Poeldijk Centrum Het Dorp
Bestemmingsplan - gemeente Westland
Vastgesteld op 11-10-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Poeldijk Centrum Het Dorp van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.POECTRMHETDORPobp-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanbouw
een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden-onderneming
een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in
één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 bestaande bouwwerken
bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.
1.12 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto`s. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.
1.13 bedrijfswoning
een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bijgebouw
een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.
1.21 bouwperceel
een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 bouwwijze
de wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan vrijstaand, twee-aaneen, gestapeld of aaneengebouwd zijn.
1.26 boveninsteek
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.27 dakkapel
een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.
1.28 daknok
het hoogste punt van een schuin dak.
1.29 dakopbouw
een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.
1.30 dakvoet
het laagste punt van een schuin dak.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.33 erf
al dan niet bebouwde gronden die bij het hoofdgebouw horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 geluidshinderlijke inrichting
bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.36 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.37 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.38 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.39 kap
een constructie van uitsluitend een of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20º en minder dan 65º.
1.40 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.41 oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.
1.42 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en andere openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.43 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste
één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.44 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.45 risicovolle inrichting
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.46 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.47 staat van bedrijfsactiviteiten
de staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.48 staat van horeca-activiteiten
de staat van horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.49 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri’s, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.50 uitbouw
uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.51 veranda
Overkapping zonder zijwanden met daarin balustrade tot max. 1m hoog.
1.52 voorerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een gevellijn op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.53 voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.54 voorgevelrooilijn
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.55 woning
een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.56 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 lengte van een aanlegsteiger
de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.
2.10 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de functieaanduiding "(nv)": een nutsvoorziening;
- b. ter plaatse van de functieaanduiding "(op)": opslag behorende bij een slagerij.
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- e. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bruto vloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming “Bedrijf” met de functieaanduiding “(op)” te wijzigen in de bestemming “Detailhandel” met de functieaanduiding “(sv)”, indien de betreffende activiteit ter plaatse is beëindigd, mits:
- de wijziging ten gunste komt van de uitbreiding van de aangrenzende supermarkt;
- er voldaan wordt aan de parkeernormering vanuit het Westland Verkeers en VervoerPlan (2006).
Artikel 4 Detailhandel
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de functieaanduiding 'supermarkt (su)': uitsluitend één supermarkt;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 t/m 4.2:
- a. voor het bouwen van de voorgevel tot ten hoogste 2 meter achter, en evenwijdig aan, de bouwgrens, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur van de straat.
- b. voor het bouwen met een hogere goothoogte, met een maximum van 9 meter (al dan niet met een kap) tot ten hoogste 60% van iedere gevellengte van een gebouw teneinde de realisering van hoofdgebouwen in drie lagen mogelijk te maken, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke structuur ter plaatse;
- 2. sprake is van een versterking van de stedenbouwkundige structuur (stedenbouwkundig accent).
- c. een vergroting van de bedrijfsvloeroppervlakte voor de supermarkt tot ten hoogste 2.500 m2, mits uit onderzoek is gebleken dat voldoende distributieplanologische ruimte voor de bedoelde uitbreiding aanwezig is.
Artikel 5 Gemengd
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. detailhandel;
- c. dienstverlening;
- d. kleine ambachtelijke bedrijven met een publieksgericht karakter;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en de gelden de volgende regels:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1:
- a. voor het bouwen van de voorgevel tot ten hoogste 2 meter achter, en evenwijdig aan, de bouwgrens, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur van de straat;
- b. voor het bouwen tot een hogere goothoogte, met een maximum van 9 meter (al dan niet met een kap) tot ten hoogste 60% van iedere gevellengte van een gebouw teneinde de realisering van hoofdgebouwen in drie lagen mogelijk te maken, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke structuur ter plaatse;
- 2. sprake is van een versterking van de stedenbouwkundige structuur (stedenbouwkundig accent);
- c. voor het bouwen met andere maatvoeringen, mits:
- 1. het een herstel van de cultuurhistorische waarde betreft, en/of
- 2. de cultuurhistorische waarde van de gebouwen niet in onevenredige mate wordt aangetast;
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. detailhandel, dienstverlening en kleine ambachtelijke bedrijven met een publieksgericht karakter zijn uitsluitend op toegestaan op de begane grond;
- b. detailhandel, dienstverlening en kleine ambachtelijke bedrijven met een publieksgericht karakter worden georiënteerd op die gevel die past in de functionele, ruimtelijke, hoofdstructuur;
- c. voor het wonen zijn uitsluitend eengezinswoningen toegestaan, tenzij reeds sprake was van gestapelde woningen, dan kunnen deze worden gehandhaafd;
- d. opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- e. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- f. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel zijn niet toegestaan;
- g. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25 % van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m2.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4:
- a. om detailhandel, dienstverlening en kleine ambachtelijke bedrijven met een publieksgericht karakter tevens op de verdieping toe te laten, indien een bestaande niet-woonfunctie op de verdieping wordt gewijzigd in een andere niet-woonfunctie;
- b. om detailhandel, dienstverlening en kleine ambachtelijke bedrijven met een publieksgericht karakter tevens op de verdieping toe te laten, mits:
- 1. er sprake is van een situatie waarin behoud en/of herstel van de woonfunctie geen reëel alternatief vormt in fysieke zin;
- 2. dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn.
- c. om detailhandel, dienstverlening en kleine ambachtelijke bedrijven met een publieksgericht karakter met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 250 m2 en minder dan 500 m2 toe te laten, mits:
- 1. het voorzieningenniveau en de woonfunctie behouden blijft en zo mogelijk versterkt;
- 2. de diversiteit van centrumvoorzieningen met een overwegend publieksgericht karakter gehandhaafd blijft.
- d. om detailhandel, dienstverlening en kleine ambachtelijke bedrijven met een publieksgericht karakter met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 500 m2 en minder dan 1.000 m2 toe te laten, mits:
- 1. het voorzieningenniveau en de woonfunctie behouden blijft en zo mogelijk versterkt;
- 2. de diversiteit van centrumvoorzieningen met een overwegend publieksgericht karakter gehandhaafd blijft;
- 3. een distrubutieplanologisch onderzoek is verricht indien er sprake is van een detailhandelsbedrijf.
- e. voor het splitsen van hoofdgebouwen ten behoeve van de realisering van gestapelde woningen, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur van het gebied;
- 2. geen onevenredige toename van de parkeerdruk in de directe omgeving plaatsvindt.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening (sz)': tevens een speelvoorziening.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen en verenigingsleven;
- b. ter plaatse van de aanduiding '(zoi)': tevens een voorziening ten behoeve van de huisvesting van ouderen en/of groepen van personen en de hierbij benodigde voorzieningen voor verzorging, recreatie en aanleunwoningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
7.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
Artikel 8 Tuin
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg, instandhouding en het onderhoud van tuinen;
- b. in- en uitritten, waarop parkeren is toegestaan;
- c. de aanleg en instandhouding van voorzieningen van algemeen nut.
bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 meter bedraagt.
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeerslichting, ten hoogste 3 meter bedraagt.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, en waterstaatkundige voorzieningen;
- c. aanlegsteigers/vlonders zijn niet toegestaan.
11.2 Bouwregels
Op en boven deze gronden mag slechts worden gebouwd, indien en voor zover zulks voor de waterbeheersing, de verbinding van de oevers, voorzieningen van openbaar nut, of het verkeer te water nodig is en gelden de volgende bepalingen:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 3 meter;
- c. de doorvaarthoogte van bruggen met de daarvoor aangegeven aanduiding bedraagt minimaal 1,50 meter.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, bijgebouwen, hobbykassen, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,50 meter in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;
- b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,50 meter;
- c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 8.2.1 onder b. of c. ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Artikel 13 Woongebied
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca (h)'; tevens een horecabedrijf uit categorie 1 van de Staat van Horeca activiteiten met een maximaal bruto vloeroppervlak van 500 m2;
- c. ter plaatse van de functieaanduiding 'groen (g)'; een minimale groenvoorziening van 900 m2 met een speelvoorziening;
- d. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen waaronder woonstraten en voet- en fietspaden;
- e. minimaal één openbaar (voet-) pad langs de Gantel tussen de Poeldijksevaart en Poeldijksepad;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen;
- b. aan- en uitbouwen, garages, bijgebouwen en overkappingen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
en gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels ten aanzien van:
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in voor het gebruik van gedeelten van woningen die ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen worden gebruikt voor detailhandel, mits:
- a. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
- b. de detailhandel ondergeschikt is en een niet-zelfstandig onderdeel uitmaakt van het aan-huis-gebonden beroep;
- c. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan de distributiestructuur binnen de gemeente.
Artikel 14 Waterstaat - Waterkering
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 14 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van , indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene Bouwregels
16.1 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
16.2 Algemene hoogtematen
Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
erfafscheidingen tussen de openbare weg en 2 meter achter de voorgevelrooilijn | 1 meter |
erfafscheidingen elders | 2 meter |
overkappingen | 3 meter |
straatmeubilair | 3 meter |
lichtmasten | 20 meter |
antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes | 5 meter |
vlaggenmasten | 6 meter |
overige bouwwerken | 2 meter |
16.3 Overschrijding van bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
- b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
- d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
- e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
- f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.
16.4 Ondergrondse bouwwerken
- a. de regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken;
- b. in aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.
16.5 Parkeernormering
Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit de Westland Verkeers en VervoerPlan (2006) toegepast.
16.6 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
- a. Maatvoering achterzijde:
- 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,50 meter vrij in het dakvlak;
- 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 meter;
- 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
- b. Maatvoering voorzijde:
- 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
- 2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,50 meter vrij in het dakvlak;
- 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,50 meter;
- 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
16.7 Bestaande bouwwerken
Een bestaand bouwwerk dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden teruggebouwd.
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
17.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van de-monteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kam-peermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-be-bouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrich-ting.
17.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
18.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan
worden verleend – afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:
- a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
- b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 meter ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
- d. het bouwen van een grotere dakkapel dan ingevolge de maatvoering als opgenomen in artikel 16 is toegestaan;
- e. het anders plaatsen van dakkapellen dan ingevolge de maatvoering als opgenomen in artikel 16 is toegestaan;
- f. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
- g. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 meter mogen bedragen;
- h. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- i. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen.
- j. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden.
- k. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en VervoerPlan (WVVP) indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
18.2 Afwijking niet verlenen
Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
19.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 20 Overige Regels
20.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
20.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder a. eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Poeldijk Centrum Het Dorp".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Zoals in heel Nederland stagneert ook in Westland de woningmarkt, vooral in het midden-dure en dure segment. Dit maakte het noodzakelijk voor het Ontwikkelingsbedrijf De Westlandse Zoom (OBWZ) om alle plannen kritisch tegen het licht te houden en daar waar nodig en mogelijk te wijzigen. Door het aanbod meer op de vraag aan te passen denkt het OBWZ de markt weer meer in beweging te krijgen, waardoor de financiële risico’s worden beperkt. De gemeente en BPD (voorheen Bouwfonds) hebben inmiddels een (herziene) samenwerkingsovereenkomst vastgesteld.
Het uitgangspunt dat de nieuw te ontwikkelen woonbuurten een aantrekkelijk vestigingsmilieu moeten bieden aan de internationale gemeenschap in Den Haag en omgeving wordt hier losgelaten. Bouwen voor de lokale markt wordt het nieuwe uitgangspunt. Een andere pijler onder de herziene plannen is dat de vraag uiteindelijk zal bepalen wat er gebouwd wordt. Zo zullen er bijvoorbeeld meer drie- en vier-onder-één-kapwoningen en rijwoningen in verschillende prijsklassen komen in plaats van overwegend vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen.
Het huidige bestemmingsplan "Poeldijk Centrum" voor het gebied voldoet niet meer aan de nieuwe plannen van de Westlandse Zoom. Een deel van het oude bestemmingsplan is al met uitwerkingsplannen verwezenlijkt. Dit betreft fasen 1,2 en 3. Het uitwerkingsplan voor fase 4a en 5 is als ontwerp ter inzage gelegd (zie onderstaande verbeelding).
Vanwege de verwerving van een deel van de gronden en het feit dat het moederplan 'Poeldijk Centrum' in 2005 is vastgesteld is er voor gekozen om dit ontwerp uitwerkingsplan te integreren in dit bestemmingsplan. Het uitwerkingsplan wordt dan ook niet verder in procedure gebracht.
Omdat de locatie Poeldijk dorp een integraal onderdeel van het dorpscentrum wordt, is met name de invulling van de openbare ruimte van gebiedsoverschrijdend belang. Het opstellen van het stedenbouwkundig kader, dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan, heeft dan ook plaatsgevonden in samenspraak met een klankbordgroep van betrokken burgers en organisaties uit Poeldijk.
Dit bestemmingsplan heeft deels de vorm van een "globaal eindplan" met bouwtitel en deels wat minder globaal. Dit wil zeggen dat er één plan gemaakt wordt en niet gewerkt wordt met een bestemmingsplan en een uitwerkingsplan. Wel zijn enkele kwaliteitsregels zoals die in uitwerkingsplannen voorkomen, hier opgenomen in het "globale eindplan", echter op een manier die bij een veranderende vraag uit de markt een snelle reactie mogelijk maakt en aanpassingen van het programma zonder lange procedures.
Tevens zal ten behoeve van de architectonische uitwerking van de bebouwing en het technisch ontwerp van de openbare ruimte een beeldkwaliteitplan worden opgesteld waarin de ruimtelijke ambities worden verwoord.
De belangen van de omwonenden en andere belanghebbenden worden eveneens in globale regels gevat, die onderdeel zijn van het plan. De bestaande woningen en andere functies waarvoor reeds omgevingsvergunningen, uitwerkingsplannen en dergelijke in het verleden zijn doorlopen worden gedetailleerd bestemd conform de systematiek van de Gemeente Westland. Het plangebied van het uitwerkingsplan voor fase 4a en 5 wat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd zal wat gedetailleerder worden bestemd, omdat er al meer bekend is over de inrchting.
1.2 Ligging Plangebied
Poeldijk Centrum Het Dorp is gelegen aan de Gantel in de dorpskern van Poeldijk, centraal in de Westlandse Zoom. Het gebied kent als plangrenzen de Kerklaan, de Voorstraat, nutsbedrijf Westland Infra BV en de Gantel in Poeldijk.
begrenzing plangebied.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen en reeds gemaakte uitwerkingsplannen op de dag dat het bestemmingsplan van kracht wordt als bedoeld in artikel 3.8. lid 5, van de Wet ruimtelijk ordening:
- Poeldijk Centrum, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 30 augustus 2005 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland op 18 april 2006;
- Kern Poeldijk, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 22 januari 2013
- Uitwerkingsplan Poeldijk Centrum deelgebieden 1 & 3, zoals vastgesteld 13 november 2012;
- Uitwerkingsplan Poeldijk Centrum deelgebied 2, zoals vastgesteld 15 oktober 2013.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan "Poeldijk Centrum Het Dorp" bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt het beleidskader, de ruimtelijk - functionele structuur en de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied
beschreven, alsmede de ruimtelijke kwaliteiten. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, bodem, ecologie, en cultuurhistorie behandeld. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. In hoofdstuk 5 is het handhavingsbeleid opgenomen. Tot slot wordt in de hoofdstukken 6 en 7 ingegaan op het handhavingsbeleid en de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planvisie
2.1 Beleidskader
2.1.1 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie
De gemeente heeft een structuurvisie met bijbehorende kaart opgesteld. In de visie worden de ruimtelijk gewenste ontwikkelingen tot 2025 aangegeven, met een doorkijk naar 2040. De structuurvisie is het nieuwe ruimtelijke afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen in Westland. Daarmee vervangt het de ruimtelijke componenten uit de Visie Greenport Westland 2020.
Uitsnede structuurvisie
In de visie zijn de gronden van "Het Dorp" aangewezen als te ontwikkelen woongebied. De oorspronkelijk ontwikkeling van de Westlandse Zoom is niet haalbaar gebleken, waardoor tot aanpassing van het programma is besloten. Hierdoor heeft het programma van de Westlandse Zoom direct invloed op het reguliere woningbouwprogramma van Westland. Dat zal een intensiever bebouwing betekenen, waarbij de opgave is om deze aan te laten sluiten op de woningbouwbehoefte van Westland nu en in de toekomst.
Het woningbouwprogramma moet zich onderscheiden van de regionale bouwprogramma's, passend bij het Westlandse, dorpse woonmilieu, waar ook grote behoefte aan is. Van belang is dat de intensievere bebouwing bij de herprogrammering Westlandse Zoom niet een te stedelijk woonmilieu creëert, omdat dat niet aansluit bij onze ambities en daar binnen Haaglanden reeds een overaanbod aan is. Voor "Het Dorp" is opgenomen dat het aantal woningen nog te realiseren is afgerond op circa 180 woningen.
Westlandse Zoom
Het Gemeentelijke beleid, dat ten grondslag ligt aan het onderhavige plan is vastgelegd in de Gemeentelijke Structuurvisie “Westland 2020” en in het Stedenbouwkundig ontwikkelingskader Westlandse Zoom.
Het project De Westlandse Zoom is een samenwerking tussen de gemeenten Westland en Den Haag, het Stadsgewest Haaglanden en de Provincie Zuid Holland.
Oorspronkelijk doel was het realiseren van een luxe woonmilieu ter ondersteuning van der Haagse ambities als Internationale Stad van Vrede en Recht. Volgens het principe “rood voor groen” zou als integraal onderdeel van het project de regionale groen/blauwe verbinding tussen Midden Delfland en de Kust verbeterd worden en een aantal groene verbindingen met een meer lokale betekenis worden gerealiseerd.
Het beeld dat daarbij gebruikt is, is dat van een ladderstructuur:
Inmiddels is duidelijk dat het project de Westlandse Zoom niet op de beoogde wijze kan worden gerealiseerd. De situatie op de woningmarkt in de periode 2008-2012 is zodanig ingrijpend gewijzigd dat het overeengekomen woningbouwprogramma niet gerealiseerd kan worden en een aanpassing van de woningbouwplannen voor de betrokken locaties noodzakelijk is. Inmiddels is de beëindigingsovereenkomst Convenant Westlandse Zoom getekend door de gemeenten Westland en Den Haag, het Stadsgewest Haaglanden en de Provincie Zuid Holland. In de beëindigingsovereenkomst is opgenomen dat beide betrokken gemeenten Den Haag en Westland een eigen woningbouwprogramma opstellen dat passend is binnen de regionale afspraken. Aangezien de Westlandse Zoom niet alleen voorziet in woningbouw, maar ook in de aanleg van groenzones en langzaamverkeer verbindingen is in de beëindigingsovereenkomst opgenomen dat de gemeente een aantal voorzieningen uit fase 1 van de Westlandse Zoom zal voltooien.
Verkeer- en vervoerbeleid
In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
- Aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
- Realiseren vlinderstructuur Westland;
- Mobiliteitsmanagement;
- Hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
- Langzaam verkeer stimuleren;
- Ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.
Milieubeleidsplan 2005-2010 'Westland, glashart voor het milieu'
De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.
Het milieubeleidsplan is door de raad in 2005 vastgesteld en heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'.
Het Milieu-uitvoeringsprogramma (MUP) 2011 is een overgangsprogramma tussen het inmiddels aan het eind van zijn looptijd gekomen Milieubeleidsplan 2005-2010 en een te ontwikkelen 'Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid'. Het zal daarbij gaan om een concreet uitvoeringsprogramma, dat bijdraagt aan te formuleren gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen. Het MUP is een instrument om onder meer de uitvoering van de milieuambities te kunnen sturen.
Voor wat betreft het aspect ruimtegebruik is de milieustrategie gericht op de volgende doelstelling: 'Functiemenging waar het kan en functiescheiding waar het moet.' Deze en alle andere relevante milieuambities en uitgangspunten worden ingebracht in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten.
Beleid Duurzaam Bouwen 2006-2010
De doelstelling van de gemeente is door middel van duurzaam bouwen de milieubelasting terug te dringen: bouwen met zorg voor het milieu. Dit betekent dat in een vroeg stadium de schade voor het milieu moet worden beperkt, dus al tijdens het ruimtelijk en stedenbouwkundig ontwerp en in alle fasen van de bouw. De gemeente stelt beleid Duurzaam Bouwen op, op gebouwniveau en op het gebied van de grond-, weg- en waterbouw. Beleid Duurzaam Bouwen op stedelijk niveau, voor ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling, is opgenomen in het Milieubeleidsplan 2005-2010. Als instrument voor duurzaam bouwen bij nieuwbouw, woning- en utiliteitsbouw, wordt het pakket Gemeentelijk Praktijk Richtlijn (GPR-gebouw) gebruikt. Dit is een digitaal instrument om de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen en utiliteitskantoren (kantoren en schoolgebouwen) in kaart te brengen door middel van rapportcijfers, met als doel duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken. Thema's van dit instrument zijn energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit.
2.1.2 Waterschapsbeleid
Beleidsnota Beperken en voorkomen wateroverlast (2014)
a. Algemeen
Op 10 juli 2014 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de beleidsnota "Beperken en voorkomen wateroverlast" vastgesteld. Deze beleidsnota is van belang voor iedereen die plannen ontwikkelt die van invloed kunnen zijn op het functioneren van het watersysteem.
De beleidsnota bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast.
Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten. De uitgangspunten die Delfland hierbij hanteert, zijn:
- Delfland hanteert de waterkwantiteitsnormen uit de provinciale waterverordening als ijkpunt om aan zijn wettelijke taak als waterkwantiteitsbeheerder te voldoen;
- bij de uitwerking en afweging van maatregelen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem wordt naar het functioneren van het hele watersysteem gekeken;
- het hanteren van het stand-still-beginsel hetgeen betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem;
- de structuur van het watersysteem niet mag verslechteren;
- de beheerbaarheid van het systeem niet mag achteruitgaan;
- samenwerking met gebiedspartners om het watersysteem op orde te brengen en te houden (gebiedsgerichte aanpak);
- Delfland zet in op maatregelen die leiden tot het hoogste maatschappelijke rendement tegen delaagste maatschappelijke kosten door bij zijn inzet in gebiedsprocessen een afweging te maken opbasis van het te verwachten maatschappelijke rendement van deze inzet (marktgerichte aanpak).
b. Ruimtelijke plannen
Ruimtelijke plannen kunnen gevolgen hebben voor de kans op wateroverlast. Als aanvulling op de Handreiking watertoets voor gemeenten (zie volgende paragraaf) zijn voor het beperken en voorkomen van wateroverlast extra beoordelingscriteria, richtlijnen en aandachtspunten geformuleerd. Een deel hiervan luidt als volgt:
- de kans op wateroverlast mag niet toenemen als gevolg van de mogelijkheden in het ruimtelijke plan;
- de structuur van het watersysteem mag door het ruimtelijk plan niet verslechteren;
- het is ongewenst, dat door het ruimtelijk plan een toename van de waterafvoer uit een gebied ontstaat;
- het ruimtelijk plan vormt geen belemmering voor beheer en onderhoud van het watersysteem;
- het watersysteem kan op orde worden gebracht en gehouden door maatregelen te nemen in 'de weg van het water': van vasthouden waar de regen valt, opvangen in het watersysteem (bergen) tot afvoeren het gebied uit;
- borging van de vasthoudmaatregelen in het kader van het ruimtelijk plan en eventueel bijbehorende exploitatieplan is noodzakelijk;
- waterbergingen worden ruimtelijk geborgd;
- primaire wateren en bijbehorende andere waterstaatswerken worden ruimtelijk geborgd;
- beheer en onderhoud van het watersysteem mag niet worden belemmerd;
- om wateroverlast te voorkomen is het gewenst om de laagste delen van een waterhuishoudkundige eenheid niet te bebouwen, tenzij andere maatregelen zoals het ophogen van de gronden, waar gebouwd gaat worden, een efficiënte maatregel blijkt te zijn.
Waterbeheerplan 2016-2021
Een waterbeheerder is op grond van artikel 4.6 van de Waterwet verplicht om voor de onder zijn beheer staande watersystemen een beheerplan vast te stellen. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar nieuwe waterbeheerplan voor de periode 2016-2021 in december 2015 vastgesteld. In het waterbeheerplan worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast. Deze onderdelen van het beheer van het watersysteem zien tevens op het plangebied waarin de waterkering zal worden verlegd en waarin een opgave voor waterberging aanwezig is.
Handreiking watertoets voor gemeenten (2014)
Op 14 april 2014 (herzien op 4 december 2014) is de nieuwe "Handreiking watertoets voor gemeenten" vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van het proces en de inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. In paragraaf 3.3 van deze toelichting is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van dit bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
2.1.3 Regionaal beleid
De gemeente maakt deel uit van een plusregio als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. In het bestemmingsplan is dan ook afstemming met het volgende regionale beleid tot uitdrukking gekomen.
Regionaal structuurplan Haaglanden (2008)
Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft in april 2008 het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP 2020) vastgesteld.
Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit, zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterend, stimulerende en attenderende rol.
In de RSP2020 is aangegeven dat nieuwe groene topwoonmilieus worden ontwikkeld in de Westlandse Zoom in de gemeenten Den Haag en Westland. Het plangebied is aangewezen als ontwikkellocatie voor de Westlandse Zoom.
Regionale Nota Mobiliteit 2005
De Regionale Nota Mobiliteit (RNM) is het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998). Ze is de opvolger van het op dit moment geldende RVVP-2. In de RNM wordt het ruimtelijk beleid, zoals was vastgelegd in het inmiddels vervangen Regionaal Structuurplan Haaglanden 2002 voor de verkeers- en vervoerscomponent uitgewerkt en wordt het overige regionale verkeers- en vervoersbeleid in samenhang beschreven.
Routes waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, moeten voldoen aan de volgende rijksnormen uit de nationale Nota Mobiliteit:
- in nieuwe situaties zijn kwetsbare bestemmingen binnen de 10-6-risicocontour niet toegestaan; voor minder kwetsbare bestemmingen moeten we streven naar het hanteren van deze risicocontour (richtwaarde);
- in bestaande situaties mag geen bebouwing aanwezig zijn binnen de 10-6-risicocontour;
- in nieuwe situaties mag geen bebouwing aanwezig zijn binnen de 10-5-risicocontour (grenswaarde).
Binnen de gemeente Westland zijn de volgende wegen in de Regionale Nota Mobiliteit benoemd als route voor gevaarlijke stoffen:
- de A 20 evenals de hierin opgaande N 20 en hierin overgaande in de N 213 en hierin overgaande in de N 211;
- de N 222 welke aftakt van de N 20 ter hoogte van de Bloemenveiling Naaldwijk;
- de N 223 het Knooppunt van Westerlee kruisende en overgaande in de N 220 richting Hoek van Holland;
- de Nieuwelaan als zijnde een aftakking van de N 220;
- de N 211 vanaf de kruising met de N220 richting ' s-Gravenzande;
- de Nieuwlandse dijk als verlenging van de N220 richting de kust over een afstand van enkele honderden meters.
Het invloedsgebied van een route gevaarlijke stoffen bevindt zich deels binnen de grenzen van het plangebied.
Regionaal Bestuursakkoord Water Haaglanden (2006)
Het Regionaal Bestuursakkoord Water Haaglanden vormt de regionale uitwerking van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en sluit aan op de deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland en op het procesconvenant dat is gesloten tussen de Vereniging van Zuid-Hollandse Gemeenten, Zuid-Hollandse Waterschapsbond en de provincie Zuid-Holland.
Het doel is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben, hetgeen betekent een robuust en beheersbaar watersysteem dat zoveel mogelijk is gebaseerd op de principes van vasthouden, bergen en afvoeren. Om dit te bereiken moet de capaciteit van het watersysteem worden vergroot en wel zodanig dat voor de polders en boezemgebieden wordt voldaan aan het beschermingsniveau volgens de werknormen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water.
2.1.4 Provinciaal beleid
In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende beleid van de provincie Zuid-Holland tot uitdrukking gekomen.
De Provincie Zuid-Holland heeft vastgesteld dat de behoefte van Zuid-Hollandse inwoners en bedrijven verandert als het gaat om woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit. Deels liggen hieraan economische oorzaken ten grondslag, die bijvoorbeeld leiden tot minder vraag naar woningen en bedrijventerreinen. Deels gaat het om structurele factoren, zoals demografische ontwikkelingen en de voortschrijdende digitalisering. Om al deze redenen was een herijking en herziening van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid gewenst. Dit heeft geleid tot de structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) met daarbij de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit. De VRM volgt de structuurvisie Visie op Zuid-Holland (2010) op.
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
De huidige ruimtelijke situatie - gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.
Waterverordening Zuid-Holland (2009)
In de Provinciale Waterverordening zijn normen voor wateroverlast vastgesteld. Deze normen bestaan uit een wenselijk geacht beschermingsniveau waarop regionale wateren moeten zijn ingericht en hebben betrekking op de berging- en afvoercapaciteit. De normen voor wateroverlast zijn verschillend per vorm van landgebruik en zijn gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachte schade bij overstromingen. Voor het glastuinbouwgebied is het gewenste beschermingsniveau vastgesteld op eens in de 50 jaar, met een maaiveldcriterium van 1%. Dit betekent dat er eens in de 50 jaar kans op wateroverlast vanuit het oppervlak plaats mag vinden. In Tabel 1 zijn de normen voor wateroverlast weergegeven voor de verschillende vormen van landgebruik.
Waterbeheersplan Zuid-Holland 2010-2015 (2010)
In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland zijn de opgaven van de Europese kaderrichtlijn Water, het nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- 1. waarborgen waterveiligheid;
- 2. zorgen voor mooi en schoon water;
- 3. ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
- 4. realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's en voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om het uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.
2.1.5 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, welke op 22 november 2011 door de Tweede Kamer is aangenomen en begin 2012 in werking is getreden, geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport (zie afbeelding).
kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De Nederlandse open economie raakt steeds meer verweven met die van sterke concurrenten als Duitsland, China en India. De kansen in het internationale speelveld liggen vooral bij de zogenoemde topsectoren: logistiek, water, hightech, creatieve industrie, energie, chemie en voedsel en tuinbouw. Veel van die sectoren zijn geconcentreerd in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. De ambitie is dat Nederland in 2040 behoort tot de top 10 concurrerende landen van de wereld door een goede ruimtelijk-economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een optimale internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's in 2040 en uitstekende (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
De meeste topsectoren concentreren zich in stedelijke regio's en dan vooral in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. Vanwege deze concentratie en de nationale baten die daarmee gemoeid zijn, wil het Rijk in deze regio's extra inzetten op versterking van de concurrentiekracht. Hiervoor wordt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak ingezet waarin afspraken over de versterking van de ruimtelijk-economische structuur in brede zin worden gemaakt met de decentrale overheden.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied is de volgende bepaling relevant:
- 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's (zoals Rotterdam) over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
2.1.6 Conclusie
Het plangebied wordt beschouwd als stads- en dorpsgebied. Het hoofdzakelijk ontwikkelen van woningbouw, water en groen is passend in het beleid. Het beleidskader staat het plan zodoende niet in de weg.
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
2.2.1 Inventarisatie van functies
Binnen het plangebied vielen tijdens de inventarisatie de volgende (groepen van) functies te onderkennen.
Bedrijven
Binnen het plangebied zijn 2 bedrijven gelegen. Het gaat om een terrein van Westland Infra BV aan de Rijsenburgerweg 10c en een opslagruimte voor een slager.
Braakliggend terrein
In het dorp zijn alle benodigde gronden verworven. Het braakliggende terrein wordt tijdelijk gebruikt door paardenliefhebbers, maar die zullen op korte termijn moeten plaatsmaken voor de activiteiten van het bouwrijp maken van het gebied.
Woningen
Alle bestaande woningen aan de randen van het plangebied. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door het complex van Westland Infra. Direct hierop aansluitend zijn twee grote woongebouwen gerealiseerd, Gantelzicht en Terwebloem. In deze omgeving zijn ook de deelgebieden 1 en 3 bebouwd met grondgebonden eengezinswoningen.
De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door de achterkanten en tuinen van de panden aan de Voorstraat en de Schoolstraat. Hier is recent een nieuwe supermarkt met parkeerterrein gerealiseerd. Op de hoek Poeldijkse Vaart – Rijsenburgerweg is een rijwielhandel gesitueerd. Tussen Poeldijkse Vaart en Poeldijkse Pad wordt het plangebied begrensd door een appartementencomplex van twee bouwlagen die met terrassen en balkons aan de Rijsenburgerweg zijn gelegen. Naast het appartementencomplex is een woonwinkel gesitueerd.
De Oostzijde wordt gedomineerd door de Sint Bartolomeüskerk, met recht de “Kathedraal van het Westland”.
Aan de zuidzijde is de waterloop de Gantel de grens van het gebied, met aan de overkant tuinderswoningen die via een gemeenschappelijk woonpad op de Ganteldijk worden ontsloten.
Water en groen
De Gantel is de belangrijkste landschappelijke drager van het gebied. Oorspronkelijk was de Gantel een kreek die in verbinding met de zee stond. De hoofdrichting is dan ook oost-west. Parallel aan de Gantel is een dijk aangelegd waaraan Poeldijk is ontstaan. Deze dijk, de Voorstraat, is nog steeds het hart van het dorp.
De Gantel, met zijn bochtige loop, groene oevers en veelal kleinschalige bebouwing heeft een landelijke sfeer. Voor het appartementengebouw Gantelzicht is de Gantel verbreed en is een openbare groene oever en een tweetal natuureilanden aangelegd.
Haaks op de Gantel zijn in het verleden sloten gegraven ten behoeve van de afwatering van het land. Deze noord-zuid georiënteerde lijnen zijn ten zuiden van de Gantel nog aanwezig als perceelscheidende sloten. In het plangebied zijn deze lijnen nog deels aanwezig of in de uitgevoerde deelgebieden 1 en 3, opnieuw geïntroduceerd
Een bijzondere noord-zuid lijn is de Poeldijksevaart. Dit is een voormalige watergang die vroeger eindigde bij het centrale pleintje aan de Voorstraat. Het water is in het verleden gedempt en momenteel is het een straat die een belangrijke verbinding vormt tussen het plangebied en het dorpshart.
Verkeer
De planlocatie wordt voor autoverkeer ontsloten vanaf de Rijsenburgerweg. De Rijsenburgerweg vormt samen met de Jan Barendselaan een ring rond het centrum. Deze ring is via het westelijk deel van de Voorstraat verbonden met de provinciale weg (N213/Nieuweweg) die langs Poeldijk loopt.Het oostelijk deel van de Voorstraat wordt via de Wateringseweg verbonden met de Wippolderlaan die vervolgens aansluit op de A4.
In de as van de Rijsenburgerweg blijft de toren van de Sint Bartolomeüskerk het beeld domineren. De wegen die hier op uitkomen worden duidelijk van een lagere orde. Voor voetgangers zijn de doorsteekjes naar de Voorstraat belangrijk. Deze zorgen ervoor dat het plangebied op fijnmazige wijze is verknoopt met het dorpscentrum.
2.2.2 inventarisatie van waarden
Waterkering en waterberging
Net buiten het plangebied is een waterkering (regionale waterkering 86) op de Voorstraat gelegen. Het invloedsgebied van de waterkering is wel deels binnen het plangebied "Het Dorp" gelegen. In onderstaand figuur zijn de waterkeringen in de buurt van het plangebied weergegeven.
uitsnede leggerkaart
Archeologische waarden
De ondergrond van het plangebied en directe omgeving bestaat uit oud strandzand dat achtereenvolgens is afgedekt met een laag Hollandveen en dekafzettingen van de Gantel Laag en Laag van Poeldijk. Op basis van de geologische kaart kan worden opgemaakt dat het gebied waarschijnlijk altijd vrij laag heeft gelegen en derhalve gedurende de Romeinse tijd en de Middeleeuwen minder geschikt was voor bewoning. De aanwezigheid van de Gantel, de reststroom van een voormalige getijdengeul uit de 12e eeuw, geeft hiervoor ook een aanwijzing.
Cultuurhistoriche waardevolle bebouwing
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen cultuurhistorische waardevolle bebouwing die vanuit de Monumentenwet wordt beschermd, de rijks- en gemeentelijke monumenten, en cultuurhistorische bebouwing en objecten die beeldbepalend, waardevol en gebiedseigen zijn. De laatstgenoemde objecten staan in het rapport inventarisatie historisch waardevolle objecten gemeente Westland maar zijn nog niet aangewezen als gemeentelijk monument.
In het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.
2.3 Gebiedsvisie
2.3.1 Algemeen
Het gebied van de “Westlandse Zoom” is met name herkenbaar aan een hoofdstructuur van wegen, groen en water waartussen een rationele verkaveling met glastuinbouwbedrijven ligt. Die hoofdstructuur of ladderstructuur wordt gehandhaafd en verbeterd. De landschapsstructuren in de Westlandse Zoom zijn in de Noordwest – Zuidoost richting de volgende:
- Duinlandschap,
- Bos- en landgoederenlandschap,
- Boezem- en polderlandschap,
- Droogmakerijenlandschap.
Buiten het plangebied van de Westlandse Zoom wordt deze reeks beëindigd door het veenweidenlandschap van Midden-Delfland. De waterstructuur is gekoppeld aan de in het plangebied voorkomende landschapstypen met respectievelijk duinpoelen, hoofdwatergangen, boezemwater en bijbehorende afwateringssloten.
Van de hoofdontsluiting structuur is met name de Lozerlaan/Wippolderlaan haaks op de kust.
Parallel aan de kust zijn de wegen minder belangrijk en ook als zodanig vormgegeven. Het betreft hier de Haagweg, Madeweg, Nieuweweg, Poeldijkseweg, Heulweg en Veilingroute.
In deze structuur ligt de bebouwingskern Poeldijk. Poeldijk is ontstaan aan de een tak van de Gantel, rond 1100 één van de belangrijkste afvoerlijnen van water richting de zee. Om overstroming van het gebied tegen te gaan werden de noordelijke en zuidelijke Ganteldijk aangelegd. Op de eerste dijk is Poeldijk als woonlint ontstaan. Het latere dorp is in boezemgebied gelegen, de glastuinbouw vestigde zich ten noorden hiervan in de Dijkpolder.
Oorspronkelijk doel was het realiseren van een luxe woonmilieu ter ondersteuning van de Haagse ambities als Internationale Stad van Vrede en Recht. Volgens het principe “rood voor groen” zou als integraal onderdeel van het project de regionale groen/blauwe verbinding tussen Midden Delfland en de Kust verbeterd worden en een aantal groene verbindingen met een meer lokale betekenis worden gerealiseerd.
Herprogrammering
De huidige economische situatie heeft tot een herprogrammering van de woningbouw geleid, echter zonder dat de belangrijke groen/blauwe/paarse dragers ingrijpend worden aangetast. Daarnaast is de gehele 2e fase geschrapt evenals het project Kwintsheul – Bovendijk, dat met zijn rationele opzet als tuinbouwgebied minder geschikt is voor woningbouw en zeer geschikt voor (duurzaam) glas en voor uitbreiding van het bedrijventerrein Bovendijk. De nieuwe verbinding met de Veilingroute ondersteunt de handhaving van de glas/bedrijvenbestemming. In onderstaande tabel zijn de woningaantallen na herprogrammering opgenomen.
- De Duinen – Monster Noord en Westmade: ca. 1.600 woningen
- De Kreken – Poeldijk Westhof: ca.680 woningen
- Het Dorp- Poeldijk Centrum: ca.180 woningen
- De Gouw- Kwintsheul Holle Watering: ca.490 woningen
In "Het Dorp" blijkt er ruimte te zijn voor "Wonen aan het water" (Dorpse Oevers) en kan beperkt gestapelde bouw worden gerealiseerd op de daarvoor aangewezen plekken.
2.3.2 Het Dorp
Huidige kwaliteit van het gebied.
Omdat het plangebied voorheen een glastuinbouwgebied was, die volledig gesloopt zijn is er geen sprake van een bestaande kwaliteit. Wel ligt het plangebied strategisch tussen de Gantel en het dorpscentrum, war het toekomstige plan zijn kwaliteit aan kan ontlenen.
De Gantel, met zijn bochtige loop, groene oevers en kleinschalige bebouwing heeft een landelijke sfeer. Het dorpse karakter komt met name tot uitdrukking in de historische Voorstraat, de beeldbepalende kerk en de levendigheid rond de supermarkt. Door in te spelen op de omringende kwaliteiten kan het plangebied gedifferentieerd worden tot een aantal deelgebieden met een eigen karakteristiek.
Toekomstige kwaliteit van het gebied
De verbinding tussen centrum en Gantel via de Poeldijkse Vaart, aan de oostzijde van het plangebied, naast de rijzige kerk, krijgt de bebouwing een meer ‘dorpsstedelijk’ karakter met een combinatie van grondgebonden woningen met tuin of terras , appartementen en een mogelijkheid tot het vestigen van horeca.
De zuidwesthoek van het plangebied waar routes langs groene plekken worden voorzien, krijgt in aansluiting met het landelijk karakter van de Gantel, een lossere structuur met veel vrijstaande- en (geschakelde) twee-onder-een-kap woningen. Met deze opzet is er ruimte voor een gedifferentieerde opzet van het gebied voor wat betreft woningtypes.
Inrichting.
Met de openbare ruimte in het plan worden de deelgebieden gedefinieerd en wordt de buurt verankerd in zijn omgeving. Omdat dit een uitbreiding is van het collectieve dorpscentrum is er voor gekozen om de openbare ruimte vorm te geven in samenspraak met een klankbordgroep van betrokken burgers en organisaties uit Poeldijk. De openbare ruimte bestaat deels uit eenvoudige maar goede straatprofielen die de woningen ontsluiten. De belangrijkste weg door het gebied, de Rijsenburgerweg wordt een formele straat met parkeer- en boomstroken. De ambitie is om de sfeer van het dorpscentrum door te trekken in het stedenbouwkundig plan. Wel wordt een onderscheid gemaakt tussen de bouwblokken die grenzen aan de Rijsenburgerweg en het gebiedsdeel dat op iets meer afstand van het centrum is gelegen.
Aan de kant van de Voorstraat zal aangesloten worden op de inrichting van het centrum. Bij de Poeldijksevaart wordt de centruminrichting verder doorgetrokken naar de Gantel. Hier komt de belangrijkste openbare ruimte in het plan: een collectieve parkweide met een openbare plek aan de Gantel. De verharding langs deze parkweide is een autoluwe ‘loper’. De loper krijgt een typische centruminrichting met verharding in meer voornaam materiaal, uitgevoerd op één niveau. De kruising met de Rijsenburgerweg wordt voorgesteld als verhoogd kruisvlak waarbij de materialisering van de loper over de rijbaan wordt doorgetrokken.
De verbinding van de Ganteloevers gebeurt door een route (geschikt voor voetgangers) die loopt van de Gantelhof over een brug via het woongebied richting de open plek aan de Poeldijksevaart. De straten die haaks vanuit de Rijsenburgerweg het gebied in steken, lopen door tot aan de Gantel, waar verblijfsplekken en uitzichtpunten worden gecreëerd, bijvoorbeeld in de vorm van een steiger of pleintje.
De verbinding loopt door tussen de Poeldijksevaart en Poeldijksepad langs de meer stedelijke bebouwing tegenover de kerk.
Verkavelingsstructuur
De verkaveling maakt gebruik van ongeveer parallel lopende lijnen van Voorstraat, Rijsenburgerweg en Gantel. Hierop staan ongeveer haaks de lijnen die deze met elkaar verbinden en daarmee de aanwezigheid van de Gantel het gebied in trekken. Deze dwarsverbindingen zijn:
- 1. Het bestaande Poeldijkse pad.
- 2. De bestaande Poeldijkse vaart.
- 3. De nieuwe Sint Marcusstraat.
- 4. De nieuwe van Bergenhenegouwenlaan.
Samen vormen de oost-west georiënteerde en noord-zuid georiënteerde lijnen een raster. Dit raster brengt een verdeling aan in het plangebied met drie deelgebieden. Door deze rasterlijnen te respecteren blijft de gegroeide landschappelijke structuur bewaard. Ook lopen de lijnen van het raster buiten het plangebied door als straten en sloten. Toepassing van het raster als ordenend principe zorgt er dus ook voor dat het plan ruimtelijk en functioneel in zijn omgeving wordt verankerd.
Water- en groenstructuur.
Voor de waterstructuur is de Gantel de belangrijkste drager. In het zuidelijk deel van het plangebied wordt een nieuwe watergang gemaakt, parallel aan de Gantel. Deze sluit aan op de insteeksloot langs Gantelzicht waardoor het water kan doorstromen. Door deze nieuwe watergang is het mogelijk om twee rijen woningen met hun achtertuin aan water te situeren. Bij de centrale openbare ruimte van het plan, de parkweide die gekoppeld is aan de Poeldijksevaart, wordt de Gantel verbreed en wordt een kleine passantenhaven aangelegd. De parkweide zelf is multifunctioneel te gebruiken; als groenvoorziening, trapveldje of plek waar dorpse evenementen kunnen worden georganiseerd.
Het groen in de buurt is in belangrijke mate verbonden met het ‘hoofdmoment’, de parkweide waar het dorpscentrum naar de Gantel wordt gebracht. Op lager schaalniveau vormt een serie van groene ruimtes, plekken langs een route die de parkweide verbinden met de groene oever bij Gantelzicht. De meeste van deze groene plekken hebben een directe relatie met het water.
Het hele plangebied en de daarbij horende waterlopen maken onderdeel uit van de Boezem van het Hoogheemraadschap Delfland. Er is een waterhuishoudkundig plan voor het hele gebied opgenomen in het bestemmingsplan Poeldijk Centrum. Dit is voor het onderhavige gebied nog steeds van toepassing. Hierin zijn de toenmalige kaders van het Hoogheemraadschap Delfland opgenomen. Delfland werkt aan nieuwe kaders, die meer “op maat” worden gemaakt in overleg met de initiatiefnemer.
De volgende aspecten hieruit zijn van belang:
- Het realiseren van voldoende waterberging per hectare per peilgebied.
- Het ontwikkelen van een robuust watersysteem, aansluitend op het regionale watersysteem.
- Het afstemmen van de inrichting op wensen vanuit waterkwaliteit.
- Het afstemmen van de inrichting op de eisen vanuit onderhoud.
In principe wordt uitgegaan van een verbeterd gescheiden rioolstelsel, dat aansluit op het rioolstelsel van Poeldijk. Verhard oppervlak en dakoppervlakken worden direct afgekoppeld en het water wordt daarna afgevoerd naar open water of via berminfiltratie. Het watersysteem wordt zo gevoed met relatief schoon water. Door het achterwege laten van uitloogbare bouwmaterialen wordt de afstroming van schadelijke stoffen beperkt.
De waterkwaliteit in het plangebied is mede afhankelijk van die in de omgeving. Deze zal de komende jaren verbeteren doordat de glastuinbouw steeds milieuvriendelijker gaat werken. Voor het gehele gebied van de Het Dorp is een waterparagraaf opgesteld. Deze is opgenomen in de toelichting (zie ook paragraaf 3.5).
Cultuur en recreatie.
In het plan komt een centrale openbare ruimte die een toevoeging is aan het centrum van Poeldijk. Het gebruik en betekenis ontstijgt het niveau van het alleen het buurtje en is van belang voor Poeldijk als geheel. Deze ruimte wordt dusdanig gesitueerd dat het letterlijk het hart van Poeldijk (het centrale pleintje in de Voorstraat) verbindt met de Gantel.
De centrale ruimte moet een levendige plek zijn. De plek moet ‘opgeladen’ worden met diverse voorzieningen zoals aanlegmogelijkheden voor passanten, horeca, spelen en ruimte voor festiviteiten. Het karakter van de ruimte is eerder groen dan stenig. De (passanten)haven moet in direct contact staan met de Gantel.
Aan de centrale plek komt een appartementengebouw waarbij de woningen profiteren van de aanwezige ruimte, groen en levendigheid. In dit appartementengebouw is in de plint plek voor horeca of een andere (commerciële) voorziening(en) die een toegevoegde waarde heeft voor de levendigheid rond de parkweide en passantenhaven.
Woonmilieus
De woonmilieus die worden gerealiseerd vallen allen onder de noemer “Dorps Wonen” maar verschillen wel van karakter. In de meest zuidwestelijke bouwblokken zijn alle kavels aan water gelegen (Dorpse Oevers). Deze plek leent zich het beste voor het duurdere segment van het programma. Hiermee kan de ligging aan water optimaal worden benut en in het geval van vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen is er geen achterpad nodig voor het bereiken van bergingen in de achtertuin.
Het oostelijke bouwblok, direct naast de kerk, is het meest ‘stedelijk’ met een combinatie van grondgebonden woningen met tuin of terrasen een appartementengebouw. In het appartementengebouw kan horeca of een (commerciële) voorziening in een deel van de plint komen.
Parkeren
De parkeernorm zal aan de hand van het te realiseren woningbouwprogramma moeten voldoen aan het Westlands verkeer en vervoerplan. Het parkeren vindt in de openbare ruimte plaats, op eigen terrein of op gemeenschappelijke terreinen/hoven achter de woonkavels.
Programma en fasering.
Het programma bestaat uit maximaal 124 nog te realiseren woningen voor het gehele plangebied exclusief de al gerealiseerde woongebouwen Gantelhof, Terwebloem en de woningen van fase 1 en fase 3. De fasering zal zich in kleine series bewegen in de richting van de Sint Bartolomeüskerk, waarbij begonnen wordt met fase 4a en 5.
Voorbeeldverkaveling.
Referentiebeelden
2.3.3 Kwaliteitsagenda
In de samenwerkingsovereenkomst is in de kwaliteitsagenda het volgende over Poeldijk Dorp opgenomen
“De oever van de Gantel zal zo veel mogelijk (maar in principe niet uitsluitend) groen worden ingericht. In die strook (lopend vanaf het kantoor van Westland Energie aan de Nieuweweg tot aan de begraafplaats) komt een langzaam verkeersverbinding en een wandelpad. Een (ruime) openbare beleving van de Gantel is uitgangspunt. Langs de Gantel wordt tevens een havenfaciliteit gerealiseerd. In principe heeft deze een openbare functie, maar kan ook gedeeltelijk met de aanliggende woningen worden verkocht.”
In het bestemmingsplan zijn deze aspecten ingevuld door functieaanduidingen en regels binnen de bestemming woongebied en groen. De uitwerking naar bouwplannen en inrichtingsplannen openbaar gebied wordt in samenspraak met de omwonenden gerealiseerd. Indien achtertuinen aan de Gantel worden gerealiseerd, geldt een afwijkingsmogelijkheid op het bouwverbod voor steigers en vlonders, waarbij de doorstroming van de Gantel en de stedenbouwkundige kwaliteit criteria bij het aanleggen daarvan zijn.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.1.1 Inleiding
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, lid 2, van het Besluit ruimtelijke ordening en specifiek artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland. De ladder kent de drie treden die achter elkaar worden doorlopen zoals in onderstaande figuur zijn weergegeven:
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om de eerste trede van de ladder te doorlopen moet gekeken worden of er sprake is van een regionale behoefte naar nieuwe woningen. In deze fase wordt aangetoond dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd.
De gemeente Westland valt binnen de regio Haaglanden. Voor deze regio is de regionale woningbehoefte opgenomen in het regionaal structuurplan 2020 en de regionale woonvisie. Vanuit het regionaal structuurplan blijkt dat in de periode tot 2020 in het totaal nog 75.000 tot 80.000 woningen gebouwd dienen te worden. In het Westland worden van dit totaal aantal woningen 7040 woningen gerealiseerd. Deze nieuwbouwwoningen zijn binnenstedelijk gesitueerd of betreffen een uitleglocatie.
Voornoemd woningbouwprogramma en de locaties van de te realiseren woningen zijn vastgelegd in de structuurvisie Westland 2025. Het projectgebied waarvan het bestemmingsplan “Poeldijk Dorp Het Centrum” onderdeel is, is in de regionale structuurvisie en de structuurvisie van de gemeente Westland aangewezen als te ontwikkelen woningbouwgebied. Vanuit voornoemde blijkt dat het bestemmingsplan “Poeldijk Dorp Het Centrum”, als onderdeel van de Westlandse Zoom invulling geeft aan een regionale woningbehoefte.
3.1.3 voorzien in behoefte binnen bestaand stedelijk gebied
Op de tweede trede van de ladder dient antwoord te worden gegeven op de vraag of de regionale behoefte geheel of deels opgevangen kan worden in bestaand stedelijk gebied en, zo ja, of dit wenselijk, dan wel financieel haalbaar is. Indien het antwoord hierop nee is kan overgegaan worden naar de derde trede van de ladder.
De provincie doet in de toelichting van de Verordening ruimte 2014 de aanbeveling de opvang van de regionale behoefte niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie.
De te realiseren woningbouw zoals dit vanuit de regionale woningbehoefte in het Westland gerealiseerd dient te worden is in de structuurvisie Westland 2025 verdeeld over de verschillende kernen. Zowel volgens de Structuurvisie Westland 2025 als de Visie Ruimte en Mobiliteit zijn de gronden aangewezen als stedelijk gebied.
Uitsnede Visie ruimte en mobiliteit
3.1.4 Voorzien in een behoefte op nieuwe locatie
Deze trede is niet aan de orde aangezien het bestaande stedelijk gebied voor deze ontwikkeling voldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale en intergemeentelijke vraag te voldoen.
3.2 Bedrijven En Milieuzonering
3.2.1 Wettelijk kader
In het kader van de Wet milieubeheer kunnen er veiligheidszoneringen en milieuzoneringen zijn vastgelegd tussen inrichtingen en gevoelige bestemmingen. Dit betreft o.a. voorschriften ten aanzien van geur, geluid en veiligheid. Inrichtingen zijn gehouden aan de voorschriften die zijn vastgelegd in de omgevingsver-gunning of in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Op 6 november 2007 is het Besluit houdende algemene regels voor inrichtingen gepubliceerd, ook wel het Activiteitenbesluit genoemd. Dit Activiteitenbesluit is op 1 januari 2008 van kracht geworden en vervangt een groot deel van de milieuver-gunningen en AMvB’s. De VNG heeft het boekje opgesteld: “Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk” (2009). Deze handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft het boekje een richtafstand voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving en voor het inpassen van gevoelige functies nabij bedrijven.
In Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) worden de volgende richtafstanden per bedrijfstype geadviseerd voor nieuwe bestemmingsplannen (zie tabel).
3.2.2 Onderzoek
Binnen het plangebied zijn geen hindercontouren aanwezig van bedrijven en/of nutsvoorzieningen. Zo zit naast het plangebied het nutsbedrijf van Westland Infra. De gronden van Westland Infra zijn bestemd als 'Bedrijf met de functieaanduiding nutsbedrijf (nb)'. Dit bedrijf zit op circa 70 meter afstand van de in dit bestemmingsplan mogelijk nieuw op te richten woningen. Tussen de nieuw op te richten woningen zit een zorginstelling 'De Terwebloem' en een appartementengebouw.
Voor de nutsvoorziening aan de Rijsenburgerweg 8 is in het kader van het uitwerkingsplan 'Poeldijk Centrum deelgebieden 1 & 3' een geluidsonderzoek uitgevoerd naar de nieuw op te richten woningen. Deze woningen zijn inmiddels gebouwd en worden dan ook consoliderend opgenomen.
Uitwerkingsplan deelgebied 1 en 3
Supermarkt
Voor de supermarkt (Jumbo) is bij het uitwerkingsplan 'Poeldijk Centrum deelgebied 2' gekeken naar de effecten op de omgeving. Bij dit uitwerkingsplan is geoordeeld dat de supermarkt geen hindercontouren ten opzichte van de in de nabijheid gelegen woningen heeft.
Uitwerkingsplan deelgebied 2
Glastuinbouw
Aan de zuidzijde van de gantel is een woonlint gelegen in het duurzame glastuinbouwgebied. Mede door dit woonlint en de breedte van de Gantel is er voldoende afstand tussen de nieuw op te richten woningen en de glastuinbouwbedrijven. Uit onderstaande kaart blijkt dat er overal voldaan wordt aan een afstand van 25 meter.
3.3 Geluid
3.3.1 Wettelijk kader
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld ten behoeve van het woon- en leefklimaat.
Over het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.
In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van geluidsgevoelige objecten.
3.3.2 Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van de Rijsenburgerweg en de Kerklaan. Ter hoogte van het plangebied is voor deze wegen sprake van een maximumsnelheide van 30km/h. Dit met uitzondering van een deel van de Kerklaan waarvoor een maximumsnelhied van 50 km/h van toepassing is.
Snelheidsregimes op de Kerklaan
30 km/h wegen kennen volgens de Wet geluidhinder geen geluidszone en behoeven daarmee geen formele toetsing aan de normen uit de wet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door Goudappel Coffeng een akoestisch onderzoek gemaakt 'Akoestisch onderzoek Poeldijk Centrum locatie Rijsenburgerweg' (WTD115/Kmc/0451.01).
De Rijsenburgerweg en de Kerklaan zijn de bepalende wegen rondom het plangebied waarlangs het verkeer afgewikkeld wordt. De interne ontsluitingswegen binnen het woongebied hebben alleen een ontsluitende functie voor geëigend bestemmingsverkeer. Doorgaand verkeer zal geen gebruik maken van deze wegen. Omdat voor deze wegen alleen sprake is van bestemmingsverkeer voor de aanliggende woningen, is de verwachting niet dat dit leidt tot een onaanvaardbare geluidssituatie. Dit zowel ten aanzien van de gevelbelasting als de maximale binnenwaarde conform het Bouwbesluit.
Rijsenburgerweg
Ten gevolge van de Rijsenburgerweg is een maximale geluidsbelasting berekend van 64 dB (zonder correctie conform artikel 110g) op de noordelijke geveldelen van de bouwblokken die op de meest korte afstand van de Rijsenburgerweg gelegen zijn. De Rijsenburgerweg heeft een maximumsnelheid van 30 km/h en kent daarmee geen formele geluidszone. Wel is de situatie in het kader van een goede ruimtelijke ordening beschouwd.
Op de Rijsenburgerweg is elementenverharding aanwezig in combinatie met een maximumsnelheid van 30 km/h. Door de elementenverharding te vervangen door asfaltverharding kan de geluidsbelasting worden gereduceerd met circa 3 dB. Op de Kerklaan is reeds asfaltverharding aanwezig.
De huidige elementenverharding sluit goed aan bij het verblijfskarakter dat in het centrum van toepassing is, in combinatie met het huidige snelheidsregime van 30 km/h.
Wanneer de elementenverharding wordt vervangen door asfaltverharding verdwijnt deels de centrumuitstraling en kan dit tot gevolg hebben dat automobilisten sneller gaan rijden. Het is dan ook een reële optie om de huidig inrichting zo te laten en alleen te toetsen of de gevelisolatie van de woningen voldoende is, zodat voldaan kan worden aan een maximale binnenwaarde conform het Bouwbesluit.
Kerklaan
Ten gevolge van de Kerklaan is voor het oostelijke deel van het plangebied een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde te verwachten. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 59 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt daarmee met 11 dB overschreden.
Ter hoogte van het plangebied is op dit moment de snelheidsovergang van 50 km/h naar 30 km/h aanwezig. Wanneer de snelheidsovergang naar 30 km/h bij de komgrens plaatsvind is langs het gehele plangebied de maximumsnelheid 30 km/h. Op het wegdeel waar de maximumsnelheid eerder 50 km/h was, zorgt dit voor een geluidsreductie van 2 dB. De gemeente heeft na overleg met de omgevingsdienst aangegeven het snelheidsregime te willen aanpassen waardoor bij het kombord al een maximumsnelheid van 30 km/h van kracht wordt. Om te zorgen dat het verkeer ook daadwerkelijk 30 km/h gaat rijden, zijn wel aanvullende inrichtingsmaatregelen noodzakelijk om deze maximumsnelheid af te dwingen. Een impressie van de maximumsnelheid na maatregelen is weergegeven in onderstaande luchtfoto.
Het toepassen van geluidsschermen of geluidswallen is in verband met de beperkte ruimte en het stedelijke karakter niet reëel te achten.
Conclusie
In het Bouwbesluit 2012 is vastgelegd dat in geval van een hogere waarde besluit, eisen gelden ten aanzien van de maximaal toelaatbare binnenwaarde. Voor situaties langs 30 km/h-wegen is er geen sprake van hogere grenswaarden omdat deze wegen geen formele geluidszone kennen.
Omdat het na maatregelen allemaal wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h betreffen, kunnen geen hogere grenswaarden worden aangevraagd. De wegbeheerder is echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, verantwoordelijk voor een acceptabel binnenniveau. Voor de nieuwe bebouwing is het daarom aan te bevelen om te onderzoeken of er sprake is van een acceptabel binnenniveau. Bij het onderzoek naar de isolatiewaarde van de gevel dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidsbelasting. Dit is de geluidsbelasting van alle wegen samen, zonder correcties Voor de woningen dient daarnaast voldaan te worden aan de maximale binnenwaarde conform het Bouwbesluit. Dit om te waarborgen dat het verblijfsklimaat binnen in de woning goed is.
3.4 Luchtkwaliteit
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen, kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. De regels voor de bescherming van de luchtkwaliteit zijn neergelegd in Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
3.4.1 Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen, kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. De regels voor de bescherming van de luchtkwaliteit zijn neergelegd in Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
3.4.2 Onderzoek
In het Besluit niet in betekende mate bijdragen (BNIBM) is vastgelegd, dat een ontwikkeling ‘niet in betekende mate’ bijdraagt indien de bijdrage aan de concentratie fijn stof of NO2 niet meer dan 3% bedraagt van de jaargemiddelde grenswaarde van de betreffende stof. Voor de voor luchtkwaliteit maatgevende stoffen fijn stof en NO2 komt dit overeen met een bijdrage aan de jaargemiddelde concentraties van 1,2 µg/m3. Voor ontwikkelingen die ‘niet in betekende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen, vormt de Wet milieubeheer geen belemmering en is geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist.
In de ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (RNIBM) zijn voor verschillende categorieën projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project welke met zekerheid ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Voor woningbouwlocaties is in de RNIBM vastgelegd dat een ontwikkeling in ieder geval ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de concentraties fijn stof en NO2, indien de ontwikkeling voorziet in minder dan 1.500 woningen in geval van één ontsluitingsweg en 3.000 woningen in geval van twee ontsluitingswegen. Gezien de aard en de omvang van het onderhavige plan (circa 150 woningen) is het uitgesloten, dat het plan leidt tot een in betekenende mate bijdragen aan de concentraties fijn stof en NO2.
3.4.3 Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat op basis van artikel 5.16, eerste lid onder c., van de Wet milieubeheer er geen belemmering is voor de beoogde realisatie van Poeldijk Centrum het Dorp.
3.5 Externe Veiligheid
3.5.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht, waarbij het gaat over het beheersen van de risico's van gevaarlijke stoffen voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet van het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (ISO)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt, als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord – worden, omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedsgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Voor dit bestemmingsplan is onder andere de toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de daarop gestoelde regeling en de in 2010 geactualiseerde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde richtwaarde voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Gemeentelijk beleidskader Externe Veiligheid
Op het gebied van externe veiligheid is op provinciaal niveau het beleidsplan "Beleidsplan externe veiligheid" in november 2010 vastgesteld. Daarnaast heeft het Stadsgewest Haaglanden, waaronder ook de gemeente Westland behoort, in 2012 de beleidsnota ‘Beleidsvisie externe veiligheid Haaglanden’ opgesteld. In beide nota’s zijn een vijftal kernpunten opgenomen:
- 1. het ontstaan van nieuwe knelpunten tegengaan;
- 2. het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van inrichtingen;
- 3. bestaande knelpunten saneren;
- 4. zorgvuldige risicocommunicatie;
- 5. hulpverlening: het bevorderen van de samenwerking en de kwaliteit van de uitvoering en het richting geven aan de organisatorische versterking.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Het is de verwachting dat het Besluit transportroutes externe veiligheid in 2014 in werking zal treden.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Voor de transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Voor buisleidingen geldt dat volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (artikel 14) een belemmeringsstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de buisleiding op de verbeelding aangegeven moet zijn.
De belemmeringsstrook is van belang voor het onderhoud van de buisleiding door de exploitant. Binnen deze strook mogen geen nieuwe bouwwerken opgericht worden. Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moet de grenswaarden (10-6 per jaar) in acht worden genomen voor wat betreft de plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten moet met het plaatsgebonden risico rekening worden gehouden met de richtwaarde van 10-6 per jaar. Voor het GR geldt een verantwoordingsplicht.
Vindplaatsen van explosieven
In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit de WOII. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven.
3.5.2 Onderzoek
Bedrijvigheid
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen BEVI inrichtingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde BEVI inrichting (een LPG tankstation aan de Arckelweg) bevindt zich op meer dan 1.000 meter afstand en vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied. Binnen het plangebied wordt geen vestiging van nieuwe bedrijven die onder het BEVI vallen mogelijk gemaakt.
Leidingen
De dichtstbijzijnde leidingen zijn gelegen op een afstand van meer dan 1.000 meter. Gelet op de afstand van het invloedsgebied van de buisleidingen (kleiner dan 1.000 meter) staan deze leidingen de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Verdacht van conventionele explosieven
Uit de kaart conventionele explosieven van de gemeente Westland (november 2006) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen locaties zijn die verdacht zijn van aanwezigheid van conventionele explosieven.
uitsnede explosievenkaart
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of over het water vindt niet plaats in of in de omgeving van het plangebied. De wegen N211 en de N213 zijn ten westen van het plangebied gelegen. In de Regeling basisnet zijn de N211 en de N213 niet opgenomen als wegen waarover (grote hoeveelheden) gevaarlijkestoffen worden vervoerd. Volgens opgave van de gemeente Westland vindt er wel enig transport van gevaarlijke stoffen plaats over de N211. Over de N213 is dit niet bekend maar aangenomen is dat het aantal transporten over de N213 identiek is aan het aantal transporten over de N211.
Vuistregel plaatsgebondenrisico
Voor een weg buiten de bebouwde kom wordt in paragraaf 1.2.3 van bijlage 1 van de HART gesteld dat indien het aantal GF3 transporten per jaar lager is dan 500 de weg buiten de bebouwde kom geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar heeft. Het aantal transporten GF3 is beduidend lager dan 500 (uit de tabel in paragraaf 3 volgt een aantal van 17 transporten GF3). Hieruit kan worden geconcludeerd er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Aan de grens- en richtwaarde uit het Besluit externe veiligheid transportroutes wordt voldaan.
Toetsing 10% van de oriëntatiewaarde Vuistregel 1: Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens (bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe. Vuistregel 2: Wanneer GF3 minder is dan de drempelwaarde in Tabel 5 (eenzijdige bebouwing) of in Tabel 6 (2-zijdige bebouwing) wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden. Ten aanzien van vuistregel 1 kan worden gesteld dat over de N211 en de N213 geen transport van LT3, GT4 of GT5 plaatsvindt. Dit is dus geen aanleiding om een berekening uit te voeren. De genoemde drempelwaarde voor GF3-vervoer voor overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico als gegeven in Tabel 6, uitgaande van tweezijdige bebouwing (worst case), een afstand tot de weg-as van 200 meter en een bevolkingsdichtheid van 1000 personen/ha (worst case) bedraagt 130. Uit de tabel in paragraaf 3 volgt dat sprake is van 17 transporten GF3, hetgeen beduidend lager is dan de drempelwaarde van 130. Aldus is in zowel de huidige situatie als in de geplande situatie (inclusief bebouwd plangebied) de hoogte van het groepsrisico significant lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Conform de vuistregels hoeft geen risicoberekening te worden uitgevoerd.
Vuistregel groepsrisico
De vuistregels voor een wel buiten de bebouwde kom als opgenomen in paragraaf 1.2.3 van
bijlage 1 van de HART voor toetsing van het groepsrisico zijn hieronder gegeven.
Toetsing 10% van de oriëntatiewaarde
Vuistregel 1: Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens (bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe.
Vuistregel 2: Wanneer GF3 minder is dan de drempelwaarde in Tabel 5 (eenzijdige bebouwing) of in Tabel 6 (2-zijdige bebouwing) wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden.
Ten aanzien van vuistregel 1 kan worden gesteld dat over de N211 en de N213 geen transport van LT3, GT4 of GT5 plaatsvindt. Dit is dus geen aanleiding om een berekening uit te voeren. De genoemde drempelwaarde voor GF3-vervoer voor overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico als gegeven in Tabel 6, uitgaande van tweezijdige bebouwing (worst case), een afstand tot de weg-as van 200 meter en een bevolkingsdichtheid van 1000 personen/ha (worst case) bedraagt 130.
Uit de tabel in paragraaf 3 volgt dat sprake is van 17 transporten GF3, hetgeen beduidend lager is dan de drempelwaarde van 130. Aldus is in zowel de huidige situatie als in de geplande situatie (inclusief bebouwd plangebied) de hoogte van het groepsrisico significant lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Conform de vuistregels hoeft geen risicoberekening te worden uitgevoerd.
Conclusie
Gezien de beperkte transporten van gevaarlijke stoffen over de N211 en de N213 kan op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport gesteld worden dat ten gevolge van het transport over deze wegen geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar aanwezig is. Tevens is in zowel de huidige situatie als in de geplande situatie (inclusief bebouwd plangebied) het groepsrisico significant lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Een verantwoording van het groepsrisico is aldus niet noodzakelijk.
Wel wordt door de Veiligheidsregio Haaglanden - om de incidenten te beperken en de zelfredzaamheid te verbeteren - de volgende maatregelen geadviseerd:
- afschakelbare ventilatie;
- vluchtweg van de risicobron af;
- voorbereiden interne organisatie/BHV;
- risicocommunicatie;
- bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen.
3.6 Water
3.6.1 Wettelijk kader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkigsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
- de waterveiligheid;
- het waterbeheer;
- de waterkwaliteit;
- het zuiveren van afvalwater.
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
- In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
- Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen.
- Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden.
- Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
3.6.2 Onderzoek
Door Witteveen en Bos is op 16 maart 2016 een waterparagraaf (PD3-15/16-004.734) opgesteld (voor het gehele plangebied van het voormalige bestemmingsplan "Poeldijk Centrum". De waterparagraaf is afgestemd met het Hoogheemraadschap van Delfland en zal als bijlage bij het bestemmingsplan worden opgenomen. Hieronder volgt een korte puntsgewijze samenvatting uit de waterparagraaf:
Waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit de kernzone (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen de kernzone en de beschermingszone zijn op basis van de keur beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten. In de kernzone is in principe geen bebouwing toegestaan, tenzij aangetoond wordt dat het belang van de waterkering niet wordt geschaad.
Zoals reeds aangegeven in paragraaf 2.2.2 is er ten noorden van het plangebied één waterkering gelegen. De regionale waterkering ligt op de noordgrens van het gebied en heeft kadevaknummer 86. Afbeelding 3.1 geeft kenmerken van de waterkering weer.
De bestaande waterkering (peilscheiding) aan de Voorstraat wordt in het bestemmingsplan gehandhaafd. Het noorden van het plangebied bevindt zich buiten de kernzone, maar wel net binnen de beschermingszone van de regionale waterkering. De totale overlap is circa 0,1 ha. Het gebied is bestemd voor wonen (geel), verkeer (grijs) en gemengd (lichtbruin) gebruik. Er zal een vergunning nodig zijn voor nieuwbouw binnen deze beschermingszone.
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe én de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen.
Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken bij de plaats waar het valt. De gemeente draagt zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
In de oorspronkelijke waterparagrafen is de bergingsnorm van 325 m3/ha gehanteerd. Deze bergingsnorm is echter komen te vervallen. Tegenwoordig wordt uitgegaan van het stand-still beginsel. Volgens het stand-still beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem. Om dit beginsel te vertalen naar een concrete wateropgave is overlegd met het Hoogheemraadschap van Delfland.
Het plangebied ligt volledig in het Westlandse boezemgebied die bestaat uit het veelal hoger gelegen gebied rond de kernen van Monster, Poeldijk, Naaldwijk, 's Gravenzande en De Lier. Verspreid door het gebied liggen diverse boezemwatergangen die tot het boezemstelsel behoren zoals de Gantel. Het Boezemland loopt onder vrij verval af op het boezemsysteem. Het water van de boezem wordt door middel van een aantal boezemgemalen op een vast peil gehouden van -0,43 m NAP.
In de toekomstige situatie wordt het verhard oppervlak 5,16 ha. Dit betekent een afname (oorspronkelijk 5,66 ha). Oorspronkelijk was dit namelijk al bebouwd gebied, met daarin percelen met glastuinbouw. Dit betekent dat de normbui T=100 was en blijft. Omdat het verhard oppervlak niet toeneemt, maar naar verwachting iets afneemt, kan in dit gebied strikt genomen worden volstaan met behoud van het oorspronkelijke wateroppervlak. Het oorspronkelijk aanwezige wateroppervlak was 0,27 ha en dit is de ondergrens voor de toekomstige situatie. De precieze invulling hiervan in het plangebied zal verder worden uitgewerkt in het waterhuishoudingsplan.
watersysteemkwaliteit en ecologie
De zorg voor de waterkwaliteit is een van de kerntaken van Delfland. Dat betekent dat Delfland streeft naar schoon en gezond water voor mens en dier en daarbij een bijdrage wil leveren aan een aantrekkelijke leefomgeving.
Vanuit de verplichtingen van de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) moet het water in de Delflandse sloten en vaarten uiterlijk in 2027 voldoen aan de Europese normen. Om dit te bereiken werkt Delfland bijvoorbeeld samen met de glastuinbouwsector die nu nog de grootste bron van vervuiling is. Ook heeft Delfland bijvoorbeeld samen met de inliggende gemeenten een bestuursakkoord Schoon Water opgesteld. Dit bestuursakkoord is de basis van waaruit zij samen werken aan schoon water en een toekomstbestendige leefomgeving voor alle inwoners.
Hoewel het plangebied niet aansluit op de ecologische verbindingen in de Westlandse Zoom zijn de oevers van de Gantel van belang voor de ontwikkeling van ecologie en natuurwaarden in het plangebied. In de Westlandse boezem liggen verscheidene watergangen die behoren tot het KRW-waterlichaam de Westboezem, waaronder De Gantel. Hier is de KRW-opgave aan verbonden die is gericht op het voorkomen van achteruitgang (standstill) en het streven naar verbetering van de ecologische (verbetering tot aan GEP, Goede Ecologische Potentieel) en chemische toestand (verbetering tot aan GCT, Goede Chemische Toestand). Voor het Westlandse deel van het KRW-waterlichaam Westboezem komt de KRW-opgave neer op het realiseren van ca. 65 km natuurvriendelijke oevers.
De waterkwaliteit van het boezemwater voldoet nog niet aan de gestelde normen. Voor de ontwikkelingen in Poeldijk is het van belang, dat de (ecologische en chemische) waterkwaliteit in het gebied niet verslechtert door de ontwikkelingen. Dit wordt deels ingevuld door de verandering van glastuinbouwgebied naar woningbouwgebied. Daarnaast zal er aandacht nodig zijn voor de afvalwaterketen en omgang met hemelwater.
Inzetten van hemelwater
Het is voordelig voor de watersysteemkwaliteit en ecologie om zoveel mogelijk verhard oppervlak af koppelen. Een aantal belangrijke adviezen hierbij zijn;
- geen uitloogbare bouwmaterialen toepassen in voordakbedekkingen, gevelbekleding, regenwaterafvoer, of straatmeubilair. Hiermee wordt de afstroming van koper, lood en zink beperkt;
- langs de wegen greppels aanleggen zodat het (licht vervuilde) water daar opgevangen kan worden. Van-uit de greppels infiltreert het water in de grond. Deze bodempassage heeft een zuiverende werking van water;
- door afstromend water van verhard oppervlak zal verversing van het water in de kanaaltjes naast De Gantel optreden. Zo wordt de verblijfstijd verminderd.
Het uitgangspunt is om een watergang en een haventje te realiseren, die haaks op de Gantel aangelegd worden. Deze waterlichamen zijn vanuit waterkwaliteitsoogpunt risicolocaties, omdat hier bagger en drijfvuil zich kunnen verzamelen. Door middel van afstroming van hemelwater op deze waterlichamen kan een doorstroming verkregen worden. Verder dienen de waterlichamen voldoende breed te zijn en een voldoende diepgang te hebben. Hierbij is een natuurvriendelijke inrichting van de watergangen middels plasbermen wenselijk. Door de open verbinding van de nieuwe watergangen met de Gantel wordt voorkomen dat er barrières voor water- en oeverfauna gerealiseerd worden.
Natuurvriendelijke oevers
Bij de inrichting van oevers dient zo veel mogelijk rekening gehouden te worden met het ecologisch functioneren van de oevers. Bij herinrichting dienen verdwenen natuurvriendelijke oevers gecompenseerd te worden. In stedelijk gebied wordt gestreefd naar 50 % natuurvriendelijke oevers. Dit moet binnen het plan uiteraard wel inpasbaar zijn en mag niet leiden tot bijvoorbeeld afkalving.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland. Het onderhoud van het primaire watersysteem is in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het onderhoud van het secundaire watersysteem is in handen van aangelanden. Het primaire watersysteem inclusief de onderhoudsstroken zijn vastgelegd in de legger.
De legger wateren geeft aan dat het Hoogheemraadschap van Delfland (HH Delfland) verantwoordelijk is voor het onderhoud van De Gantel. De kleine watergangen haaks hierop zijn voor gewoon onderhoud de verantwoordelijkheid van de eigenaren van de aangrenzende percelen en voor buitengewoon onderhoud is HH Delfland verantwoordelijk.
Overwogen wordt (in het bestemmingsplan van 2005) om in het plangebied varend onderhoud toe te passen, met aanleg van bruggen bij eventuele kruisingen met wegen. Bij varend onderhoud worden specifieke inrichtingseisen gesteld aan de afmetingen van de watergang:
- lengte traject: ten minste 500 m;
- minimale breedte watergang: 3,50 m (gemeten op de waterlijn);
- minimale diepte watergang: 1 m.
Verder dienen er opstelplaatsen gerealiseerd te worden (ten behoeve van te water laten van het varend materieel, afvoer vrijgekomen (plantaardig)materiaal en/of bagger). Een alternatief is onderhoud vanaf de kant. In dat geval dient een onderhoudspad aangelegd te worden (met een breedte van 4 m).
Afvalwaterketen
Om zoveel mogelijk het relatief schone hemelwater te kunnen afkoppelen en afvoeren naar het oppervlaktewater wordt geadviseerd zoveel mogelijk gescheiden of verbeterd gescheiden stelsels toe te passen. Afstromend hemelwater wordt dan verwerkt in de volgorde zoals aangegeven door Delfland:
- hemelwater vasthouden:
- voor benutting;
- opvangen in (vegetatie)daken, in of onder verhardingen of in gebouwen;
- (in)filtratie van hemelwater (denk aan doorlatende verharding, infiltratiebermen en wadi's);
- afstromend hemelwater afvoeren naar en bergen in het oppervlaktewater;
- hemelwater afvoeren via het vuilwaterriool naar de awzi.
In Poeldijk kan het hemelwater niet lokaal worden benut en zal het niet worden opgevangen door bijvoorbeeld vegetatiedaken. Ook is het niet mogelijk infiltratievoorzieningen toe te passen gezien de bodemopbouw, de drooglegging in het gebied en de dichte bebouwing. Wel kan er afkoppeling plaatsvinden op het oppervlaktewater. Omdat geen risicovolle gebieden aanwezig zijn met het oog op verontreiniging, wordt via een gescheiden hemelwaterstelsel afgevoerd naar oppervlaktewater.
Het afvalwater van de huishoudens, het verzorgingshuis en de winkels wordt afgevoerd op het bestaande gemengd vrijverval stelsel van Poeldijk gebaseerd op de principes van het (verbeterd) gescheiden stelsel.
3.7 Bodem
3.7.1 Wettelijk kader
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, toe op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is het gewenst dat een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, eveneens een zogenaamde bodemparagraaf omvat. Hierin wordt ingegaan op de door burgemeester en wethouders op grond van het Besluit bodembescherming vastgestelde bodemfunctieklassenkaarten van het gemeentelijk grondgebied. Het is verder wenselijk dat wordt ingegaan op de huidige bodemkwaliteit, vooral of die kwaliteit voldoet aan de (nieuwe) bestemming op die gronden.
3.7.2 Conclusie
Bij een toekomstige omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ (artikel 2.1, lid 1, sub a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)), is artikel 8 lid 3 van de Woningwet van toepassing en kan een actueel bodemonderzoek worden geëist welke voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in het genoemde artikel en de bouwverordening van de gemeente Westland.
3.8 Ecologie
3.8.1 Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Neder land vindt plaats onder Europese en nationale wetgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soort bescherming en gebiedsbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan geheel los van elkaar en hebben hun eigen werking.
In de inventarisatie en de quick-scan staat de soort bescherming centraal. De gebiedsbescherming wordt alleen benoemd voor zover deze relevant is voor de beschermde soorten.
Vogelrichtlijn en de Habitat richtlijn
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn maken deel uit van de Europese regelgeving en zijn van kracht in alle Europese lidstaten. Beide kennen een gebiedsbescherming- en een soortenbeschermingscomponent. Het aspect soortenbescherming van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn is in de Flora- en faunawet opgenomen. Om de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet te veranker en, is een wijziging van deze wet in voorbereiding.
De Vogelrichtlijn (1979) heeft als doel alle in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebied binnen het grondgebied van de Europese Unie te beschermen. In dit kader zijn in Nederland gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszones (Vogelrichtlijngebieden). Het doel van de Habitatrichtlijn (1992) is het behoud van de totale biologische diversiteit van natuurlijke en half natuurlijke habitats en wilde flora en fauna (behalve vogels) op het grondgebied van de Europese Unie. In dit kader zijn in Nederland aan de Europese Commissie gebieden aangemeld als kandidaat Speciale Beschermingszones (Habitatrichtlijngebieden). Deze aangemelde gebieden genieten intussen de status alsof ze zijn aangewezen als Speciale Beschermingszones. Uit hoofde van de Europese regelgeving dienen ingrepen in of nabij een Speciale Beschermingszone getoetst te worden op hun effecten op soorten en gemeenschappen op grond waarvan de beschermingszone is aangewezen. Voor het verlenen van toestemming voor de uitvoering van ingrepen is het al dan niet optreden van significante effecten van groot belang.
Natura 2000
De Europese Unie (EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden, heeft de EU het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU- richtlijnen;
- Vogelrichtlijn (1979)
- Habitatrichtlijn (1992
Beide richtlijnen zijn in Neder land opgenomen in de natuurbeschermingswet . Op dit moment wijst Nederland de Natura 2000 officieel aan. In de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn staan ook maatregelen voor soortbescherming. Deze staan in de Flora- en faunawet. In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht . Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar.
Flora- en faunawet
De bescherming van dier- en plantensoorten is sinds 1 april 2002 in de Flora- en faunawet geregeld. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet hanteert daarbij het ‘nee, tenzij principe' . Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hier toe zal een ontheffing ex. Artikel 75 vierde lid, onderdeel C, Flora- en faunawet (ontheffing voor ruimtelijke ingreep) moeten worden aangevraagd. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) of , in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.
2.3.1. Zorgplicht
Bij elk project, op elke locatie en bij elke handeling geldt naast de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bovendien de ‘zorgplicht ’; Artikel 2, lid 1 "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Artikel 2, lid 2: "De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt , verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken". De zorgplicht vloeit voort uit de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren. De algemene zorgplicht geldt voor alle soorten, terwijl de verbodsbepalingen (artikel 8 t/m 12) gelden voor bij of krachtens de wet aangewezen beschermde soorten. De zorgplicht betekent niet dat een dier niet gedood mag worden, wel dat daarbij het lijden zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
Reparatiewet
Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden. Dit heeft een verbetering van de uitvoering van de regelgeving opgeleverd. Met dit besluit is geregeld dat er niet onnodig een ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Nieuw is ook dat er ook volgens gedragscode gewerkt kan worden. Aanvragen kunnen beter en sneller worden behandeld. Bij het beoordelen van aanvragen voor een ontheffing ex. Art. 75 van de Flora- en faunawet wordt in deze aanvullende wetgeving onderscheid gemaakt in vier categorieën van soorten:
1. Beschermde inheemse vogels. Dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen geen grond zijn voor het verlenen van een ontheffing. De Vogelrichtlijn staat dat niet toe.
2. Soorten die vermeld zijn in bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen als bedreigde soorten (cf. art. 75.5). Ontheffing kan alleen worden verleend indien geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, en wanneer sprake is vaneen dwingende reden van openbaar belang (dit zijn: volksgezondheid, veiligheid, milieu en dwingende redenen van sociaal -economische aard). Tevens mag geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
3. Beschermde soorten die niet onder punt 1 of 2 zijn genoemd. Ontheffing kan worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Vooral soorten die vermeld zijn op de verschillende Rode lijsten vallen onder deze groep.
4. Voor de meer algemene soorten kan voor verjagen, verontrusten, verstoren zonder verdere toetsing aan de hand van de bovenstaande criteria ontheffing worden verleend.
Bij ruimtelijke ingrepen is soortbescherming van toepassing op de huidige aanwezige soorten in het plangebied of in de directe omgeving. Indien het zogenaamde 'niet strikt ' beschermde soorten betreft, is bescherming in het kader van de Flora- en faunawet van toepassing. Ontheffing is mogelijk op grond van art. 75 Flora- en faunawet . De resultaten van een quick-scan kunnen een ontheffingsaanvraag onderbouwen. Indien het zogenaamde 'strikt ' beschermde soorten betreft (Rode lijst soorten en Habitat richtlijn IV-soorten) is bescherming in het kader van de Habitat richtlijn en/of Flora- en faunawet van toepassing. Ontheffing is alleen mogelijk op basis van een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet of Habitat richt lijn. Hier toe kan een aanvullend project - en compensatieplan noodzakelijk zijn om de effect en van de ingreep in detail te beschrijven en mitigerende en compenserende maatregel en uit te werken.
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden in Nederland. In de vigerende wet zijn twee categorieën beschermde gebieden: beschermde natuurmonumenten (particulier eigendom) en staatsnatuurmonumenten (staatseigendom). Handelingen binnen beschermde gebieden die de wezenlijke kenmerken van het gebied aantasten, zijn in principe verboden en worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Bij ruimtelijke ingrepen in de nabije omgeving van de beschermde gebieden moet
worden bepaald in hoeverre de externe werking van de ingreep een effect heeft op het beschermde gebied. In de nabije toekomst zal de bescherming van Speciale beschermingszones in het kader van de Vogel richtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet worden verankerd; een wetswijziging is in voorbereiding.
Rode lijstsoorten
De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid tot actieve bescherming middels de vaststelling van Rode lijsten. De soorten die hierop vermeld worden, behoeven vanwege hun aantal ver loop of kwetsbaarheid speciale aandacht zodat hun voor komen in ons land veilig wordt gesteld. Een soort kan worden vermeld als 0) verdwenen, 1) ernstig bedreigd, 2) bedreigd, 3) kwetsbaar of 4) gevoelig.
Rode lijstsoorten hebben geen wettelijke status. Wel worden de lijsten gebruikt als basis voor nieuwe bepalingen of (lokaal of regionaal) beleid. Door de minister van LNV zijn Rode lijsten van planten, korstmossen, paddenstoelen, zoogdieren, reptielen en amfibieën, libellen, krekels en sprinkhanen, dagvlinders en zoetwatervissen vastgesteld en gepubliceerd. Daarnaast bestaan lijsten van mossen en vogels die door verschillende deskundigen zijn opgesteld (vogels: www.sovon.nl). Voor de soorten die door de minister op een “Rode lijst ” zijn geplaatst moeten beschermingsmaatregelen worden getroffen. Beschermingsplannen zijn inmiddels gemaakt voor onder meer de patrijs, korhoen, de otter, de das, de boomkikker, moerasvogels, akkerplanten en de grote vuurvlinder.
3.8.2 Onderzoek
Door Aqua-Terra nova is een eco-effectscan gemaakt voor alle gebieden van de Westlandse Zoom in het Westland. Voor het deel van het uitwerkingsplan is het volgende van belang.
Natura 2000 en Ecologisch Hoofdstructuur
In de buurt van Poeldijk Dorp is geen natura 2000 gebied of ecologische hoofdstructuur (EHS) gelegen.
Beschermde soorten
In het gebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Er zijn dan ook geen vervolgonderzoeken noodzakelijk.
Wel wordt de volgende aanbeveling gedaan:
In alle plangebieden komen langs waterkanten, in struweel en in bomen algemene broedvogels voor. Alle in Nederland broedende vogels zijn strikt beschermd en mogen tijdens het broeden niet verstoord worden. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Werkzaamheden aan het groen worden in deze periode afgeraden. Indien werkzaamheden in de periode maart t/m juli moeten worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van vogelnesten voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest opgesteld te worden.
Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van de potentieel aanwezige tabel 1- soorten geldt een vrijstelling. Vanwege de beperkte omvang van de activiteiten en de beperkte geschiktheid van het projectgebied wordt het niet noodzakelijk geacht om gerichte maatregelen voor tabel 1-soorten te treffen in het kader van de Zorgplicht.
3.9 Cultuurhistorie
3.9.1 Wettelijk kader
Rijksbeleid
De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De Wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:
- het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
- het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
- de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk beleid
Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt.
Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:
- 1. ondergrenzen vast (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
- 2. de in dit beleidsplan opgestelde normen vast teneinde deze normen op te nemen in alle bestemmingsplannen;
- 3. de beleidskaart vast.
3.9.2 Onderzoek
In Archis zijn geen vindplaatsen uit het plangebied bekend. Ook in de nabije omgeving zijn vindplaatsen schaars. Wel is tijdens de bodemkartering van 1945 een paar 100 meter ten zuiden van het plangebied een Romeinse vindplaats aangetroffen. Bij onderzoeken aan de Bredenel en in de Bloemenbuurt zijn geen archeologische waarden aangetroffen (afbeelding).
Uitsnede Archis.
In 2003 is in het kader van ontwikkelingen rond de Westlandse Zoom een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied. Hierin wordt geconcludeerd dat een (zeer) lage verwachting op archeologische sporen geldt. Voorgesteld wordt om ter controle een archeologische begeleiding uit te voeren op het moment dat cunetten voor riolering en voor wegen worden gegraven om te controleren of de lage verwachting juist is. Voor zover bekend is een dergelijke begeleiding nooit uitgevoerd. Er is geen melding gedaan van de vondst van archeologische waarden.
Op de kaart van Kruikius is te zien dat het huidige plangebied in gebruik is voor tuinbouw (afbeelding). Vrijwel het gehele gebied rondom de dorpskern van Poeldijk is bedekt met moestuinen en boomgaarden. Een rij huisjes ligt langs de Voorstraat juist buiten het plangebied. Er is geen bewoning zichtbaar op de tuinderijen in het plangebied. Op de militair topografische kaart uit 1850 is te zien dat er enkele gebouwen langs de westzijde van de Kerklaan zijn gebouwd. Eerder is vrijwel het gehele plangebied in gebruik voor tuinbouw.
uitsnede kaart Kruikius.
Zones met archeologische waarden of verwachtingen
Op de gemeentelijke beleidskaart (afbeelding) zijn voor het plangebied twee zones met archeologische waarden en archeolo-gische verwachtingen aangegeven. Het betreft ‘ historische stads- of dorpskern’ en ‘verwachtingszone III’. De kaart is voor dit bestemmingsplan aangevuld met informatie afkomstig uit historische en archeologische bronnen.
Uitsnede gemeentelijke beleidskaart.
3.9.3 Conclusie
Het plangebied ligt naast de middeleeuwse restbedding van de Gantel. Omdat het gebied in het verleden weinig aantrekkelijk is geweest voor bewoning en ook op oude kaarten geen aanwijzingen zijn te zien voor historische bebouwing, geldt een zeer lage archeologische verwachting. Er wordt dan ook geen archeologische bestemming opgelegd op de planverbeelding van het plangebied.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Planvorm
Het bestemmingsplan betreft de ontwikkeling van een woongebied met bijbehorend planregime en is ontwikkelend van aard. De bestaande functies worden geconserveerd opgenomen, dat wil zeggen dat de planregels uit de uitwerkingsplannen 'Poeldijk Centrum deelgebied 1 en 3' en 'Poeldijk Centrum deelgebied 2' en de planregels uit 'Kern Poeldijk' overgenomen.
4.2 Wettelijk Voorgeschreven Standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van I&M (SVBP 2020) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Staatscourant 2012, nr. 14821, van 24 juli 2012).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.3 Aanvulling En Geoorloofde Afwijking Van De Svbp 2012
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
4.4 Systematiek Van De Planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregel.
Inleidende regels
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gebruikt om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, diepte, hoogte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestaande functies in het plangebied die in overeenstemming met de voorheen geldende bestemmingsplannen in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
Bedrijf
De twee bestaande bedrijven in het plangebied zijn conform de planregels van de uitwerkingsplannen 'Poeldijk Centrum deelgebieden 1 en 3' en 'Poeldijk Centrum deelgebieden 2'.
Detailhandel
Het gaat in deze om de Jumbo supermarkt die reeds opgenomen was in het uitwerkingsplan 'Poeldijk Centrum deelgebieden 2'. De bestaande planregels zijn overgenomen uit het uitwerkingsplan met de nadruk dat er één supermarkt is toegestaan. De parkeerplaats is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Gemengd
De bestemming 'Gemengd' is overgenomen uit het uitwerkingsplan 'Poeldijk Centrum deelgebied 2'. In de planregels zijn de planregels uit het uitwerkingsplan zoveel mogelijk overgenomen. Op deze gronden zijn de volgende bestemmingen toegestaan:
- wonen;
- detailhandel;
- dienstverlening en;
- kleine ambachtelijke bedrijven met een publieksgericht karakter.
Groen
De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming "Groen". Naast beplanting zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk. Onder speelvoorzieningen gaat het in dit plan om kleine speelvoorzieningen met een hoogte lager dan 3 meter.
Maatschappelijk
Maatschappelijke functies, waaronder de kerken, scholen, zorginstellingen, kinderopvang en de begraafplaats, zijn voorzien van de bestemming Maatschappelijk. In het plangebied is de Terwebloem bestemd als 'Maatschappelijk' conform het bestemmingsplan 'Kern Poeldijk'.
Tuin
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of de zijtuinen bij de op de gronden aanwezige bebouwing. Het betreft hier in de meeste gevallen bestaande woningen. Op gronden met de bestemming "Tuin" zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Met een uitzondering tegenover de groenvoorziening bij de Poeldijksevaart voor erkers aan de voorgevel van de woningen binnen de bestemming 'Tuin'.
Verkeer
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als "Verkeer". Binnen deze bestemming zijn een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen- en waterpartijen en nutsvoorzieningen.
Verkeer - Verblijfsgebied
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft hebben de gronden de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Binnen deze bestemming is ontsluiting toegestaan met daarbij behorende voorzieningen zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.
Water
Het betreft bestaande (hoofd) watergangen, waarvan zeker is dat deze niet verlegd gaan worden en van belang zijn voor het water. In de bestemming "Woongebied" is eveneens water toegestaan. Het nieuwe water zal dan ook gerealiseerd binnen de gronden met de bestemming "Woongebied".
Wonen
De bestaande woningen zijn opgenomen met de bestemming "Wonen". De regeling voor woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: "Wonen" en "Tuin". De bestemming "Tuin" is reeds toegelicht.
Opzet van de bestemmingslegging.
De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming "Wonen". Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn meestal bestemd als "Tuin".
Bouwvlakken hoofdgebouwen.
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf, zonder aan- of uitbouwen) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de planverbeelding bouwvlakken opgenomen. Uitsluitend binnen deze bouwvlakken zijn hoofdgebouwen toegestaan, waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd.
Erfbebouwing.
De gronden achter en deels voor en naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. de regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden-ondernemingen.
Aan-huis-gebonden-ondernemingen zijn als ondergeschikte functie onder voorwaarden bij de hoofdfunctie toegestaan. Zo mag onder andere de omvang niet meer bedragen dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 50m2 per woning.
Woongebied
Binnen deze bestemming worden woningen mogelijk gemaakt. Op de planverbeelding is een aanduiding opgenomen hoeveel woningen maximaal mogen worden gerealiseerd. Het gaat in dit geval om één woongebied met een aantal van 74 woningen. Verschillende typen woningen als vrijstaande, half-vrijstaande en aaneengesloten woningen toegestaan. Bij de functieaanduiding gestapeld zijn eveneens gestapelde woningen toegestaan. De goot- en bouwhoogte is voor een deel van het woongebied 6 meter respectievelijk 12 meter conform de reeds gerealiseerde woningen uit de verschillende uitwerkingsplannen. Voor het andere deel van het woongebied is een goot- en bouwhoogte opgenomen van 12 meter respectievelijk 16 meter. Bij dit deel van het woongebied is eveneens een functieaanduiding opgenomen voor het vestigen van een horecagelegenheid. Het gaat om een horecagelegenheid uit de categorie 1 van de staat van horeca activiteiten.
Dubbelbestemming
Waterstaat-Waterkering
De gronden waarop de primaire waterkering aanwezig is, worden voorzien van de dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’. Binnen deze dubbelbestemming kan alleen worden gebouwd indien de belangen voor de waterkering niet onevenredig worden geschaad.
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregeling
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregeling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor (bedrijfs-) woningen, afwijkingen ten aanzien van (bedrijfs-) woningen, (afwijking) algemene regels voor afstanden, (afwijking) algemene regels voor ondergronds bouwen, nadere eisen en voor ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel algemene gebruiksregels zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel
7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1. lid 1. onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel "algemene bouwregels" vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan
opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van
bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels
In dit artikel staan de procedureregels voor de verschillende wijzigingsbevoegdheden en voor toepassing van de nadere eisen regeling.
Overgangs- en slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde, zoals het overgangsrecht (bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.2.1 Bro) en de slotregel. De slotregel bevat alle bestemmingsplannen, welke geheel of gedeeltelijk worden vervangen met dit bestemmingsplan en de titel van het plan.
4.5 Systematiek Van De Planverbeelding
De planverbeelding is digitaal vormgegeven in overeenstemming met de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
- NL.IMRO.1783.POECTRMHETDORPobp-ON01
De dataset bestaat uit:
- het GML-bestand van de planverbeelding;
- het XML-geleideformulier;
- de onderliggende bestanden, zoals ondergrond en overige topografische informatie;
- de HTML-bestanden voor de plantoelichting en -regels, eventueel aangevuld met PDF-bestanden voor de bijlage(n) bij de plantoelichting en/of -regels.
Hoofdstuk 5 Financiële Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van de berekeningen in de exploitatieopzet, waarbij zowel de opbrengsten als de kosten door middel van een contante waarde berekening vergelijkbaar zijn gemaakt, blijkt dat de contante waarde van de te verwachten opbrengsten hoger is dan contante waarde van de kosten. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
5.2 Verantwoording Over Inzet Van Een Exploitatieplan
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De Grondexploitatiewet is een onderdeel van de Wro. In de Grondexploitatiewet is een nieuwe regeling opgenomen ten aanzien van onder andere het kostenverhaal, de binnenplanse verevening en de te stellen locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie.
Alle gronden zijn in eigendom van de gemeente. Een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Overleg
In de periode van 13 november 2015 t/m 28 december 2015 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
- Gasunie;
- Gemeente Den Haag;
- Rijkswaterstaat;
- Gemeente Den haag;
- Westland Infra;
- Veiligheidsregio Haaglanden.
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in de bijlage van deze toelichting.
6.2 Inspraak
In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 heeft het voorontwerp bestemmingsplan 'Poeldijk Centrum Het Dorp' vanaf 13 november 2015 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het voorontwerp bestemmingsplan zijn geen inspraakreacties ingediend. Wel zijn er tegen het ontwerp uitwerkingsplan 'Poeldijk Centrum deelgebied 4a en 5 zienswijzen ingediend. Omdat het uitwerkingsplan niet meer verder behandeld wordt, worden de zienswijzen beschouwd als inspraakreacties op het voorontwerp bestemmingsplan. Op deze manier ontvangen de indieners van de zienswijzen een reactie van de gemeente en worden ze op de hoogte gehouden van het vervolg van de procedure. Voor een overzicht van de reacties wordt verwezen naar de nota van beantwoording inspraakreacties.
6.3 Zienswijzen
Van 3 juni 2016 tot en met 14 juli 2016 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Staat van horeca-activiteiten
Bijlage 1 Reactienota Bestuurlijk Vooroverleg
Bijlage 1 Reactienota bestuurlijk vooroverleg
Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Inspraak
Bijlage 2 Nota van beantwoording inspraak
Bijlage 3 Plan Hosper
Bijlage 4 Ecologie
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek