Boerenlaan Woonkavels 6 en 7 te 's-Gravenzande
Wijzigingsplan - gemeente Westland
Vastgesteld op 31-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Bestemmingsregels
Artikel 1 Wonen
Het perceel Boerenlaan met de woonkavels 6 en 7 te 's-Gravenzande krijgen met dit wijzigingsplan de bestemming: "Wonen". Voor wat betreft de bestemming wordt verwezen naar de planregels opgenomen in het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". Het gaat dan voornamelijk om de bestemming "Wonen" (artikel 20).
Artikel 2 Waarde - Archeologie
Het perceel Boerenlaan met de woonkavels 6 en 7 krijgen met dit wijzigingsplan de bestemming: "Wonen" . In het vigerende bestemmingsplan heeft dit perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', met de functieaanduiding "(swr-2)". Om deze te behouden wordt deze bestemming ook meegenomen in dit wijzigingsplan. Voor wat betreft de bestemming wordt verwezen naar de planregels opgenomen in het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". Het gaat dan om de bestemming "Waarde - Archeologie" (artikel 28).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 15 januari 2016 heeft Vollebregt - Barten een verzoek ingediend voor het wijzigen van de bestemming van "Agrarisch - Glastuinbouw" naar de bestemming "Wonen" op het perceel Boerenlaan kavels 6 en 7 te 's-Gravenzande.
In het kader van de Tender Herstructering Poelzone zijn de aanvragers voornemens de woningen Baakwoning 12 en 13 te Naaldwijk te slopen en dit woonrecht te herbouwen op de kavels 6 en 7 aan de Boerenlaan te 's-Gravenzande.
De agrarische bedrijfswoningen Baakwoning 12 en 13, liggen diep in het duurzame glastuinbouwgebied. De Baakwoning 12 staat nagenoeg tegen de glasopstanden van het glastuinbouwbedrijf Baakwoning B.V. aan. Met het verwijderen van de woning wordt een obstakel verwijderd voor de realisatie van herstructurering voor dit glastuinbouwbedrijf. Dit houdt in dat er een meer optimale verkaveling gerealiseerd wordt.
De Baakwoning 13 ligt toekomstige herstructurering voor het achterliggende bedrijf OK Plant in de weg en het verkeersveiliger maken van de huidige onoverzichtelijke bocht in de baakwoning.
1.2 Ligging Plangebied
De woonkavels 6 en 7 zijn gelegen aan de Boerenlaan, in het glastuinbouwgebied, kadastraal bekend GVZ00, sectie I, nummer 7226 (gedeeltelijk) te 's-Gravenzande. Het plan ligt ten noorden van het bestemmingsplan "Tuinveld' en ten westen van de Koningin Julianaweg.
Uitsnede Gis Overzichtsituatie
Uitsnede Gis Boerenlaan
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Binnen het plangebied is, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, het volgende planregime van kracht:
- Het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Westland' is van toepassing, met de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' (artikel 3);
1.4 Leeswijzer
Het wijzigingsplan "Boerenlaan Woonkavels 6 en 7 te 's-Gravenzande" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
1.5 Afweging
In artikel 3.7.3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verplaatsen van een agrarische of burgerwoning. In dit geval wordt er een bedrijfswoning uitgeplaatst. Om medewerking te verlenen aan de wijizgingsbevoegdheid moet er voldaan worden aan een aantal voorwaarden. De belangrijkste voorwaarden van artikel 3.7.3 zijn:
- de sloop van de (voormalige bedrijfs-) woning nodig is vanwege de (toekomstige) schaalvergroting en/of herstructurering van de glastuinbouw;
- de beoogde woonkavel zodanig geprojecteerd is dat hierdoor de glastuinbouw nu en in de toekomst niet wordt belemmerd, dit ter beoordeling van de glastuinbouwdeskundige;
- de (voormalige bedrijfs-) woning wordt gesloopt, binnen 2 maanden na gereedmelding van de nieuwe woning;
- na de bestemmingswijziging geen grotere kavel bij de perceelseigenaar in eigendom zal zijn dan maximaal 1.000 m², waarbij leidend is een logische en efficiënte verkaveling van het glasareaal, dit ter beoordeling van de glastuinbouwdeskundige;
De woning Baakwoning 12 te Naaldwijk wordt vooruitlopend op de reconstructie van het glastuinbouwbedrijf Baakwoning B.V. gesloopt en uitgeplaatst naar de Boerenlaan kavel 7.
De woning Baakwoning 13 te Naaldwijk wordt vooruitlopend op de reconstructie van het glastuinbouwbedrijf OK Plant gesloopt en verplaatst naar de Boerenlaan kavel 6.
Uitsnede Gis Baakwoning 12
Reconstructiekaartje Baakwoning 12
Uitsnede Gis Baakwoning 13
Reconstructiekaartje Baakwoning 13
Grondverkoopkaartje kavel 7, groot 953 m2.
Grondverkoopkaartje kavel 6, groot 1009 m2.
De Boerenlaan, grenzend aan het bestemmingsplan 'Tuinveld' en ten westen ligt de Koningin Julianaweg wordt niet meer gebruikt voor glastuinbouw. In het verleden is reeds toestemming verleend om op het perceel aan de Boerenlaan woonkavels te realiseren ten behoeve van het uitplaatsen van woningen. Deze kavels aan de Boerenlaan liggen geen toekomstige reconstructie in de weg. In dit geval gaat het om de kavel 6 met een oppervlakte 1009 m2 en kavel 7 met een oppervlakte van 953 m2.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Verkeer- en vervoerbeleid
In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
- Aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
- Realiseren vlinderstructuur Westland;
- Mobiliteitsmanagement;
- Hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
- Langzaam verkeer stimuleren;
- Ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.
2.1.2 Regionaal beleid
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc..
2.1.3 Provinciaal beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland (1 augustus 2014)
Algemeen
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.
In de visie zijn vier rode draden aangegeven welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:
- 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Ruimtelijke hoofdstructuur
Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.
De ruimtelijke hoofdstructuur
Programma ruimte
Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.
Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. Een belangrijke sleutel voor een sterke en veerkrachtige economie is het innoverend vermogen van mensen en bedrijven. Wanneer talent, bedrijven en banen dicht bij elkaar verkeren, ontstaan (agglomeratie) voordelen. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De Mainport en de Greenports zijn schoolvoorbeelden van goed werkende clusters. De provincie streeft naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen.
2.1.4 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.5 Conclusie
Het slopen en het woonrecht verplaatsen van de woningen Baakwoning 12 en 13 te Naaldwijk naar een locatie aan de Boerenlaan (kavels 6 en 7) met de bestemming "Wonen" is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Geluid
3.1.1 Wettelijk kader
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
3.1.2 Onderzoek
Voor de woning naast Boerenlaan 8 is op 13 februari 2009 door EPOS E.P. Advies BV te Delft een geluidsrapportage opgesteld en een aanvullend akoestisch onderzoek. De berekeningen voor de verkeers-doorstroom zijn gemaakt tot een prognose in 2019. Deze is positief beoordeeld. De bouw van de Boerenlaan woonkavels 6 en 7 liggen zo ver weg van de Koningin Julianaweg dat daardoor er geen belemmering qua geluidsbelasting is. Gelet op het aantal vervoersbewegingen over de Boerenlaan is geen verder onderzoek noodzakelijk. De geluidsbelasting van de Koningin Julianaweg is door de voorstaande gebouwen onder het maximale niveau.
3.2 Luchtkwaliteit
3.2.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
3.2.2 Onderzoek
Het plan draagt niet in betekende mate bij tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk.
3.3 Externe Veiligheid
3.3.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit wijzigingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen, en aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang. Deze Circulaire heeft een looptijd tot 31 juli 2012 en zal opgaan in het nieuwe Besluit transportroutes externe veiligheid en Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
3.3.2 Onderzoek
Tegenover het perceel Boerenlaan woonkavels 6 en 7 te 's-Gravenzande bevindt zich een Gasontvangstation Gasunie W456. De afstand van van de leiding naar de perceelsgrens van de woonkavels bedraagt circa 22 meter. De vereiste afstandzone is 10 meter dus de percelen liggen niet binnen een invloeds gebied van risicovolle bedrijven met opslag van gevaarlijke stoffen.
De woningen zijn gesitueerd op een perceel die voldoende afstand hebben van het Gasontvangstation.
Ook zijn er in een omtrek van 200 m geen transportroute voor gevaarlijke stoffen. Er bevinden zich geen belangrijke kabels en (transport-) leidingen in het plangebied, die in het kader van de uitvoering van dit bouwplan beschermd moeten worden.
Explosieven onderzoek
Het perceel Boerenlaan met de woonkavels 6 en 7 te 's-Gravenzande zijn zodanig gesitueerd, dat dit binnen de contouren van de explosieënkaart ligt. Door Heijmans, bodemspecialismen is er onderzoek gedaan. Het onderzoeksgebied is voor een gedeelte tot 4.5 meter en een gedeelte tot 2,5 meter afgezocht. Dit gebied is vrijgegeven in explosieven-technische zin voor het uitvoeren van vervolgwerkzaamheden.
3.3.3 Conclusie
Het plan heeft geen gevolgen voor de externe veiligheid en er behoeft geen verder onderzoek.
3.4 Water
3.4.1 Wettelijk kader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi's) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
- beleidskader omtrent water;
- waterkeringen;
- waterkwantiteit;
- waterkwaliteit en ecologie;
- afvalwater en riolering;
- waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
3.4.2 Onderzoek
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet binnen de kernzone en/of een beschermingszone. In het plangebied liggen geen primaire waterkeringen (duinen), secundaire waterkeringen (dijken), boezemkaden of polderkaden. In het kader van de veiligheid en waterkeringen zijn geen aanvullende randvoorwaarden van toepassing op het plangebied.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in een glastuinbouwgebied en is gelegen in het Delflands Boezemgebied. Voor dit plangebied geld één peilvlak. Het waterpeil in het boezemgebied is ca. 0.43 meter - NAP -. De maximale toelaatbare peilstijging is 35 centimeter. Het plangebied is ruim boven het gemiddelde oppervlaktewater niveau van omliggende waterpartijen gelegen. In het Boezemland is geen sprake meer van een waterbergingstekort. Het dichst bijzijnde oppervlaktewater is gelegen globaal aan de west-, noord- en oostzijde van het plangebied en betreffen allemaal secundaire boezemwatergangen.
Binnen het plangebied is voldoende oppervlaktewater aanwezig en in de uitgangssituatie is het plangebied voor de nieuwe situatie ca. 65% volledig verhard. Voor het plangebied is voor de bestemmingswijziging geen verplichting tot het vergraven van meer water. Door de nieuwe inrichting van het plangebied zal er wel meer water worden gegraven dan er wordt gedempt. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend met betrekking tot de grondwaterstand.
In het kader van de zorgplicht kan de gemeente eisen stellen ten aanzien van maatregelen of voorzieningen die getroffen moeten worden om overlast ten gevolge van hemelwater richting de omgeving te minimaliseren.
Het plangebied is gelegen in het boezemland. Conform de handreiking watertoets mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling (standstill beginsel).
In het plan zal de verharding niet substantieel toenemen ten opzichte van de uitgangsituatie. Naar verwachting zal het verhard oppervlak binnen het plangebied afnemen ten opzicht van de 75% verharding in de uitgangsituatie. Dit kan door het toepassen van infiltratie op verkeersoppervlakken en tuinen. Door infiltratie wordt het oppervlaktewatersysteem minder belast. Doordat hemelwater vertraagd, via het grondwater, wordt afgevoerd komen minder pieken in de oppervlaktewaterbelasting voor.
Standstill beginsel
Op basis van de beleidsnota Beperken en voorkomen wateroverlast (juli 2014) mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van de ontwikkeling (standstill beginsel). Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast. Versnelde afvoer door meer verharding voldoet daarmee niet aan het stand-still beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.
Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren, kan een modelstudie worden uitgevoerd. Voor veel ontwikkelingen, waaronder het project Boerenlaan te 's-Gravenzande, kan worden volstaan met een eenvoudigere methode om inzicht te krijgen in de benodigde watercompensatie. Hiertoe heeft Delfland de Watersleutel ontwikkelt. Dit is een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. Op basis van de watersleutel dient om te voldoen aan het standstill beginsel geen extra waterberging te worden gerealiseerd. Het plan heeft derhalve geen negatieve invloed op de waterkwantiteit van het oppervlaktewater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De oppervlaktewaterkwaliteit van het plangebied wordt voornamelijk bepaald door de kwaliteit in de rest van het boezemgebied. Het afstromend water van het plangebied wordt zoveel mogelijk geloosd op de boezemwatergang gelegen ten noorden van het plangebied. De veranderende functie van het plangebied van glastuinbouw naar woningbouw zal de kwaliteit van het oppervlaktewater naar verwachting verbeteren. De bestemmingsplanwijziging heeft derhalve geen invloed op de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. In de nabije omgeving van het plangebied ligt géén natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in de Ecologische Hoofstructuur en/of de provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Onderhoud en bagger
Het plangebied ligt in Boezemgebied. Het dagelijks onderhoud van de aanwezige watergang behorende tot het plangebied is in handen van de aangrenzende grondeigenaren. Het bijzonder onderhoud, zoals baggerwerkzaamheden en primair onderhoud, worden uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van Delfland. Het plan heeft geen invloed op het onderhoud van de watergang en heeft geen invloed op de ontvangst van onderhoudsspecie.
Afvalwater en riolering
In het plangebied en omgeving zijn woningen en glastuinbouwbedrijven voor afvoer van het huishoudelijk afvalwater aangesloten op zowel vrijval riolering als drukriolering. Het afvalwater wordt gezuiverd bij de A.W.Z.I. Nieuwe Waterweg te Hoek van Holland. De riolering in het plangebied zal worden uitgevoerd als een zogenaamd gescheiden rioleringsstelsel. Het afstromend regenwater afkomstig van (schone) en verhardingen wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. De afvoer van het huishoudelijk afvalwater en ander vuilwater zal worden aangesloten op een nieuw te realiseren gemeentelijke vrijvalrioolsysteem. Het afvalwater zal worden afgevoerd naar A.W.Z.I. Nieuwe Waterweg te Hoek van Holland. De zuiveringscapaciteit bij de ontvangende A.W.Z.I. is recent uitgebreid en is voldoende. Het plan leidt derhalve niet tot overschrijding van de capaciteit van de riolering waarop wordt aangesloten.
Grondwater
De stijghoogte van grondwater in het eerste watervoerend pakket wordt sterk beïnvloed door de grondwateronttrekking door Gist Brocades te Delft ter plaatse wordt op basis van de Grondwaterkaart Nederland een stijghoogte van circa NAP 0,0 m. tot NAP + 0,5 m. gevonden. De grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket is oostelijk in de richting van Gist Brocades te Delft.
Ten opzichte van het optreden van kwel zijn ter plaatse géén onderzoeken uitgevoerd. Uit het peilbesluit boezemland blijkt dat de regio 's-Gravenzande/Monster een lichte kweldruk aanwezig is (van 0,04 tot 0,16 mm/etmaal. Het gaat hierbij om zoute kwel. Door de grondwateronttrekking van GIst Brocades te Delft neemt de kweldruk af. In het gebied zijn verder geen gegevens bekend over grondwateroverlast.
Bodemdaling
Ten aanzien van bodemdaling is ter plaatse geen onderzoek uitgevoerd. Uit onderzoek naar verzakkingen van gebouwen in boezemgebied van Delfland is gebleken dat de gebouwen aan geringe zakkingen onderhevig zijn. Uit de mate van gebouwzakking kunnen echter geen conclusies worden getrokken over de opgetreden maaivelddaling.
3.4.3 Conclusie
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de toetsing wateroverlast en de planontwikkeling leidt niet tot veranderingen in deze uitgangspunten of tot een wijziging in de wateropgave. Voor het plangebied is voor de bestemmingswijziging geen verplichting tot het vergraven van meer water. Door de nieuwe inrichting van het plangebied zal er wel meer water worden gegraven dan er wordt gedempt.
3.5 Bodem
3.5.1 Wettelijk kader
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
3.5.2 Onderzoek
Het bodemonderzoek, uitgevoerd door BMA Milieu is conform de NEN5740, voor de Boerenlaan nabij 8, voor herinrichting van 8 kavels. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Er zijn geen gronden om de opschortingsregeling van artikel 6.2c wet algemene bepalingen omgevingsrecht toe te passen. Dit onderzoek volstaat voor dit wijzigingsplan.
3.6 Ecologie
3.6.1 Wettelijk kader
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); - er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'
Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Voor dit wijzigingsplan is geen verder onderzoek nodig.
3.7 Cultuurhistorische Aspecten
3.7.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2. De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan. Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
3.7.2 Onderzoek
De cultuur Historische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Delfland en Schieland (Provincie Zuid-Holland 2003) laat zien dat het plangebied is gelegen in een gebied met een lage kans op archeologische sporen. Dit betekent dat er onderzoeksplicht geldt.
De gemeente heeft sinds vorig jaar een eigen vastgestelde beleidskaart heeft. Deze kaart is opgenomen in het bestemmingsplan 'Glastuinbouw Westland' en geldt dus voor dit perceel. Ter plaatse het perceel geldt de waarde 'archeologie 2', hetgeen inhoudt dat geen archeologische onderzoeksverplichting geldt voor graafwerkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 500 m2 en ondieper dan 50 cm.
3.7.3 Conclusie
Indien een aanvraag omgevingsvergunning niet passend is binnen de hierboven genoemde afmetingen moet alsnog een archeologisch onderzoek aangeleverd worden. De bestemming Waarde - Archelogie met de functieaanduiding (swr-2) blijft dan ook op de gronden liggen.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012
De planregels en planverbeelding van dit wijzigingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
4.1.3 Systematiek van de planverbeelding
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.abp00000013w21-VA01
De dataset bestaat uit:
- het GML-bestand van de planverbeelding;
- het XML-geleideformulier;
- de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
- de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
4.2 Bestemmingsregeling
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
4.2.1 Bestemming "Wonen"
De percelen "Boerenlaan woonkavels 6 en 7 te 's-Gravenzande" krijgen met dit wijzigingsplan de bestemming: "Wonen". Voor wat betreft de bestemming wordt verwezen naar de planregels opgenomen in het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". Het gaat dan voornamelijk om artikel 20 "Wonen".
4.2.2 Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie"
De percelen "Boerenlaan woonkavels 6 en 7 te 's-Gravenzande" hebben in het moederplan de dubbelbestemming: "Waarde - Archeologie", met de functie aanduiding "(swr-2)" en om deze te behouden wordt deze bestemming meegenomen in dit wijzigingsplan. Voor wat betreft de bestemming wordt verwezen naar de planregels opgenomen in het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". Het gaat dan om artikel 28 "Waarde - Archeologie".
Hoofdstuk 5 Handhaving
5.1 Handhavingsbeleid
Handhaven op maat
Op 5 oktober 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Integrale hanhaving Wabo taken'' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht -handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt
voor gronden waarop een algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
De gemeente zal conform de bepalingen in de wet de kosten in rekening brengen die met het verlenen
van de medewerking gemoeid zijn. De kostensoorten, die onder het kostenverhaal vallen worden in een
limitatieve lijst genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening.
Voor dit wijzigingsplan wordt er geen anterieure overeenkomst gesloten, maar worden de kosten meegenomen in de koopovereenkomsten.
Bijlage 1 Bodemadvies Odh
Bijlage 2 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Aanvullend Bodemonderzoek