de nieuw te bouwen kruizing in de bestaande Veilingroute/Verlengde Veilingroute (onderdeel van het zogenaamde 3-in-1-project). Dit heeft een aantal positieve verkeerskundige gevolgen namelijk:

  1. 1. de ontsluiting van de kern De Lier op de Veilingroute/Verlengde Veilingroute richting Flora Holland, Burgemeester Elsenweg en Middelbroekweg verbetert sterk als gevolg van een kortere route;
  2. 2. er ontstaat een directe regionale subverbinding tussen de provinciale weg N223 (Delft – Westerlee) en de provinciale weg N222 (Veilingroute-Verlengde Veilingroute). Deze verbinding loopt via de Noordlierweg, Veilingweg, Kasteelweg en Lange Broekweg v.v. Dit laatste leidt tot een (geringe) vermindering van het verkeer op de gemeentelijke wegenstructuur in de kern De Lier en op de provinciale infrastructuur, onder andere op het kruispunt Westerlee. Het regionale verkeer verdeelt zich zodoende over meerdere wegen;
  3. 3. Er ontstaat een geschikte alternatieve route als uitwijkingsmogelijkheid bij stremmingen op één van de twee provinciale wegen.

Een negatief effect is echter een ontoelaatbare toename van verkeer op de Noordlierweg. De Noordlierweg heeft een wegprofiel, dat niet geschikt is om deze toename van verkeer te verwerken. Zeker niet in combinatie met de hoeveelheid vrachtverkeer en het fietsverkeer dat over deze weg rijdt. De genoemde gevolgen en effecten worden nog versterkt door de recente openstelling van de A4.

De Noordlierweg zal van het doorgaande verkeer moeten worden ontdaan. Daarom is het noodzakelijk een alternatieve route te ontwikkelen. Deze route wordt gevormd door een extra verbindingsweg aan te leggen aan de oostzijde van de kern De Lier, de zogenaamde Oostelijke Randweg. Modelberekeningen laten zien, dat bij aanleg van deze randweg de verkeerstromen zich zullen verleggen naar deze weg. Tevens worden de straten Bleijenburg, Lierweg en Kerklaan ontlast.

Naast het ontlasten van de Noordlierweg dient de nieuwe randweg de verkeersdruk in de kern De Lier te verminderen en de geplande woningbouw op de locatie Molensloot goed te ontsluiten.

De aanleg van de Oostelijke Randweg is deels niet passend binnen het huidige juridisch-planologisch regime. Om de weg aan te kunnen leggen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern De Lier en bevindt zich globaal tussen de provinciale weg N223 in het zuiden en de Veilingweg in het noorden. Ten oosten wordt het plangebied begrensd door de Blakervaart en aan de westzijde door de bedrijven en bebouwing langs de Laan van Adrichem en de Vreeburchlaan. Op dit moment bestaat het plangebied grotendeels uit weiland en kassen. In onderstaande afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied met een rode contour weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0001.png"

Globale liggingOostelijke Randweg De Lier (gele contour)

1.3 Voorheen Geldende Bestemmingsplannen

Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:

  • Glastuinbouwgebied Westland, vastgesteld 19 december 2012
  • Kern De Lier, vastgesteld 19 maart 2013
  • N223 uitvoeringsfase 2, vastgesteld 14 december 2010
  • Hof van Vreeburch te De Lier, vastgesteld 4 maart 2014.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "Oostelijke Randweg" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde, zijnde het beleid dat aan dit bestemmingsplan ten grondslag ligt. Eerst wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid, het beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland, het provinciale beleid en het Rijksbeleid, voor zover dit beleid betrekking heeft op dit bestemmingsplan. Naast toetsing aan dat beleid vindt in dit hoofdstuk ook de toetsing aan de provinciale verordening ruimte 2014 en aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt het verkennend onderzoek weergegeven, dat op grond van de toepasselijke wetgeving moet worden verricht ter voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke en regionale beleidsrapportages, het beleid van het waterschap en de provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

2.1.2 Regionaal beleid

Regionaal structuurplan Haaglanden

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.

In het Regionaal Structuurplan Haaglanden is de Blakervaart aangewezen als belangrijke groen-blauwe schakel tussen de Wollebrand en het Kraaijenest als onderdeel van een groen-blauw netwerk in de regio. Dit groen-blauwe netwerk wordt in de top 7 genoemd als noodzakelijke robuuste regionale groenstructuur ten behoeve van het verbinden van landschappen, groen en het realiseren van een recreatief en ecologisch netwerk.

Tevens worden in het Regionaal Structuurplan richtinggevende uitspraken gedaan als:

  • De groene structuur is nauw verbonden met de blauwe structuur en biedt ruimte om de wateropgaven nu en in de toekomst het hoofd te bieden
  • Groen ontwikkelen als een samenhangende structuur van aantrekkelijke, goed verbonden en toegankelijke groengebieden
  • Ecologische structuur ontwikkelen als onderdeel van de kwaliteit van de regionale groene structuur
  • Kansen voor groen-blauwe ontwikkelingen benutten bij herstructurering van bedrijventerreinen, stedelijke wijken, glastuinbouwgebieden en realisatie van verkeersinfrastructuur

In het Regionaal Structuurplan wordt de gemeente Westland aangewezen als de partij die verantwoordelijk is voor de groenblauwe verbindingen tussen de Delflandse Kust en Midden-Delfland. De Ecologische verbindingszone langs de Blakervaart maakt onderdeel uit van deze groenblauwe structuur, die nu mee kan liften met de Oostelijke Randweg De Lier. Evenals de recreatieve verbindingen voor fietsen, wandelen, paardrijden en varen die hierin mee kunnen liften vanuit het principe recreatief medegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0003.png"

2.1.3 Beleidskader van het hoogheemraadschap

2.1.4 Provinciaal beleid

2.1.5 Rijksbeleid

2.1.6 Conclusie

De ontwikkeling voor de Oostelijke Randweg en de inbedding in het groen-blauwe netwerk is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Bestaande Situatie

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern De Lier, gelegen tussen de provinciale weg N223 in het zuiden en de Veilingweg in het noorden. De nieuwe randweg komt parallel te liggen aan de Blakervaart en is momenteel grotendeels in gebruik als weiland en kassen. Aan de overzijde van de Blakervaart en de Veilingweg zijn hoofdzakelijk glastuinbouwbedrijven gelegen. Ten westen van het plangebied bestaat het voornemen tot het realiseren van de nieuwbouwwijken Liermolen en Molensloot.

In het zuiden van het plangebied, aan de noordkant van de Lee of Lierwatering, is een jachthaven gelegen. Nabij de jachthaven zijn nog enkele burgerwoningen en een machinaal loonbedrijf gelegen. Ten zuiden van de Lee of Lierwatering zal de Oostelijke Randweg worden aangesloten op de bestaande rotonde Zijtwende op de N223.

In het midden tussen de Veilingweg en de Lee / Lierwaterings is een gemaal aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0006.png"

Huidige situatie (2016)

2.3 Toekomstige Situatie

2.3.1 Nut en noodzaak

In eerdere verkeerskundige verkenningen en onderzoeken zijn meerdere tracés onderzocht (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0007.png"

2.3.2 Verkeer

Voor de doorstroming en ter voorkoming van sluipverkeer zijn concurrentie in reistijd en snelheid van belang. Daarom zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Een weginrichting en snelheidsregiem conform een gebiedsontsluitingsweg type 2 (CROW), 60 km/uur buiten de kom op basis van 10.500 mvt per etmaal (Haaglandenmodel 2030 GE);
  • Een zo direct mogelijke verbinding tussen beide aansluitpunten op de hoofdwegen en zo min mogelijk aansluitingen en bochtstralen;
  • Verkeersveilige, uniforme kruispunten en aansluitingen met een vlotte verkeersafwikkeling. Op basis van de afwikkelcapaciteit en verkeersveiligheid worden de beide kruisingen (aansluiting toekomstige woonwijken en aansluiting Kasteelweg-Veilingweg) uitgevoerd als rotondes buiten de bebouwde kom. Dit houdt in dat fietsers geen voorrang zullen hebben. De overige aansluitende zijwegen met een beperkte verkeersintensiteit worden uitgevoerd als T-aansluitingen met een linksaf voorsoorteervak om de doorstroming (bij afslaand verkeer) niet te belemmeren;
  • Aanpassing op termijn van de aansluitende rotonde in N223 tot een meerstrooks turbo rotonde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0009.png"

Definitief ontwerp Oostelijk Randweg De Lier

De bestaande recreatieve fietsverbinding langs de Blakervaart (ook wel Verlengde Strijp genoemd) wordt verbeterd tot een doorgaande recreatieve fietsverbinding (als onderdeel van het traject tussen de Wollebrand en het Kraaijennest). Doel is de ecologische zone en de boezemwatergang beleefbaar te maken. Hiervoor wordt het fietspad verbreed naar 3,5m en vrijliggend van de weg langs de noordzijde van de waterbergingen in de ecologische zone aangebracht met als dubbelfunctie onderhoudsstrook Hoogheemraadschap Delfland. Voor de fietsers die vanuit de (toekomstige) woonwijken Liermolen en Molensloot alsmede die vanaf de Kasteelweg, Veilingweg en Lierweg komen, worden oversteekmogelijkheden gecreëerd ter voorkoming van barrièrewerking door het nieuwe tracé. Aan de zuidkant van het tracé wordt bij de Laan van Adrichem een tunnel voor langzaam verkeer gereailseerd, waardoor de gronden aan de oostkant van de Blakervaart voor langzaam verkeer bereikbaar blijven. De Vreeburchlaan krijgt een ontsluiting op de nieuwe rotonde Kasteelweg / Veilingweg.

Ten behoeve van de verkeersveiligheid, uniformiteit en beheerbaarheid voldoet het ontwerp aan de landelijke richtlijnen van duurzaam veilig en het gemeentelijke programma voor standaardinrichting openbare ruimte (PVS2015).

2.3.3 Kunstwerken

De bestaande bruggen over de Blakervaart (de Veilingweg- en de Laan van Adrichembrug) worden gehandhaafd. Over de Lee ter plaatse van de bestaande jachthaven wordt de nieuwe Oosterbrug aangelegd. De Oosterbrug wordt landschappelijk afgestemd en sober architectonische ontworpen. De brug heeft een doorvaarthoogte van minimaal 1,80 m en is voorzien van remmingwerken en een kluunvoorziening. Voor langzaam verkeer komt er een aparte brug over De Lee (zie onderstaande figuur).

Voor fietsers komt er een tunnelverbinding vanaf de Laan van Adrichem (jachthaven) onder de randweg door naar de ecozone. Ruiters en voetganger kunnen de tunnel ook gebruiken. Bij de brug is de waterbreedte 15 meter en de doorvaartbreedte minimaal 7,50 m in de bocht en minimaal 4,50 m op het rechte deel. De doorvaarthoogte is minimaal 1,80 m over een breedte van minimaal 4,00 m.

Er wordt tevens een brug aan gelegd in de ecozone. Deze brug zorgt voor een veilige oversteek van langzaam verkeer uit de wijk naar de ecozone. De brug vormt geen belemmering voor de dieren die zich langs het water of de oever van de watercompensatie voortbewegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0010.png"

Nieuwe Oosterbrug, brug voor langzaam verkeer en fietstunnel

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0011.png"

Brug in ecozone nabij gemaal

Midden in de ecozone ligt het gemaal. Het is een eenvoudig gebouw met enkele technische voorzieningen. In de toekomst wordt het gemaal vervangen (binnen 15 jaar). Bij de aanleg van de randweg en de ecozone komt hier een langzaam verkeersbrug die de verbinding wordt tussen de wijk en de ecozone.

2.3.4 Waterhuishouding

In overleg met het Hoogheemraadschap Delfland is de bestaande waterkerende functie van de boezemkade ingepast in het ontwerp en voldoet de hoogteligging van het tracé aan de droogleggingseis van Delfland.

De waterbalans en het ontwerp voldoen aan het “standstill” principe van Delfland, waarbij de nieuwe situatie geen verslechtering (afvoercapaciteit en areaal water) mag inhouden. Binnen het project wordt ca. 4.200 m2 water gedempt. In de variant met ecozone wordt ca. 11.300 m2 water vergraven, wat resulteert in een extra waterberging van ongeveer 7.200 m2 ten behoeve van het tekort aan waterberging in de Oude Lierpolder. Gezamenlijk met het Hoogheemraadschap wordt de dimensionering en uitvoering van het bergingsdeel dat een bijdrage zal leveren aan het historische bergingstekort onderzocht.

De afvoercapaciteit en bereikbaarheid van het grote poldergemaal “Oude Lierpolder” langs de Verlengde Strijp is geborgd. Bij een duurzame inrichting van de waterberging en de toevoerende watergangen met natuurvriendelijke oevers, plas-dras, en bijvoorbeeld helofytenfilters wordt de waterkwaliteit in positieve zin beïnvloed. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de te behalen doelen voor de Kader Richtlijn Water.

2.3.5 Geluid

Uit de berekeningsresultaten van de akoestische verkenning (zie paragraaf 3.1) blijkt, dat er ten gevolge van het wegverkeer op de nieuw aan te leggen randweg geluidsmaatregelen nodig zijn om de geluidbelasting bij bestaande woningen aan weerszijden van de boezemwatergang te beperken. Op basis van de geluidberekening is het mogelijk om op een deel van de randweg geluidsreducerend asfalt toe te passen. Nabij de rotondes en kruispunten is het niet wenselijk om geluidsreducerend asfalt toe te passen in verband met de beperkte slijtvastheid. Maatregelen in de vorm van geluidsschermen blijken niet realistisch en/of doelmatig.

2.3.6 Ecologie en groen

Een belangrijk onderdeel binnen het plangebied vormt de nieuwe ecologische verbindingszone. Door de aanleg van diverse groenelementen en het versterken van de groenstructuur met aandacht voor diverse diersoorten, ontstaat een zone die voor zowel mens als dier een meerwaarde vormt. In het concept beeldkwaliteitsplan (BKP), zoals opgenomen in bijlage 1 is het aspect ecologie en groen nader uitgewerkt.

In het beeldkwaliteitplan wordt het algemene profiel van de weg en de naastgelegen ecozone beschreven. Daarna wordt per deelgebied beschreven hoe het gebied er nu uit ziet en wat de wijzigingen zijn bij aanleg van de Randweg. Daarna wordt in gegaan op het doel en uitgangspunten en de nadere eisen en wensen die gesteld worden. Eisen zijn harde randvoorwaarden waaraan in elk geval voldaan moet worden. Wensen zijn zaken die de kwaliteit verhogen maar die niet noodzakelijk zijn. De wensen en eisen worden puntsgewijs opgesomd en ingedeeld in visueel ruimtelijke eisen, functionele eisen en tenslotte ecologische eisen. Visueel ruimtelijke eisen zijn eisen die aan het (eind)beeld worden gesteld. Functionele eisen hebben te maken met het gebruik van het gebied en de ecologische eisen geven aan welke eisen dieren of planten stellen.

De gemeente is gebonden aan en conformeert zich aan de in het BKP genoemde eisen en wensen bij de uitvoering en aanleg van de ecologische verbindingszone. De in het beeldkwaliteitsplan geformuleerde eisen worden bij aanleg van de weg in de aanbesteding voorgeschreven, en maken daardoor onlosmakelijk onderdeel uit van de realisatie. De wensen worden ook meegenomen in de aanbesteding maar niet dwingend voorgeschreven. De markt wordt hiervoor uitgedaagd om binnen de randvoorwaarden van het plan met uitwerkingen daarvan te komen. De daadwerkelijke realisatie van de in het beeldkwaliteitsplan opgenomen wensen wordt vervolgens met behulp van prijs-kwaliteitscriteria bevorderd.

Eisen voorkomend uit wet- of regelgeving (Bouwbesluit, Keur, Wegenverkeerswet e.d.) worden niet benoemd, maar zijn vanzelfsprekend van toepassing. Na een beschrijving van de wensen en eisen wordt het schetsontwerp van het deelgebied gepresenteerd samen met inspiratiebeelden. De beelden geven sfeer, karakter, gebruik of materiaalgebruik weer. Hieronder zijn enkele inspiratiebeelden van de ecologische zone weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0012.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0013.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0015.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0016.png"

2.3.7 Recreatie(ve verbindingen)

Binnen het plangebied komen diverse recreatieve verbindingen door de aanleg van fiets- en wandelpaden. Zo wordt onder andere de bestaande fietsverbinding langs de Blakervaart opgewaardeerd tot een doorgaande recreatieve fietsverbinding. Hierdoor wordt de belevingswaarde van het gebied en de ecologische zone vergroot. Daarnaast is het gebied ook recreatief te beleven vanaf het water en een ruiterpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0017.png"

2.3.8 Jachthaven

De Oostelijke Randweg is deels op de gronden van de jachthaven aan de Laan van Adrichem 18/18A geprojecteerd. Hierdoor moet een deel van de ligplaatsen komen te vervallen.

Ter compensatie van de ligplaatsen die hierdoor verwijden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de herinrichting van de jachthaven mogelijk maakt, waarbij er ten westen van de bestaande brug over de Lee nieuwe ligplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Omdat de uiteindelijke inriching nog niet voldoende concreet is, is hierbvoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In paragraaf 3.10 is de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid beoordeeld.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Geluid

3.1.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

In het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 58 dB(A) toegestaan. Hiervoor dient een hogere waardenbesluit te worden genomen. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname, dat het gebruik van een autoweg, waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweegbrengt.

In een bestemmingsplan, dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van geluidsgevoelige objecten.

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de zogeheten geluidszonering.

3.1.2 Onderzoek

Door Goudappel Coffeng is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het betreft onderzoek naar:

  • bestaande woningen binnen de geluidszone van een nieuwe weg;
  • bestaande woningen binnen de geluidszone van een weg in reconstructie;
  • gevolgen elders.

Wanneer overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde dan wel de maximale ontheffingswaarde
zijn geconstateerd, is nader onderzoek uitgevoerd naar de toepasbaarheid en het effect van geluidsreducerende maatregelen. Onderstaand zijn de belangrijkste bevindingen uit het onderzoeksrapport opgenomen. Het complete onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

In onderstaande tabel zijn de belangrijkste bevindingen samengevat voor de verschillende onderzoekssituaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0018.png"

Nieuwe Oostelijke Randweg

Langs de nieuwe Oostelijke Randweg is voor een zestal bestaande woningen een overschrijding
berekend van de voorkeursgrenswaarde. Voor een aantal locaties kan met geluidsreducerend asfalt, de geluidsbelasting worden gereduceerd tot de voorkeursgrenswaarde. Nabij de rotondes en kruispunten is het niet wenselijk om geluidsreducerend asfalt toe te passen in verband met de beperkte slijtvastheid. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat bronmaatregelen op de nieuwe verbindingsweg niet doelmatig zijn. Dit komt met name door het relatief beperkte aantal woningen en de berekende geluidsbelastingen die niet uitzonderlijk zijn voor een dergelijke omgeving. De gemeente Westland wil echter graag streven naar een gunstig geluidsklimaat en heeft besloten op de nieuwe verbindingsweg geluidsreducerend asfalt toe te passen. Dit met uitzondering van kruispunten en rotondes waar dit in verband met de slijtvastheid niet mogelijk is.

Met toepassing van geluidsreducerend asfalt is er vanwege de aanleg van de Oostelijke Randweg voor 4 woningen een hogere grenswaarde nodig. Deze 4 woningen zijn weergegeven in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0019.png"

Benodigde hogere grenswaarden ten gevolge van de nieuwe Oostelijke Randweg na toepassing maatregelen

Reconstructie Veilingweg

Ten gevolge van de Veilingweg is voor twaalf woningen en enkele appartementen een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend. Door middel van het toepassen van geluidsreducerend asfalt met een geluidsreductie van 3 dB, kan voor een deel van de woningen de reconstructiesituatie worden weggenomen. Geluidsreducerend asfalt op de rotonde is niet wenselijk in verband met de te beperkte slijtvastheid. Daardoor kan voor de woningen rond de rotonde met geluidsreducerend asfalt de geluidstoename niet (volledig) worden weggenomen. Er is een hogere waarde nodig voor de 6 woningen, die in onderstaande tabel zijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0020.png"

Benodigde hogere grenswaarden ten gevolge van de reconstructie van de Veilingweg

Vreeburchlaan 1

Bij de woning Vreeburchlaan 1 is er sprake van één bouwlaag en kan met een geluidsscherm met een beperkte omvang de geluidstoename worden weggenomen. Voor deze woning was de geluidstoename zonder geluidsreducerende maatregelen met 5 dB het meest impactvol en daarom is besloten om voor deze woning een geluidsscherm te realiseren met een hoogte van 1,5 meter en een lengte van circa 75 meter. Een impressie van het betreffende geluidsscherm is met een blauwe lijn in onderstaande figuur weergegeven. In dat geval wordt de geluidsbelasting in de plansituatie gereduceerd tot de heersende geluidsbelasting en is geen hogere grenswaarde nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0021.png"

Impressie van de indicatieve situatie van het geluidsscherm Vreeburchlaan 1

Op 19 oktober 2017 zijn er hogere grenswaarden verleend (zie bijlage 3). Er dient voor alle woningen te worden voldaan aan de maximale binnenwaarde conform het Bouwbesluit. De isolatiewaarde van de bestaande woningen dient daarbij onderzocht te worden. Hiervoor dient te worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting zoals deze is opgenomen in bijlage 10 van bijlage 2.

3.1.3 Conclusie

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd, dat de geluidskwaliteit van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, wanneer de maatregelen worden genomen en een hoger waarde wordt verleend, niet de goede ruimtelijke ordening belemmert, die met dit bestemmingsplan wordt geboden.

3.2 Externe Veiligheid

3.2.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren. Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten van belang. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Besluit externe veiligheid buisleidingen is niet relevant.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0022.png"

Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0023.png"

Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten

De beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten is primair bedoeld als beleidskader ter beoordeling van het aspect externe veiligheid bij besluiten in het kader van de Tracéwet. Echter, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in de toelichting van de beleidsregels de volgende passage opgenomen: "Aan andere bevoegde gezagen, zoals gemeenten en provincies, wordt verzocht deze beleidsregels in voorkomende gevallen op dezelfde wijze toe te passen. Verder zal de minister in gevallen waarin voor besluitvorming door andere bevoegde gezagen overleg met of instemming van de minister nodig is, de beleidsregels als beoordelingskader toepassen."

3.2.2 Onderzoek

Door Antea Group is het aspect externe veiligheid in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen beoordeeld. Onderstaand zijn de belangrijkste onderdelen weergegeven. De complete beoordeling is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Plaatsgebonden risico

In de bijlage van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART; paragraaf 1.2.3) is gesteld, dat een weg buiten de bebouwde kom geen PR 10-6-contour heeft wanneer het aantal transporten GF3 (brandbare gassen) lager is dan 500 per jaar. Voor de Oostelijke Randweg wordt op basis van de vervoerstellingen afgeleid, dat geen sprake is van een PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering.

Groepsrisico

In (paragraaf 1.2.3 van) de bijlage van het HART staan vuistregels beschreven om een indicatie van de hoogte van het groepsrisico te bepalen. Aangezien er over de weg geen transporten GF3 plaatsvinden (en de bijdrage van de overige transportstromen aan het groepsrisico beperkt is volgens het HART), zal het groepsrisico na realisatie lager zijn dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.

De hoogte van het groepsrisico van de weg is daarmee in de toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Nadere beschouwing van (de hoogte van) het groepsrisico aan de hand van risicoberekeningen is niet noodzakelijk en zal niet leiden tot verbeterde inzichten.

Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico van de Oostelijke Randweg is verplicht conform artikel 8 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten.

Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:

  1. a. scenario's;
  2. b. bronmaatregelen;
  3. c. zelfredzaamheid;
  4. d. bestrijdbaarheid.

Ad a: Scenario's

Op de Oostelijke Randweg kan, op basis van de transportgegevens van de aangrenzende provinciale wegen, een plasbrand of een toxisch scenario optreden. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend. In deze paragraaf worden de scenario's verduidelijkt.

Plasbrandscenario

Bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen kan een plasbrand ontstaan (een plas van brandende vloeistof). Het gevolg is een korte, maar extreme hittestraling. De omvang van het effect wordt bepaald door de oppervlakte van de plas. Uitgaande van een calamiteit waarbij een gehele tankinhoud vrijkomt is het invloedsgebied van een plasbrand ongeveer 45 meter.

Toxisch scenario

Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tank lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Ad b: Mogelijke bronmaatregelen

Met de realisatie van de Oostelijke Randweg worden de Noord-Lierweg en de Veilingweg ontlast. Naast het feit dat de Oostelijke Randweg verkeerskundig beter op het vervoer van gevaarlijke stoffen zal zijn ingericht dan deze wegen wordt tevens het vervoer door de kern De Lier beperkt (en daarmee het vervoer van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom).

Om de gevolgen van een plasbrandscenario te beperken helpen bermsloten (met voldoende capaciteit) en schermen de verspreiding van brandbare vloeistoffen tegen te gaan.

Naar verwachting zal het vervoer van gevaarlijke stoffen na realisatie van de Oostelijke Randweg in zijn algemeenheid gunstiger zijn vormgegeven (qua routes en verkeersveiligheid). Maatregelen zoals het opnieuw instellen van een routering gevaarlijke stoffen (opgeheven door de gemeenteraad van Westland in 2012) worden daarmee niet zinvol geacht. Andere verkeerskundige maatregelen zoals het aanbrengen van ongelijkvloerse kruisingen zullen een bijdrage kunnen leveren aan het optimaliseren van de externe veiligheidssituatie ter plaatse, maar het treffen van dergelijke maatregelen staat niet in verhouding tot het lage groepsrisico van de weg.

Ad c: Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Risicocommunicatie

Gerichte risicocommunicatie met bewoners, werknemers en andere aanwezigen binnen het invloedsgebied (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hieraan invulling kan worden gegeven.

Vluchtwegen

Voor ontvluchting van de Oostelijke Randweg is een goede infrastructuur van belang, waarbij van de weg af gevlucht kan worden. De bestaande infrastructuur rond het plangebied biedt meerdere mogelijkheden om van de weg af te kunnen vluchten.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een plasbrandscenario

Bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen moeten aanwezige personen zich in veiligheid brengen op een afstand van ten minste 45 meter (en bij voorkeur op een grotere afstand), buiten het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen. Personen binnen dit gebied kunnen ernstige (dodelijke)brandverwondingen oplopen.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario

Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang. Maatregelen aan de bebouwing zijn in het kader van deze ruimtelijke procedure niet te nemen.

Ad d: Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan een aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Westland in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Haaglanden.

Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan, kan de brandweer snel ter plaatse zijn. Een plasbrand is dan goed te bestrijden. Door het tijdig arriveren van de brandweer wordt voorkomen dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen.

3.2.3 Conclusie

De gemeente Westland is voornemens om de Oostelijke Randweg te realiseren. De weg heeft, op basis van een worst-case-aanname, geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmeringen.

De hoogte van het groepsrisico van de weg zal lager zijn dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Verantwoording van het groepsrisico is verplicht conform de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten.

In bovenstaande paragraaf zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Het bevoegd gezag betrekt deze elementen bij de besluitvorming ten aanzien van het ruimtelijk plan. Ten aanzien van de bestrijdbaarheid is in het kader van de bestemmingsplanprocedure door de gemeente Westland advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Haaglanden. Het advies van de veiligheidsregio is als bijlage 5 bijgevoegd. De veiligheidsregio adviseert:

  • om bij de werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van de nieuwe verbindingsweg, ervoor te zorgen, dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N223 veilig doorgang kan vinden. Wanneer dit niet mogelijk is dan kan ervoor worden gekozen om een tijdelijke omleiding in te stellen. Dit dient ook tijdig te worden gecommuniceerd. Dit advies heeft betrekking op de realisatiefase en kan niet in een bestemmingsplan worden verankerd. Deze maatregel wordt geborgd als eis in de aanbesteding van de werkzaamheden.
  • Ongeacht het incident (van een ‘gewone’ brand tot een incident op de Oostelijke Randweg, de Veilingweg, de Kasteelweg en de Lange Broekweg waarbij giftige stoffen vrijkomen), heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen, binnen de objecten in de omgeving. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen. Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten. Deze maatregelen vallen buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan en zijn ook niet ruimtelijk relevant. Dit kan in een bestemmingsplan niet worden geborgd.
  • Nabij de nieuwe Oostelijke Randweg, de Veilingweg, de Kasteelweg en de Lange Broekweg zijn verschillende bestemmingen aanwezig, waarin personeelsleden of (grote groepen) bezoekers verblijven. Het is van belang dat het personeel, de begeleiding en/of de BHV-organisatie van al deze objecten is voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen op de Oostelijke Randweg, de Veilingweg, de Kasteelweg en de Lange Broekweg. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij te handelen. Bijvoorbeeld om bezoekers van deze objecten te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen. Geadviseerd wordt dat het personeel, de BHV-organisatie en/of de begeleiding van groepen personen, is voorbereid op calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen op de Oostelijke Randweg, de Veilingweg, de Kasteelweg en de Lange Broekweg. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend. Deze maatregel valt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. De gemeente zal de relevante partijen in de omgeving van de gewenste maatregel op de hoogte brengen. Het is de verantwoordelijkheid van deze partijen om hier uitvoering aan te geven.
  • Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van ‘dagelijkse incidenten’, zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn. Het is van belang dat de doorrijdbaarheid van de N223 en de Veilingweg voor de hulpdiensten ook tijdens de realisatiefase gewaarborgd blijft. Geadviseerd wordt om al vroegtijdig in het traject contact op te nemen met de afdeling Risicobeheersing van de VRH, om de bereikbaarheid voor hulpdiensten voldoende te borgen in het plangebied. Deze maatregel valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan. De gemeente zal hierover communiceren met de VRH. Borging vindt plaats in de aanbesteding.

3.3 Water

3.3.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief) te realiseren. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Gemeentelijk/Hoogheemraadschap:

  • Waterplan "Westlands Water nu en later"
  • Watertoets
  • Bestuursovereenkomst KRW Delfland uit 2008
  • Bestuursovereenkomst "Schoon water" uit 2015

Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen.

De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kunnen versterken. De provincie heeft in samenwerking met veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal het project Westlandse Waterlijnen opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet.

Waterschapsbeleid
Een waterbeheerder is op grond van artikel 4.6 van de Waterwet verplicht om voor de onder zijn beheer staande watersystemen een beheerplan vast te stellen. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar nieuwe waterbeheerplan voor de periode 2016-2021 vastgesteld op 19 november 2015.

In het waterbeheerplan worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast. Het Hoogheemraadschap van Delfland kijkt hierbij nadrukkelijk naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen. Deze kerntaken worden uitgevoerd ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied, aansluitend bij de beleving en de behoeften vanuit de maatschappij. De belangrijkste uitdaging daarbij is dat mensen zich in de komende jaren bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag.

De beleidsnota "beperken en voorkomen van wateroverlast" (2014) bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. In de beleidsnota is hiervoor een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak uitgewerkt. Dit betekent een breuk met het verleden, waarin Delfland een normgerichte aanpak volgde. De nieuwe aanpak houdt in dat het Hoogheemraadschap in nauwe samenwerking met hun partners in het gebied op zoek gaan naar doelmatige oplossingen om wateroverlast te beperken en te voorkomen. De nieuwe aanpak is ook gericht op samenwerking en op oplossingen in “de weg van het water” (vasthouden, bergen en afvoeren) die bijdragen aan een beter functionerend watersysteem. Het is van belang om verslechtering van het functioneren van het watersysteem te voorkomen en optimaal in te zetten op het behoud en functioneren van het bestaande watersysteem. Hiervoor hanteert Delfland het stand-still beginsel: De kans op wateroverlast mag niet toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem. Uiteraard mag de veiligheid van waterkeringen ook niet verslechteren.

Ook is er een Handreiking watertoets voor gemeenten (versie 7 juli 2016). De Handreiking watertoets geeft inzicht in hoe Delfland de watertoets procedureel en inhoudelijk invult. Deze is raadpleegbaar op www.hhdelfland.nl/watertoets.

Gemeentelijk beleid

Voor de watersystemen in de gemeente is door de raad het Waterplan Westland, “Westlands Water, nu en later”, vastgesteld. Op 3 februari 2015 is daarvoor het nieuwe uitvoeringsprogramma vastgesteld dat in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Delfland zal worden uitgevoerd.

In dit Waterplan Westland staan drie thema’s centraal:

  • het terugdringen van de kans op wateroverlast;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit; en
  • het verhogen van de belevingswaarde van het water, zodat Westlanders meer kunnen genieten van de watergangen.

Deze drie thema’s gaan dus primair over het houden van droge voeten, het leefbaar maken van water en het zichtbaar maken van water. Praktisch gezien komt dit erop neer dat er grond wordt vrijgemaakt voor de opvang van overtollig water in polder- en boezemgebieden. Ook dient de wateraanvoer in droge perioden te worden verbeterd en dient er rekening te worden gehouden met versterking van waterkeringen en grondwateroverlast.

Daarnaast wordt er extra aandacht gegeven aan de chemische waterkwaliteit (waaraan op dit moment niet wordt voldaan vanwege het afvalwater van glastuinbouwbedrijven, heftige buien, kwel en bestrijdingsmiddelen) en ecologische waterkwaliteit (natuurvriendelijke oevers, visvriendelijke voorzieningen aanleggen en bij onderhoud en beheer rekening houden met de ecologische functie). Verder wordt aandacht gegeven aan de cultuurhistorische waarde van het water (gebruik in het verleden) en recreatief water, waarbij de gemeente Westland nog meer wil inzetten op een recreatief vaarcircuit.

3.3.2 Onderzoek

Waterkwantiteit

In overleg met het Hoogheemraadschap Delfland is de bestaande waterkerende functie van de boezemkade ingepast in het ontwerp en voldoet de hoogteligging van het tracé aan de droogleggingseis van Delfland.

De waterbalans en het ontwerp voldoen aan het “standstill” principe van Delfland, waarbij de nieuwe situatie geen verslechtering (afvoercapaciteit en areaal water) mag inhouden. De totaal te graven compensatie dient te zijn voor het te dempen water in het plangebied en het afvangen van het regenwater van de toename in verhard oppervlak. Er wordt 4.103 vierkante meter water gedempt en er moet 6.500 vierkante meter aan extra waterberging voor het waterschap gerealiseerd worden. Uit bijlage 6 blijkt dat er 11.330 vierkante meter gegraven wordt, dit is dus ruim voldoende om het water van de Oostelijke Randweg te compenseren. Samen met de bestaande wateroppervlaktes in het plangebied komt het totaal op 15.247 vierkante meter aan water in het plangebied. Gezamenlijk met het Hoogheemraadschap wordt de dimensionering en uitvoering van het bergingsdeel dat een bijdrage zal leveren aan het historische bergingstekort onderzocht.

De afvoercapaciteit en bereikbaarheid van het grote poldergemaal “Oude Lierpolder” langs de Verlengde Strijp is geborgd. Bij een duurzame inrichting van de waterberging en de toevoerende watergangen met natuurvriendelijke oevers, plas-dras, en bijvoorbeeld helofytenfilters wordt de waterkwaliteit in positieve zin beïnvloed. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de te behalen doelen voor de Kader Richtlijn Water.

Waterkwaliteit en ecologie

De waterkwaliteit van het afstromend hemelwater van het plangebied zal in beperkte mate van invloed zijn op de oppervlaktewaterkwaliteit. Op het plangebied vinden geen activiteiten plaats die schadelijk kunnen zijn voor de oppervlaktewaterkwaliteit en het afstromend water van schone dakverhardingen zal naar verwachting een positief effect op de oppervlaktewaterkwaliteit hebben.

Alle water van de Oude Lierpolder komt via dit gebied naar het gemaal. Voor verbetering van de waterkwaliteit worden in de waterbergingen maatregelen getroffen door natuurvriendelijke inrichting van de oevers en drijfbladvegetatie. Een en ander volgens de bestuursovereenkomst Schoon water die ook lokaal water meeneemt.

Waterveiligheid en waterkeringen

Van alle waterkeringen zijn het waterstaatswerk, de beschermingszones en het profiel van vrije ruimte op de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven en in de regels geborgd. Binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn geen ontwikkelingen mogelijk, die met de functie waterkering conflicteren. Binnen de beschermingszone van de kering langs de Verlengde Strijp wordt nieuw water gegraven en worden fiets- en voetpaden aangelegd. Gezien er tussen het nieuwe water en Verlengde Strijp al in de huidige situatie water ligt in de vorm van bermsloten die vervallen, zal het effect van het nieuwe water gering zijn. Daarnaast geldt dat voor het graven van water en de aanleg van fiets- en voetpaden een watervergunning aangevraagd moet worden.

Watersleutel

De totaal te graven compensatie dient te zijn voor het te dempen water in het plangebied en het afvangen van het regenwater van de toename in verhard oppervlak. Er wordt 4.103 vierkante meter water gedempt en er moet 6.500 vierkante meter aan extra waterberging voor het waterschap gerealiseerd worden. Uit bijlage 6 blijkt dat er 11.330 vierkante meter gegraven wordt, dit is dus ruim voldoende om het water van de Oostelijke Randweg te compenseren. Samen met de bestaande wateroppervlaktes in het plangebied komt het totaal op 15.247 vierkante meter aan water in het plangebied. Bijlage 6 toont de kaart waar welke hoeveelheden water gegraven worden. Ook is de watersleutel in bijlage 6 opgenomen.

3.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Voor het graven van water en de aanleg van fietspaden zal een watervergunning worden aangevraagd. Het ruiterpad en de voetpaden worden als struinpad alleen uitgemaaid.

3.4 Bodem

3.4.1 Wettelijk kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

3.4.2 Onderzoek

Door BMA Milieu BV is in september 2016 een verkennend bodemonderzoek en verkennend waterbodem uitgevoerd. Doel van de onderzoeken is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen van de onderzoeken weergegeven. De complete onderzoeken zijn als bijlagen 7 en 8 bij de toelichting gevoegd.

Conclusies en aanbevelingen bodemonderzoek

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese ‘verdacht’ juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen behoeft echter geen nader onderzoek te worden aanbevolen.

Sterke zinkverontreiniging in de grond

Voor de sterke verontreiniging met zink in de grond wordt, op basis van de Wet bodembescherming, een nader bodemonderzoek aanbevolen naar de mate en omvang van de verontreiniging. Dit om na te gaan of mogelijk sprake is van een zogenaamd geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien meer dan 25 m3 grond is verontreinigd boven de interventiewaarde.

Matige lood- en sterke nikkelverontreiniging in het grondwater

Uit de Nota vergunnningverlening, toezicht en handhaving 2014-2017 (kenmerk: 246876, d.d. 17 december 2013) blijkt dat in gebieden waar gehalten aan arseen, nikkel, zink, lood en/of barium de interventiewaarde voor grondwater overschrijden, nader onderzoek naar de grondwaterverontreiniging niet is vereist wanneer er geen specifieke bron voor deze verontreiniging aanwijsbaar is. Dit geldt alleen als de gehalten in de vaste bodem lager zijn dan de landelijke achtergrondwaarden of specifieke achtergrondwaarden. Aangezien in onderhavig bodemonderzoek de grond ter hoogte van de grondwaterstand (Pb 105, MM10) niet is verontreinigd met nikkel, behoeft hiernaar geen nader bodemonderzoek te worden aanbevolen en aangezien in onderhavig bodemonderzoek de interventiewaarde voor lood (Pb 205) niet wordt overschreden behoeft geen nader bodemonderzoek te worden aanbevolen.

Algemeen

De resultaten van onderhavig bodemonderzoek vormen, met uitzondering van de sterke zinkverontreiniging in de grond en de nog niet onderzochte gedempte watergangen, milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor de realisatie van een ontsluitingsweg gecombineerd met de aanleg van een ecologische verbindingszone.

Conclusies en aanbevelingen waterbodemonderzoek

Voor de toepassing op landbodem (anders dan op het aangrenzende perceel) valt de baggerspecie van slibmengmonster MM1, MM2 en MM4 in klasse Industrie. De baggerspecie van slibmengmonster MM3 is, op basis van minerale olie, niet toepasbaar.

Voor toepassing op waterbodem (regionale wateren, zoet oppervlaktewater) valt de baggerspecie van slibmengmonster MM1 en MM3 in klasse A en de baggerspecie van slibmengmonster MM2 en MM4 in klasse B.

Uit de toetsing msPAF blijkt dat de msPAF organisch en metalen van slibmengmonster MM1 en MM2 onder de gestelde norm (Maximale Waarden) vallen. Dit houdt in dat de baggerspecie wel op het aangrenzende perceel kan worden verspreidt. De msPAF organisch en metalen van slibmengmonster MM3 en MM4 vallen boven de gestelde norm (Maximale Waarden) vallen. Dit houdt in dat de baggerspecie niet op het aangrenzende perceel kan worden verspreidt.

Aanbevolen wordt de toepassing af te stemmen met het bevoegd gezag van de ontvangende gemeente en de verspreiding af te stemmen met Omgevingsdienst Haaglanden (ODH, uitvoeringsdienst milieutaken voor o.a. gemeente Westland).

De geldigheidsduur van de analyseresultaten is in principe 2 jaar (afhankelijk van het bevoegd gezag).

3.4.3 Conclusie

Er wordt ter plaaste waar de sterke verontreiniging met zink in de grond is aangetroffen nader onderzoek uitgevoerd om voldoende inzicht te verschaffen in de bodemkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek worden verwerkt in het bestemmingsplan, zodra deze beschikbaar zijn.

3.5 Niet-gesprongen Conventionele Explosieven

3.5.1 Wettelijk kader

In het verleden hebben oorlogshandelingen plaatsgevonden binnen de gemeente Westland. Ten gevolge daarvan is er mogelijk sprake van conventionele explosieven (CE) die nog in de grond aanwezig kunnen zijn. Er worden dan ook nog regelmatig explosieven gevonden tijdens werkzaamheden in- of aan de bodem. Bij de planvorming van projecten waarbij er sprake is van grondroering is het dan ook noodzakelijk rekening te houden met de eventuele aanwezigheid van conventionele explosieven.

Gemeentelijk beleid

In de gemeente Westland zijn op verschillende plaatsen munitie en explosieven vanuit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven. In de beleidsnotitie conventionele explosieven in Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in Westland.

3.5.2 Onderzoek

Met behulp van de explosievenkaart (OCE) is onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van explosieven. De kaart geeft in grove lijnen verdachte gebieden aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0024.png"

De conclusie is dat het project geen verdacht gebied is en er geen aanvullende onderzoeken noodzakelijk zijn.

3.5.3 Conclusie

Het aspect Niet-gesprongen conventionele explosieven vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

3.6 Ecologie

3.6.1 Wettelijk kader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit, dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland)

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en nader uitgewerkt en uitgebreid in de gemeentelijke structuurvisie.

Wet natuurbescherming (Wnb)

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • Natura-2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan, dat afzonderlijk, of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • de bescherming van overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de provincie Zuid-Holland zal voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling geleden voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Deze lijst zal in Zuid-Holland ongeveer vergelijkbaar met de “Tabel 1-soorten”, dus de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er overigens geen beleidsruimte en blijft de bescherming onveranderd.

3.6.2 Onderzoek

3.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie is voldoende onderzocht. Het aanvragen van een ontheffing of een vergunning in het kader van Wet natuurbescherming voor uitvoering van de werkzaamheden is niet nodig. Ook ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland ondervindt het bestemmingsplan geen belemmeringen.

3.7 Luchtkwaliteit

3.7.1 Wettelijk kader

Sinds 15 november 2007 zijn de huidige luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer van kracht. Deze eisen zien op de kwaliteit van de lucht die wij inademen en daarmee op het voorkomen van verslechtering van die lucht als gevolg van diverse luchtverontreinigende stoffen zoals fijn stof en stikstofdioxide (NO2). Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. Het principe daarbij is dat de lucht niet boven een bepaalde grenswaarde mag verslechteren ten gevolge van die plannen, tenzij die verslechtering elders in de nabijheid – of in het plangebied – wordt gecompenseerd (de projectsaldering).

De wet kent een minimumdrempel voor gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan concentratie in de buitenlucht van bijvoorbeeld fijn stof. In de daartoe opgestelde Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt een aantal soorten projecten genoemd die nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit.

Volgens artikel 5.16 van de Wet milieubeheer moet in een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, eveneens gemotiveerd worden dat met dat bestemmingsplan de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht zijn genomen.

3.7.2 Onderzoek

In het kader van de ontwikkeling van de Oostelijke Randweg is door Antea Group een onderzoek uitgevoerd waarmee de concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn onderzocht, in beeld zijn gebracht en zijn beoordeeld. Daarbij zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) uitgerekend op een groot aantal maatgevende beoordelingspunten in en rond het plangebied. Onderstaand is de conclusie van het luchtkwaliteitsonderzoek weergegeven. De complete rapportage is als bijlage 12 bij de toelichting gevoegd.

Conclusie luchtkwaliteitsonderzoek

Op basis van het luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle in het onderzoek opgenomen beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.

3.7.3 Conclusie

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat voor het bestemmingsplan Oostelijke Randweg Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming. Omdat op alle beoordelingspunten ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden kan eveneens worden geconcludeerd dat sprake is van een “goede ruimtelijke ordening”.

3.8 Cultuurhistorische Aspecten

3.8.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2007 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 van de Monumentenwet 1988. In deze artikelen is bepaald, dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (dubbel)bestemming in de planregels, waaraan een vergunningstelsel is gekoppeld. Op de planverbeelding wordt het gebied vastgesteld en in de plantoelichting wordt een en ander toegelicht.

In artikel 41a van de Monumentwet 1988 is bepaald, dat de artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden, dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Westland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (zie volgende paragraaf) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde norm van 100 m2.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

3.8.2 Gemeentelijk kader

Conform de Monumentenwet 1988 zijn overheden gehouden archeologie op te nemen in ruimtelijke plannen. Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente – en in welke mate – er kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt. Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:

  • ondergrenzen vast (uitgedrukt in oppervlakte en diepte), die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer, dan wel een vergunningaanvrager verplicht is om archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • de in dit beleidsplan opgestelde normen vast teneinde deze normen op te nemen in alle bestemmingsplannen;
  • de beleidskaart vast.

3.8.3 Onderzoek

Archeologie

Het plangebied ligt volgens de beleidskaart in verwachtingszone III. Verwachtingszone III bestaat uit het Laagpakket van Wormer (in de diepere ondergrond), het Hollandveen Laagpakket en de dekafzettingen van het Laagpakket van Walcheren in het binnendijks gebied. Omdat zich periodiek bewoningsmogelijkheden voordeden in het veengebied vanaf de Midden IJzertijd geldt hier een middelhoge verwachting voor het aan treffen van resten uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Daarnaast kunnen in dit gebied tot nu toe nog onbekende duinafzettingen van Ypenburg en Voorburg worden aangetroffen (met een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten vanaf de vroege prehistorie). De vrijstellingsgrens die gehanteerd wordt voor deze zone is maximaal 500 m2 met een ontgravingsdiepte van maximaal 50 cm onder het maaiveld. Het oppervlak van het plangebied overschrijdt de vrijstellingsgrens van 500 m2 ruimschoots. Gezien bovengenoemde verwachtingen heeft De gemeente Westland in het kader van een risico-inventarisatie een bureauonderzoek laten uitvoeren voor het plangebied Oostelijke Randweg in De Lier (Archeologie Delft, september 2015).

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat In het plangebied en de directe omgeving nauwelijks vindplaatsen bekend zijn. Ook worden op basis van de geologische bodemgesteldheid geen vindplaatsen verwacht. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en de voorgenomen ontwikkeling wordt voorgesteld om de middelhoge archeologische verwachting van het plangebied, zoals gesteld op de beleidskaart, bij te stellen naar een lage verwachting. Uitgaande van het archeologisch bureauonderzoek wordt voor de nu voorgenomen ontwikkeling, vervolgonderzoek door het bevoegde gezag daarom niet noodzakelijk geacht. Vanuit interesse voor de vroegste ontginningen in dit gebied ligt het verzoek van het bevoegde gezag voor om tijdens de ontgravingen voor de aanleg van de weg een veldcheck te mogen doen.

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in oorspronkelijk veen- en zeekleigebied landinwaarts van de duinen van Zuid-Holland. Het huidige landschap en de huidige bodemopbouw zijn het resultaat van afwisselend veenvorming achter de bescherming van de duinen en afzetting van klei en zand als gevolg van zeeinvloed in perioden van zeeinbraken. De mens heeft het landschap gevormd door het aanleggen van sloten voor de afwatering van het gebied, het voor landbouw geschikt maken van de grond en de aanleg van dijken langs het water ter bescherming. De mens ging wonen op de van oorsprong hogere en zandigere delen en langs de ontginningsassen. Het huidige cultuur-landschap is dan ook een afwisseling van landbouwgebied, sloten en vaarten, kernen en verbindingswegen. In de 20e eeuw is het Westland sterk ontwikkeld als glastuinbouwgebied, zodat in de aanblik van het cultuur-landschap nu glas een prominente rol speelt. De sterke ontwikkeling van kernen, glastuinbouw en wegen in de tweede helft van de 20e eeuw heeft ervoor gezorgd dat er veel van de structuren en elementen van het oorspronkelijke (ca. 1900) cultuurlandschap verdwenen zijn. Nog herkenbare structuren en elementen zijn:

  • De noordwest-zuidoost georiënteerde verkavelingsrichting;
  • De oorspronkelijke ontginningsassen en kernen: bv de Hoofdstraat, Lierweg, Oostbuurtseweg, Hoge Noordweg en Lange Broekweg;
  • Oorspronkelijke sloten en vaarten: bv de Lee/Lierwatering en het kanaal langs de Hoge Noordweg;
  • Oorspronkelijke bebouwing: bv molens (al dan niet als molenstomp).

In het plangebied zijn behalve de verkavelingsstructuur en watergangen weinig oorspronkelijke structuren en elementen bewaard gebleven. Aan de zuidzijde ligt de Lee/Lierwatering, centraal in het plangebied ligt de Molensloot.

Voor de Oostelijke Randweg zijn verder naar het noordwesten de passage van het kanaal en de historische wegen Hoge Noordweg en Lange Broekweg aandachtspunten.

Alleen de cultuurhistorische waarde van de watergangen Lee/Lierwatering en het kanaal langs de Hoge Noordweg hebben beleidsmatige status: beide zijn als cultuurhistorisch waardevolle lijnen opgenomen op de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland (kaart 2b Landschappelijke waarden van de Cultuurhistorische Atlas, figuur 2).

Behalve deze twee watergangen zijn er in en direct rond het plangebied geen cultuurhistorische waarden aangeduid op de Cultuurhistorische Atlas. Overigens zijn de twee watergangen niet opgenomen op de beleidskaart (kaart 4 van de Cultuurhistorische Atlas).

In en direct rond het plangebied liggen geen Rijksmonumenten en gemeentemonumenten en ligt geen Beschermd Stads- of Dorpsgezicht.

Oostelijke Randweg

De waarde van het agrarische cultuurlandschap is beperkt en in de huidige situatie al verstoord. Er zijn geen bijzondere of beschermde cultuurhistorische waarden, die verloren gaan. De weg volgt de oorspronkelijke verkavelingsstructuur (noordwest-zuidoost) en de oorspronkelijke wegen, voor zover nog aanwezig. Passage van de cultuurhistorisch waardevolle watergangen (Lee/Lierwatering en kanaal en begeleidende kades) verdient aandacht bij uitwerking van het ontwerp. Deze waarden dienen behouden te blijven.

3.8.4 Conclusie

Op basis van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek en de voorgenomen ontwikkeling wordt voor de nu voorgenomen ontwikkeling een vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Uit het opgestelde rapport kan echter niet worden opgemaakt in hoeverre op een dieper niveau verwachte archeologische waarden nog wel aanwezig zouden kunnen zijn. In het bestemmingsplan zijn daarom wel nog de vigerende planregels m.b.t. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' (verwachtingszone III) overgenomen.

Het plangebied kent geen cultuurhistorische waarden die een beschermende regeling vereisten.

3.9 Verkeer

3.9.1 Algemeen

De gemeente Westland heeft Goudappel Coffeng BV gevraagd om onderzoek te doen naar de effecten van de Oostelijke Randweg. Het verkeerskundige onderzoek bestaat uit de volgende twee stappen:

  1. 1. Analyse naar de gevolgen voor de verkeersstromen met het verkeersmodel Haaglanden.
  2. 2. Analyse verkeersafwikkeling rotonde Zijtwende.

Onderstaand zijn de conclusies van het verkeerskundig onderzoek weergegeven. De complete rapportage is als bijlage 13 bij de toelichting gevoegd.

3.9.2 Onderzoek

Op de provinciale wegen is er door de aanleg van de Oostelijke Randweg een toename van verkeer zichtbaar op de Burgemeester van der Goeslaan (N223). De verklaring hiervan is dat de route voor doorgaand verkeer Delft - Naaldwijk v.v. via de Oostelijke Randweg, aantrekkelijker wordt dan de huidige route via de Noord-Lierweg en daardoor extra verkeer aantrekt. De aanleg van de Oostelijke Randweg is positief voor de smalle Noord-Lierweg welke ongeschikt is om grote hoeveelheden verkeer te verwerken.

Uit de verkeerskundige analyses blijkt dat door de komst van de Oostelijke Randweg (ongeveer 10.350 mvt/etmaal) de verkeersintensiteiten absoluut gezien het meest toenemen op de Kasteelweg en Lange Broekweg zuid.

Deze route vormt de schakel tussen de nieuwe Oostelijke Randweg en de Veilingroute (N222). De capaciteit van de Kasteelweg moet ook zonder een Oostelijke Randweg in 2030 aangepast worden naar een gebiedsontsluitingsweg. Belangrijke oorzaak hiervoor is de openstelling van de Verlengde Veilingroute en de aansluiting van de Lange Broekweg en de Kasteelweg op de nieuwe kruising in de Verlengde Veilingroute.

Op de overige delen van de provinciale weg N223 is een daling van het verkeer zichtbaar. Het effect van de komst van de Oostelijke Randweg op de N222 en N213 is nihil. De Oostelijke Randweg zorgt voor een verplaatsing van de doorgaande routes. Waar in de huidige situatie verkeer gebruik maakt van de Noord-Lierweg, de Lierweg, en Bleijenburg als doorgaande route door De Lier, verplaatst een groot deel van dit verkeer zich naar de Oostelijke Randweg en de Kasteelweg. Daarnaast is er een kleine relatieve toename van verkeer op de Sportlaan.

De aanleg van de Oostelijke Randweg zorgt ervoor dat de bestaande woonstraten in De Lier niet extra worden belast met het autoverkeer van de nieuwbouwlocatie Molensloot en Liermolen.

De toenames van verkeersintensiteiten op de Noord-Lierweg, de Lierweg en de woonstraten ten oosten van de kern de Lier zijn gezien de functie van deze wegen zonder de Oostelijke Randweg hoog. De voorziene ontwikkelingen tot en met 2030 maken de aanleg van de Oostelijke Randweg noodzakelijk.

Op de Oostelijke Randweg zijn ongeveer 4.300 mvt/etmaal (van de in totaal 10.350 mvt/etmaal) doorgaand verkeer, tussen de N222 en de N223. Het grootste deel van dit verkeer rijdt van of naar de Burgemeester van der Goeslaan. Daarnaast is ook nog een deel van het doorgaande verkeer afkomstig vanaf de Zijtwende. Een deel van het doorgaande verkeer op de Oostelijke Randweg rijdt via de Verlengde Veilingweg van en naar de N213 en de N467. Het grootste deel van het doorgaande verkeer op de Oostelijke Randweg rijdt van en naar de N222 via de Kasteelweg.

Op de rotonde Zijtwende zorgt de komst van de Oostelijke Randweg voor een toename van verkeer, vooral op de route Burgemeester van der Goeslaan (N223) - Oostelijke Randweg. Hierdoor wordt de rotonde extra belast.

Uit analyses met het verkeersmodel en tellingen verricht door de provincie blijkt dat de rotonde in de huidige situatie op enig moment tussen nu en 2030 niet meer toereikend zal zijn. Duidelijk is dat de aanleg van de Oostelijke Randweg dit moment vervroegt. De provicie en de gemeente zijn daarom een traject gestart om aard en urgentie van aanpassing van de rotonde gezamenlijk uit te werken.

De ernst van de afname van de kwaliteit van de verkeersafwikkeling wordt mede bepaald door het langzame verkeer. Om een gedegen uitspraak hierover te kunnen doen is aanvullend onderzoek nodig om de wisselwerking met en het effect van het langzaam verkeer in beeld te brengen. Een microsimulatie is hiervoor een geschikt instrument.

In het Westlands verkeer en Vervoerplan (WVVP) is bepaald dat wegen met een hogere intensiteit dan 6.000 mvt/etm als gebiedsontsluitingsweg (GOW) gecategoriseerd moeten worden. Dit houdt in dat de Lange Broekweg zuid, Kasteelweg, Oostelijke Randweg en de nieuwe ontsluiting van Molensloot op de Oostelijke Randweg een functie als GOW moeten gaan krijgen (o.a. vrij liggende fietspaden).

3.9.3 Conclusie

De verkeerskundige analyse geeft een voldoende beeld van de verkeerseffecten van de Oostelijke Randweg De Lier en is hiermee voldoende onderzocht.

3.10 Bedrijven En Milieuzonering

3.10.1 Wettelijk kader

In onderhavig bestemmingsplan is zoals in paragraaf 2.3.8 aangegeven een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de herinrichting van de bestaande jachthaven, omdat door de aanleg van de Oostelijke Randweg een deel van de bestaande ligplaatsen moet verdwijnen. De gronden waarvoor de wijizgingsbevoegdheid geldt is met een rode arcering in onderstaande figuur weergegeven. Een jachthaven is een inrichting met een milieuzonering, zoals bepaald in de VNG-Uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0026.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0027.png"

In lid 18.2 zijn de wijzgingsregels opgenomen om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen met als doel een jachthaven met bijbehorende voorziening toe te staan. Hierbij geldt dat de gronden die met een oranje contour zijn weergegeven dienen voor de herinrichting van de jachthaven. Op de gronden binnen de gele contour mogen gebouwen worden gerealieerd ten behoeve van de jachthaven, waarbij de oppervlakte in totaal niet meer dan 1000 m2 mag bedragen. De gronden met een groene contour moeten in het wijzigingsplan worden gewijzigd in de bestemming Groen - 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0028.png"

3.10.2 Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid te toetsen is aan de hand van de VNG-Uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) bepaald in hoeverre de herinrichting van de jachthaven invloed heeft op de omliggende woningen. De complete rapportage is als bijlage 14 bij de toelichting gevoegd.

Op basis van de VNG-systematiek (omgevingstype gemengd gebied) is een kaart opgesteld, waarin de diverse milieucontouren van bedrijven in het plangebied zijn ingetekend. Bij het bepalen van de contouren is uitgegaan van de bestemmingsgrenzen uit het vigerende bestemmingsplan en de verplaatsing van de jachthaven in westelijke richting. In onderstaande figuur zijn de contouren van de jachthaven, het machinaal loonbedrijf en het bedrijventerrein De Lier weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0029.png"

Uit de resultaten van de contouren blijkt dat er geen overlap is tussen de contour van de jachthaven (groen) en bestaande woningen (geel). De woningen Laan van Adrichem 6 en 8 zijn door de gemeente verworven en worden gesloopt. De milieucontour ligt wel gedeeltelijk op gronden van het bedrijfsperceel Laan van Adrichem 2. De bestaande bedrijfswoning ligt echter buiten de milieucontour van de jachthaven. Op basis van de nog resterende ruimte op het bedrijfsperceel en de ligging van de huidige bedrijfsgebouwen is het niet aannemelijk, dat de bestaande bedrijfswoning wordt gesloopt en binnen de milieucontour van jachthaven wordt teruggebouwd. Het bedrijf wordt derhalve niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd. De woning ligt buiten de contour, zodat er kan worden geconcludeerd, dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

3.10.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcudeerd dat de wijzigingsbevoegdheid uitvoerbaar is.

3.11 Milieueffectrapportage

3.11.1 Wettelijk kader

Het Besluit-m.e.r. beschrijft voor welke ontwikkelingen het instrument m.e.r. ingezet moet worden. Het Besluit m.e.r. bestaat twee UIT onderdelen: bijlage C en bijlage D. In het Besluit m.e.r. zijn deze onderdelen C en D onderverdeeld in vier elementen:

  • Activiteiten (beschrijving van de activiteit)
  • Gevallen (drempelwaarden, bijvoorbeeld vierkante meters, aantal woningen, etc.)
  • Plannen (de plannen die van toepassing zijn)
  • Besluiten (de besluiten die van toepassing zijn)

In bijlage C zijn de activiteiten opgenomen waarbij de verplichting geldt om een milieueffect-rapport op te stellen (m.e.r.-plicht). In bijlage D zijn de activiteiten en gevallen opgenomen waarbij een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Wanneer het gaat om een besluit moet het bevoegd gezag beoordelen of de betreffende activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Wanneer het gaat om een 'plan' als bedoeld in kolom 3 'plannen' geldt een directe verplichting tot het opstellen van een planMER.

Wanneer activiteiten onder de (indicatieve) drempelwaarde van onderdeel D liggen, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden aan de hand van de criteria uit Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. om te bepalen of mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Blijkt hieruit dat geen belangrijke milieugevolgen mogelijk optreden, geldt geen directe (plan)m.e.r.-plicht.

Deze hierboven beschreven werking is vereenvoudigd weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01_0030.png"

Globale werking Besluit m.e.r.

3.11.2 Onderzoek

Voor de voorgenomen activiteiten, die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, dient in het kader van het Besluit m.e.r. gemotiveerd te worden of sprake is van negatieve effecten op het milieu. De Oostelijke Randweg De Lier betreft een autoweg, bestaande uit een tracé van circa 3 kilometer, 2x1 rijstroken en een maximale snelheid van 60 km/uur. De voorgenomen activiteit valt hiermee onder categorie D1.1 (de wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg) van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit geldt de volgende drempelwaarde: bij een tracélengte van 5 kilometer of meer dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Het planvoornemen blijft ruimschoots onder de drempelwaarde waardoor geen m.e.r.-beoordeling, maar een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden bekeken of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In onderstaande tabellen wordt aandacht besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

1. Kenmerken van het project
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)

D 1.2 Wijziging of uitbreiding weg met 4 of meer rijstroken of verlegging/verbreding bestaande weg tot 4 rijstroken of meer niet zijnde autoweg of autosnelweg (drempelwaarde: 4 rijstroken of meer, tracélengte 5 km of meer)
Initiatief: De lengte van het tracé blijft ruimschoots onder de 5 km, bestaande uit 2 rijstroken.
Cumulatie met andere projecten Geen
Gebruik natuurlijke hulpbronnen Regulier (grond, asfalt)
Productie afvalstoffen Beperkt (uitlaatgassen)
Verontreiniging en hinder Het project heeft een verkeersaantrekkende werking, waardoor geluidstoename en gevolgen voor de luchtkwaliteit kunnen optreden. Gelet op de omvang van de activiteiten blijven de gevolgen binnen de wettelijke kaders voor milieu. In voorgaande paragrafen zijn de verschillende omgevingsaspecten nader toegelicht, dan wel onderzocht.
Risico voor ongevallen Vervoer gevaarlijke stoffen (beperkt, beschreven in paragraaf externe veiligheid)
2. Plaats van het project
Bestaande grondgebruik grotendeels weiland en kassen
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied geen
Opnamevermogen van het natuurlijke milieu:
Nationale gebieden: (a) wetlands, (b)
kustgebieden, (c) berg- en bosgebieden, (d)
reservaten en natuurparken, (e) Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebied, (f) gebieden waarin vastgestelde normen inz. milieukwaliteit al worden overschreden, (g) gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, (h) landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang. Provinciale gebieden: o.a.: EHS
Het projectgebied ligt buiten de invloedssfeer van beschermde natuurgebieden. In de nabije omgeving zijn wel ecologische verbindingszones aanwezig. Vanwege de soort werkzaamheden, als het aanleggen van verharding, worden geen significante effecten op de EHS verwacht.
3. Kenmerken van het potentiële effect
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) Lokaal
Grensoverschrijdend karakter Geen
Orde van grootte en complexiteit effect Beperkt
Waarschijnlijkheid effect Groot
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect Aanleg (beperkt): verkeer, bouwwerkzaamheden (geluid en luchtkwaliteit)
Gebruik (continu): verkeer (geluid en luchtkwaliteit)

Omdat de omvang van het project lager is dan de drempelwaarde en het plan geen effect heeft op Natura 2000 of andere gevoelige gebieden worden er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. In het kader van voorliggend bestemmingsplan zijn de milieugevolgen in beeld gebracht en beschreven in hoofdstuk 3. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

3.11.3 Conclusie

Met bovengenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling en de uitgevoerde onderzoeken in voorgaande paragrafen is het milieueffect voldoende onderzocht en beschreven.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden 2012, versie 1.3.1, zoals wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Staatscourant 2012, nr. 14821, en Staatscourant 2013, nr. 33375). Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.

Voorts is voor de gehanteerde begrippen aangesloten bij de voor dit bestemmingsplan relevante begrippen uit het Besluit omgevingsrecht en de Wet basisregistraties adressen en gebouwen, een ander als mogelijk gemaakt in de genoemde RO-standaarden 2012.

4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.

In het artikel met de Algemene gebruiksregels zijn indicatief die handelingen genoemd die volgens het bestemmingsplan vallen onder het algemene wettelijke verbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1, eerste lid en onder c., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Die handelingen zijn in het artikel met de Overige regels strafbaar gesteld met verwijzing naar de Wet economische delicten.

4.1.3 Systematiek van de planregels

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Bestemmingsregels

De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijkingsregels.

Gebruiksregels

De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.

Afwijkingsregels

In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".

Aanleggen of slopen

De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:

  • het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
  • de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
  • de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.

Algemene gebruiksregels

In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.

Overgangs- en slotregels

In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
  • en het onderdeel "Citeertitel".

4.1.4 Systematiek van de planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:

NL.IMRO.1783.OINOOSTLRNDWGpbp-VA01

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

4.1.5 Toepasselijkheid Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet voorziet in de mogelijkheid om voor bepaalde projecten een eenvoudiger procedure te volgen voor de besluitvorming daarover. In artikel 1.1 worden, onder andere, als projecten genoemd die welke zijn opgenomen in Bijlage I van de wet.

De aanleg van de Oostelijke Randweg is in de Crisis- en herstelwet, in het bijzonder in artikel 3.1 van Bijlage I van die wet, als project aangewezen en wel als gebiedsontwikkeling van lokaal of regionaal belang. De aanleg van de weg voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden.

De Crisis- en herstelwet is derhalve van toepassing op dit bestemmingsplan.

Het belangrijkste gevolg van de toepasselijkheid van de wet is de afbakening (verkorting) van de beroepsprocedure tegen een besluit in verband met het project (Afdeling 2 van Hoofdstuk 1 van de wet). De dan te volgen procedure wijkt af van de reguliere procedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Verder moeten in het beroepschrift in ieder geval de beroepsgronden zijn opgenomen en de rechtzoekende kan, bijvoorbeeld, het beroepsschrift niet meer aanvullen met beroepsgronden na het verloop van de beroepstermijn.

Verder moet de beroepsrechter binnen zes maanden uitspraak doen op het beroepschrift; indien sprake is van een tussenuitspraak dan moet de einduitspraak ook binnen zes maanden nadien volgen. Indien een bestuursorgaan na vernietiging een nieuw besluit moet nemen, kan het dat besluit baseren op de feiten waarop het vernietigde besluit berustte, behoudens voor zover de onjuistheid of het onvoldoende vast staan van deze feiten een grond voor de vernietiging was.

4.2 Bestemmingsregeling

De bestaande agrarische functies in het plangebied zijn overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan bestemd.

BestemmingAgrarisch - Glastuinbouw

Bestaande glastuinbouwbedrijven zijn in dit bestemmingsplan bestemd als Agrarisch - Glastuinbouw (A-GT). Bij de beoordeling van aanvragen omgevingsvergunning gaat het om drie centrale begrippen, namelijk glastuinbouw bedrijvigheid, volwaardigheid en doelmatigheid.

Glastuinbouwbedrijvigheid:

Onder glastuinbouw bedrijvigheid wordt verstaan het op bedrijfsmatige wijze telen en verzorgen van gewassen in kassen. Deze producten mogen in de bedrijfsruimte/de verwerkingsruimte bij het glastuinbouwbedrijf ook worden verwerkt en verpakt. Producten die geteeld zijn in andere kassen, kunnen met ontheffing centraal worden verwerkt en verpakt. Van belang is dat altijd de teeltfunctie centraal staat. Als er sprake is van de inkoop van gewassen die elders zijn geteeld en die verhandeld of verwerkt worden zonder dat sprake is van het telen en/of kweken van de gewassen, is er sprake van een andersoortige bedrijfsvoering die in strijd is met de glastuinbouwbestemming. Visteelt is geen aan de glastuinbouw gerelateerde activiteit en is niet toegestaan binnen de bestemming glastuinbouw. Er kan echter ontheffing verleend worden voor visteelt indien het ondergeschikt blijft aan het telen van gewassen. Er moet aantoonbaar sprake zijn van een gesloten systeem (waarbij de vissen de gewassen bemesten), van dubbel ruimtegebruik en van een milieu neutrale viskweek.

Volwaardigheid:

Bij de beoordeling van volwaardigheid staan drie aspecten centraal:

  1. 1. er moet sprake zijn van tenminste één volwaardige arbeidskracht. Het bedrijf moet werk en inkomen leveren voor minimaal één volwaardige arbeidskracht, dat wil zeggen dat iemand gedurende het hele jaar een volledige dagtaak in het bedrijf heeft en hier het hoofdberoep, hoofdinkomen en hoofdbestaan in vindt;
  2. 2. duurzaamheid: hiermee wordt bedoeld de continuïteit van het bedrijf en de binding van de ondernemer(s) of de arbeidskracht(en) met het bedrijf. Continuïteit betekent dat het bedrijf toekomstmogelijkheden moet hebben om langere tijd te kunnen blijven bestaan. Hierbij is de bedrijfstechnische opzet (omvang, aard) van belang, maar ook de aanwezigheid van ruimtelijke claims (waaronder begrepen de waterhuishoudkundige situatie), alsmede milieu hygiënische gevolgen worden bij de beoordeling betrokken. Met de binding met het bedrijf wordt bedoeld dat er sprake moet zijn van een juridische en emotionele binding met het bedrijf;
  3. 3. bedrijfsgrootte: hiermee wordt bedoeld dat een glastuinbouwbedrijf tenminste over 15.000 m2 aan glasopstanden beschikt. Een bedrijf kan ook bij minder dan 15.000 m2 aan glasopstanden als volwaardig gelden, maar dan zal moeten worden aangetoond dat de teelt van een (gespecialiseerd) glastuinbouwbedrijf zodanig is dat deze op beperkte schaal bedrijfseconomisch verantwoord en levensvatbaar is. In een dergelijk geval moet een advies overgelegd worden door een glastuinbouwdeskundige. Er geldt een minimale oppervlakte aan glasopstanden van 5000 m2.

Doelmatigheid:

De doelmatigheid is erop gericht dat de bebouwing voldoet aan wat past of logisch is voor een glastuinbouwbedrijf en dat de bebouwing is afgestemd op de aard en omvang van het bedrijf.

Bij de beoordeling van bouwaanvragen zullen de volgende aspecten worden meegewogen:

  • de maatvoering en inrichting van gebouwen;
  • het gebruik dat bij die maatvoering en inrichting hoort;
  • de locatie van gebouwen en woning(en).

Als zowel de glastuinbouw bedrijvigheid en de volwaardigheid als de doelmatigheid positief worden beoordeeld, dan is er sprake van een noodzaak en toelaatbaarheid van bebouwing. Bij een beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning wordt bij voorkeur al de gehele inrichting getoetst. Het opknippen van bouwaanvragen moet worden voorkomen en kan leiden tot niet in behandeling nemen.

Bedrijfsruimten, zoals verwerkingsruimten bij glasopstanden (teeltruimtes) mogen geen groter bruto vloeroppervlak hebben dan 12,5% van de aanwezige glasopstanden bij het bedrijf. Met een binnenplanse afwijking kan het percentage onder voorwaarden verhoogd worden tot 15%.

Voor kantoren (dat wil zeggen geen zelfstandige kantoren) bij glastuinbouwbedrijven, mag het vloeroppervlak niet meer bedragen dan 1% van de aanwezige glasopstanden, behorende bij het bedrijf ter plekke. Enkele voorwaarden voor de vestiging van een kantoor bijhorende bij het glastuinbouwbedrijf worden hieronder genoemd:

  • kantoren moeten onderdeel zijn van de bedrijfs/verwerkingsruimte;
  • voorkeur wordt gegeven aan inpassing op de eerste verdieping van de bedrijfs/verwerkingsruimte vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit en intensief ruimtegebruik;
  • kantoorpanden los van de overige bedrijfsbebouwing zijn niet toegestaan;
  • het procentuele maximum is 1% van de hoeveelheid kassen (ontheffing mogelijk);
  • het absolute maximum aan bruto vloer oppervlakte wordt gesteld op 1000 m2;
  • concentratie van kantoren van meerdere vestigingen op één hoofdlocatie is niet toegestaan (afwijking mogelijk);
  • met een binnenplanse afwijking kan het percentage onder voorwaarden worden verhoogd tot 1,5% en een maximum van 1500 m2.

Voor (nieuwe) glastuinbouwbedrijven is het niet mogelijk een (nieuwe) bedrijfswoning te bouwen. Er kunnen geen nieuwe bedrijfswoningen meer gebouwd worden in het glastuinbouwgebied. Bestaande bedrijfswoningen kunnen wel onder voorwaarden worden herbouwd:

  • deze zal gaan dienen voor de huishouding van de ondernemer of zijn personeel;
  • het bedrijf beschikt over tenminste 20.000 m2 grond;
  • het bedrijf beschikt over tenminste 15.000 m2 glasopstanden;
  • de woning niet al eerder is gesloopt, verplaatst en herbouwd als burgerwoning in het kader van een schaalvergroting of reconstructie of herstructurering;
  • de woning niet al eerder is gesloopt, verplaatst en herbouwd als bedrijfswoning ten behoeve van een (destijds) nieuw, ander opgericht glastuinbouwbedrijf;
  • de bedrijfswoning wordt opgericht op de gronden die behoren tot het glastuinbouwbedrijf;
  • de bedrijfswoning wordt gebouwd op zodanige plek dat hierdoor de (verdere) toekomst van de glastuinbouw niet wordt belemmerd, dit ter beoordeling van de glastuinbouwdeskundige.

Een ondernemer kan ook bij minder dan 15.000 m2 aan glasopstanden een woning herbouwen, maar dan zal moeten worden aangetoond dat de teelt van het glastuinbouwbedrijf zodanig gespecialiseerd is dat deze op beperkte schaal bedrijfseconomisch verantwoord en levensvatbaar is. In een dergelijk geval moet een advies overgelegd worden dat zal worden beoordeeld door de glastuinbouwdeskundige. Er geldt dan een minimale oppervlakte aan glasopstanden van 5000 m2.

Indien een bedrijf beschikt over twee of drie bedrijfswoningen, kunnen de woningen worden herbouwd indien:

  • deze zullen dienen voor de huishouding van de ondernemers of hun personeel;
  • het bedrijf beschikt over tenminste 40.000 m2 grond;
  • het bedrijf beschikt over tenminste 30.000 m2 glasopstanden;
  • de bedrijfswoningen niet al eerder zijn gesloopt, verplaatst en herbouwd als burgerwoningen in het kader van een schaalvergroting of reconstructie of herstructurering;
  • de bedrijfswoningen niet al eerder zijn gesloopt, verplaatst en herbouwd als bedrijfswoningen ten behoeve van een (destijds) nieuw opgerichte glastuinbouwbedrijven;
  • de bedrijfswoningwoningen worden opgericht op de gronden die behoren tot de glastuinbouwbedrijven;
  • de bedrijfswoningen worden gebouwd op zodanige plekken dat hierdoor de (verdere) toekomst van de glastuinbouw niet wordt belemmerd, dit ter beoordeling van de glastuinbouwdeskundige.

Bij de herbouw van een bedrijfswoning wordt dus altijd gekeken naar de situering. De nieuw te bouwen bedrijfswoning mag namelijk de verdere toekomst van de glastuinbouw niet belemmeren. Een woning wordt namelijk voor een lange tijd gebouwd en zal midden in het glastuinbouwgebied toekomstige herstructurering kunnen frustreren. De woning moet worden gebouwd langs de weg of aan een lint dat ook in de toekomst behouden zal blijven. Woningen kunnen niet solitair midden in het glasareaal worden gebouwd. Dit is ter beoordeling aan de glastuinbouwdeskundige.

Verder zijn de bestaande binnenplanse afwijkingen van de parapluherziening opgenomen, maar zijn er versoepelingen doorgevoerd ten opzichte van het paraplubestemmingsplan. Het gaat dan met name om de afstand van 12,5 meter van de bedrijfswoning tot aan de bedrijfsgebouwen, kassen en waterbassins van het eigen bedrijf. Belangrijke voorwaarde is dat de bestaande toestand niet mag verslechteren. Er zijn eveneens wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het omzetten van bedrijfswoningen, verplaatsen van (bedrijfs-) woningen en het vergroten van het woonvlak. Uiteraard onder bepaalde voorwaarden, waarbij de belangrijkste voorwaarde is dat de glastuinbouwreconstructie in de toekomst niet gefrustreerd mag worden.

Bestemming Bedrijf - Gemaal

Het bestaande gemaal met bijbehorende gronden zijn bestemd als Bedrijf - Gemaal (B-GEM)

Bestemming Bedrijventerrein

Aan de zuidkant is voor een strook langs het perceel Lierweg 107 / 109 de bestemming Bedrijventerrein opgenomen. Op de gronden zijn geen gebouwen en opslag toegestaan. De erfafscheiding mag niet hoger zijn dan 1 m.

Bestemming Groen - 1

De gronden ten zuiden van de Lee/Lierwater en ten noorden van de verkeersbestemming zijn bestemd als Groen - 1. Op deze gronden zijn ook fietspaden toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - inrit' is ten hoogste 1 (gecombineerde) in-/uitrit toegestaan met dien verstande, dat de breedte van een in-/uitrit of ontsluitingsweg ten hoogste 15 m bedraagt.

Bestemming Groen - 2

Op de gronden waarop nieuwe park en de natuur zal worden gerealiseerd, is de bestemming "Groen - 2" (G - 2) neergelegd. Deze bestemming geeft invulling aan het groen-blauwe netwerk, zoals in paragraaf 2.1.1.1 en 2.1.2 is beschreven. Aan deze bestemming is ter bescherming van de natuurwaarden een omgevingsvergunningenstelsel verbonden voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Op deze gronden wordt de waterbergingsvoorziening mogelijk gemaakt die nodig is voor compensatie van het te dempen water in het plangebied, het afvangen van het regenwater van de toename in verhard oppervlak en 6.500 vierkante meter aan extra waterberging voor het waterschap. Aangegeven is dat deze voorzieningen verbonden moet zijn en verbonden moet blijven met de (primaire) watergangen, die zijn aangeduid als 'waterlopen met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie' (zie bestemming Water).

Bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie

De bestemming betreft de bestaande jachthaven. Voor de bestemmingsregeling is aangesloten bij het voorheen geldende bestemmingsplan. Rekening houdend met de bestaande bebouwing en de planregels van de voorheen geldende bestemmingsplannen is een bouwhoogte opgenomen.

Bestemming Verkeer

De gronden in het plangebied zijn deels bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden zijn bedoeld voor wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en reclame-uitingen. Tevens zijn de gronden bestemd voor groen en water. De aanleg van de weg is slechts toegestaan als wordt voorzien in de aanleg van extra waterberging van ten minste 6.500 m³ op de gronden met de bestemming Groen - 2 ten behoeve van het waterbergingstekort in de Oude Lierpolder. De extra waterberging moet zijn gerealiseerd, wanneer de aanleg van de weg is afgerond en moet in stand worden gehouden.

Bestemming Verkeer - Verblijfsgebied

Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, fiets- en voetpaden.

Bestemming Water

Een deel van de gronden is bestemd als "Water". Deze gronden zijn bedoeld voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen. De twee primaire watergangen zijn aangeduid als'waterlopen met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie'. Ten behoeve van de aanleg van de Oostelijke Randweg is ter plaatse van de brug een aanduiding 'verkeer' opgenomen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4

Aan deze dubbelbestemming is, afhankelijk van de toegekende waarde, een omgevingsvergunning voor bouwwerken, werken en werkzaamheden verbonden. Archeologisch onderzoek is in verband met een omgevingsvergunning slechts noodzakelijk indien de bouwwerken, werken of werkzaamheden zowel de maximale oppervlakte alsmede de maximale diepte (van de toegekende waarde) overschrijden. Zo is archeologisch onderzoek benodigd indien de bouwwerken, werken of werkzaamheden zowel een oppervlakte hebben van meer dan 500 m² en een diepte beneden maaiveld hebben van meer dan 50 cm.

Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering

In het plangebied is een waterkering aanwezig. De kern- en beschermzones van deze kering is, conform de Keur en legger van het Hoogheemraadschap van Delfland beschermd door middel van de dubbelbestemming "Waterstaat- Waterkering".

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op 24 mei 2016 heeft de gemeenteraad het besluit genomen om het uitvoeringskrediet voor de Oostelijke Randweg De Lier beschikbaar te stellen. Dit is gebeurd op basis van een interne verrichte tracéstudie en een tweetal varianten. De kosten voor de uitvoering van het project worden vanuit het beschikbaar gestelde krediet gedekt. Het bestemmingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar. Met dit plan worden geen directe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt die exploitatieplanplichtig zijn. Indien gedurende de looptijd van het bestemmingsplan gebruik wordt gemaakt van een mogelijkheid tot wijziging van het plan, moet op dat moment een exploitatieplan worden opgesteld of een overeenkomst worden gesloten met degene die verzoekt om wijziging van het plan. Gezien het bovenstaande is het niet noodzakelijk dat een exploitatieplan wordt vastgesteld bij dit bestemmingsplan. Een exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, kan daarom achterwege blijven.

Eventueel vergoeding van planschade, als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, is als kostenpost in het beschikbaar gestelde krediet meegenomen, zodat kan worden geconcludeerd, dat het bestemmingsplan ook op dit vlak uitvoerbaar is.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de Provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Delfland, de Veiligheidsregio Haaglanden en Westland Infra Beheer met de mogelijkheid tot het geven van een reactie. Er zijn reacties ontvangen van het Hoogheemraadschap, de provincie Zuid-Holland en de Veiligheidsregio Haaglanden. Deze zijn opgenomen in bijlage 15. De reacties zijn beantwoord in een Nota van Beantwoording overlegreacties ex artikel 3.1.1. Bro, die als bijlage 16 is opgenomen en verwerkt in het bestemmingsplan.

Inspraak

Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf 14 april 2017 tot en met 26 mei 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder zijn inspraakreacties indienen. Er zijn 5 inspraakreacties ontvangen.

De gemeente Westland heeft op 17 mei 2017 een inloopavond over het voorontwerp bestemmingsplan georganiseerd.

Resultaat

Voor een volledig overzicht van de inspraakreacties wordt verwezen naar de nota van beantwoording inspraakreacties in bijlage 17. De ontvangen inspraakreacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Ontwerpplan

Van 21 juli tot 1 september 2017 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende de periode van tervisielegging zijn zes zienswijzen ingediend. De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 18 van deze toelichting. De ingebrachte zienswijzen hebben geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan, in die zin dat het fietspad bij de jachthaven is bestemd als 'Verkeer – Verblijfsgebied' (zie Bijlage 18).

Bijlage 1 Criteria Volwaardig/doelmatig Glastuinbouwbedrijf

Bijlage 1 Criteria volwaardig/doelmatig glastuinbouwbedrijf

Bijlage 2 Wegencategorisering En Vaarwegen

Bijlage 2 Wegencategorisering en vaarwegen

Bijlage 3 Inrichting Jachthaven

Bijlage 3 Inrichting jachthaven

Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 4 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Bkp

Bijlage 1 BKP

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 3 Besluit Hogere Grenswaarde Geluid

Bijlage 3 Besluit hogere grenswaarde geluid

Bijlage 4 Externe Veiligheid

Bijlage 4 Externe veiligheid

Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio Haaglanden

Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio Haaglanden

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 7 Bodem

Bijlage 7 Bodem

Bijlage 8 Waterbodem

Bijlage 8 Waterbodem

Bijlage 9 Natuur

Bijlage 9 Natuur

Bijlage 10 Vleermuizen

Bijlage 10 Vleermuizen

Bijlage 11 Stikstofdepositie

Bijlage 11 Stikstofdepositie

Bijlage 12 Luchtkwaliteit

Bijlage 12 Luchtkwaliteit

Bijlage 13 Verkeer

Bijlage 13 Verkeer

Bijlage 14 Bedrijven En Milieuzonering

Bijlage 14 Bedrijven en milieuzonering

Bijlage 15 Overlegreacties

Bijlage 15 Overlegreacties

Bijlage 16 Nota Van Beantwoording Overlegreacties Ex Artikel 3.1.1 Bro

Bijlage 16 Nota van beantwoording overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro

Bijlage 17 Nota Van Beantwoording Inspraakracties

Bijlage 17 Nota van beantwoording inspraakracties

Bijlage 18 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 18 Nota van beantwoording zienswijzen

Bijlage 19 Staat Van Wijzigingen

Bijlage 19 Staat van wijzigingen