KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
2 Bestemmingsregels
Artikel 10 Groen
Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 17 Water
Artikel 18 Wonen
3 Overgangs- En Slotregels
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Gekozen Planopzet
2 Beleid
3 Beschrijving Van Het Plan
3.1 Omgeving En Huidig Gebruik
3.2 Projectbeschrijving
4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten
4.1 Water
4.2 Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bodem
4.7 Archeologie
4.8 Ecologie
4.9 Milieueffectrapportage
5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Van De Planregels
6 Financiële Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Kreeklaan 10, 's-Gravenzande

Wijzigingsplan - gemeente Westland

Vastgesteld op 02-05-2018 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel A – Van toepassing verklaring
Voor de gronden die zijn opgenomen in dit wijzigingsplan blijven de bestemmingen en regels, zoals opgenomen in het bestemmingsplan “ Woonkern s-Gravenzande ” onverminderd van kracht, met dien verstande dat aan die regels en bestemmingen het volgende wordt gewijzigd, dan wel toegevoegd:

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel krijgt de navolgende toevoegingen:
Bestemmingsplan:
het bestemmingsplan "Woonkern s-Gravenzand" van de gemeente Westland, met het identificatienummer NL.IMRO.1783.abp00000005-vast, zoals vastgesteld op 17 mei 2011.
Wijzigingsplan:
het wijzigingsplan “Kreeklaan 10, ‘s-Gravenzande” van de gemeente Westland, met het identificatienummer NL.IMRO.1783.abp00000005w01-VA01 met de bijbehorende regels.
Verbeelding:
de verbeelding, met nummer NL.IMRO.1783.abp00000005w01-VA01 deel uitmakend van het wijzigingsplan.

2 Bestemmingsregels

Artikel 10 Groen

Dit artikel blijft ongewijzigd, zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande”

Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied

Dit artikel blijft ongewijzigd, zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” .

Artikel 17 Water

Dit artikel blijft ongewijzigd, zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande”.

Artikel 18 Wonen

Dit artikel blijft ongewijzigd, zoals opgenomen in het bestemmingsplan . “Woonkern s-Gravenzande”.

3 Overgangs- En Slotregels

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan “Kreeklaan 10, ’s-Gravenzande”, gemeente Westland.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Kreeklaan 10 te ’s-Gravenzande staat een schoolgebouw dat al geruime tijd niet meer als zodanig in gebruik is. Het pand verkeert dan ook in een slechte bouwkundige staat. De intentie bestaat om het perceel te herontwikkelen en een 12-tal grondgebonden woningen te realiseren. Het huidige schoolgebouw wordt daarvoor gesloopt.
De beoogde herontwikkeling van het perceel past niet binnen de geldende regels uit het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” (zie § 1.3). Wel maakt het perceel deel uit van een ‘wro-zone – wijzigingsgebied’, waarmee de huidige bestemming gewijzigd kan worden naar een bestemming ten behoeve van de realisatie van woningen. Hiertoe is het noodzakelijk om een wijzigingsplan op te stellen. Dit document voorziet hierin.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel Kreeklaan 10. Dit perceel is gelegen in de zuidwesthoek van de wijk ‘Zanddijk’ in het westen van de kern ’s-Gravenzande. Deze wijk wordt begrensd door de Noordlandseweg (noorden), Zanddijk (oosten en zuiden) en de Kreek (westen). Binnen het plangebied is momenteel een voormalig schoolgebouw aanwezig. Aan de west- en zuidzijde bevinden zich diverse glastuinbouwbedrijven. Aan de noordzijde is voornamelijk de woonfunctie aanwezig, terwijl aan de oostzijde enkele niet-agrarische bedrijven aanwezig zijn.
afbeelding
Afbeelding 1: Ligging van het plangebied (bron: Google Maps).

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Zoals aangegeven, vormt het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” momenteel het vigerend juridisch-planologisch kader. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 17 mei 2011. Het perceel Kreeklaan 10 is hierbij voorzien van de bestemming ‘Maatschappelijk’. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale- en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten, alsook de bij deze functies behorende voorzieningen.
De gronden mogen bebouwd worden, waarbij gebouwen alleen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak zijn toegestaan. Het bouwvlak mag daarbij voor 75% bebouwd worden; de bouwhoogte is gemaximeerd op 7 meter.
afbeelding
Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “Woongebied s-Gravenzande” (bron www.ruimtelijkeplannen.nl; plangebied oranje omkaderd).
Op grond van de geldende bestemming ter plaatse van het perceel Kreeklaan 10 is het niet toegestaan om de gronden te gebruiken ten behoeve van de woonfunctie. Het perceel maakt wel deel uit van de gebiedsaanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied - 1’. Hierdoor is het mogelijk om de geldende bestemming ‘Maatschappelijk’ onder voorwaarden (zie hoofdstuk 2) te wijzigen ten einde woningbouw toe te staan. Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het perceel voor de woonfunctie te gebruiken.

1.4 Gekozen Planopzet

Het wijzigingsplan sluit qua juridische opzet aan op het vigerende bestemmingsplan en wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De juridisch-planologische regeling geschiedt door middel van de bindende planstukken, te weten de planregels en de verbeelding. Zij omvatten enerzijds een vertaling van de beleidsvoorwaarden zoals die in het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” zijn opgenomen en anderzijds een juridisch kader voor het te realiseren project. De bindende planstukken worden nader onderbouwd metde toelichting op de planregels en de verbeelding.
Wat betreft planopzet sluit het bestemmingsplan aan op de gehanteerde systematiek van het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande”. Het plan is met inachtneming van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012) en het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012) vormgegeven.

2 Beleid

Zoals hiervoor aangegeven, is in het vigerende bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” met een wijzigingsbevoegdheid reeds voorzien in de nu beoogde ontwikkeling. In dat plan is geconcludeerd dat de ontwikkeling als passend wordt ervaren binnen het van toepassing zijnde beleid. Zodoende is het niet noodzakelijk om het voornemen opnieuw aan het beleid te toetsen.
Zowel op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) als op grond van de provinciale structuurvisie, dienen stedelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. De met dit wijzigingsplan beoogde herontwikkeling kan gezien worden als een ‘stedelijke ontwikkeling’. Deze herontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tot de bouw van 12 woningen. Daarmee wordt het plangebied van dit wijzigingsplan door herstructurering en intensivering optimaal benut. Tevens wordt voorzien in een gedifferentieerd woonprogramma dat is afgestemd met het gemeentelijk beleid en wat inspeelt op de behoefte op deze locatie. De woningen passen ook binnen het door Gedeputeerde Staten aanvaarde “Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021” en de realisatie komt tegemoet aan de provinciale oproep om te kunnen voldoen aan de extra vraag naar woningen tot 2025. Daarmee wordt gesteld dat wordt voldaan aan de criteria ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Om van de wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” gebruik te kunnen maken, dient voldaan te worden aan de in die bevoegdheid genoemde voorwaarden. In onderstaande tabel zijn die voorwaarden weergegeven, evenals de motivering dat hieraan wordt voldaan.
Artikel 30.2 wro-zone wijzigingsgebied - 1
Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied-1' de huidige bestemmingen wijzigen voor het realiseren van woningen met inachtneming van de volgende regels:
a.
wijziging is mogelijk ten behoeve van de functies verkeer-verblijfsgebied, tuin, wonen, groen, parkeren, water met bijbehorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen;
Met dit wijzigingsplan wordt de bestemming ‘Maatschappelijk’ gewijzigd in de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Groen’ en ‘Verkeers – Verblijfsgebied’. Deze bestemmingen passen allen binnen de in artikel 30.2 onder a genoemde functies.
b.
er worden ten hoogste 40 woningen gebouwd;
De beoogde herontwikkeling leidt tot de bouw van 12 woningen. Daarmee blijft het aantal ruim onder het maximaal toegestaan aantal woningen. Hierbij moet opgemerkt worden, dat met dit wijzigingsplan slechts aan een klein deel van de in het moederplan opgenomen wijzigingsgebied toepassing wordt gegeven. Het deel van de in het moederplan opgenomen wro-zone ten zuiden van de Kreeklaan blijft onverminderd van kracht. In dit deel mogen na vaststelling van dit wijzigingsplan nog maximaal 28 woningen gerealiseerd worden.
c.
alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid winnen burgemeester en wethouders advies in van de waterbeheerder;
De waterbeheerder is in het kader van de procedure van het wijzigingsplan om advies gevraagd. De waterbeheerder heeft laten weten in te kunnen stemmen met de beoogde herontwikkeling, aangezien dit wijzigingsplan niet leidt tot een toename van het verhard oppervlak (zie § 4.1).
d.
binnen het wijzigingsgebied worden voldoende parkeerplaatsen geprojecteerd waarbij geldt dat de parkeernormen van de gemeente Westland worden gehanteerd;
Uit § 3.2 blijkt dat hieraan wordt voldaan.
e.
de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
·
voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
·
voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;
·
de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.
Uit hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan blijkt, dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent, dat voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving. Ook blijkt uit dit hoofdstuk dat voldaan wordt aan de flora- en faunawet (tegenwoordig Wet natuurbescherming). Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van deze toelichting.

3 Beschrijving Van Het Plan

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie, het huidige gebruik van de omgeving en de beoogde nieuwe situatie.

3.1 Omgeving En Huidig Gebruik

‘s-Gravenzande
Voor wat betreft ’s-Gravenzande heeft de occupatiegeschiedenis enerzijds te maken met de gunstige bodemgesteldheid en anderzijds door politieke/bestuurlijke invloeden. Het dorpje Zande ontstond in het begin van de 12e eeuw aan de monding van de rivier de Maas ten zuiden van Monster. 's-Gravenzande heeft als enige plaats in het Westland een historie als stad: het kreeg in 1246 stadsrechten van Graaf Willem II van Holland, die er net als zijn vader Graaf Floris IV geregeld verbleef. Het stadje had in de middeleeuwen een gasthuis, school, Bagijnhof en klooster. Deze gebouwen zijn in de loop der tijd verdwenen.
De tuinbouw heeft in de geschiedenis van 's-Gravenzande een belangrijke rol gespeeld. Het grafelijke hof, het begijnhof en het klooster hebben stimulerend gewerkt op de teelt van landbouwgewassen. In de 14e eeuw was al sprake van export van knoflook, kool en uien vanuit het Westland naar Engeland. De intensieve tuinbouw kwam echter pas na 1800 tot ontwikkeling.
In de 17e en 18e eeuw kochten rijke handelaren, magistraten en reders uit de Hollandse steden op het platteland een buiten. Zij bouwden kapitale villa's en legden barokke tuinen en parken aan. In 's-Gravenzande zijn zo'n twaalf van deze buitenplaatsen geweest. Er werd allerlei fruit gekweekt, waaronder zelfs abrikozen en ananas. Door deze buitenplaatsen kreeg 's-Gravenzande een economische stimulans. Rond 1880 trad er een economische teruggang op. De daaruit voortvloeiende landbouwcrisis bracht vele problemen voor de tuinbouw met zich mee. Deze crisis heeft geleid tot de ontwikkeling van het veilingwezen. In 1993 is de laatste veiling in 's-Gravenzande verdwenen.
In 1914 werd Hoek van Holland van 's-Gravenzande afgescheiden en aan het grondgebied van Rotterdam toegevoegd. Door de ligging vlakbij de toegang tot de havens van Rotterdam zijn in de Tweede Wereldoorlog ruim 400 woningen afgebroken om schootsveld te verkrijgen. Na de oorlog werd snel een begin gemaakt met de wederopbouw van de kern.
Het huidige 's-Gravenzande is gelegen tussen de twee doorgaande groene assen richting de Noordzeekust: de Poelzone en de Zanddijk. Kenmerkend voor de structuur van 's-Gravenzande is de herkenbare verdeling van doorgaande auto-ontsluitingswegen in noord-zuidrichting en informele verbindingen in oost-westrichting. Samen vormen ze een sterk raster waarbinnen de buurten zijn gelegen. De meeste oost-westverbindingen hebben geen doorgaand karakter. Ze vormen vrij informele routes door de kern. Daarnaast beschikt 's-Gravenzande ten opzichte van de andere kernen in het Westland over een sterke groenstructuur.
Het perceel Kreeklaan 10
Het perceel Kreeklaan 10 ligt in de zuidwesthoek van de wijk ‘Zanddijk’, die op haar beurt weer ten noordwesten van de kern ’s-Gravenzande ligt. Vanwege de gelijknamige Zanddijk – een hoge, groene dijk tussen de Maasdijk en de duinen – ligt deze wijk duidelijk gescheiden van de rest van de kern. Langs de Noordlandseweg is lintbebouwing aanwezig. In een latere periode heeft een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden en heeft zich een buurtschap gevormd. Hierbij is sprake van een dorpsachtige bebouwing, variërend van eenvoudige (semi)vrijstaande huizen tot villa's. In het middengebied hebben zich enkele bedrijven gevestigd.
Het perceel Kreeklaan 10 heeft lange tijd dienst gedaan als onderwijslocatie. De eerder aanwezige MAVO is echter al geruime tijd verhuisd naar een nieuw pand. De bouwtechnische staat van het pand laat te wensen over. Zo laten de dakranden los, zitten er scheuren in de muren en is het houtwerk verrot. Het snoeien of anderszins bijhouden van vegetatie is ook achterwege gelaten, waardoor klimop en ornamentele planten welig tieren. Het nog aanwezige gebouw heeft een u-vorm, bestaat uit één bouwlaag en is gepositioneerd op de westelijke helft van het perceel; het oostelijk deel is ingericht als stallingsruimte (fiets en auto). Aan de zuidzijde wordt het schoolgebouw aan het oog onttrokken door beplanting.
afbeelding
Afbeelding 3: Aanblik perceel Kreeklaan 10 (bron: Google Streetview).

3.2 Projectbeschrijving

Dit wijzigingsplan voorziet in de herontwikkeling van het perceel Kreeklaan 10 tot een woningbouwlocatie. Het aanwezige buiten gebruik geraakte schoolgebouw wordt gesloopt met het oog op de realisatie van 12 grondgebonden woningen.
De beoogde woningen betreffen zowel rijwoningen (acht) als twee-onder-één-kap-woningen (vier). De goot- en bouwhoogte bedraagt voor alle woningen respectievelijk zes en tien meter. De twee-onder-één-kap-woningen zijn met hun voorgevel gericht op het oosten. De ruime voortuin wordt voorzien in twee parkeerplaatsen die direct worden ontsloten op de in zuidelijke richting doorgetrokken Kreeklaan. De woningen beschikken tevens over een ruimte achtertuin, gericht op het westen.
Voor de rijwoningen geldt, dat de voorzijde van de woningen gericht zijn op het westen. In totaal is sprake van acht rijwoningen, bestaande uit twee blokken van vier. Deze worden van elkaar gescheiden door een voetpad, dat tevens langs de voorzijde van de woningen is gelegen. Hier is dus geen sprake van voortuinen, maar doordat het pad direct aansluit op de centraal in het gebied gelegen speelplaats is sprake van voldoende openheid. De ruime achtertuinen van deze woningen zijn gericht op het oosten en sluiten eveneens aan op de Kreeklaan. Aan deze zijde wordt tevens voorzien in parkeren op eigen terrein en bergingen.
afbeelding
Afbeelding 4: Verkaveling woningbouwproject Kreeklaan 10.
Uit de beoogde verkaveling valt op te maken dat alle ‘tweekappers’ de beschikking hebben over twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Deze parkeerplaatsen zijn voorzien aan de voorzijde van de woningen. Om die reden is het gehele kavel voorzien van de bestemming ‘Wonen’, aangezien binnen die bestemming de realisatie van parkeerplaatsen is toegestaan. Het oprichten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is hier uitgesloten door op de verbeelding een aanduiding ‘gevellijn’ op te nemen. Dergelijke gebouwen dienen op grond van de regels in het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” altijd achter deze lijn gesitueerd te zijn.
Voor de rijwoningen geldt dat sprake is van één parkeerplaats op eigen terrein met uitzondering van de twee woningen die zijn gelegen aan weerszijden van het pad dat de twee bouwblokken scheidt. Bij deze woningen is sprake van twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast zijn langs de doorgetrokken Kreeklaan nog eens 15 parkeerplekken voorzien. In totaal zijn in het wijzigingsgebied 33 parkeerplaatsen voorzien. Daarmee wordt voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
afbeelding afbeelding
Afbeelding 5: Indicatieve weergave beoogde ontwikkeling (bron: Weboma en Wubben Chan architecten).

4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten

In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor dit wijzigingsplan, van belang zijn. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. Veel aspecten zijn reeds verantwoord op grond van het vigerende bestemmingsplan. Onderstaand wordt daarop ingegaan en, indien van toepassing, aandacht geschonken aan nader uitgevoerde onderzoeken.

4.1 Water

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening. H
et projectgebied maakt onderdeel uit van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland.
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat deze voldoen aan het waterbeleid. Dit is vastgelegd in diverse beleidsdocumenten van Europees (Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) tot gemeentelijk niveau (Waterplan Westland 2015-2018, gemeentelijk rioleringsplan). Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft zijn beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Van dit plan maakt ook het recentelijk vastgestelde "KRW-programma Delfland 2016-2021" onderdeel uit. Dit programma is gericht op verbetering van de waterkwaliteit in sloten en vaarten in zeven oppervlaktewaterlichamen in het beheergebied van het hoogheemraadschap. Het KRW-programma beschrijft de toestand van het oppervlaktewater en de maatregelen die het hoogheemraadschap neemt in de periode 2016-2021 om de waterkwaliteit hiervan te verbeteren. Daarnaast kent het Hoogheemraadschap van Delfland de ‘Handreiking Watertoets voor gemeenten’. Deze handreiking geeft inzicht in hoe het hoogheemraadschap de watertoets procedureel en inhoudelijk invult, zodat ruimtelijke functies en waterhuishoudkundige mogelijkheden optimaal op elkaar aangesloten worden.
afbeelding
Afbeelding 5: Aanwezige watergangen in omgeving van projectgebied (oranje omkaderd).
Het plangebied is gelegen in de polders Nieuwland en Noordland. Met behulp van gemalen wordt het water op peil gehouden, zowel in aanvoer- als in afvoersituaties. Het peil in het peilgebied is 0,05 meter boven NAP en een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,4 meter. Binnen het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater. Wel grenst het plangebied aan enkele watergangen. Zo ligt aan de westzijde een primaire watergang; hieraan vinden geen werkzaamheden plaats. Dit geldt ook voor de secundaire watergang die aan de zuidzijde is gelegen.
De bergingsdoelstellingen voor het boezemland zijn voorlopig bereikt. Het is dan ook van belang dat de nog aanwezige hoeveelheid open water behouden blijft en dat het verhard oppervlak niet zonder compenserende/ mitigerende maatregelen toeneemt. In de huidige situatie is binnen het projectgebied sprake van een verhard oppervlak van 4.068 m2, bestaande uit de voormalige bebouwing en bestrating. In de toekomstige situatie bedraagt het oppervlak aan bebouwing en wegen 1.836 m2. Daarnaast is sprake van 2.270 m2 aan tuin; deze tellen voor 75% in de verhardingsopgave mee. Het totale verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt daarmee 3.537 m2. Dit betekent een afname van 531 m2. Uitgaande van een maximale peilstijging van 0,4 meter, is met behulp van de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland de watercompensatie berekend. Deze bedraagt 0 m2. Het treffen van watercompenserende maatregelen is niet noodzakelijk.
De dichtstbijzijnde waterkering betreft een binnenwaterkering langs de Zanddijk, op een afstand van circa 165 meter ten oosten van het plangebied. De bij deze kering behorende beschermingszone raakt gezien deze afstand het plangebied niet en vormt daardoor geen belemmering.
In de omgeving van het projectgebied is een gemengd rioolstelsel aanwezig. De nieuwe woningen worden uitgerust met een aansluiting voor een gescheiden stelsel, maar worden aangesloten op het huidige gemengde stelsel. Daar waar mogelijk wordt het hemelwater afgekoppeld en afgevoerd op de omliggende watergangen. Om diffuse verontreinigingen van water en bodem te voorkomen, is het voor de nieuwe bebouwing van belang om duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen. Zink, lood, koper en PAK´s-houdende materialen mogen uitsluitend worden toegepast als deze worden voorzien van een coating.

4.2 Milieuzonering

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in haar uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” een handreiking geboden voor het toepassen van milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. In de volksmond spreekt men ook wel van “het groene boekje”. De milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (bijv. bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies (bijv. woningen) krijgen en dat milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering gericht op nieuwe ontwikkelingen. Het is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de handreiking kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen de woningbouwlocatie en de bedrijven in de omgeving. Dit kan oplopen tot de maximale richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 6 en die bedraagt 1.500 meter tot omgevingstype rustige woonwijk. Daarnaast kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het betreft hier een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Ook gebieden die in de directe nabijheid van hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap.
Het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” staat in de nabijheid van het plangebied alleen bedrijven toe die behoren tot maximaal milieucategorie2. Een uitzondering daarop vormt het perceel Zanddijk 40, ten oosten van het plangebied. Specifiek voor het bedrijf ‘Strik Stoomketelverhuur B.V.’ (SBI code 453.2), is voorzien in een milieucategorie 3.1. Omdat de omgeving van het plangebied vanwege zijn karakteristiek geschaard kan worden onder het omgevingstype gemengd gebied, geldt voor deze milieucategorie op grond van de VNG-uitgave een richtafstand van 30 meter (gemeten vanaf de perceelgrens van het bedrijf). In de stedenbouwkundige verkaveling is deze afstand in acht genomen. Voor de overige bedrijvigheid geldt op grond van categorie 2 en het omgevingstype gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Daaraan wordt zondermeer voldaan.
Geconcludeerd wordt, dat de milieubelastende activiteiten in de directe omgeving van het projectgebied niet worden beperkt in hun functioneren. Ter plaatse van de te realiseren woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3 Geluid

Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet geluidhinder onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.
Wegverkeerslawaai
De voorgenomen herontwikkeling leidt tot de bouw van nieuwe geluidsgevoelige objecten, namelijk woningen. Deze woningen worden gebouwd binnen de toetsingszone van een zoneplichtige weg. Vandaar dat een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Hieruit volgt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de gevels van de geprojecteerde woningen ten gevolge van de N211 ten hoogste 47 dB bedraagt (inclusief 5 dB aftrek ex artikel 110g Wgh). Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Een ontheffing van de Wet geluidhinder (hogere waarde) is daardoor niet aan de orde.
De gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen samen bedraagt ten hoogste 52 dB (exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh). Op basis van de beoordeling conform de RIVM-classificering kan dit akoestisch klimaat als redelijk worden beoordeeld.
Overige geluidsbronnen
Het projectgebied is niet gelegen binnen de toetsingszone van een spoorweg of binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. De geluidscontouren van Rotterdam - The Hague Airport of andere luchthavens zijn evenmin over het projectgebied gelegen. Vandaar dat een nadere beschouwing van deze geluidsbronnen niet aan de orde is.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

Voor een aantal stoffen in de lucht gelden wettelijke grenswaarden, welke zijn vastgelegd in het hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (de zogenaamde Wet luchtkwaliteit). De normen zijn gesteld ter bescherming van de gezondheid van de mens. De luchtkwaliteit dient in zijn algemeenheid, met uitzondering van de werkplek, bepaald te worden. Het ontstaan van nieuwe knelpunten moet worden voorkomen. De gemeente toetst daartoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen expliciet aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Is de verwachting dat de ontwikkeling zal leiden tot overschrijding van de normen, dan wordt naar een zodanig (technisch en/of planologisch) alternatief gezocht dat wordt voldaan aan de normen.
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. Een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging als de grens van 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide niet wordt overschreden. In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Eén van de uitzonderingscategorieën in de Regeling NIBM betreft een woningbouwproject van maximaal 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Binnen het projectgebied zijn 12 woningen voorzien. Het bouwplan valt daarmee onder één van de uitzonderingscategorieën uit de Regeling NIBM. De voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied wordt dan ook aangemerkt als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk en het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit.
De achtergrondconcentratie NO2 ligt volgens de Grootschalige Concentratiekaart Nederland van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in 2016 tussen de 20 en 25 μg/m3. In 2025 bedraagt deze concentratie een waarde tussen 15 en 20 μg/m3. Voor PM10 zijn de grenswaarden in 2016 en 2025 volgens deze kaart gelegen tussen 17 en 20 μg/m3. De achtergrondconcentratie PM2,5 bedraagt in 2016 circa 10 tot 12 μg/m3; in 2025 blijft dit min of meer gelijk. Gesteld kan worden, dat ter hoogte van de voorgenomen ontwikkeling de concentratiewaarden (ruim) onder de grenswaarden liggen en dat daarmee sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.5 Externe Veiligheid

Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht.
In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo’n ongeval kleiner zijn. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken.
Uit de risicokaart blijkt, dat in de omgeving van het plangebied enkele risicobronnen aanwezig zijn. Het betreffen hier zowel stationaire als mobiele bronnen, die hieronder nader worden beschouwd.
Stationaire bronnen
De dichtstbijzijnde stationaire risicobron bevindt zich (volgens de risicokaart) op een afstand van circa 775 meter ten zuidwesten van het plangebied. Het betreft hier een gaswinningsinrichting van de NAM aan de Noordlandseweg te ‘s-Gravenzande. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van deze inrichting is deels buiten de inrichtingsgrens gelegen, maar reikt niet tot aan het plangebied. Ook het invloedsgebied groepsrisico strekt zich niet over het plangebied uit. Een nadere beschouwing van deze risicobron is dan ook niet nodig.
Ook voor andere risicobronnen geldt dat, gezien de afstand tussen deze bronnen en het plangebied, de bijbehorende 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het invloedsgebied groepsrisico niet tot aan het plangebied reiken. Een nadere beschouwing van deze bronnen is niet aan de orde.
Uit de vigerende bestemmingsplannen “Woonkern s-Gravenland” en “Glastuinbouwgebied Westland” blijkt daarnaast, dat in de omgeving van het plangebied enkele verkoopplaatsen van consumentenvuurwerk aanwezig zijn. Rondom de bufferbewaarplaats van deze verkooppunten geldt een veiligheidsafstand van 8 meter. Aangezien deze contouren niet tot aan het plangebied reiken, vormen ook deze risicobronnen geen belemmering en is een nadere beschouwing niet aan de orde.
Mobiele bronnen
De dichtstbijzijnde mobiele risicobron ligt volgens de risicokaart op circa 815 meter ten zuidwesten van het projectgebied. Het betreft hier een aardgastransportleiding van de NAM met een diameter van circa 12 inch en een maximale werkdruk van 115 bar. Zowel de 10-6 plaatsgebonden risicocontour als het invloedsgebied bedraagt volgens het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland” 0 meter. Deze contouren raken het plangebied daarom niet. Een nadere beschouwing van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
De N211 ligt op ongeveer 115 meter afstand ten noorden van het plangebied. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet Weg, waardoor het aantal transporten op deze weg minimaal zal zijn. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt dan ook 0 meter en vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van het projectgebied. Het Besluit externe veiligheid transportroutes geeft aan dat het groepsrisico beschouwd moet worden indien projectlocaties zich binnen 200 meter van een transportroute bevinden. Uit het vigerende bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland” blijkt, dat het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Gezien de huidige persoonsdichtheid leidt de herontwikkeling van het plangebied niet tot een significante toename van het groepsrisico. Een nadere beschouwing is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt, dat het thema 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor realisatie van de woningen. Wel ligt het plangebied binnen de 1%-letaliteitscontour vanwege het transport over de N211. Hierbij worden drie scenario’s onderscheiden:
  • BLEVE (explosie in de vorm van een vuurbal met grote hittestraling);
  • vrijkomen van toxische stoffen door het falen van een tankwagen met acrylnitril;
  • vrijkomen van toxische stoffen door lekkage van een tankwagen met acrylnitril.
Laatstgenoemd scenario is het meest geloofwaardig; de BLEVE is een worst-case scenario.
Per scenario verschillen de mogelijkheden tot zelfredzaamheid. In het geval van een BLEVE zijn mogelijkheden aanwezig, mits tijdig wordt aangevangen met ontruiming, geen beperkingen aanwezig zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht. Voor beide toxische scenario’s geldt, dat zelfredzaamheid alleen mogelijk is als tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren in te kunnen schuilen. Naar aanleiding van deze scenario’s wordt dan ook een aantal maatregelen geadviseerd, zodat het aantal (dodelijke) slachtoffers bij een eventuele ramp zo laag mogelijk is. Zo is het wenselijk om de woningen uit te voeren met afsluitbare deuren, ramen en ventilatieopeningen in combinatie met een met één druk op de knop uit te schakelen ventilatiesysteem. Daarnaast verdient het de aanbeveling om vluchtwegen te creëren die van de N211 afleiden. In dat kader merken wij op dat de Kreeklaan een doodlopende straat is, die in het geval van een calamiteit op de N211 niet direct de mogelijkheid biedt om te vluchten. Die situatie verandert echter niet door de beoogde ontwikkeling. Na overleg met de veiligheidsregio is op hun advies de mogelijkheid voor een tijdelijke calamiteitenontsluiting / vluchtroute via het perceel Zanddijk 46 onderzocht. Hiervoor is echter medewerking nodig van de eigenaar. Dit blijkt binnen de ontwikkelperiode van dit plan niet mogelijk. Aangezien het perceel Zanddijk 46 ook deel uitmaakt van het wijzigingsgebied, zal dit bij een concreet bouwplan opnieuw worden onderzocht.
Om de gevolgen van een calamiteit zoveel mogelijk te beperken kan bovendien worden ingezet op goede voorlichting en instructie om toekomstige bewoners van het pand voor te bereiden op een eventuele ramp.

4.6 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) vormt het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en de ernst van een bodemverontreiniging. Conform de Wbb wordt op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater bepaald of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico’s voor mens en ecosysteem onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Bij eerst genoemde dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering; bij laatstgenoemde kan gewacht worden totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.
Ter plaatse van het projectgebied en directe omgeving is een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het vooronderzoek blijkt, dat op en in de nabijheid van het onderzoeksgebied enkele aandachtspunten aanwezig zijn met betrekking tot het veroorzaken van een mogelijke bodemverontreiniging. Vandaar dat het onderzoeksgebied in twee delen is opgesplitst:
  • locatie van de ondergrondse HBO-tank;
  • overige terreindelen (onverdacht).
Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden in oktober 2017, waarbij in het onderzoeksgebied in totaal 25 boringen zijn verricht. De diepte varieert van 0,5 tot circa 3,0 meter beneden maaiveld (m-mv). Twee boringen zijn afgewerkt met een peilbuis ten behoeve van de bemonstering van het grondwater. Een deel van het plangebied is verdacht op het aantreffen van conventionele explosieven, waardoor in dit deel geen boringen zijn verricht.
Uit de analyseresultaten blijkt, dat ter plaatse van de ondergrondse HBO-tank zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met olieproduct is waargenomen. De ondergrond is hier plaatselijk sterk verontreinigd met minerale olie. De omvang van deze verontreiniging wordt geschat op circa 60 m3. In naar schatting 10 m3 wordt de interventiewaarde overschreden. Op basis van deze hoeveelheden is vermoedelijk geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het grondwater is matig verontreinigd met minerale olie en licht verontreinigd met xylenen en naftaleen.
Ter plaatse van de onverdachte overige terreindelen zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen (geen asbestverdachte materialen). Uit de analyseresultaten blijkt, dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met cadmium, kwik, zink, PCB en minerale olie. Ook in de ondergrond zijn lichte verontreinigingen aangetroffen (kwik en zink). Het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
Op grond van de analyseresultaten wordt geadviseerd om de ondergrondse HBO-tank door een gecertificeerd bedrijf te laten verwijderen en om tevens de met minerale olie verontreinigde grond te ontgraven en af te voeren. Na deze sanering wordt gesteld dat het projectgebied vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor de toekomstige bestemming.

4.7 Archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt.
In het vigerende bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” is aan het plangebied geen dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ toegekend. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Westland is aan het plangebied de verwachtingszone IV toegekend. Dit betekent, dat geen archeologische voorwaarden voor grondroering gelden. Het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek, dan wel inventariserend veldonderzoek) is dan ook niet noodzakelijk.

4.8 Ecologie

De Nederlandse natuurbescherming kent twee aspecten, te weten gebieds- en soortbescherming.
Gebiedsbescherming
Eén van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming wordt sinds 1 januari 2017 gevormd door de Wet natuurbescherming. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de directe nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige gevolgen voor het natuurgebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); die gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies).
Uit een uitgevoerde quickscan blijkt, dat op circa 700 meter het dichtstbijzijnde gebied dat deel uit maakt van het Natuurnetwerk Nederland is gelegen. Het betreft hier “Solleveld & Kapittelduinen”, dat tevens is aangewezen als Natura 2000-gebied. Met een AERIUS-berekening is bepaald wat de stikstofdepositie van de beoogde ontwikkeling is op dit gebied. Hieruit blijkt dat het project inzake de Wet natuurbescherming niet vergunningplichtig is en dat geen melding noodzakelijk is. Omdat andere negatieve effecten vanwege de afstand en aard van de ingrepen redelijkerwijs zijn uit te sluiten, is het uitvoeren van nader onderzoek niet aan de orde. Effecten van de werkzaamheden op het meest nabij gelegen Natura-2000 gebied worden daarom uitgesloten.
Soortbescherming
Ook het aspect ’soortbescherming’ vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.
Uit het eerder aangehaalde quickscan blijkt dat in het projectgebied de volgende beschermde diersoorten verwacht worden c.q. aanwezig zijn:
  • vleermuizen;
  • vogels.
Hieronder wordt nader op deze diersoorten ingegaan. In het plangebied worden vanwege het ontbreken van een geschikt leefgebied andere beschermde soorten niet verwacht.
Vleermuizen
Het huidige schoolgebouw is beoordeeld als goed toegankelijk en geschikt voor vleermuizen. Zo bevat het gebouw vele spleten en openingen in de dakrand. Door de tochtige omstandigheden is het niet waarschijnlijk dat dit pand als winterverblijf wordt gebruikt. Het is wel mogelijk dat dit pand in het voorjaar en in de zomer als kraamverblijf of als verblijfplaats voor mannetjes wordt gebruikt. Mogelijk voorkomende soorten zijn: dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger.
De aanwezige wilgenrij aan de zuidzijde van het perceel kan mogelijk als vliegroute of foerageergebied worden gebruikt. Hetzelfde kan gelden voor het kanaal aan de westkant en de sloot aan de zuidkant van het plangebied. Foerageergebieden en vliegroutes zijn beschermd indien deze een essentiële functie vervullen voor de populatie vleermuizen in het gebied. Vanwege de aanwezige alternatieven in de directe omgeving betreft het plangebied geen mogelijk essentieel foerageergebied of vliegroute.
Om te bepalen wat de daadwerkelijke functie van het schoolgebouw / het plangebied voor vleermuizen is, heeft een aanvullend onderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek blijkt, dat in het plangebied geen (essentiële onderdelen van) verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving aanwezig zijn. Overvliegende en foeragerende dieren zijn incidenteel waargenomen. In de omgeving van het plangebied zijn geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes aanwezig die onderdeel zijn van de functionele leefomgeving van verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving.
Vogels
In / nabij het projectgebied zijn tijdens het veldbezoek enkele algemene vogels waargenomen als de zwarte roodstaart, de koolmees, de merel en de winterkoning. In de aanwezige bomen (magnolia’s en wilgen) zijn geen nesten aangetroffen. Door met de werkzaamheden rekening te houden met de broedperiode, kunnen effecten op algemene vogels eenvoudig worden voorkomen. Doordat in de omgeving voldoende alternatieven aanwezig zijn, is geen sprake van jaarronde bescherming voor de soorten vogels uit deze categorie.
In de nabije omgeving zijn diverse jaarrond beschermde vogels waargenomen. Daarnaast bevat de dakrand enkele plekken die geschikt kunnen zijn als nestplaats voor de gierzwaluw en de huismus. Tijdens het veldbezoek zijn deze vogelsoorten niet waargenomen. Sporen van roofvogels en uilen werden niet aangetroffen. De aanwezigheid van nesten van uilen en roofvogels kan redelijkerwijs worden uitgesloten.
Conclusie
Doordat de werkzaamheden op het land plaatsvinden, beperkt van aard zijn, en preventief afdoende maatregelen kunnen worden getroffen, zijn over het algemeen géén negatieve effecten op strikter beschermde soorten te verwachten. Doordat de kans bestaat dat broedende vogels in de nabijheid van de werkzaamheden aanwezig zijn, dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Met name grondwerk / het bouwrijp maken kan door het gebruik van zwaarder materieel verstorend werken. Indien een ter zake deskundige heeft vastgesteld dat geen nesten aanwezig zijn óf soorten de werkzaamheden tolereren, is het ook mogelijk binnen de broedperiode werkzaamheden uit te voeren. Gesteld wordt, dat de Wet natuurbescherming realisatie van de voorziene woningen niet in de weg hoeft te staan.

4.9 Milieueffectrapportage

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r . De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage.
Laatstgenoemde is per 1 april 2011 gewijzigd, waarbij de drempelwaarden in kolom 2 van de D-lijst indicatief gemaakt zijn. Dit betekent, dat niet meer kan worden volstaan met de mededeling dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde ligt en dus geen m.e.r. (beoordeling) nood­zakelijk is. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.
De consequentie van de nieuwe regeling is, dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan de m.e.r. Dit kan zijn in de vorm van een motivering of in de vorm van een beschrijving van de resultaten van de m.e.r. (-beoordeling).
Voor dit wijzigingsplan is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is één activiteit gevonden:
  1. D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, bij een oppervlakte van 100 hectare of meer aaneengesloten gebied en dat 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.
Met dit wijzigingsplan wordt de bouw van 12 woningen binnen bestaand stedelijk gebied voorzien. Deze ontwikkeling blijft ruim onder de genoemde drempelwaarde, zoals opgenomen in categorie D11.2 van het Besluit m.e.r.. Toetsing aan deze drempelwaarde is echter niet voldoende; ook de andere selectiecriteria uit de Europese Richtlijn zijn van belang. Het gaat hierbij onder ander om cumulatie met andere projecten, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, en risico van ongevallen. Uit de beschouwing van de eerder in dit hoofdstuk genoemde milieuthema's blijkt, dat de voorgenomen ontwikkeling geen bijzondere elementen bevat die boven proportioneel bijdragen aan deze aspecten. Op basis hiervan wordt geconcludeerd, dat het uitvoeren van een (uitgebreide) m.e.r(-beoordeling) niet noodzakelijk is.

5 Juridische Aspecten

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een verbeelding met daarbij een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de op te richten en/of aanwezige bebouwing. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in beeld gebracht. Samen met de regels is dit het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar vervult een belangrijke rol voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van de planregels.
De gemeente Westland heeft op 17 mei 2011 het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” vastgesteld. Dit wijzigingsplan maakt gebruik van een in dat plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 30.2). Hierdoor is het mogelijk om onder voorwaarden de bestemming ‘Maatschappelijk’ om te zetten ten behoeve van een woningbouwontwikkeling.
Na wijziging zijn voor het perceel Kreeklaan 10 de bestemmingen ‘Groen’, ‘Tuin’, ‘Verkeer – Verblijfsgebied’, ‘Water’ en ‘Wonen’ van toepassing. Daarnaast blijven de overige regelingen uit het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenland” van kracht blijven.

5.2 Opzet Van De Planregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.
In artikel A is als de inleidende regel bepaald, dat de regels uit het bestemmingsplan “Woongebied s-Gravenzande” van kracht blijven. Tevens is hier bepaald, dat aan artikel 1 enkele begrippen worden toegevoegd.
In de bestemmingsregels van dit wijzigingsplan is geregeld, dat de bestemmingen ‘Groen’ (artikel 10), ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ (artikel 16), ‘Water’ (artikel 17) en ‘Wonen’ (artikel 18), zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenland”, ongewijzigd blijven.
In de slotregel is met artikel B de naamgeving van dit wijzigingsplan bepaald.

6 Financiële Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. In de aan de orde zijnde situatie is daarvan sprake.
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is met de initiatiefnemer een ontwikkelingsovereenkomst gesloten. Daarmee zijn alle gemeentelijke kosten gedekt. De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Westland vervult hierin enkel een kaderstellende en toetsende rol. Gelet op het vorenstaande is het plan financieel uitvoerbaar.