KadastraleKaart.com

1 Bestemmingsregels
Artikel 1 Overig
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
2 Planbeschrijving
2.1 Wenselijke Afwijking Van Het Bestemmingsplan
2.2 Ruimtelijke Aspecten
2.3 Verkeer
3 Beleidskader
3.1 Beleidskader
3.1.1 Gemeentelijk Beleid
3.1.2 Regionaal Beleid
3.1.3 Provinciaal Beleid
3.1.4 Rijksbeleid
3.1.5 Conclusie
4 Onderzoek
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Water
4.6 Bodem
4.7 Ecologie
4.8 Cultuurhistorische Aspecten
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Overleg
6 Bijlage
7 Planverbeelding
8 Vaststellingsbesluit

Wagemakerstraat 51 te 's-Gravenzande

Projectbesluit - Gemeente Westland

Vastgesteld op 11-01-2012 - geheel onherroepelijk in werking

1 Bestemmingsregels

Artikel 1 Overig

Deze regel is opgenomen om het plan wegens technische redenen op ruimtelijke plannen weer te geven.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 05 juli 2011 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het vergroten van een school. De bestaande basisschool Prins Willem-Alexander aan de Wagenmakerstraat 51 te 's-Gravenzande wordt uitgebreid met een vijftal lokalen en diverse nevenruimten. Omdat er op het perceel weinig ruimte is worden de lokalen gerealiseerd in de vorm van een ondergrondse uitbreiding.

1.2 Ligging Plangebied

Het project, het bouwen van vijf schoollokalen en nevenruimten, ligt aan de Wagenmakerstraat 51
in 's-Gravenzande.
afbeelding

1.3 Geldend Bestemmingsplan

afbeelding
Het vigerende bestemmingsplan is 'Vreeburgh' van de voormalige gemeente 's-Gravenzande. De bestemmingen zijn 'Maatschappelijke doeleinden' (M) en 'Groenvoorzieningen' (Gr).
De activiteit is in strijd met artikel 10 'Groenvoorzieningen'.
De
gronden zijn bestemd voor:
a. beplantingen;
b. speelvoorzieningen;
c. nutsvoorzieningen;
d. parkeervoorzieningen;
e. voet- en fietspaden;
f. bermen en bermsloten;
g. water ten behoeve van wateraanvoer en –afvoer, waterberging en sierwater.
De uitbreiding van de school met vijf ondergrondse lokalen staat niet ten dienste van bovenstaande bestemming.
Het project voldoet wel aan de regels van het bestemmingsplan, voorzover gelegen op de gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden". Hier wordt onder andere mee bedoeld: voorzieningen inzake onderwijs.
Bouwregels
In artikel 10, lid 2 van de bestemming 'Groenvoorzieningen" is bepaald dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd mogen worden. De vijf ondergrondse lokalen zijn gebouwen en zijn derhalve in strijd met deze regel.
Het gedeelte van het project dat op de gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden"(M) gebouwd wordt, voldoet aan de regels die daarin opgenomen zijn.

2 Planbeschrijving

2.1 Wenselijke Afwijking Van Het Bestemmingsplan

De Prins Willem Alexanderschool heeft een te kort aan lokalen. De school bestaat uit elf lokalen en en viertien groepen leerlingen. De verwachting is dat het aantal groepen leerlingen zich in de komende twee jaar zich uitbreidt naar zestien groepen leerlingen. Er is dus een ruimtegebrek en om dit ruimtegebrek op te lossen is er een aanvraag voor omgevingsvergunning voor het ondergronds uitbreiden van vijf lokalen aangevraagd op het perceel Wagenmakerstraat 51 te 's-Gravenzande. De vorm van het project wordt bepaald door de locatie van de school en door de aangrenzende gronden. De ruimte op het perceel is namelijk zeer beperkt. Er kan niet eenvoudig worden aangebouwd aan het bestaande gebouw. De voorkeur is om uit te breiden op dezelfde locatie en
niet op een andere locatie. Als er uitgeweken wordt naar een andere locatie levert dit grote organisatorische en financiële problemen op.

2.2 Ruimtelijke Aspecten

De uitbreiding van de school kan niet plaatsvinden op het perceel omdat daar geen ruimte voor is. De uitbreiding gebeurd daarom ondergronds. Er zijn geen stedenbouwkundige bezwaren tegen dit project.

2.3 Verkeer

Er is onderzoek gedaan naar het aantal nodige parkeerplaatsen. Vastgesteld is dat er voldoende aanwezig zijn.

3 Beleidskader

3.1 Beleidskader

3.1.1 Gemeentelijk Beleid

Visie Greenport Westland 2020
Met het samengaan van de vijf gemeenten De Lier, ’s-Gravenzande, Monster, Naaldwijk en Wateringen op 1 januari 2004 is een gemeente van formaat ontstaan. Door de gemeente Westland is de Greenportvisie ontwikkeld. De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten in woord en beeld. De gemeente zet met de visie Greenport Westland 2020 nadrukkelijk in op versterking van de glastuinbouwcluster, een voortvarende herstructurering van de glasgebieden, verbetering van de fysieke bereikbaarheid. Daarnaast wordt gewerkt aan de verbetering van de woon- en leefomgeving door een aantal duurzame ruimtelijke ontwikkelingen: ruimte voor wonen, werken en recreëren.
In de Visie Greenport Westland staan zes doelen centraal:
1. Versterken van de glastuinbouwcluster;
2. Verstevigen van de dorpskerken;
3. Voldoen aan de woning behoefte;
4. Verbeteren van de fysieke bereikbaarheid;
5. Oplossen van de waterproblematiek;
6. Tot stand brengen van ecologische verbindingen en zones.
Op de kaart van de Greenportvisie is de kern 's-Gravenzande aangewezen als 'compactdorps'.
De gemeente streeft er naar om voorzieningen zoals onderwijs etc. binnen de eigen gemeentegrenzen te realiseren en bij voorkeur ook binnen of dicht bij alle afzonderlijke dorpskernen.
Voor vervanging en uitbreiding van voorzieningen zal ruimte gevonden moeten worden in de kernen. Dit levert nu al problemen op. In de toekomst zal dat nog lastiger worden vanwege de eerdergenoemde verdichting in de kernen.
De oplossing die gevonden is, om ondergronds te gaan bouwen sluit aan bij het ruimtetekort.

3.1.2 Regionaal Beleid

Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden op 16 april 2008. Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het RSP kijkt naar de periode tot 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water en groen.
In het RSP wordt verder ingezet op het kunnen vormen en ontwikkelen. Er moeten meer mogelijkheden komen voor hoger en lager opgeleiden om bij te dragen aan de ontwikkeling van nieuwe producten, productieprocessen en diensten. Een samenhangend pakket scholingsvoorzieningen is hiervoor een onmisbare basis. Dat gaat van kinderopvang en basisonderwijs in de buurt tot een compleet aanbod middelbaar en hoger (beroeps)onderwijs. Zo biedt de regio een keten aan onderwijsvoorzieningen waardoor jongeren zich in de regio kunnen ontwikkelen.
Het projectvalt binnen een gebied dat is aangewezen als "Verdichten binnen bestaand stedelijk gebied". Verdichting is noodzakelijk om naast de stedelijke context van bebouwing de kwalitatief hoogwaardige recreatieve en natuurgebieden te handhaven en waar nodig te versterken. Plannen gelegen binnen de stedelijke gebieden dienen bij te dragen aan o.a. intensivering van het grond-gebruik en diversiteit van het stedelijke woon- en leefmilieu. De reden hiervoor is dat men de schaarse ruimte binnen het Stadsgewest Haaglanden wil sparen en dat men zo doelmatig mogelijk gebruik wil kunnen maken van de beschikbare ruimte, infrastructuur en voorzieningen en dat men een zo evenwichtig mogelijke sociale structuur wil bevorderen.

3.1.3 Provinciaal Beleid

Structuurvisie(s) van de provincie
Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen. Het uitgangspunt is “lokaal wat kan, provinciaal wat moet”. De provincie stuurt dus alleen op hoofdlijnen. Expliciet is aangegeven dat een gemeente in beginsel beleidsvrijheid heeft om de functie en gebruiksmogelijkheden van gronden te bepalen en juridisch te verankeren. Daarbij beschikt de provincie wel over bevoegdheid om de gemeentelijke beleidsvrijheid vooraf in te kaderen en zonodig achteraf te grijpen.
In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. In juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie en de verordening ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat het ruimtelijke beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Het accent ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. Het beleid gaat in op verschillende provinciale belangen.
De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Op de kaart zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd.

3.1.4 Rijksbeleid

In deze ruimtelijke onderbouwing is afstemming met het volgende algemene ruimtelijk beleid
van het rijk gezocht.
Structuurvisie(s) van het rijk
Het rijk heeft nog geen structuurvisie(s) vastgesteld als bedoeld in artikel 2.3 van de
Wet ruimtelijke ordening. Volgens het overgangsrecht van deze wet blijven de beleidsnota’s die zijn vastgesteld middels de procedure van planologische kernbeslissing van kracht voor de duur zoals in het oude recht was voorgeschreven.
Nota Ruimte
Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte, de Planologische Kernbeslissing (PKB) Nationaal Ruimtelijk Beleid, in werking getreden. Deze heeft met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie gekregen en vormt samen met de (ontwerp) AMvB Ruimte, zie ook hierna, het nationale ruimtelijke beleid voor de periode 2004 tot 2020 met een doorkijk naar 2030.
De Nota Ruimte verwoordt de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het kabinet zet daarbij in op dynamisch, en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. De Nota Ruimte bevat niet alleen de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor Nederland als geheel, maar ook voor een aantal specifieke gebieden. De nota fungeert tevens als het ruimtelijke kader voor alle ruimtelijke investeringen van het rijk en de andere overheden.
Hoofddoel van de nota is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Specifiek richt het rijksbeleid zich op:
  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, met name door voldoende ruimte te reserveren voor de ontwikkeling van bedrijven in (groot)stedelijk gebied;
  • krachtige steden en een vitaal platteland; investeren in leefbaarheid en veiligheid;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke (natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische) waarden;
  • borging van de veiligheid; aandacht voor de waterproblematiek en externe veiligheidsaspecten.
Het beleid met betrekking tot de basiskwaliteit voor steden en dorpen en de bereikbaarheid daarvan is onder meer gericht op bundeling van verstedelijking en economische activiteiten, bundeling van infrastructuur en waarborging van milieukwaliteit en externe veiligheid. Deze bundelingstrategie die het Rijk voorstaat, moet leiden tot een optimaal gebruik van de aanwezige ruimte in het bestaand bebouwd gebied. Daarnaast wordt ruimte geboden om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei en lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Die groei mag ook aansluitend op het bestaande gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daar buiten plaatsvinden. Uitgangspunt is dat wordt aangesloten op reeds bestaande ruimtelijke structuren.
Tenslotte dient de bestaande infrastructuur, inclusief de groen- en waterstructuren en -systemen, optimaal benut te worden. Het rijk beperkt zich over het algemeen tot het aangeven van kaders en normen. Bij de uitvoering krijgen decentrale overheden meer ruimte. Wel toetst het rijk in een aantal gevallen of de normen in voldoende mate worden nageleefd.

3.1.5 Conclusie

Gezien het bovenstaande is de uitbreiding van de school een positieve ontwikkeling.

4 Onderzoek

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en mileuzonering staat de realisering van het project niet in de weg.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat indien met het bestemmingsplan nieuwbouw van woningen en/of andere geluidsgevoelige objecten mogelijk wordt gemaakt, de van belang zijnde geluidhinderaspecten moeten worden onderzocht. Dit aspect heeft geen invloed op het project.

4.3 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe “Wet luchtkwaliteit” geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- Een project “niet in betekende mate (NIBM)” bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
Het nieuwe project zal de luchtkwaliteit niet verslechteren. Het project draagt "niet in betekende mate" bij aan de luchtverontreiniging en voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid ziet op de risico's die ontstaan door gevaarlijke stoffen. Tijdens productie, opslag, gebruik en transport kunnen er zich calamiteiten voordoen met alle mogelijk gevolgen van dien. Deze risico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, waarbij in de normering onderscheid wordt gemaakt in bestaande en toekomstige situaties. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s van gevaarlijke stoffen.
Inventarisatie risicobronnen
Op grond van het wettelijk kader is er ten behoeve van het aspect externe veiligheid onderzoek gedaan naar respectievelijk risicovolle inrichtingen, routes van gevaarlijke stoffen, transport-leidingen en mogelijk aanwezige explosieven (in de bodem).
Deze aspecten zijn niet relevant in het kader van het project.

4.5 Water

De nieuwe situatie met ondergrondse uitbreiding verandert feitelijk niets aan de waterbergingcapaciteit. Zowel voor als na de uitbreiding is de hoeveelheid verhard oppervlak gelijk. De afkoppeling van hemelwaterafvoer en geïnfiltreerd water (drainage) zal gerealiseerd worden door aansluiting op het bestaande systeem. Dit systeem voert af op de naast het terrein liggende 's-Gravenzandse vaart.

4.6 Bodem

In de boven- en in de ondergrond zijn geen parameters boven de T-waarde gemeten. Op basis van de Circulaire bodemsanering 2009 en het Besluit-Regeling bodemkwaliteit is een nader onderzoek niet noodzakelijk.
De mogelijk bij de bouwactiviteiten vrijkomende of aan te voeren grond is voor hergebruik onderhevig aan de wettelijke bepalingen. Welke wettelijke bepaling aan de orde is, is afhankelijk van de voorgenomen of uiteindelijke eindbestemming van de grond. Geadviseerd wordt om in dergelijke gevallen contact op te nemen met Team Milieu, Vergunning en Advies (MVA).
Bij het slopen en bouwrijp maken van de locatie dient men alert te zijn op aanwijzingen die alsnog op een eventuele bodemverontreiniging wijzen.
Wanneer ten behoeve van bouwwerkzaamheden een bouwputbemaling nodig is, dient het vrijkomende grondwater in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder van het gebied op milieuhygiënische wijze te worden verwerkt.
Het genoemde bodemonderzoek voldoet aan de eisen van de NEN 5740 (nl) en geeft voldoende informatie over de bodemkwaliteit ter plaatse om de omgevingsvergunning af te geven.

4.7 Ecologie

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van plant- en diersoorten. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland. Dit betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in Nederland voorkomende soorten. Die zorg bestaat bijvoorbeeld uit het niet onnodig verontrusten van dieren, onder meer door de wijze en het tijdstip van werken (rekening houden met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen).
Daarnaast legt de Flora- en faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met namegenoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermd diersoort. Voor de algemene, beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling. Er blijven echter nog veel soorten over die strenger beschermd zijn en waarmee men bij een groot deel van de ruimtelijke ingrepen te maken krijgt (zoals vleermuizen, vogels, eekhoorns en rugstreeppadden). Voor deze soorten dient onder bepaalde voorwaarden een ontheffing aangevraagd te worden. Er zijn van het project geen negatieve effecten te verwachten.

4.8 Cultuurhistorische Aspecten

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het projectgebied is sprake van een lage verwachtingswaarde.

5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Ten behoeve van het project betreft geen 'aangewezen bouwplan', zoals bedoeld in artikel 6.12 Bro, zodat het kostenverhaal niet aan de oorde is. Afwenteling van eventuele planschadevergoedingen is niet relevant.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg

Als onderdeel van het vaststellen van een grote buitenplanse afwijking dient ingevolge artikel 5.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) over het bouwplan vooroverleg met instanties gevoerd te worden. Hierbij zijn in het kader van het voorliggende verzoek de volgende instanties ingelicht:
·

De reactie Hoogheemraadschap van Delfland leiden niet tot aanpassing van het plan.

6 Bijlage

Onderzoek waterhuishouding door het bureau bos, architecten + ingenieurs + adviseurs

7 Planverbeelding

afbeelding

8 Vaststellingsbesluit