KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 4 Gemengd - 2
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
Artikel 6 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
1.5 Afweging
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
3.2 Geluid
3.3 Externe Veiligheid
3.4 Water
3.5 Bodem
3.6 Ecologie
3.7 Cultuurhistorische Aspecten
3.8 Bezonningstudie
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.2 Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 5 Handhaving
5.1 Handhavingsbeleid
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Wijzigingen
Bijlage 2 Nota Van Beantwoording
Bijlage 3 Bedrijven En Milieuzoneringsonderzoek
Bijlage 4 Geluidsonderzoek Kinderdagverblijf
Bijlage 5 Regionale Kaart
Bijlage 6 Uitslag Watersleutel
Bijlage 7 Vooronderzoek Bodemkwaliteit
Bijlage 8 Actualiserend Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 9 Rapportage Bodemloket
Bijlage 10 Bodemonderzoek Overzichtstekening Onderzoekslocatie
Bijlage 11 Overzichtstekening Met Inmeetgegevens
Bijlage 12 Ecologische Quickscan
Bijlage 13 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 14 Bezonningsstudie

Van der Horstweg 10 te 's-Gravenzande

Wijzigingsplan - gemeente Westland

Vastgesteld op 09-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan Van der Horstweg 10 te 's-Gravenzande met identificatienummer NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01 van de gemeente Westland.

1.2 moederplan

de planregels van het bestemmingsplan 'Centrum 's-Gravenzande' met het indentificatienummer NL.IMRO.1783.abp00000010.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 buitenwerkse maat

maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

Om op dit perceel een appartementencomplex te realiseren moet de bestemming gewijzigd worden, met dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Bedrijf', functieaanduiding tot en met categorie B1 en een specifieke vorm van bedrijf - 1 gewijzigd naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' van bestemmingsplan Centrum 's-Gravenzande

Artikel 4 Gemengd - 2

Om op dit perceel een appartementencomplex te realiseren moet de bestemming gewijzigd worden, met dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Bedrijf', functieaanduiding tot en met categorie B1 en een specifieke vorm van bedrijf - 1 gewijzigd naar de bestemming Gemengd - 2 van bestemmingsplan Centrum 's-Gravenzande, waarvan de planregels deels worden aangepast:

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen;

b. maatschappelijke voorzieningen;

c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 5 Overgangsrecht

5.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 5.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 5.1.1 met
  3. 3. maximaal 10%;
  4. 4. Lid 5.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

5.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 5.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 5.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. Lid 5.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Van der Horstweg 10 te 's-Gravenzande'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 25 februari 2016 is door Arcade (mensen en wonen) een verzoek voor bestemmingswijziging op de locatie Van der Horstweg 10 in 's-Gravenzande ingediend. De aanleiding is een voorgenomen herontwikkeling en herbestemming van het plangebied. De doelstelling van dit wijzigingsplan is om de huidige bestemming 'Bedrijf' naar 'Gemengd-2' en "Verkeers-Verblijfsgebied" te wijzigen. De werkzaamheden betreffen de herontwikkeling van een bestaand bedrijfsgebouw naar een appartementencomplex. Voor deze herontwikkeling wordt het gebouw gesloopt, waarna een nieuw complex wordt gebouwd.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied omvat een terrein van circa 0,2 hectare op de hoek van de Van der Horstweg en de Dresdenweg in het centrum van ’s-Gravenzande. Het grootste deel van het plangebied betreft een kantoorgebouw. De plantsoenen en parkeerplaatsen aan beide straatzijden van het gebouw horen ook bij het plangebied, aan de andere twee zijden is de grens van het plangebied hetzelfde als de buitenmuur van het gebouw. De betrokken kadastrale gegevens zijn GVZ00, sectie L, nummer 5869, groot 1.697 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0001.jpg"

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Binnen het plangebied is het volgende planregime van kracht:

Bestemmingsplan: 'Centrum 's-Gravenzande', met de bestemming 'Bedrijf', functieaanduiding tot en met categorie B1 en een specifieke vorm van bedrijf - 1, de maatvoering maximum bouwhoogte 6 meter en de Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'.

Ook is er een gebiedsaanduiding wro - zone - wijzigingsgebied - 1, artikel 24.3 met de gebiedsaanduiding groep wro - zone artikel 3.24 en 24.3 wro - zonewijzigingsgebied -1 over het plangebied gelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0002.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan "Van der Horstweg 10 te 's-Gravenzande" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

1.5 Afweging

Aan de Dresdenweg / Van der Horstweg ligt een verzameling bedrijfsgebouwen omgeven door woonbebouwing in de woonkern. Het betreft grotendeels grootschalige detailhandelsfuncties en autoreparatie. Het behoud van economische functies op deze locatie is niet noodzakelijk en heeft ook bij herontwikkeling niet de prioriteit. Het ligt voor de hand dat het gebied rondom de Dresdenweg vanuit de Vd Horstweg zich verder zal ontwikkelen tot woongebied. Dit is al zichtbaar met de vestiging van de Hoogvliet. Voor de verouderde aansluitende panden (voormalige Fixet - locatie) verwachten wij ook nieuwe initiatieven die eerder aansluiting zullen zoeken bij de woonbebouwing, dan bij de commerciële functies.

Met betrekking tot de kantoorfunctie is er sprake van enige leegstand aan kantoorruimte. Hoewel de omvang van de kantorenleegstand in Westland niet lijkt op de omvangrijke nationale kantorenproblematiek kan toch voorzichtig van overaanbod gesproken worden. Vanuit dat perspectief is het positief dat kantoorruimte aan de markt onttrokken wordt. Doordat de locatie valt binnen de woonser vice zone van het centrum ’s -Gravenzande - zoals die ons vanaf het begin als deel van de herontwikkeling van het centrum van ’s -Gravenzande voor ogen heeft gestaan - is reeds in het bestemmingsplan een “ wro - zone wijzigings gebied” opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0003.jpg"

Artikel 24 lid 3

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen ter plaatse van de aanduiding 'wro- zone wi jzigingsgebied - 1' wijzigen naar de bestemmingen Gemengd - 2 en Verkeer - Verblijfsgebied ten behoeve van de realisatie van de woonservicezone en de herinrichting van het openbare gebied met inachtneming van de volgende regels:

a. in het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met de uitgangspunten voor de woonservicezone uit het Ruimtelijk Ontwikkelingskader 's -Gravenzande 2020 (ROK);

b. binnen het wijzigingsgebied worden voldoende parkeerplaatsen geprojecteerd waarbij geldt dat de parkeernormen uit het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) worden gehanteerd;

c. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora - en faunawet ;

2. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;

3. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.

Inbreiding van woningbouw op deze locatie is conform de gemeentelijke StructuurVisie en vergroot de leefbaarheid in de kern. In de programmering is nog ruim te voor een ‘centrumdorps woonmilieu’ en appartementen. Het beoogde appartementencomplex past, mits bestaande uit levensloopbestendige woningen (dan wel geschikt – drempel loos en rol lator toe- & doorgankelijk, met lift en ruime

badkamer -), in de gedachte van de woonservicezone en voldoet aan de behoefte voor (sociale) huurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0004.jpg"

Voor de 26 appartementen geldt een norm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Bij de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning zullen dan 39 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. In de planregels wordt opgenomen dat er voldaan moet worden aan het WVVP. Door de maatvoeringen in de stallingsgarage conform NEN 2443 uit te voeren en een parkeerplaats aan de Van der Horstweg toe te voegen kan voldaan worden aan de parkeernorm van 39 parkeerplaatsen voor 26 appartementen. De wegen rondom het plangebied zijn 30 km/h wegen en op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) niet gezoneerd. Formele toetsing kan derhalve achterwege blijven. De hoogte van het te bouwen appartementencomplex wordt circa 12 meter hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0005.jpg"

Conclusie

Gelet op bovenstaande en de onderzoeksresultaten van de verschillende onderzoeken wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 24 lid 3 van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040

Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0006.jpg"

Verkeer- en vervoerbeleid

In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:

  • Aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
  • Realiseren vlinderstructuur Westland;
  • Mobiliteitsmanagement;
  • Hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
  • Langzaam verkeer stimuleren;
  • Ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.


De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Woonvisie

“Westland is een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame Greenportgemeente, waarin het goed wonen, werken, ondernemen en recreëren is”. Dit is de kernambitie van de Structuurvisie Westland 2025 (perspectief 2040), die in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De woonvisie is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2003 en richt zich op het deelonderwerp “wonen” van de structuurvisie Westland.

Karakter en functie woonvisie

De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De woonvisie is in overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen en via een discussiebijeenkomst met andere partners op volkshuisvestingsgebied besproken.

Prioriteiten en uitgangspunten van de woonvisie

De huidige woonvisie Westland richt zich op de periode tot 2020. De uitgangspunten van deze woonvisie zijn als volgt:

  • Vergroten van kansen en keuzemogelijkheden op de woningmarkt;
  • Blijvende aandacht voor betaalbaarheid (huur én koop);
  • Meer kansen voor jonge huishoudens (waaronder starters);
  • Inspelen op de groeiende behoefte aan wonen met zorg;
  • Bijzondere doelgroepen;
  • Dynamiek op de woningmarkt (doorstroming);
  • Kwaliteit bieden voor gevorderde huishoudens.

2.1.2 Regionaal beleid

Regionaal structuurplan Haaglanden

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc..

De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP 2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.

De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.

Het beheer en onderhoud van groengebieden heeft aandacht nodig. Onvoldoende en versnipperd beheer van bestaande bossen en recreatiegebieden leidt tot verwaarloosde zones die ongewenste activiteiten aantrekken. In het onderhoud van deze gebieden is het ontwikkelen van de 'tweede generatie' beplanting achterwege gebleven. Bovendien moet de inrichting worden aangepast aan de wensen van de hedendaagse recreanten. Barrières en onaantrekkelijke, niet onderhouden entrees van bestaande groengebieden dragen bij aan slechte bereikbaarheid. Een goed bomenbeleid helpt om landschappelijke eigenheid te waarborgen.

2.1.3 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland (1 augustus 2014)

Algemeen

De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.

In de visie zijn vier rode draden aangegeven welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:

  1. 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Ruimtelijke hoofdstructuur

Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0007.jpg"

De ruimtelijke hoofdstructuur

Programma ruimte

Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.

Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. Een belangrijke sleutel voor een sterke en veerkrachtige economie is het innoverend vermogen van mensen en bedrijven. Wanneer talent, bedrijven en banen dicht bij elkaar verkeren, ontstaan (agglomeratie)voordelen. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De Mainport en de Greenports zijn schoolvoorbeelden van goed werkende clusters. De provincie streeft naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0008.jpg"

Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.5 Conclusie

De ontwikkeling voor de bestemmingswijziging om het realiseren van 26 appartementen mogelijk te maken op het perceel Van der Horstweg 10 te 's-Gravenzande is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Bedrijven En Milieuzonering

3.1.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.1.2 Onderzoek

In het kader van de wijzigingsbevoegdheid dient te worden voldaan aan het bepaalde in de milieuwetgeving. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een 5-tal bedrijven. Het gaat om kinderdagverblijf Oki Doki, Autobedrijf Van der Kaaij, Autobedrijf Van Schie B.V., Hoogvliet en Deco Home Peter Kok.

(Auto) bedrijven

Voor de autobedrijven geldt een milieuzonering, met een richtafstand van 10 of 30 meter tot gevoelige objecten. Uit het moederplan blijkt dat het gaat om een gemengd gebied. Gezien de wenselijkheid van functiemenging in het centrum worden bedrijven van categorie B1 of lager algemeen toelaatbaar geacht.' Uit de Bedrijfsinventarisatie (Bijlage 1 bij de toelichting op bestemmingsplan Centrum 's-Gravenzande) blijkt dat beide autobedrijven zijn ingeschaald in categorie B1, en dat dit binnen het bestemmingsplan ook de hoogste categorie is welke op de bedrijfslocatie toelaatbaar is.

Vanwege de algemene toelaatbaarheid van de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied in combinatie met de aanduiding van het bestemmingsplangebied als gemengd gebied is geen belemmering aangetroffen om woningen te realiseren binnen het plangebied. Ook wordt in het bestemmingsplan aangegeven: 'Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt relevante milieuhinder in de toekomst voorkomen.'

Het ontwikkelen van woningen in het plangebied vormt dus geen belemmering voor de vestiging van bedrijven uit de algemene toelaatbare categorieën.

Kinderdagverblijf

Voor een kinderdagverblijf geldt een milieuzonering met een richtafstand van 30 meter. Vanwege het gemengde gebied kan de richtafstand – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat – met één afstandsstap worden verlaagd (dus van 30 naar 10 meter).

Het betreft de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van de kinderopvang en anderzijds de gevels van het op te richten appartementencomplex. Vast staat dat het in dit geval gaat om een afstand van circa 6 meter.

Ondanks het feit dat volgens het activiteitenbesluit stemgeluid van kinderen buiten beschouwing blijft (Artikel 2.18 onder i) als sprake is van een buitenterrein is er – mede naar aanleiding van de ingediende zienswijze - voor het onderzoeken van het woon- en leefklimaat van de nieuw op te richten appartementen ten opzichte van het kinderdagverblijf een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Ardea (zie bijlage).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0009.jpg"

Op basis van de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de piekniveaus van de spelende kinderen relatief hoger zijn dan de streefwaarde van 70dB(A) volgens de VNG richtlijn voor gemengd gebied. De piekniveaus zijn ook hoger dan de grenswaarde van 70dB(A) conform het Activiteitenbesluit.

Gezien de resultaten kan worden geconcludeerd dat de piekniveaus van de spelende kinderen relatief hoog kunnen zijn waarbij wel wordt opgemerkt dat de berekeningsresultaten zijn gebaseerd op de hoogste gemeten piekwaarde en dat in de praktijk de pieken van de meeste kinderen 5 dB(A) lager zijn. De berekeningen laten dus de meest ongunstige situatie zien.

Vanwege de relatief hoge piekniveaus worden in overleg met de aanvrager de volgende maatregelen getroffen:

Geluidisolatie van de nieuw op te richten appartementen zodat er een binnen piekwaarde van 50dB(A) (inclusief ventilatie-eis Bouwbesluit):

Bij de keuze van het glaspakket wordt beoordeeld of een opbouw van het glas kan worden gekozen die het geluid bij 1000 Hz zoveel mogelijk isoleert. Aanvullend is van belang dat de draai/kiepramen en deuren voorzien worden van een goede dubbele kierdichting. Conform de opgave van de aanvrager wordt in het technisch ontwerp uitgegaan van een gebalanceerd mechanisch ventilatiesysteem zonder roosters in de gevel. De gevel wordt dus al uitgevoerd zonder ventilatieroosters.

Geluidabsorberende platen aan de onderzijde van de balkons:

Zonder maatregelen zal het geluid van het kinderdagverblijf tegen de onderzijde van de balkons reflecteren. Hierdoor zou het geluidsniveau onder het balkon toenemen. Om de geluidsgevoelige ruimtes te beschermen tegen deze toename dienen de balkons, aan de zijde van het kinderdagverblijf, aan de onderzijde voorzien te worden van geluidsabsorberende platen (bv. heraklith/tektalan platen). Voor de balkons die direct boven de parkeergarage gesitueerd zijn is deze maatregel niet nodig.

Toepassing van een gesloten borstwering op de balkons:

Op basis van de oorspronkelijke tekeningen wordt voor een aantal balkons aan de westzijde van het nieuwe gebouw uitgegaan van een open metalen borstwering/beveiliging. Dit betekent dat het geluid direct op de balkons hoorbaar is. Door de balkons te voorzien van een gesloten borstwering kan er een geluidsafname worden gerealiseerd op de gevel direct achter de borstwering en voor de bewoners die op het balkon gaan zitten.

Terreinafscheiding van 2,5 meter hoog tussen buitenterrein en nieuw op te richten appartementen:

Het op te richten scherm van 2,5 meter hoog met een lengte van minimaal 45 meter en een massa van minimaal 10 kg/m2 zorgt voor enige afscherming en een reductie van het geluid van spelende kinderen. Een hoger scherm is ingrijpend om te bouwen (kosten en zicht), is stedenbouwkundig niet gewenst en zou bovendien een belemmering kunnen zijn voor het zicht van de nieuwe bewoners.

Clausule in huurcontract:

Bewoners van de appartementen worden door de aanvrager tijdens de bezichtiging en door een clausule in het huurcontract erop gewezen dat er naast het appartementen complex een kinderdagverblijf is gevestigd, waarbij kinderen buitenspelen en lawaai maken. Tevens is met de ontwikkelaar gesloten anterieure grondexploitatie overeenkomst de volgende tekst opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0010.jpg"

Gelet op het feit dat er sprake is van een open norm, het geluid van de spelende kinderen wordt veroorzaakt op werkdagen in de dagperiode en door de aanvrager de genoemde maatregelen worden getroffen is er ondanks de relatief hoge piekniveaus sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat voor de nieuw op te richten appartementen ten opzichte van de kinderopvang.

De genoemde maatregelen (binnen niveau, terreinafscheiding en geluidsabsorberende platen) worden als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels van het wijzigingsplan en in de voorschriften van de omgevingsvergunning.

3.2 Geluid

3.2.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.2.2 Onderzoek

De wegen rondom het plangebied zijn 30 km/h wegen en op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) niet gezoneerd. Formele toetsing kan derhalve achterwege blijven.

3.3 Externe Veiligheid

3.3.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen, en aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang. Deze Circulaire heeft een looptijd tot 31 juli 2012 en zal opgaan in het nieuwe Besluit transportroutes externe veiligheid en Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.3.2 Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Uit gegevens van de provinciale risicokaart blijkt dat in of nabij het plangebied geen inrichtingen gelegen zijn die vallen onder het Bevi.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Uit de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de Risicoatlas Spoor (Ministerie V&W, 2001) blijkt dat in of nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de weg, het water, het spoor of door leidingen. Door de gemeente Westland is de N211 aangemerkt als route voor gevaarlijke stoffen. De PR 10-6-contour ligt niet buiten de weg. Uit informatie van de Hulpverleningsregio Haaglanden blijkt dat het invloedsgebied van het GR 150 m bedraagt. Het plangebied ligt ongeveer 400 meter van deze weg.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen

Ten oosten van de kern 's-Gravenzande ligt de hogedruk aardgastransportleiding W-522-05-KR. Deze leiding heeft een maximale werkdruk van 40 bar en een uitwendige diameter van 16 inch. Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat de PR 10-6-contour niet buiten de leiding ligt. Voor een dergelijke leiding bedraagt het invloedsgebied van het GR 170 m. De afstand tussen deze leiding en het plangebied bedraagt meer dan genoeg. Daarom vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen door deze leiding geen belemmering voor de realisatie van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0011.jpg"

Uitsnede Risicokaart

Vindplaatsen van explosieven

Binnen het plangebied zijn geen locaties gelegen die worden verdacht als vindplaats van explosieven. Ten aanzien van dit aspect worden dan ook geen extra maatregelen getroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0012.jpg"

Uitsnede Explosievenkaart Westland

3.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.

3.4 Water

3.4.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.

De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi's) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.

Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • beleidskader omtrent water;
  • waterkeringen;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • afvalwater en riolering;
  • waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0013.jpg"

3.4.2 Onderzoek

In het bestemmingsplan is aangegeven dat binnen het bestemmingsplan Centrum 's-Gravenzande geen wateropgave geldt. Wat betreft de watertoetsprocedure voorziet het vigerende bestemmingsplan in de verantwoording van de waterhuishoudkundige staat. Voor deze verantwoording is overleg geweest met het Hoogheemraadschap van Delfland. De kernpunten uit het overleg zijn:

  • Veiligheid en waterkeringen: In het bestemmingsplangebied liggen geen waterkeringen. Het plangebied ligt buiten de keurzone van de waterkering;
  • Waterkwantiteit: er behoeft niet voorzien te worden in een waterbergingsopgave;
  • Afvalwater en riolering: het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelstel;
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie: in het bestemmingsplangebied liggen geen KRW waterlichamen;

Naast raadpleging van het bestemmingsplan is voor het vaststellen van de waterbergingsopgave gebruik gemaakt van de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit is een rekentool die helpt te bepalen hoeveel waterberging moet worden gecompenseerd bij een herontwikkeling. Een overzicht van de ingevulde watersleutel is opgenomen (zie bijlage). Hieruit blijkt dat er voor het plan geen aanvullende waterberging vereist is. Zoals in het bestemmingsplan is aangegeven zal binnen het plangebied geen toevoeging van het verharde oppervlak plaatsvinden, omdat het gehele gebied reeds verhard is. Bij de berekening is rekening gehouden met het gedeelte onverhard oppervlak zoals dat in het aangeleverde ontwerp is opgenomen (ca. 62 m2).

3.4.3 Conclusie

De realisatie van woningen op het plangebied leidt niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie. Er wordt dus voldaan aan het ‘stand still’ principe dat wordt gehanteerd door het Hoogheemraadschap. Het is de taak van de gemeente om bij wijzigingen van het bestemmingsplan de waterbeheerder te betrekken bij een voorgenomen plan. Hierom wordt geadviseerd om de watergerelateerde onderwerpen van het plangebied tijdig bij de gemeente voor te leggen, zodat zij in overleg kunnen gaan met de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap van Delfland.

Geadviseerd wordt om in het plan rekening te houden met waterberging op het perceel. Een mogelijkheid hiervoor is bijvoorbeeld het aanbrengen van een zogenaamd ‘groen dak’. Daarnaast wordt aangegeven dat vuil- en schoonwaterstromen afzonderlijk moeten worden afgevoerd. Binnen het plangebied zal dus een gescheiden rioleringsstelsel moeten worden aangebracht. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich echter geen doorstromende watergangen en ook geen gescheiden stelsel waarop kan worden aangesloten. Om die reden zal het schone hemelwater tot aan de erfgrens gescheiden moeten worden aangeleverd. Op die manier kan bij toekomstige vervanging van het bestaande gemengde rioolstelsel door een gescheiden stelsel hier eenvoudig op worden aangesloten. Hiermee wordt voldaan aan de Leidraad rioleringen West-Nederland en de Beslisboom Afkoppelen.

3.5 Bodem

3.5.1 Wettelijk kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

3.5.2 Onderzoek

Een vooronderzoek bodemkwaliteit is uitgevoerd en toegevoegd (zie bijlage). De uitkomst van het onderzoek wordt hieronder beknopt weergegeven:

Op basis van verzamelde historische informatie wordt de onderzoekslocatie aangemerkt als verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging met voornamelijk zware metalen, minerale olie en PAK. Er is bij voorgaande onderzoeken onvoldoende aandacht besteedt aan de activiteiten van de voormalige drukkerij. Het grondwater is daarnaast verdacht op het voorkomen van verontreinigingen met vluchtige aromatische koolwaterstoffen en vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen. Ter plaatse van de locatie is vermoedelijk sprake van een diffuse bodemverontreiniging die niet kan worden teruggevoerd op een specifieke bron.

Op basis van bovenstaande conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Middels het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek kan worden getoetst of de op basis van onderhavig vooronderzoek gestelde hypothese kan worden aangenomen;
  • De aanwezigheid van een bodemverontreinigingen heeft consequenties voor de voorgenomen herontwikkeling. Geadviseerd wordt om ruim voor de start van de voorgenomen herontwikkeling ter plaatse van de locatie een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek kunnen dan nog een bijdrage leveren in de overwegingen ten aanzien van de planvorming.

De aanbeveling tot verkennend bodemonderzoek heeft ertoe geleid dat een (actualiserend) verkennend onderzoek is uitgevoerd (zie bijlage). De uitkomst van het onderzoek wordt hieronder beknopt weergegeven:

Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies getrokken:

  • Met dit bodemonderzoek is de milieuhygiënische situatie van de bodem in voldoende mate vastgelegd;
  • Visueel zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • In de bovengrond zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetoond met zware metalen en PCB;
  • In de ondergrond is plaatselijk een lichte verontreiniging met lood aangetoond;
  • In het grondwater zijn sterke verontreinigingen met arseen en lichte verontreinigingen met chroom, lood en plaatselijk molybdeen aangetoond;
  • Vermoedelijk betreffen de verhoogde gehalten aan arseen in het grondwater een van nature voorkomende verhoogde achtergrondconcentratie;
  • Bij grondwerkzaamheden in de bovengrond is de veiligheidsklasse Basisklasse conform CROW 132 van toepassing. Bij grondwerkzaamheden onder het grondwaterniveau is de veiligheidsklasse 3T van toepassing;
  • De aangetoonde lichte bodemverontreinigingen in de grond geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek;
  • Het sterk verhoogde arseengehalte in het grondwater geeft formeel aanleiding tot het uitvoeren
  • van nader bodemonderzoek. Waarschijnlijk betreft het een van nature verhoogd achtergrondgehalte. Nader onderzoek naar het verhoogde arseengehalte in het grondwater wordt in dit stadium niet noodzakelijk geacht;
  • De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling;
  • Indien ten behoeve van bouwwerkzaamheden een bouwputbemaling nodig is, dient het vrijkomende grondwater in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden verwerkt.

Op basis van bovenstaande conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Onderhavig rapport kan worden gebruikt voor het hergebruiken van de bij werkzaamheden
  • vrijkomende bovengrond op de locatie, binnen het bodemkwaliteitskaartgebied of ten behoeve van eventuele afvoer naar een erkende verwerkingslocatie. Het rapport is niet geschikt voor
  • hergebruik van eventueel vrijkomende grond op een toepassingslocatie buiten de werkingssfeer
  • van het gebied van de bodemkwaliteitskaart. Indien grond wordt afgevoerd van de locatie en
  • de beoogde toepassingslocatie bevindt zich buiten het bodemkwaliteitskaart gebied, dan
  • adviseren wij om een AP04 partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit te laten uitvoeren
  • ter bepaling van de kwaliteit en bestemming van de partij;
  • Tijdens werkzaamheden in of met verontreinigde grond dienen de veiligheidsmaatregelen te
  • worden afgestemd op de aangetoonde verontreiniging conform de CROW 132;
  • Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de herinrichtingswerkzaamheden de uiteindelijke
  • blootstellings risico’s en noodzakelijke veiligheidsmaatregelen voor de sterke
  • arseenverontreiniging in overleg met een Hoger veiligheidskundige te bepalen;
  • Tot slot wordt geadviseerd om tijdens vervolgwerkzaamheden alert te zijn op eventuele onvoorziene bodemverontreiniging.

3.6 Ecologie

3.6.1 Wettelijk kader

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
    bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'

Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:


Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.

De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.


Natuurbeschermingswet

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

3.6.2 Onderzoek

In opdracht van Arcade mensen en wonen is door Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv een ecologische quickscan uitgevoerd ter plaatse van het plangebied aan de Van der Horstweg 10 te 's-Gravenzande. Een flora- en faunaonderzoek is uitgevoerd en toegevoegd als bijlage 6. De uitkomst van het onderzoek wordt hieronder beknopt weergegeven:

‘Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Vogelrichtlijngebied (VR), Habitatrichtlijn-gebied (HR) (samen Natura 2000), Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of ecologische verbindingszone binnen de EHS. Gezien de afstand en het verschil in biotoop zijn effecten op de dichtstbijzijnde EHS niet aannemelijk. Het is dus niet nodig een procedure te starten in verband met de Natuurbeschermingswet respectievelijk provinciale regelingen voor de EHS. Op basis van onderhavige ecologische quickscan wordt geconcludeerd dat naar alle waarschijnlijkheid geen beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied.’

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01_0014.jpg"

Kaart met daarop het plangebied (binnen de rode lijn) en de beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied (oranje, blauw en groentinten: Natura 2000; paars: verbindingszone van de EHS).

3.7 Cultuurhistorische Aspecten

3.7.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.7.2 Onderzoek/Conclusie

Door het Bureau voor Archeologie is een bureau onderzoek uitgevoerd (zie bijlage). De uitkomst van het onderzoek wordt hieronder beknopt weergegeven:

Het plangebied maakt tot in de Vroege Middeleeuwen deel uit van het estuarium van de Maas waar de zee vrij spel had. Door erosie van de zee, zijn oudere afzettingen in het plangebied, en daarmee eventuele archeologische resten, niet meer aanwezig. In de 12e eeuw ontstaat in 's Gravenzande een zandige hoogte, waar gewoond wordt. Eventuele archeologische resten zullen dus uit deze of latere periodes dateren. Het plagebied ligt buiten de historische kern van 's-Gravenzande. Het plangebied is lange tijd in gebruik als bouwland. In het plangebied staat bebouwing sinds circa 1980. Eventuele resten zullen zijn gerelateerd aan de bouwlanden en bestaan uit erfafscheidingen en bijgebouwen/schuren. Aangenomen wordt echter dat de natuurlijke bodemopbouw is verstoord tot een diepte van 80 à 100 cm -mv. Deze verstoring is het gevolg van grondverbeteringen die ten behoeve van de tuinbouw hebben plaatsgevonden en de realisatie van de huidige bebouwing. De kans op archeologische waarden wordt daarom gering geacht.

Het onderzoek is met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitgevoerd. Het is echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Westland.

3.8 Bezonningstudie

3.8.1 Onderzoek

Op 23 maart 2016 is er een bezonningsstudie van het appartementencomplex in relatie tot de omgeving gemaakt door Wubben Chan architecten. Uit het bezonningsonderzoek van 23 maart 2016 blijkt dat er in de maanden februari, maart, juni, september, oktober en december geen schaduwhinder is voor de omliggende woningen en het kinderdagverblijf. Verder onderzoek op dit aspect is dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).

Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.

Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.

4.1.3 Systematiek van de planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:

NL.IMRO.1783.abp00000010w01-VA01

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

4.2 Bestemmingsregeling

De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).

4.2.1 Verkeer - Verblijfsgebied

Om op dit perceel een appartementencomplex te realiseren moet de bestemming gewijzigd worden, met dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Bedrijf', functieaanduiding tot en met categorie B1 en een specifieke vorm van bedrijf - 1 gewijzigd naar de bestemmingVerkeer- Verblijfsgebied van bestemmingsplan Centrum 's-Gravenzande

4.2.2 Bestemming "Gemengd - 2"

Om op dit perceel een appartementencomplex te realiseren moet de bestemming gewijzigd worden, met dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Bedrijf', functieaanduiding tot en met categorie B1 en een specifieke vorm van bedrijf - 1 gewijzigd naar de bestemming 'Gemengd - 2''.

Hoofdstuk 5 Handhaving

5.1 Handhavingsbeleid

Handhaven op maat

Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

De gemeente zal conform de bepalingen in de wet de kosten in rekening brengen die met het verlenen van de medewerking gemoeid zijn. De kostensoorten, die onder het kostenverhaal vallen worden in een limitatieve lijst genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Voor dit plan is een anterieure grondexploitatieovereenkomst afgesloten.

Bijlage 1 Staat Van Wijzigingen

Bijlage 1 Staat van Wijzigingen

Bijlage 2 Nota Van Beantwoording

Bijlage 2 Nota van beantwoording

Bijlage 3 Bedrijven En Milieuzoneringsonderzoek

Bijlage 3 Bedrijven en Milieuzoneringsonderzoek

Bijlage 4 Geluidsonderzoek Kinderdagverblijf

Bijlage 4 Geluidsonderzoek kinderdagverblijf

Bijlage 5 Regionale Kaart

Bijlage 5 Regionale kaart

Bijlage 6 Uitslag Watersleutel

Bijlage 6 Uitslag Watersleutel

Bijlage 7 Vooronderzoek Bodemkwaliteit

Bijlage 7 Vooronderzoek bodemkwaliteit

Bijlage 8 Actualiserend Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 8 Actualiserend verkennend bodemonderzoek

Bijlage 9 Rapportage Bodemloket

Bijlage 9 Rapportage bodemloket

Bijlage 10 Bodemonderzoek Overzichtstekening Onderzoekslocatie

Bijlage 10 Bodemonderzoek Overzichtstekening onderzoekslocatie

Bijlage 11 Overzichtstekening Met Inmeetgegevens

Bijlage 11 Overzichtstekening met inmeetgegevens

Bijlage 12 Ecologische Quickscan

Bijlage 12 Ecologische quickscan

Bijlage 13 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 13 Archeologisch onderzoek

Bijlage 14 Bezonningsstudie

Bijlage 14 Bezonningsstudie