KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
2.2 Conclusie
2.3 Ruimtelijke Functionele Structuur
2.4 Gebiedsvisie
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Archeologie En Cultuurhistorie
3.2 Bodemkwaliteit
3.3 Ecologie
3.4 Externe Veiligheid
3.5 Luchtkwaliteit
3.6 Water
3.7 Wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Inleidende Regels
4.3 Bestemmingsregels
4.4 Algemene Regels
4.5 Overgangs- En Slotregel
Hoofdstuk 5 Handhaving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Overlegreacties Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 2 Beantwoording Overlegreacties Ex Artikel 3.1.1 Bro
Bijlage 3 Overlegreacties

N223 uitvoeringsfase 2

Bestemmingsplan - gemeente Westland

Onherroepelijk op 23-05-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan N223 uitvoeringsfase 2 van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.obp00000003-onhe met de bijbehorende regels.

1.3 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.4 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.5 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.7 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.8 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.9 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.10 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.11 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, geluidswerende voorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, kunstwerken, groenvoorzieningen, water en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Waterstaat - Waterkering

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:

  1. a. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes, mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes;
  2. b. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  3. c. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts gebouwd kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m bedragen;
  4. d. voor afwijkingen van het bestemmingsplan, teneinde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo'n ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingplan niet wordt aangetast;
  5. e. het bouwen van zonnecollectoren en beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies).

7.2

Omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Overige Regels

Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan N223 uitvoeringsfase 2'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Westlandse verkeersstructuur kent een ontstaansgeschiedenis waar geen uitgebreide planvorming aan ten grondslag heeft gelegen en draagt dan ook de kenmerken en karakteristieken uit het verleden. De laatste decennia heeft in het gebied een grootschalige economische ontwikkeling plaatsgevonden, waarbij het Westland een 'glazen stad' van internationale allure is geworden met een enorme economische dynamiek. Naast de economische ontwikkelingen heeft er een aanzienlijke groei plaatsgevonden van de kernen in het Westland. De huidige wegenstructuur kan het verkeersaanbod niet voldoende verwerken. Het doel van het project 'N223 verbinding A20-N220 Westerlee-Maasdijk' is de bereikbaarheid en leefbaarheid van het Westland te verbeteren. Daarbij dient tevens de verkeersveiligheid in het gebied erop vooruit te gaan. Voor de bedrijvigheid in het Westland wordt in het bijzonder gestreefd naar een verbetering van de bereikbaarheid voor economisch verkeer.

Het voorliggende bestemmingsplan N223 uitvoeringsfase 2 is noodzakelijk in het kader van de uitvoering van het project 'N223 duurzaam veilig' uitvoeringsfase 2' en om de uitvoering van de daarin voorgestelde maatregelen mogelijk te maken. Het doel van het project is de N223 duurzaam veilig te maken. De provincie Zuid-Holland heeft dit project opgestart als reactie op de onveilige situatie op de weg, het intensieve gebruik en de relatief hoge aantallen ongevallen die zich op deze provinciale weg voordoen.

De N223 zal een reconstructie ondergaan door de verplaatsing van in- en uitritten naar een aan te leggen parallelweg, voorzien van verkeersdrempels. Tevens worden kruisingen vervangen door rotondes en wordt het profiel van de weg aangepast. Deze reconstructie is voor een gedeelte in strijd met de vigerende bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan N223 maakt de reconstructie van de weg mogelijk op die plaatsen waar wegen niet passen binnen de vigerende bestemmingsregeling.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft een aantal locaties ter plaatse van de N223 ten zuiden en ten oosten van De Lier. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00000003-onhe_0002.jpg"

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan Landelijk Gebied, vastgesteld door raad van de voormalige gemeente De Lier op 20 april 1994;
  • bestemmingsplan Dorp Zuid, vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente De Lier op 24 april 1991;
  • bestemmingsplan Lierweg 1984, vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente De Lier op 22 januari 1986.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleidskader en de bestaande en de toekomstige situatie van het plangebied. Dit leidt tot een visie op het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de uitkomsten van de noodzakelijke (milieu)technische onderzoeken met de conclusies. In hoofdstuk 4 wordt de gekozen juridische regeling, zoals deze is gevat op de verbeelding en in de regels, nader uitgelegd. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het aspect handhaving. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde en wordt in gegaan op het overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

Beleidskader en nieuwe Wro

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het bestemmingsplan moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt voor dit bestemmingsplan hierop nader ingegaan.

Het Rijk en de provincie werken momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte en voor de provincie is dit de provinciale verordening. Wanneer deze in werking zijn getreden moeten die regels worden doorvertaald in bestemmingsplannen. Op het moment van het maken van dit bestemmingsplan is dit laatste nog niet aan de orde. Daarom is volstaan met het toetsen van dit bestemmingsplan aan datgene wat in de Nota Ruimte en het streekplan is opgenomen.

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader.

2.1.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte/Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten worden gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten, die zijn bedoeld door te werken tot op lokaal niveau, worden gerealiseerd.

De Nederlandse tuinbouwsector is een speler van wereldformaat. Bij dit nationale ruimtelijke belang hecht het Rijk eraan dat de tuinbouwfunctie in vijf zogenoemde greenports, waar het Westland onderdeel van uitmaakt, behouden blijft en versterkt wordt.

De Nota Ruimte benoemt de mainports en greenports als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en legt het voortouw om het beleid op de greenports en herstructurering van bestaande terreinen beleidsmatig uit te werken en ruimtelijk te verankeren bij de provincies.

PKB Nota Mobiliteit

In de Nota Ruimte is infrastructuur als structurerend ruimtelijk principe opgenomen. Verder zijn duidelijke prioriteiten gesteld voor de investeringen in de infrastructuur. Ter versterking van de Nederlandse concurrentiepositie, moet er uitbreidingsruimte beschikbaar blijven en moet de hoofdinfrastructuur goed worden ingepast. De Nota Mobiliteit werkt de genoemde uitgangspunten uit en het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) is hierbij het uitvoeringsprogramma. De samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en economie wordt op ieder niveau (gemeentelijk, regionaal en nationaal) vergroot.

In de Nota Mobiliteit wordt aangegeven dat de ontwikkeling van de greenports zodanig dient te worden gestuurd, dat hun functie als greenport op lange termijn behouden blijft en/of wordt versterkt. Belangrijk aspect daarbij is de wisselwerking tussen logistieke en ruimtelijke keuzes.

In de greenports zijn de primaire productie, de verwerking, de handel en de distributie op elkaar afgestemd. Deze clustering draagt bij aan geconcentreerde en efficiënte vervoerstromen, die transportstromen als geheel kunnen doen afnemen.

Agenda voor een vitaal platteland

Het rijksbeleid, zoals neergelegd in de 'Agenda voor een vitaal platteland', is erop gericht de ontwikkeling van de greenports te versterken. Er zal dus ruimte en infrastructuur moeten worden gemaakt voor agrologistiek. Samen met andere overheden streeft het Rijk ernaar te komen tot een agenda voor de greenports waarin bedrijfsleven en bestuurders elkaar kunnen vinden.

Conclusie

In de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid/AmvB Ruimte, de Nota Mobiliteit en de Agenda voor een vitaal platteland zijn de voorgestane infrastructurele maatregelen in het Westland niet concreet aangegeven. Wel is aangegeven dat de bereikbaarheid van de greenports goed moet zijn om de internationale concurrentiepositie te handhaven en te versterken. Dit geldt ook voor bereikbaarheid van nieuwe economische dragers als gevolg van de herstructurering van de glastuinbouwgebieden.

2.1.2 Provinciaal beleid

Streekplan Zuid-Holland West

In het Streekplan Zuid-Holland West (2003) is het provinciaal beleid voor onder andere Westland vastgelegd. In het streekplan wordt aangegeven dat bereikbaarheid in eerste instantie dient te worden verbeterd door efficiënte benutting van de infrastructuur en beheersing van verkeersstromen, en daarnaast door de aanleg van enkele ontbrekende verbindingen in de weginfrastructuur.

Regionaal Structuurplan Haaglanden

Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden gaat onder meer in op de voorgestane infrastructurele projecten in het Westland.

Regionaal moeten betrouwbaarheid en snelheid van het openbaar vervoer, de fiets en het autoverkeer beter. Voor het autoverkeer gaat het om het beter benutten van het regionaal wegennet en het aanleggen van de ontbrekende schakels. Het verbeteren van de verkeersveiligheid van de N223 is als realisatieproject in het structuurplan opgenomen.

Conclusie

In het streekplan van de provincie Zuid-Holland wordt in algemene zin rekening gehouden met het verbeteren van de infrastructuur en de bereikbaarheid in het Westland. In het Regionaal Structuurplan Haaglanden is concreet rekening gehouden met het verbeteren van de verkeersveiligheid en de herinrichting van de N223. Deze herinrichting zorgt voor een betere bereikbaarheid en verkeersveiligheid van de regio Haaglanden.

2.1.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

Visie Greenport Westland 2020
In de Visie Greenport Westland 2020 van de gemeente Westland is de ambitie opgenomen om de bereikbaarheid en ontsluiting van het Westland als economisch centrum van glastuinbouw te verbeteren. Er zijn veel knelpunten op het regionale en landelijke wegennet waardoor een tijdige aan- en afvoer van producten binnen Europa steeds meer in gevaar komt. Het versterken van de verbindingen en relaties van Westland met de mainports Schiphol en de Rotterdamse haven, de andere Greenports (Aalsmeer e.o., Venlo, de Bollenstreek en Boskoop) en het Foodcluster Barendrecht, maar ook met de nieuwe glastuinbouwgebieden in Nederland komt de concurrentiekracht van de glastuinbouw ten goede. De verbetering van de veiligheid en de herinrichting van de N223 zorgt voor een betere bereikbaarheid van het glastuinbouwcomplex in Westland.

Westlands Verkeer en Vervoerplan

In het Westlands Verkeer en Vervoerplan is het beleid vastgelegd voor verschillende vormen van verkeer en vervoer voor de periode 2005-2015. Drie kerndoelen staan centraal: het verbeteren van de bereikbaarheid, de veiligheid en het beschermen van de leefbaarheid. Westland is sterk afhankelijk van een goede autobereikbaarheid. Om ruimte te houden voor goederenvervoer is het wenselijk om onnodige mobiliteit te voorkomen. Gestreefd wordt naar een betrouwbaar en veilig goederenvervoernetwerk binnen de randvoorwaarden van de kwaliteit van de leefomgeving, beperking van niet noodzakelijk autogebruik en beperking van negatieve externe effecten. Het verbeteren van de infrastructuur in de gemeente zal onder meer mogelijk gemaakt worden door het 3-in-1-project, waarbij het streven is dit voor 2012 afgerond te hebben. Verder wordt invulling gegeven aan mobiliteitsmanagement. Hiermee wordt onder meer beoogd het gebruik van fiets en openbaar vervoer te stimuleren. In figuur 2.1 is de regionale verkeersstructuur in 2015 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00000003-onhe_0003.jpg"

Conclusie

Het verkeersbeleid van de gemeente gaat reeds uit van de verbetering van de infrastructuur. Hiermee wordt ook op gemeentelijk niveau de noodzaak van het project aangegeven.

2.2 Conclusie

De reconstructie van de N223 en het verbeteren van de verkeersveiligheid past binnen het voorgestane beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente.

2.3 Ruimtelijke Functionele Structuur

2.3.1 Ruimtelijke analyse bestaande situatie

De N223 maakt onderdeel uit van de Westlandse verkeersinfrastructuur. De weg loopt vanaf de A4 bij Den Hoorn via De Lier en knooppunt Westerlee naar de Maasdijk (E25). De weg vormt samen met de N222 een belangrijke ontsluiting van het Westland. Het plangebied bestaat uit enkele locaties van de N223 waarbij de infrastructuur zal wijzigen en waarbij sprake is van een strijdige situatie met het bestemmingsplan. Het gaat om de volgende locaties:

  • Burgemeester Van Doornlaan (N223);
afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00000003-onhe_0004.png"
  • kruising Burgemeester Crezeelaan (N223)-M.A. de Ruyterstraat/Rotonde;
  • Burgemeester van der Goeslaan (N223)-Zijtwende-Oudeliermolenweg;
afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00000003-onhe_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00000003-onhe_0006.png"
  • Burgemeester Van der Goeslaan (N223) ter hoogte Zijdekade/Lierwatering/Rotonde;
  • Burgemeester Van der Goeslaan (N223)-Noordlierweg-Oostbuurtseweg.
afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00000003-onhe_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00000003-onhe_0008.png"

2.3.2 Toekomstige situatie

De N223 zal een reconstructie ondergaan door de verplaatsing van in- en uitritten naar een aan te leggen parallelweg, voorzien van verkeersdrempels. Tevens worden kruisingen vervangen door rotondes en wordt het profiel van de weg aangepast. De N223 wordt aangelegd als een gebiedsontsluitingsweg type II conform het CROW Handboek Wegontwerp. Dit houdt in dat de weg enkelbaans wordt met 2x1 rijstrook en dat er geen langzaam verkeer van de weg gebruikmaakt. De ontwerpsnelheid is 80 km/h. De parallelweg wordt aangelegd als een erftoegangsweg type I. De ontwerpsnelheid is 60 km/h. Op deze parallelwegen worden fietssuggestiestroken in rood asfalt aangebracht. In het plangebied zullen de volgende wijzigingen plaatsvinden.

Burgemeester van Doornlaan (N223)

Tussen kilometerpaal 1.2 en 1.7 ter hoogte van de Burgemeerster van Doornlaan geldt dat er een ontwerp is gemaakt van een parallelweg. Hier wordt de aansluiting Leeweg verwijderd en wordt de parallelweg aangesloten op de Jochem van der Houtweg. Ter hoogte van de kruising Jochem van der Houtweg en de N223 komt er ten noordwesten van de N223 een waterpartij.

Kruising Burgemeester Crezeelaan (N223)-M.A. de Ruyterstraat

Ter hoogte van het kruispunt met de M.A. de Ruyterstraat is een turborotonde ontworpen. De inpassing van deze rotonde heeft ruimtelijke consequenties voor het W.J. Baron van Gentplein en de situatie bij het bedrijf Rijk Zwaan. Ten behoeve van de aanleg van deze rotonde zullen enkele watergangen worden gedempt en worden nieuwe waterpartijen gerealiseerd. Ter plaatse van het W.J. Baron van Gentplein wordt een aantal nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd bovenop de reeds aanwezige plaatsen.

Rotonde Burgemeester Van der Goeslaan (N223)-Zijtwende-Oudeliermolenweg

Ter hoogte van de bestaande rotonde Zijtwende is een nieuwe parallelweg aan de oostzijde van de Zijtwende ontworpen. De aanleg van de nieuwe parallelweg heeft tot gevolg dat er op het terrein van het bedrijf Sion enige aanpassingen moeten worden toegepast. Een belangrijke aanpassing heeft betrekking op de waterput op het terrein. Momenteel ligt deze put in een gazon, maar deze komt bij het huidige ontwerp in de nieuwe parallelweg te liggen. Daarnaast wordt de watergang ten zuidoosten van de rotonde gedempt en wordt een nieuwe watergang gerealiseerd.

Burgemeester Van der Goeslaan (N223) ter hoogte Zijdekade/Lierwatering

De brug over de watergang de 'Zijdekade' of 'Lierwatering' zal worden vervangen door een nieuwe brug. Daarnaast vervallen enkele uitritten.

Rotonde Burgemeester Van der Goeslaan (N223)-Noordlierweg-Oostbuurtseweg

Ter plaatse van deze kruising wordt een nieuwe enkelstrooksrotonde gerealiseerd en wordt naast de hoofdweg een parallelweg aangelegd met fietssuggestiestroken. Aan de noordzijde van de rotonde zullen in verband met de watercompensatie nieuwe waterpartijen worden gerealiseerd.

2.4 Gebiedsvisie

De beoogde ontwikkeling is noodzakelijk om een veilige en duurzame verkeerssituatie in het Westland te bereiken. De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de verschillende beleidsnota's van de diverse overheden en draagt bij aan een verbetering van de verkeersveiligheid van de N223.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Archeologie En Cultuurhistorie

Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta

Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Onderzoek

In december 2004 heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen herinrichting van de N223. In 2005 heeft hetzelfde bureau een archeologische verwachtingenkaart opgesteld. Geconstateerd werd dat voor nagenoeg het hele traject van de N223 een middelhoge tot hoge archeologische kans op het aantreffen van archeologische sporen aanwezig was. Gezien deze hoge trefkans is in 2006 nader veldonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is één vindplaats aangetroffen, nabij 't Woudt, ten oosten van De Lier. Deze vindplaats ligt echter niet in het plangebied van dit bestemmingsplan. Verder zijn er tijdens het onderzoek geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen aangetroffen.

Conclusie

Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen aangetroffen. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.

3.2 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Bij de beoordeling van bestemmingsplannen wordt de richtlijn gehanteerd dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan ten minste het eerste deel van het verkennend onderzoek wordt verricht op nieuwe bestemmingen.

Onderzoek

In het plangebied vindt functiewijziging plaats, daar waar de reconstructie leidt tot een verbreding van de weg. Ten behoeve van de totale reconstructie van de N223 heeft bodemonderzoek plaatsgevonden. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodem in het algemeen licht verontreinigd is. Ter plaatse van de Oude Leeweg is sprake van een matige tot sterke verontreiniging met PAK, dat is echter niet het geval in de omgeving van het plangebied. Het grondwater is licht tot sterk verontreinigd met arseen. Deze verontreiniging wordt echter als een natuurlijk achtergrondgehalte beschouwd.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.3 Ecologie

In de ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet (Ffw) is het uitgebreide onderzoek beschreven in bijlage 1.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan voorziet in een reconstructie van de N223. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

In het plangebied zijn geen zwaar beschermde soorten aangetroffen. De Ffw staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

3.4 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Begin 2010 zal het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrandaandachtsgebieden). De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.

Onderzoek

Over de N223 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen (AVIV, maart 2003) is aangegeven dat de PR 10-6-contour niet buiten de weg zelf is gelegen. Gelet op de aard van de omgeving wordt naar verwachting ruimschoots voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR. De N223 is niet opgenomen in het Basisnet weg dat door het Rijk wordt opgesteld. De beoogde ontwikkeling (reconstructie enkele verkeersknooppunten) heeft hoe dan ook geen noemenswaardige ruimtelijke gevolgen voor het aspect externe veiligheid (andere PR-contour, toename groepsrisico).

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang, zie kader.

Maatgevende stoffen langs wegen
Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt1 footnote#0footnote#0. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang. Andere stoffen uit de Wlk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen en worden daarom bij deze toetsing buiten beschouwing gelaten.

De grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof zijn in tabel 3.1 weergegeven2 . De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 3.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)3 footnote#2footnote#2 jaargemiddelde concentratie 48 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 75 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

In het Besluit Niet in betekenende mate (NIBM) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³).

Onderzoek

Ten behoeve van de geplande wegaanpassingen van de gehele N223 heeft onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit plaatsgevonden. Alhoewel dit onderzoek formeel geen betrekking heeft op de verschillende deellocaties in het plangebied, zullen de beoogde ontwikkelingen in dit bestemmingsplan niet leiden tot noemenswaardig andere onderzoeksresultaten. De beoogde reconstructie van de verschillende kruispunten heeft geen gevolgen voor de verkeersproductie die in het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek reeds is betrokken. In het uitgevoerde onderzoek is de luchtkwaliteit onderzocht voor de jaren 2010, 2015 en 2020, zowel voor als na realisatie van de gehele wegaanpassing van de N223. Uit de berekeningen blijkt dat in alle onderzochte jaren voldaan wordt aan de normen uit de Wlk voor de maatgevende stoffen stikstofdioxide (jaargemiddelde concentratie) en fijn stof (jaargemiddelde concentratie en aantal overschrijdingsdagen grenswaarde 24-uursgemiddelde concentratie). Voor de overige stoffen wordt in het onderzoek, gelet op de lage achtergrondconcentratie, zonder verdere berekeningen uitgesloten dat een overschrijding van de normen plaatsvindt.

De luchtkwaliteitsberekeningen zijn eind 2007 uitgevoerd met een inmiddels minder actuele versie van het model Pluim Snelweg (versie 1.2). Er wordt echter niet verwacht dat berekeningen met de meest recente versie leidt tot fundamenteel andere onderzoeksresultaten.

Alhoewel in het uitgevoerde onderzoek nog is getoetst aan de destijds vigerende wetgeving (het oude Besluit luchtkwaliteit), leiden de resultaten ook onder de vigerende Wet luchtkwaliteit tot de conclusie dat voldaan wordt aan de normen. Ten opzichte van het Besluit luchtkwaliteit zijn de normen zelfs versoepeld (later tijdstip van inwerkingtreding verschillende grenswaarden), waardoor de conclusies uit het onderzoek ook voor dit bestemmingsplan nog gelden.

Conclusie

De Wet Luchtkwaliteit staat de uitvoering van dit project niet in de weg.

  1. 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
  2. 2. Dit betreffen de grenswaarden inclusief de door de Europese Commissie verleende derogatie (7 april 2009) aan Nederland voor uitstel om te voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.
  3. 3. Uit ervaring blijkt dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van stikstofdioxide in Nederland pas wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie boven 82 µg/m³. Dergelijke concentraties zijn niet te verwachten in en om het plangebied en uit onderstaande berekeningen blijkt dat de concentraties aanzienlijk lager zijn.

3.6 Water

Watertoets en waterbeheer

Voor het bestemmingsplan is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke plannen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap van Delfland. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Westland. In het kader van de verplichte watertoets is over dit bestemmingsplan overleg gevoerd met de waterbeheerder. Vervolgens zijn de aandachtspunten van de waterbeheerder verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Nationaal Beleid

Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Provinciaal Beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag.

In het Streekplan Zuid-Holland West (2003) geeft de provincie een samenhangende visie op de ruimtelijke ontwikkeling in het streekplangebied voor de periode tot 2015, ook met betrekking tot water. De bouwstenen van het beleid worden gevormd door regionaal aangedragen visies, de meerwaarde bestaat uit de integrale afweging van de gebiedsgerichte projecten en de koppeling met het rijksbeleid. Het streekplan vormt het kader voor toetsing plannen en het vormt de basis voor een op ontwikkeling gericht beleid.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. Tenslotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets.

Gemeentelijk beleid

In het Waterplan 'Westlands water, nu en later' 2009-2015 worden ruimtegebruik en het watersysteem in onderlinge samenhang beschouwd. In het plan is gekozen voor een integrale aanpak, gebundeld in de thema's 'droge voeten', 'levend water' en 'zichtbaar water'. Het Waterplan bestaat uit een beleidsdeel en een waterstructuurvisie. Het beleidsdeel bevat doelstellingen voor de lange termijn (tot 2030) en doelstellingen tot 2015. In de waterstructuurvisie wordt de ruimtelijke vertaling van de maatregelen weergegeven. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart weergegeven. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en in de gemeentelijke structuurvisie.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied beslaat enkele kruispunten van de N223 ter hoogte van De Lier die onderdeel uitmaken van de totale reconstructie van de N223. Het plangebied is grotendeels verhard en bestaat deels uit bermen en bermsloten, de bodem bestaat uit zeeklei. De maaiveldhoogte bedraagt gemiddeld circa NAP -1 m. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap IV. Dat betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m onder het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 m en 1,2 m onder het maaiveld ligt.

Veiligheid en waterkeringen

Langs de Lee- of Lierwatering en de Zijde ligt aan de oostzijde een boezemkade. De kernzone van deze waterkering bedraagt 14 m en de beschermingszone bedraagt 15 m. De totale keurzone komt hiermee op 29 m. Daarnaast is er een waterkering gelegen ter plaatse van de Burgemeester Van Doornlaan en de kruising met de Oude Leeweg. Deze zones hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Waterkwantiteit

Het plangebied ligt deels in de Kralingerpolder, deels in de Dorppolder en deels in de Groeneveldsche polder. Het plangebied ligt in meerdere peilgebieden. In het plangebied liggen enkele bermsloten.

Afvalwater en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel, waarbij huishoudelijk afvalwater en hemelwater in dezelfde leiding worden getransporteerd. Binnen het plangebied bevinden zich geen hoofdtransportleidingen of rioolgemalen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen of in de omgeving van het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Het is niet bekend wat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater is.

Duurzaam stedelijk waterbeheer in toekomstige situatie

Algemeen

Binnen het plangebied worden in het kader van het Westland Wegen Project N223 duurzaam veilig fase 2 de bestaande kruispunten gereconstrueerd, er komen nieuwe rotondes en enkele wegen worden verbreed. Als gevolg van dit project worden er watergangen gedempt en nieuwe watergangen ontgraven. De totale wateropgave is goedgekeurd door Hoogheemraadschap van Delfland en vastgelegd in een watervergunning. In de onderstaande waterpagraaf is de wateropgave kwantitatief omschreven.

Waterkwantiteit

In een aanvullende notitie van IV Infra4 is de wateropgave verduidelijkt. Tussen kilometerpaal 1.3 t/m 1.75 wordt een nieuwe parallelweg aangelegd. Door deze nieuwe parallelweg komt de aansluiting (Leeweg) op de N223 te vervallen en vervalt een watergang. Ter compensatie wordt er bij de kruising Jochem van der Houtweg een nieuwe watergang aangelegd.

In het onderstaande tabel staan de hoeveelheden van dit deel van de N223.

Tabel 3.2

verhardingstoename 1.722,84 m²
dempen watergang 316,93 m²
ontgraven watergang 662,30 m²

Bij toepassing van de 10% watercompensatieregel van het Hoogheemraadschap van Delfland betekent dit dat er voor de verhardingstoename 172 m² moet worden gecompenseerd. Als resultaat voor dit deel van de N223 geldt dat er 173 m² meer wordt gecompenseerd dan noodzakelijk (tabel 3.3).

Tabel 3.3

verhardingstoename 172,28 m²
dempen watergang 316,93 m²
ontgraven watergang 662,30 m²
totaalbalans 173,09 m²

In deel 2 van de N223 Duurzaam Veilig wordt het fietspad over het algemeen gewijzigd in een parallelweg en wordt de kruising M.A. de Ruyterstraat aangelegd als een rotonde. De wijziging van kruising naar rotonde heeft een grotere oppervlakteverharding tot gevolg die gecompenseerd is door de waterpartijen in de oksels van de rotonde.

Tevens wordt er ter hoogte van kilometerpaal 3.95 t/m 4.45 een damwandscherm geplaatst.

Op de Zijtwende is een nieuwe aansluiting ten behoeve van de nieuwe parallelweg ontworpen, dit heeft een wijziging van de loop van de watergang tot gevolg.

De brug over de Zijdekade wordt vervangen en nabij deze brug komt een parallelaansluiting op de N223 (kilometerpaal 5.55 t/m 5.65) van het steunpunt van de provincie Zuid-Holland. In de onderstaande tabel staan de hoeveelheden van deel 2 van de N223.

Tabel 3.4

verhardingstoename 4.256,86 m²
dempen watergang 2.437,42 m²
ontgraven watergang 3.047,69 m²

Bij toepassing van de 10% watercompensatieregel van het Hoogheemraadschap van Delfland betekend dit dat er voor de verhardingstoename 426 m² moet worden gecompenseerd. Als resultaat voor dit deel van de N223 geldt dat er 184 m² meer wordt gecompenseerd dan noodzakelijk (tabel 3.5).

Tabel 3.5

verhardingstoename 425,69 m²
dempen watergang 2.437,42 m²
ontgraven watergang 3.047,69 m²
totaalbalans 184,58 m²

Noordlierweg-Oostbuurtseweg is momenteel een kruising die een rotonde wordt. Om de wijziging van de kruising naar rotonde inpasbaar te maken is een verplaatsing toegepast. Het resultaat hiervan is dat watergangen worden verplaatst. In de onderstaande tabel staan de hoeveelheden van dit deel van de N223.

Tabel 3.6

verhardingstoename 979,77 m²
dempen watergang 2.137,31 m²
ontgraven watergang 2.589,53 m²

Bij toepassing van de 10% watercompensatieregel van het Hoogheemraadschap van Delfland betekend dit dat er voor de verhardingstoename 98 m² moet worden gecompenseerd. Als resultaat voor dit deel van de N223 geldt dat er 354 m² meer wordt gecompenseerd dan noodzakelijk (tabel 3.7).

Tabel 3.7

verhardingstoename 97,98 m²
dempen watergang 2.137,31 m²
ontgraven watergang 2.589,53 m²
totaal 354,25 m²

Over het geheel wordt er circa 710 m2 meer gecompenseerd dan noodzakelijk.

Afvalwater en riolering

De huidige rioolstelsels blijven gehandhaafd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De ontwikkelingen mogen niet leiden tot een verslechtering van de waterkwaliteit. Om die reden dienen toekomstige bouwwerkzaamheden uitgevoerd te worden met duurzame, niet-uitloogbare materialen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem, zoals het dempen en graven van watergangen dient bij het waterschap een watervergunning aangevraagd te worden. In deze vergunning worden voorwaarden opgenomen over compensatie zodat het realiseren van nieuwe watergangen juridisch geborgd is.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. De aanpassingen van de waterhuishouding voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

  1. 4. Memo Waterkwantiteit N223 gemeente Westland, IV Infra, 1 oktober 2010.

3.7 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Reconstructie

Er is sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh, indien er fysieke wijzigingen op of aan een bestaande weg optreden en waarbij als gevolg van deze veranderingen de geluidsbelasting met 2 dB of meer toeneemt (waarbij opvulling tot 48 dB is toegestaan). Het dient hierbij te gaan om een wijziging in fysieke zin, bijvoorbeeld:

  • wijziging van profiel, wegbreedte, hoogteligging of wegdek;
  • wijziging van het aantal rijstroken;
  • aanleg van kruispunten;
  • aanleg van aansluitingen;
  • verwijdering, plaatsing of wijziging van verkeerstekens.

Als voorkeursgrenswaarde bij reconstructie dient de geluidsbelasting te worden aangehouden van de situatie één jaar voor reconstructie. Indien deze geluidsbelasting lager is dan 48 dB, bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Wanneer een hogere waarde is vastgesteld, geldt de laagste van de volgende waarden als voorkeursgrenswaarde:

  • de heersende geluidsbelasting;
  • de eerder vastgestelde hogere waarde.

In eerste instantie geldt bij de beoordeling van de optredende geluidsbelasting, dat gestreefd wordt naar een 'status quo'-situatie waarbij de geluidsbelasting toeneemt met niet meer dan 1 dB (afgerond) ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde. In dat geval is er ingevolge de Wgh geen sprake van een reconstructiesituatie. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden met 2 dB (afgerond) of meer, is sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wgh en dienen maatregelen te worden onderzocht om de geluidstoename te beperken tot 1 dB of minder. Hebben geluidsreducerende maatregelen onvoldoende effect of zijn deze ongewenst, dan kan door het bevoegd gezag, onder bepaalde voorwaarden, een hogere waarde worden vastgesteld met een toename van 2 tot 5 dB, met dien verstande dat deze de uiterste vast te stellen grenswaarde (68 dB) niet te boven mag gaan.

Onderzoek

De N223 zal gereconstrueerd worden. De te onderzoeken wijzigingen binnen het plangebied bestaan uit het voornemen om:

  • ter hoogte van het kruispunt met de M.A. de Ruyterstraat een turborotonde te realiseren;
  • een nieuwe parallelweg aan de oostzijde van de Zijtwende ter hoogte van de bestaande rotonde Zijtwende te realiseren;
  • een enkelstrooksrotonde en een parallelweg ter plaatse van de kruising Noordlierweg-Oostbuurtseweg te realiseren.

Ingevolge de Wgh dient voor deze voorgenomen wijzigingen een zogeheten akoestisch reconstructieonderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek geeft inzicht in de akoestische effecten van deze maatregelen. Dit onderzoek is reeds uitgevoerd5 .

Berekeningsresultaten

Reconstructieonderzoek N223-M.A. de Ruyterstraat

Uit onderzoek blijkt dat er ten gevolge van de aanleg van de turborotonde geen sprake zal zijn van zogenaamde 'reconstructiesituaties' (toename afgerond 2 dB of meer) ingevolge de Wgh. In het akoestisch onderzoek is in bijlage 3 een tabel opgenomen met de maatgevende waarneempunten (identificatie 050-061) en de berekende geluidsbelasting in 2008 en 2019 met toe- of afname boven de voorkeursgrenswaarde.

Reconstructieonderzoek N223-Zijtwende-Oudeliermolenweg

Ten gevolge van de aanleg van de Parallelweg zal eveneens geen sprake zal van zogenaamde 'reconstructiesituaties' (toename afgerond 2 dB of meer) ingevolge de Wgh. In het akoestisch onderzoek is in bijlage 3 een tabel opgenomen met de maatgevende waarneempunten (identificatie 083-087, 306, 308 en 356) en de berekende geluidsbelasting in 2008 en 2019 met toe- of afname boven de voorkeursgrenswaarde.

Reconstructieonderzoek N223-Noordlierweg-Oostbuurtseweg

Uit onderzoek blijkt dat er ten gevolge van de aanleg van de enkelstrooksrotonde en de parallelweg geen sprake zal zijn van zogenaamde 'reconstructiesituaties' (toename afgerond 2 dB of meer) ingevolge de Wgh. In het akoestisch onderzoek is in bijlage 3 een tabel opgenomen met de maatgevende waarneempunten (identificatie 091-092, 191-193 en 316-318) en de berekende geluidsbelasting in 2008 en 2019 met toe- of afname boven de voorkeursgrenswaarde.

Conclusie

Ten gevolge van de geplande wijzigingen aan de N223 binnen het plangebied is geen sprake van zogenaamde 'reconstructiesituaties' in de zin van de Wgh. Het treffen van maatregelen of het doorlopen van een hogere grenswaardeprocedure is om deze reden niet noodzakelijk. De Wgh staat de uitvoering van de wijzigingen dan ook niet in de weg.

  1. 5. DGMR, Akoestisch onderzoek reconstructie N223 De Lier, Rapport V.2005.1181.02.R001, d.d. 18 december 2007.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

4.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

Het plangebied van dit bestemmingsplan is bestemd voor de te reconstrueren infrastructuur en de daarbij behorende en naastgelegen bermen, bermsloten, waterpartijen en parkeervoorzieningen. Om de beoogde ontwikkeling, zoals reeds beschreven in hoofdstuk 2, mogelijk te maken is gekozen voor een plangebied dat zoveel mogelijk beperkt is tot de gronden die voor de weg benodigd zijn en in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan.

Het hele plangebied heeft de bestemming Verkeer, zijnde een ruime bestemming waarbinnen alle aan de infrastructuur gerelateerde voorzieningen passen. Daarnaast is voor een klein gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen.

Verbeelding en regels

Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving en de bouwregels.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs- en slotregel.

4.2 Inleidende Regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de hoogte van bouwwerken wordt gemeten of berekend.

4.3 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels is de enige in het plangebied voorkomende bestemming opgenomen.

Verkeer

De enige bestemming in het plangebied is de bestemming Verkeer. De nieuwe infrastructurele werken passen binnen deze bestemming. De gronden zijn bestemd voor wegen met ten hoogste 1 doorgaande rijstrook per rijrichting. Opstelstroken en busstroken zijn daaronder niet begrepen. Binnen deze bestemming zijn zowel de wegen, de kruisingen als de bijbehorende voorzieningen mogelijk, zoals voet- en fietspaden, geluidswerende voorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, kunstwerken, groenvoorzieningen, water en parkeervoorzieningen.

Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) langs de Lee- of Lierwatering en de Zijde.

Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met Waterstaat - Waterkering samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming Waterstaat - Waterkering zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland van toepassing is.

Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering en in de beschermingszones is ontheffing vereist van het Hoogheemraadschap van Delfland.

4.4 Algemene Regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

4.5 Overgangs- En Slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 5 Handhaving

De gemeente Westland heeft in mei 2007 onder de naam 'Samen handhaven, samen leven' een integraal handhavingsbeleidsplan vastgesteld voor de periode 2007-2010. In het plan is de ambitie beschreven en het instrumentarium dat nodig is om deze ambitie meetbaar te maken en uiteindelijk te realiseren.

De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik worden specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming.

Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de bouwvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente hebben het team bouw- en woningtoezicht en de afdeling Veiligheid, Handhaving en Brandweerzorg hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Overlegreacties Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zijn verschillende reacties ingediend. Deze zijn in bijlage 2 samengevat en van commentaar voorzien. De reacties hebben op enkele punten tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid. In bijlage 3 zijn de reacties integraal opgenomen.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de voorgenomen planontwikkeling is geen exploitatieplan noodzakelijk (artikel 6.12 Wro jo artikel 6.2.1 Bro).

Vrijwel alle gronden in het plangebied zijn reeds in eigendom van de provincie Zuid-Holland, die tevens alle kosten voor het project voor haar rekening neemt.

In de plantoelichting van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat herstructurering van de N223 vanuit het publiek belang en het verkeersveiligheidsbelang noodzakelijk is.

Voor de gronden die (nog) niet in eigendom zijn van de provincie geldt het volgende. Momenteel vindt overleg met de eigenaren plaats in het kader van de minnelijke verwerving. Mocht dit niet tot een resultaat leiden, dan zal toepassing worden gegeven aan het instrument onteigening (artikel 72a Onteigeningswet, onteigening voor aanleg en verbetering van wegen).

Het bestemmingsplan is financieel en economisch uitvoerbaar.

Bijlage 1 Onderzoek Flora En Fauna

In deze bijlage is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit verharding, berm, sloten, bomen en struiken.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied vindt reconstructie van de bestaande weg plaats. Enkele kruispunten worden rotondes. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen bestaande verharding;
  • verwijderen beplanting;
  • dempen/vergraven sloten;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn en slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil en zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Tevens zijn de gegevens uit de 'Actualisatie Natuurtoets reconstructie N223' (Royal Haskoning, 2007) in deze paragraaf verwerkt.

  • Planten

In het plangebied is de zwanenbloem aangetroffen (zie foto).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00000003-onhe_0009.png"

  • Vogels

In het plangebied zijn alleen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster aanwezig. Vaste nesten van bijvoorbeeld spechten of roofvogels zijn niet aanwezig.

  • Zoogdieren

In het plangebied komen mol, egel, hermelijn, bunzing, wezel, vos en diverse algemene muizen, woelmuizen en spitsmuizen voor. Langs de N223 zijn gewone dwergvleermuizen en laatvlieger buiten de bebouwde kom foeragerend waargenomen. In het plangebied zijn echter geen vleermuizen waargenomen.

  • Amfibieën

Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker (zie foto), groene kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00000003-onhe_0010.png"

  • Vissen

In het plangebied zijn geen beschermde vissen aangetroffen.

  • Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B1.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B1.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling ontheffingsregeling Ffw
tabel 1 tabel 2 tabel 3 vogels
bijlage 1 AMvB bijlage IV HR cat. 1 t/m 4 cat. 5
zwanenbloem





mol, egel, hermelijn, bunzing, wezel, vos en diverse algemene muizen, woelmuizen en spitsmuizen

bruine kikker, groene kikker en gewone pad
geen geen geen geen pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster

Toetsing

Soortenbescherming

  • Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
  • Het bestemmingsplan voorziet in een reconstructie van de N223. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • In het plangebied zijn geen zwaar beschermde soorten aangetroffen. De Ffw staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Bijlage 2 Beantwoording Overlegreacties Ex Artikel 3.1.1 Bro

Bijlage 2 Beantwoording overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro

Bijlage 3 Overlegreacties

Bijlage 3 Overlegreacties