Centrum Den Hoorn
Bestemmingsplan - Gemeente Midden-Delfland
Vastgesteld op 25-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Centrum Den Hoorn als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1842.12DH01-va01 van de gemeente Midden-Delfland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.12 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.13 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.15 bed & breakfast
een overnachtingsaccommodatie gericht op het tegen betaling bieden van de mogelijkheid tot een veelal kortdurend recreatief verblijf met het serveren van ontbijt, gevestigd in een hoofd- of bijgebouw en gerund door de bewoner(s) van de betreffende woning.
1.16 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.22 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.23 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.25 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.30 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.31 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.32 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.33 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.34 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.35 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.36 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.37 grootschalige detailhandel
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;d
- b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- c. tuincentra;
- d. grootschalige detailhandelsbedrijven in meubels, keukens en badkamers, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- e. bouwmarkten.
1.38 hobbykas
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
1.39 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.40 horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.41 hotel
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.42 internetverkoop
een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, verkoop en afhaal van goederen ter plaatse, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en overwegend per post worden geleverd.
1.43 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.44 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 60°.
1.45 kas
een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.46 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.47 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.48 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.49 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.50 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.51 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.52 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.53 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.54 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.55 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.56 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.57 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.58 restaurant
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.59 slopen
het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.
1.60 sociale huurwoning
een huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na in gebruik name is verzekerd.
1.61 sociale koopwoning
een koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26 lid 2 onder g van het Besluit beheer sociale huursector, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na in gebruik name is verzekerd.
1.62 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.
1.63 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels deel uitmaakt.
1.64 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.65 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.66 tuincentrum
een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.
1.67 verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
1.68 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
1.69 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.70 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.71 webwinkel
een specifieke vorm van detailhandel met uitstalling, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse afgehaald worden.
1.72 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven tot en met categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- b. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' uitsluitend nutsvoorzieningen toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenkliniek': tevens een dierenkliniek;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - kapsalon': tevens een kapsalon;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - veevoeder': tevens een groothandel in veevoeder met de SBI-codes 5121;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. opslag van goederen buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
- e. opslag van goederen als bedoeld onder d met een (stapel)hoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan;
- f. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan en kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- g. het gebruik ten behoeve van seksuele dienstverlening is niet toegestaan.
Artikel 4 Centrum
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond, met dien verstande dat een supermarkt uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
- b. horecabedrijven tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten en ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1c' tevens horecabedrijven uit categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
- c. maatschappelijke voorzieningen;
- d. kantoren, uitsluitend op de verdiepingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' en daar waar zich op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan kantoren op de begane grond bevonden, kantoren tevens op de begane grond zijn toegestaan;
- e. wonen, met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- f. webwinkel;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, laad- en losruimte, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en toegangswegen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- d. grootschalige detailhandel is niet toegestaan;
- e. voor een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gelden de volgende regels:
- 1. het aan-huis-gebonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wordt door de bewoner van het desbetreffende pand uitgeoefend;
- 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
- 3. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
- 4. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten hebben geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en gaan niet gepaard met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 5. het gebruik ten behoeve van internetverkoop, geen webwinkel zijnde is toegestaan;
- 6. het gebruik ten behoeve van seksuele dienstverlening is niet toegestaan.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Gemengd
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
- c. dienstverlening;
- d. horecabedrijven tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
- e. maatschappelijke voorzieningen;
- f. kantoren;
- g. webwinkels;
- h. internetverkoopbedrijven;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, laad- en losruimte, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en toegangswegen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- d. grootschalige detailhandel is niet toegestaan;
- e. voor een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gelden de volgende regels:
- 1. het aan-huis-gebonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wordt door de bewoner van het desbetreffende pand uitgeoefend;
- 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
- 3. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
- 4. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten hebben geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 5. het gebruik ten behoeve van internetverkoop, geen webwinkel zijnde is toegestaan;
- 6. het gebruik ten behoeve van seksuele dienstverlening is niet toegestaan.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Horeca
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven uit categorie tot en met 1c van de Staat van Horeca-activiteiten;
- b. wonen, met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- c. detailhandel;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
6.3 Specifieke gebruiksregels
- a. opslag van goederen buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- d. grootschalige detailhandel is niet toegestaan;
- e. voor een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gelden de volgende regels:
- 1. het aan-huis-gebonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wordt door de bewoner van het desbetreffende pand uitgeoefend;
- 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
- 3. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
- 4. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten hebben geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en gaan niet gepaard met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 5. het gebruik ten behoeve van internetverkoop, geen webwinkel zijnde is toegestaan;
- 6. het gebruik ten behoeve van seksuele dienstverlening is niet toegestaan.
Artikel 7 Kantoor
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren, met dien vestande dat er tevens bedrijven tot en met categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens een standbouwactiviteit met gebruikmaking van handgereedschap met de SBI-codes 251 en 331;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1': tevens voor een zalencentrum;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 9 Tuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en parkeren bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens een toegangsweg voor de gronden met de bestemming Bedrijf en Kantoor aan respectievelijk de Dijkhoornseweg 41 en 43.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde in lid 9.2 sub a is een uitbouw aan de voorgevel van het hoofdgebouw toegestaan, met in achtneming van het volgende:
- 1. de diepte bedraagt ten hoogste 1,5 m gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw;
- 2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
- 3. de breedte bedraagt ten hoogste 2/3 van de gevelbreedte;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
- 1. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en grenzend aan openbaar gebied;
- 2. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen elders;
- 3. 2 m voor tuinmeubilair;
- 4. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede bruggen, opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, abri's en water.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. parkeerplaatsen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, abri's en water.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde in 11.2 sub a zijn abri's toegestaan;
- c. de bouwhoogte van abri's bedraagt ten hoogste 3 m;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer te water;
- b. bruggen;
- c. natuurvriendelijke oevers;
- d. water ten behoeve van de waterhuishouding.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de breedte van een brug ter ontsluiting van een agrarisch- of bedrijfsperceel bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. de breedte van een brug ter ontsluiting van andere dan onder a genoemde percelen waarop zich een hoofdgebouw bevindt bedraagt ten hoogste 3 m;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 13 Wonen - 1
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'garages': uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van de woningen;
- c. internetverkoopbedrijven;
- d. bed & breakfast aan huis, met dien verstande dat:
- 1. de bed & breakfast activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- 2. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor de bed & breakfast activiteiten bedraagt minder dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning, bijgebouwen meegerekend;
- 3. de woonfunctie vindt in overwegende mate in het hoofdgebouw plaats;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens een toegangsweg voor de gronden met de bestemming Bedrijf en Kantoor aan respectievelijk de Dijkhoornseweg 41 en 43;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
13.3 Specifieke gebruiksregels
Voor aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gelden de volgende regels:
- a. het aan-huis-gebonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wordt door de bewoner van het desbetreffende pand uitgeoefend;
- b. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
- c. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
- d. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten hebben geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en gaan niet gepaard met horeca, uitgezonderd beperkte detailhandel en verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- e. het gebruik ten behoeve van internetverkoop geen webwinkel zijnde is toegestaan;
- f. het gebruik ten behoeve van seksuele dienstverlening is niet toegestaan;
- g. bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan.
Artikel 14 Wonen - 2
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'garages': uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van de woningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
14.3 Specifieke gebruiksregels
Voor aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gelden de volgende regels:
- a. het aan-huis-gebonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wordt door de bewoner van het desbetreffende pand uitgeoefend;
- b. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
- c. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
- d. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten hebben geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en gaan niet gepaard met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- e. het gebruik ten behoeve van seksuele dienstverlening is niet toegestaan;
- f. bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan.
14.4 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken voor het voeren van bed & breakfastactiviteiten aan huis
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.1 voor het voeren van een bed & breakfast aan huis, met dien verstande dat:
- a. de bed & breakfast activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- b. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor de bed & breakfast activiteiten bedraagt minder dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning, bijgebouwen meegerekend;
- c. de woonfunctie vindt in overwegende mate in het hoofdgebouw plaats.
Artikel 15 Bedrijf - Uit Te Werken - 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Uit te werken - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor 'Bedrijf', 'Wonen - 2', 'Tuin', 'Maatschappelijk', 'Horeca', Verkeer', 'Verkeer - Verblijfsgebied' overeenkomstig de bestemmingen zoals in onderhavig bestemmingsplan zijn opgenomen.
15.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in lid 15.1 genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
- a. ten minste 30% van de te realiseren woningen zijn sociale huur- of sociale koopwoningen;
- b. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
- c. de dakhelling van kappen van hoofdgebouwen bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
- d. er dient te worden voldaan aan de parkeernorm van CROW of zo ver beschikbaar aan de parkeernormen van de gemeente Midden-Delfland ten aanzien van parkeerplaatsen bij woningen.
Artikel 16 Wonen - Uit Te Werken - 1
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Uit te werken - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen overeenkomstig de bestemming 'Wonen - 1', zoals opgenomen in artikel 13 van deze planregels.
16.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in lid 16.1 genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
- a. alle te realiseren woningen zijn sociale huur- of sociale koopwoningen;
- b. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m, met dien verstande dat aan de achterzijde van hoofdgebouwen een goothoogte van 9 m is toegestaan
- c. de dakhelling van kappen van hoofdgebouwen bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
- d. er dient te worden voldaan aan de parkeernorm van CROW of zo ver beschikbaar aan de parkeernormen van de gemeente Midden-Delfland ten aanzien van parkeerplaatsen bij woningen.
Artikel 17 Waarde - Archeologie 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarde.
17.2 Bouwregels
Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:
- a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend worden vastgesteld of er archeologische waarden worden verstoord. De aanvrager dient een advies aan te vragen bij de gemeente; deze geeft aan of aanvullend archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, archeologische waarden worden verstoord.
- b. Indien uit het in lid 17.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
- 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. De verplichting als bedoeld in lid 17.2 onder a geldt niet voor projecten met een oppervlakte die kleiner is dan 50 m² en een diepte die kleiner is dan 40 cm beneden maaiveld.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
18.2 Bouwregels
Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:
- a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend worden vastgesteld of er archeologische waarden worden verstoord. De aanvrager dient een advies aan te vragen bij de gemeente; deze geeft aan of aanvullend archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, archeologische waarden worden verstoord.
- b. Indien uit het in lid 18.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
- 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. De verplichting als bedoeld in lid 18.2 onder a geldt niet voor projecten met een oppervlakte die kleiner is dan 200 m² en een diepte die kleiner is dan 40 cm beneden maaiveld.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.
Artikel 19 Waterstaat - Waterkering
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor:
- a. de waterhuishouding, wateraanvoer en -afvoer;
- b. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
- c. bij deze functies behorende waterstaatkundige voorzieningen.
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 19.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 21 Algemene Bouwregels
21.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
21.2 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 22 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
23.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
23.2 Mantelzorg
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.3 onder g en lid 14.3 onder f om toe te staan dat een bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit oogpunt van mantelzorg;
- b. er geen onevenredig aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- c. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 50 m².
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
24.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
24.2 Wijzigingsgebied - 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 1' de bestemming te wijzigingen in 'Wonen - 1', met dien verstande dat:
- a. het aantal toegestane woningen ten hoogste 35 bedraagt;
- b. de goothoogte van grondgebonden woningen ten hoogste 6 m bedraagt;
- c. de goothoogte van gestapelde woningen tenhoogste 9 m bedraagt;
- d. het aantal gestapelde woningen ten hoogste 12 bedraagt;
- e. de dakhelling van kappen van hoofdgebouwen ten minste 30° en ten hoogste 60° bedraagt;
- f. er voldaan dient te worden aan de parkeernorm van CROW of zo ver beschikbaar aan de parkeernormen van de gemeente Midden-Delfland ten aanzien van parkeerplaatsen bij woningen.
24.3 Waarde archeologie
Artikel 25 Overige Regels
25.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Centrum Den Hoorn'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In de afgelopen 15 jaar heeft het dorp Den Hoorn een flinke groei doorgemaakt. Het centrum van het dorp is echter bij de ontwikkeling van de kern achtergebleven. Het gemeentebestuur van Midden-Delfland heeft zichzelf tot doel gesteld om een impuls te geven aan het centrum, waarbij de karakteristiek en de identiteit van het oude lintdorp blijft behouden. Het centrum van Den Hoorn dient (weer) echt het hart van het dorp te gaan vormen, waar het prettig wonen en verblijven is. De gemeentelijke organisatie heeft samen met de bewoners en ondernemers van Den Hoorn gekeken naar de wensen en mogelijkheden voor het centrum van Den Hoorn en deze verwoord in de visie 'Centrum Den Hoorn', welke in januari 2012 is vastgesteld.
Het is steeds de bedoeling geweest om alle toekomstige ontwikkelingen passend bij de visie in het nu voorliggende bestemmingsplan op te nemen. Niet alle ontwikkelingen uit de visie zijn op dit moment voldoende uitgewerkt om juridisch te kunnen worden vertaald in dit bestemmingsplan. Om die reden heeft het voorliggend bestemmingsplan een voornamelijk conserverend karakter.
Daarnaast is het een wettelijke verplichting om binnen een periode van 10 jaar de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, opnieuw vast te stellen. Momenteel vigeert voor het centrum van Den Hoorn een bestemmingsplan uit 1993. Op grond van de invoeringswet van de Wet ruimtelijke ordening moet er voor bestemmingsplannen die onherroepelijk zijn geworden vóór 1 juli 2003, uiterlijk 1 juli 2013 een nieuw bestemmingplan vastgesteld zijn. De gemeente Midden-Delfland streeft er naar om tijdig voor haar gehele grondgebied aan deze wettelijk eis te voldoen.
1.2 Ligging Plangebied
Hoewel er in het kader van de wettelijke verplichte actualisatie een nieuwe planologische regeling voor het gehele dorp Den Hoorn moet worden vastgesteld, is ervoor gekozen om een afzonderlijk bestemmingsplan op te stellen voor het dorp Den Hoorn en een afzonderlijk bestemmingsplan voor het centrum. In het dorp Den Hoorn vinden weinig ontwikkelingen plaats en het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Het centrum wordt op een eigen wijze bestemd in dit afzonderlijke bestemmingsplan, waarin is afgewogen welke onderdelen van de visie in de bestemmingslegging kunnen worden doorvertaald. De plangrens aan de zuidzijde van het plangebied is logisch gekozen, waarbij is aangesloten op de plangrenzen van de bestemmingsplannen voor het dorp Den Hoorn en de in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen Hooipolderweg en Hooipolder en Kerkpolder-Oost.
Aan de noordzijde is de zijarm van het water de Look gekozen als de grens van het plangebied en aan de westzijde de Look zelf tot aan de rivier de Gaag. Aan de zuidkant wordt een deel van de Tramkade meegenomen evenals het particuliere initiatief 'Balkengat' aan de Tanthofkade, waarvoor een wijzigingsplan is vastgesteld. De contour is vervolgens langs de Tanthofkade gelegd en loopt over de Gaag, langs het Julianaplein. Het plein zelf valt niet binnen het bestemmingsplan voor het centrum, maar binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Den Hoorn'. De woningen en kleine ondernemingen gericht op de Dijkshoornseweg, vallen binnen het bestemmingsplan 'Centrum Den Hoorn'.
De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Momenteel vigeren er verschillende bestemmingsplannen voor onderhavig plangebied. Het overgrote deel valt binnen het bestemmingsplan 'Den Hoorn' uit 1993. Voor de kleine punt, omgeven door het water van de Gaag en de Look in het zuidwesten van het plangebied, is in 2004 het bestemmingsplan 'Hooipolder' vastgesteld om een bedrijventerrein mogelijk te maken. Verder geldt er nog een wijzigingsplan 'Tanthofkade'; een ontwikkelingsplan voor 14 woningen, vastgesteld in 2008.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt de visie op het plangebied aan de orde. Aan de hand van de gewenste ontwikkelingen voor het centrum wordt er kort ingegaan op de uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 en 5 dieper ingegaan op de achtergronden van het beleidskader en de uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot komt in hoofdstuk 6 onderzoek op gebied van milieu, ecologie en water aan de orde.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de visie op het plangebied beschreven. Het bestemmingsplan geeft de kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen en biedt de planologische ruimte voor gewenste ontwikkelingen, passend binnen de karakteristiek van Den Hoorn. De kaders voor dit bestemmingsplan worden in belangrijke mate bepaald door de bestaande ruimtelijke structuur en het bestaande gebruik met de visie als basis.
2.2 Bestaande Situatie
Ruimtelijke structuur
De Dijkshoornseweg vormt de hoofdstraat van Den Hoorn waarlangs de historische dorpskern gegroeid is. In de ruimtelijke structuur van Den Hoorn vormen vier bebouwingslinten een assenstelsel (Dijkshoornseweg / Hoornseweg / Rijksstraatweg / Woudseweg). Verspreid langs deze invalswegen heeft zich een lint met gevarieerde bebouwing en functies gevormd. Deze oude invalswegen staan in verbinding met het omliggende veenweidegebied. Dit karakteristieke veenweidelandschap bestaat uit langwerpige agrarische percelen, die van elkaar gescheiden worden door overwegend rechte sloten.
De hoofdwegen van het assenstelsel kruisen elkaar ter plaatse van de Hoornse brug en de afbuiging van de waterloop de Kickert in zuidwestelijke richting. Hier gaat de Kickert over in de Gaag, die het verbindingskanaal van Delft via Den Hoorn naar Schipluiden en Maassluis vormt.
Dijkshoornseweg
Het centrumgebied van Den Hoorn wordt bepaald door de Dijkhoornseweg en de Hof van Delftstraat. De Dijkshoornseweg kenmerkt zich door een lineaire structuur met gesloten straatwanden ter weerszijde van de weg, bestaande uit gevarieerde dorpse bebouwing. De individuele panden zijn kleinschalig en historisch van aard en staan op smalle overwegend diepe kavels. Zij vormen een aaneengesloten bebouwingslint dicht langs de kant van de Dijkshoornseweg. De Hof van Delftstraat vormt een kortere verbindingsweg tussen de Woudseweg en de Dijkshoornseweg. Het gebied langs de Dijkshoornseweg, gelegen tussen de aansluiting met de Woudseweg en de Hof van Delftstraat, vormt het winkelcentrumgebied van Den Hoorn. Ten noorden van de aansluiting met de Hof van Delftstraat wordt het bebouwingspatroon langs de Dijkshoornseweg gefragmenteerder, waarbij historische bouwstijlen afgewisseld worden door modernere bouwstijlen. Historische bebouwing, rijwoningen en vrijstaande woningen wisselen elkaar af en hebben voortuinen met beplanting. Het wegprofiel van de Dijkshoornseweg is ruimer van opzet met fietssuggestiestroken ter weerszijden van de weg. Daarnaast is er gedeeltelijk laanbeplanting aanwezig. Verder in noordelijke richting wordt ook het functiepatroon diverser, waarbij woon- en bedrijfsbebouwing afgewisseld worden door kassen.
Het zuidelijke deel van het centrumgebied van Den Hoorn beslaat het gebied in het verlengde van de Dijkshoorseweg ten zuiden van de Hoornse brug over de Kickert/Gaag. Van oudsher was ter plaatse van de kruising een horecagelegenheid gevestigd. De oorsprong hiervan lag in de aanwezigheid van een overtoom in de Gaag. Hier werden schepen met een windas over een dam getrokken. De wachtende schippers konden terecht in de aangrenzende herberg.
Ten westen van de Gaag/Rijksstraatweg liggen enkele bedrijfscomplexen. Een deel van de bedrijfsbebouwing bestaat uit de bewaard gebleven gebouwen van de voormalige houtzagerijen die hier in het verleden gevestigd waren. Kenmerkend is ook de kademuur langs het kanaal de Gaag waaraan de schepen aanmeerden. De oostelijke kant van het kanaal heeft een natuurlijk talud waarbij de Tramkade diende als jaagpad voor de scheepvaart. Hieraan ligt ook het Balkengat waar de boomstammen voor de houtzagerij in het open water werden bewaard. Het gedempte Belkengat is onbebouwd gebleven en is inmiddels weelderig begroeid. Langs het noordelijk deel van de Tramkade bevindt zich een cluster met vrijstaande bebouwing.
Figuur 2.1 Den Hoorn in 1925 (www.watwaswaar.nl)
Functionele structuur
Het plangebied omvat het centrumgebied van Den Hoorn. Dit gebied is het historische deel van het lintdorp en van oudsher een verzamelplaats van allerlei functies. Zo zijn winkelvoorzieningen geclusterd rondom de Dijkshoornseweg en de Hof van Delftstraat en zijn er verschillende horecagelegenheden gevestigd rond de kruising van de Woudseweg en de Rijksstraatweg en aan het water van de Gaag. Boven en tussen de verschillende voorzieningen wordt gewoond. De oostkant van het centrum kent een maatschappelijke functie vanwege het aldaar gevestigde gezondheidscentrum en het dorpshuis De Hoornbloem.
Ten zuiden van het centrumgebied vindt een overgang naar het bedrijventerrein Hooipolder plaats en aan de oostzijde van de Gaag wordt een woongebied ontwikkeld richting het veenweidegebied.
2.3 Visie Op Gewenste Ontwikkelingen
Den Hoorn is de afgelopen decennia flink gegroeid, maar de ontwikkeling van het centrum is hierbij achtergebleven. De gemeente Midden-Delfland heeft zichzelf tot doel gesteld om de voorzieningenstructuur en de identiteit van het centrum van Den Hoorn te verbeteren/versterken om zo te komen tot een levendig hart van het dorp dat economisch-duurzaam kan functioneren.
Ruimtelijke versterking voorzieningenstructuur
Hoewel er reeds sprake is van verschillende functies in het centrum van Den Hoorn, wordt er gestreefd naar meer menging van verschillende functies: wonen, winkels, maatschappelijke voorzieningen, werken, horeca/recreatie. Deze afwisseling draagt bij aan de levendigheid in het hart van het dorp. Hierin is wonen voor alle doelgroepen een belangrijk element. Zodoende is het centrum van iedereen en blijft het van iedereen.
In de centrumvisie wordt ingezet op een sterstructuur met een centraal dorpsplein dat als een magneet op bezoekers werkt. Het dorpsplein krijgt uitstraling in diverse richtingen. De volgende elementen dragen ruimtelijk bij aan deze voorzieningenstructuur:
- maatschappelijk cluster aan het Koningin Julianaplein;
- supermarkt als spil aan het dorpsplein;
- detailhandel in de Dijkshoornseweg;
- overgang naar wonen aan het Lookplein;
- horecaplein aan de Gaag.
Figuur 2.2 Sterstructuur in het centrum van Den Hoorn
De genoemde elementen zijn heldere ankerpunten met een eigen gezicht, waartussen het nieuwe centrum van Den Hoorn wordt opgespannen. Het doel is herkenbare plekken en gebruikssferen te laten ontstaan, waar architectuur, inrichting en functies elkaar versterken en die voor zowel publiek als de ondernemers een meerwaarde hebben.
Versterken identiteit
Het is wenselijk om het winkelhart van Den Hoorn een meer uitgesproken en herkenbare identiteit te geven. Hierbij moet het centrum zich onderscheiden van de naastgelegen wijkwinkelcentra in Delft. Verwacht wordt dat er mogelijkheden zijn om het dorpse/landelijke karakter uit te bouwen, met specifieke aandacht voor lokale en duurzame producten. Anders dan een regulier boodschappencentrum wordt het centrum van Den Hoorn een meer ontspannen en gezellige plek, met naast een goed uitgeruste supermarkt en goede parkeergelegenheid, ook ruimte voor bijvoorbeeld een terrasje, bijzondere winkeltjes, een streekproductenmarkt en dorpsactiviteiten. Er wordt gestreefd om maat, schaal en korrel aan te laten sluiten bij de kleinschaligheid van Den Hoorn. Op deze wijze wordt Den Hoorn een overgangsgebied van de steden Delft en Rijswijk naar het Cittaslow Midden-Delfland gebied.
Verkeer en parkeren
Goede bereikbaarheid en gratis parkeren zijn belangrijke aspecten waarop het centrum van Den Hoorn zich van omliggende (winkel)centra kan onderscheiden. Dit betekent echter niet dat er vanzelfsprekend overal met de auto in het centrum gereden kan worden en er voor de deur van de betreffende winkel of voorziening wordt geparkeerd. In een gezellig en leefbaar centrum is de verkeersveiligheid een belangrijk aspect. Auto's die niet in het centrum hoeven te zijn, dienen ontmoedigd te worden om (met een flinke snelheid) door het centrum te rijden. De gemeente onderzoekt de mogelijkheden van eenrichtingsverkeer in het centrum. Daarnaast bestaat de wens om een autoluwe Dijkshoornseweg te creëren, waar de auto 'te gast' is in de straat. Om de leefbaarheid en verblijfskwaliteit in het centrum van Den Hoorn te verbeteren wil de gemeente het gebruik van de fiets verder stimuleren.
Naast de bereikbaarheid is eveneens de verblijfskwaliteit van het centrum van belang. Immers, hoe langer mensen in het centrum blijven, des te beter is het vestigingsklimaat voor de verschillende detailhandel. Het is wenselijk dat de bezoekers van het centrum niet alleen de auto gaan volladen in de supermarkt, maar ook verleid worden nog even naar de slager of bakker te wandelen, of een terrasje te pakken. Met de voorgenomen uitbreiding van winkels en wonen in het centrum en de wens om meer verblijfskwaliteit te maken voor de voetganger, kan het parkeren in het centrum in de toekomst onder druk komen te staan. Het is van belang om met het toestaan van meer verkeersaantrekkende functies in het centrumgebied rekening te houden met de parkeercapaciteit in het centrum.
2.4 Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan
Zoals in de inleiding reeds aangegeven, streeft dit bestemmingsplan er naar om de gewenste ontwikkelingen uit de centrumvisie door te vertalen. In de praktijk geldt dat deze ontwikkelingen, met name wanneer deze samenhangen met nieuwbouw, nog onvoldoende zijn uitgewerkt om in dit bestemmingsplan te verankeren. Ten opzicht van de vigerende plannen wordt daarom hoofdzakelijk ingezet op zonering van de toegestane functies binnen de voormalige centrumbestemming, om zodoende invulling te geven aan de sterstructuur van het dorpshart.
Van de belangrijkste elementen uit de centrumvisie worden hierna benoemd of en hoe deze in het bestemmingsplan zijn doorvertaald.
Supermarkt als spil aan het dorpsplein
De supermarkt wordt in de centrumvisie gezien als de belangrijkste trekker aan het centrale dorpsplein, dat vooral een boodschappenfunctie heeft. De locatie op de hoek van de Dijkshoornseweg, Hof van Delftstraat en Looksingel wordt gezien als de meest voor de hand liggende plek voor de nieuwe supermarktontwikkeling, omdat deze locatie centraal ligt, aansluit bij de winkelstructuur en beschikt over voldoende ruimte.
De kleinere winkels rond het plein en aan de Dijkshoornseweg nabij het dorpsplein profiteren van de aanloop en het parkeren van de supermarkt. Ondergeschikt hieraan is kleinschalige daghoreca passend aan het dorpsplein.
Omdat deze ontwikkeling niet alleen om nieuwe functies gaat, maar hiervoor ook nieuwbouw nodig zal zijn, is dit in dit bestemmingsplan nog niet mogelijk gemaakt. De plannen moeten eerst verder worden uitgewerkt en zullen een eigen planologische procedure doorlopen. Om die reden wordt in dit bestemmingsplan aangesloten bij de vigerende regeling.
Figuur 2.3 Het dorpsplein van Den Hoorn
Horecaplein aan de Gaag
Met de voorgenomen verplaatsing van het drukke doorgaande verkeer op de Hoornseweg langs de Gaag, ontstaan er rond het water weer interessante mogelijkheden voor bijvoorbeeld een openbare kade met horeca. Hier is ruimte voor terrasjes, restaurant, café, ontspanning, recreatie, evenementen en eventueel aanlegplaatsen. Dit 'waterplein' koppelt het centrum van Den Hoorn aan de doorgaande recreatieve route tussen Schipluiden en het centrum van Delft. Het centrum profiteert op die manier van het recreatieverkeer.
De bestemming Horeca zal op deze plek de hoofdtoon voeren. Binnen deze bestemming wordt iets zwaardere horeca toegestaan. Momenteel is op deze locatie al horeca aanwezig en vanwege de goede ontsluiting kan de horeca tot en met categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten (bijlage 3 van de regels) worden toegestaan. Een hogere categorie is niet gewenst, omdat ook hier zowel naast als boven de horecafuncties wordt gewoond. Een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten is te zien in bijlage 1 van de toelichting.
Figuur 2.4 Het horecaplein aan de Gaag
Maatschappelijk cluster
De sociale cohesie tussen het centrum van Den Hoorn en de woonwijken is versterkt door het recent ontwikkelde cluster van maatschappelijke voorzieningen aan het Koningin Julianaplein, bestaande uit het gezondheidscentrum en het dorpshuis De Hoornbloem. Bewoners komen niet alleen voor boodschappen naar het centrum, maar worden ook voor bijvoorbeeld een doktersbezoek naar hun centrum getrokken, wat de levendigheid bevordert. Het cluster krijgt in het bestemmingsplan een brede maatschappelijke bestemming, zodat eventuele wijzigingen binnen de voorzieningen gemakkelijk binnen de bestemming kunnen worden geregeld.
Routes in de sterstructuur
Dijkshoornseweg
Het streven is, om in en rondom de bestaande winkelstraat bedrijven te concentreren die het centrum van Den Hoorn onderscheiden van de wijkwinkelcentra in Delft: delicatessenzaken, specialisten in streekproducten, etc. Winkelen, horeca, wonen en recreatie gaan hier hand in hand in een dorpse en authentieke uitstraling. De Dijkshoornseweg zal de verbindende factor zijn tussen het dorpsplein en het horecaplein. Een goede wandelrelatie is hier cruciaal. De bestemming Gemengd geeft een passende weergave van de bestaande functies.
Wonen in het centrum
Er wordt in het gehele centrumgebied gewoond, niet alleen in grondgebonden woningen, maar ook boven de voorzieningen. Vanwege de sociale veiligheid, overdag en 's avonds, is dit een prettige situatie in een dorpscentrum. Daarnaast geeft het levendigheid en daarmee identiteit aan het centrum. Op diverse locaties zullen nieuwe woningen worden ontwikkeld, waarbij in lijn met de woonvisie wordt gekeken naar een mix tussen verschillende doelgroepen, zoals senioren, starters, sociale huur, gezinnen, dure huur en koop. Binnen de bestemmingen voor Centrum, Gemengd en Horeca wordt wonen toegestaan. Daar waar enkel het wonen is gewenst, zal een ruime woonbestemming worden geïntroduceerd, die meer ruimte biedt dan de woningen buiten het centrumgebied. Dit om expliciet een concentratie van activiteiten te creëren in het centrum en hiermee het centrum te onderscheiden van de rest van het dorp. Belangrijk hierbij is wel dat het wonen altijd het uitgangspunt blijft. De aanvullende activiteiten bij het wonen dienen geen overlast voor omwonenden te veroorzaken en de uitstraling van de woonfunctie blijft behouden.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald. Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels. De regels bevatten voorschriften voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld. Hierbij wordt aangesloten op het bestemmingsplan 'Den Hoorn' om een zoveel mogelijk consistent beleid ten aanzien van het dorp te creëren.
3.2 Inleidende Regels
Begrippen (Artikel 1)
De begrippen die het bestemmingsplan gebruikt zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
3.3 Bestemmingsregels
De uitgangspunten voor de bestemmingsregels zijn grotendeels toegelicht in paragraaf '2.4 Uitgangspunten voor het bestemmingsplan'. Hieronder volgt een korte beschrijving per bestemming.
Bedrijf (Artikel 3)
Binnen het plangebied zijn enkele (kleinschalige) bedrijven aanwezig. Deze bedrijven zijn als zodanig bestemd. Binnen de bestemming Bedrijf is het toegestaan om bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen.
In het plangebied zijn verschillende bedrijven al dan niet in combinatie met een woning gevestigd. Een aantal bedrijven past niet binnen de algemene toelaatbaarheid en is daarom specifiek bestemd, zoals de dierenarts aan de Tramkade. Dit betekent dat deze bedrijven een aanduiding hebben gekregen, die een afwijking van het algemene toelatingsbeleid voor de huidige bedrijfsactiviteiten toestaat. Bij een eventuele bedrijfsbeëindiging kan zich op de betreffende locatie alleen nog een gelijkwaardig bedrijf vestigen of een bedrijf dat past in het geformuleerde toelatingsbeleid. Geluidshinderlijke en zogenaamde risicovolle bedrijven zijn niet toegestaan binnen het centrumgebied van Den Hoorn. Detailhandel is niet toegestaan binnen de bestemming Bedrijf.
Bedrijfswoningen
Overeenkomstig het provinciaal beleid is het oprichten van nieuwe bedrijfswoningen uitgeloten. Enkel bestaande bedrijfswoningen kunnen worden gehandhaafd.
Centrum (Artikel 4)
De gronden en gebouwen rond het dorpsplein worden bestemd als Centrum. Dit is het concentratiegebied van de winkels en de dienstverlening, gemengd met wonen. De bestaande supermarkt is binnen deze bestemming mogelijk gemaakt met een specifieke aanduiding. Daarnaast wordt er ruimte geboden voor kleinschalige detailhandel en dienstverlening gericht op het publiek met een open uitstraling en voor kantoren. Met betrekking tot detailhandel wordt internetverkoop, waarbij de verkoop geheel via internet plaatsvindt en ter plaatse geen winkel, afhaalpunt of showroom aanwezig is, uitgesloten. Het ontbreken van een publiek element bij deze functie is hierbij bepalend. Om diezelfde reden worden winkels met een fysieke webwinkel, die daarnaast ook via hun website producten aanbieden, wel toegestaan.
Aan de detailhandelsfunctie verwante daghoreca kan worden toegestaan tot maximaal categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten, zie bijlage 3 van de regels. Horeca van een zwaardere categorie is gewenst in het bestaande horecacluster aan de Gaag. Wonen in het centrum in grondgebonden woningen en wonen boven de andere centrumfuncties, zorgt voor een afwisselend woningaanbod dat verschillende doelgroepen bedient.
Voor beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis is een extra afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Gelet op de direct relatie van de woningen binnen deze bestemming met het centrum, wordt via de genoemde afwijking mogelijk gemaakt dat er dienstverlening en kleinschalige detailhandel als aanvulling op de beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten aan huis wordt toegestaan, zie bijlage 1 van de regels voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen de woonbestemming. Verkoop van producten via internet als aanvullende activiteit bij het wonen, wordt uitsluitend toegestaan indien de producten worden thuisbezorgd of via de post worden bezorgd. De belangrijkste voorwaarde hierbij is dat bij het wonen geen fysieke winkel, showroom of afhaalpunt aanwezig is.
Gemengd (Artikel 5)
De bestemming Gemengd is gegeven aan het gebied dat de overgang vormt tussen de centrumfunctie en het horecacluster en zal de verbindende factor zijn. Tevens is de bestemming Gemengd opgenomen voor enkele percelen aan de Woudseweg als overgangszone tussen horeca en het wonen.
Binnen deze bestemming worden dienstverlening gericht op het publiek, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, kleinschalige horeca, maar ook het wonen mogelijk gemaakt. Eventueel kan binnen de bestemming Gemengd ook dienstverlening plaatsvinden waarbij geen rechtstreeks contact plaatsvindt met het publiek. Internetverkoop is binnen de bestemming Gemengd toegestaan, met of zonder een directe publieke functie. Om de verkeersaantrekkende werking te beperken is als voorwaarde bij internetverkoop opgenomen dat producten worden thuisbezorgd.
Evenals binnen de bestemming Centrum is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor dienstverlening en kleinschalige detailhandel als aanvulling op de beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
Horeca (Artikel 6)
Daar waar de Kickert overgaat in de Gaag en in de bocht afbuigt richting het zuiden is een cluster van horeca ontstaan. Er is een (chinees) restaurant, café en snackbar met terras. Deze functies zijn toegestaan binnen de bestemming Horeca. Vanwege de goede ontsluiting is binnen deze bestemming horeca tot en met categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Een hogere categorie is niet gewenst, omdat ook hier zowel naast als boven de horecafuncties wordt gewoond.
Kantoor (Artikel 7)
Aan de noordzijde van het plangebied is een kantoor gevestigd en als zodanig bestemd. De planologische regeling uit het bestemmingsplan 'Den Hoorn' uit 1993 is overgenomen.
Maatschappelijk (Artikel 8)
Aan gronden met daarop instellingen op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, zorg en welzijn, religie, jeugd-/kinderopvang, sociaal-culturele instellingen en verenigingsleven is de bestemming Maatschappelijk toegekend. In beginsel is bij het toekennen van het bouwvlak het huidige oppervlak van de bebouwing als uitgangspunt genomen. Daarbij wordt een beperkte ruimte gegeven voor uitbreiding om te kunnen inspelen op ontwikkelingen.
Tuin (Artikel 9)
De tuinbestemming is gelegd op de bij een woning behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woning en – bij hoeksituaties – ook delen van het zijerf.
Verkeer (Artikel 10)
De wegen en straten in het plangebied met een doorgaande functie zijn als Verkeer bestemd. Voor verkeersgerelateerde bouwwerken geldt geen maximum hoogte. Voor alle overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 m.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 11)
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke. Het perceel dat momenteel nog in gebruik is ten behoeve van de rijwielhandel aan de Woudseweg, heeft hiertoe een aanduiding gekregen.
Water (Artikel 12)
De watergangen Look en Gaag zijn als Water bestemd. Binnen de bestemming Water zijn watergerelateerde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, keermuren, duikers et cetera, toegestaan. Tevens is het water binnen het plan Balkengat bestemd als Water.
Wonen - 1 en Wonen - 2 (Artikel 13 en Artikel 14 )
Het wonen is de belangrijkste functie in het centrum van Den Hoorn en wordt binnen verschillende bestemmingen mogelijk gemaakt. Meer aan de randen van het centrum zijn gebieden waar uitsluitend wordt gewoond. Deze woningen zijn bestemd als Wonen. Binnen deze bestemming is onderscheid gemaakt tussen het wonen in directe relatie tot het centrumgebied en het wonen waarbij deze relatie niet bestaat.
Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden en waar mogelijk te versterken. Rekening houdend met dit uitgangspunt, is een regeling geformuleerd die het resultaat is van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgave om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.
Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden welke voortvloeien uit de vigerende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling die uit twee bestemmingen bestaat: Wonen en Tuin.
Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is het bouwen aan de voorkant in het algemeen kwetsbaarder dan het bouwen aan de achterkant. Dit heeft als resultaat dat voor het bouwen aan de achterkant in principe geen omgevingvergunningsvereiste geldt voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen, carports, dakkapellen en erfafscheidingen (mits ze aan bepaalde afmetingen voldoen), tenzij deze binnen 1 m van het erf van de buren, de weg of het openbaar groen worden gerealiseerd. Ook op een zijerf, dat niet grenst aan een weg of openbaar groen, kunnen dergelijke bouwwerken vergunningsvrij worden opgericht, indien een afstand van minimaal 1 m tot de voorgevellijn en het erf van de buren in acht wordt genomen. De betreffende gronden hebben in het algemeen de bestemming Wonen gekregen.
Aan de voorkant van de woning is voor de bovengenoemde bouwwerken in de meeste gevallen een omgevingsvergunning vereist. Er geldt een uitzondering voor erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 m. Omdat gebouwen en overkappingen aan de voorkant niet wenselijk zijn, zijn voortuinen bestemd tot Tuin. Datzelfde geldt voor zijerven die grenzen aan een weg of openbaar groen.
Het bovenstaande leidt tot de volgende regeling. De woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan op de overige gronden. Op de gronden met de bestemming Tuin zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Erfbebouwing
Op de gronden buiten het bouwvlak wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van vrijstaande bijgebouwen. Het gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak bedragen, tot een maximum van 50 m². Ten minste 25 m² van die gronden dient altijd onbebouwd en onoverdekt te blijven. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Hoogte
De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen is op de verbeelding aangegeven. Uitgangspunt voor de bouwhoogte van grondgebonden woningen, niet zijnde gestapelde woningen, is een zoveel mogelijk uniforme maximale goothoogte van 6 m.
Dakkapellen
Veel van de woningen in het centrumgebied zijn voorzien van een dakkapel aan de achterzijde van de woning. Binnen onderhavig bestemmingsplan mag de goothoogte van hoofdgebouwen worden overschreden door dakkapellen. Een dakkapel mag op het achterdakvlak over de gehele breedte van het dakvlak worden gebouwd. Op het zij- en voordakvlak mag een dakkapel maximaal 70% van de breedte van het dakvlak beslaan.
Ondernemerschap
De gemeente Midden-Delfland wil het ondernemerschap stimuleren. Om die reden is in het artikel Wonen een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen om dit mogelijk te maken. Deze zijn opgenomen onder de noemer beroep-aan-huis, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast.
Beroepen-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Om de woonfunctie te versterken en een aantrekkelijk woongebied te creëren waar ruimte is voor meerdere activiteiten, wordt een toename van de menging met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorgestaan. Het uitgangspunt is dat zogenaamde vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend, mits de woonfunctie gehandhaafd blijft. Er wordt van uitgegaan dat de woonfunctie gehandhaafd blijft bij een gebruik van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten van ten hoogste 25% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 40 m². Internetverkoop is toegestaan, mits deze voldoet aan de voorwaarde dat er geen uitstalling van goederen plaatsvindt en waarbij de goederen via internet worden aangeboden en overwegend per post worden geleverd. Webwinkels zijn derhalve niet toegestaan.
Bed & breakfast
In overeenstemming met het gemeentelijke 'beleidskader recreatieve verblijfsvoorzieningen' (zie paragraaf 4.4) is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een bed & breakfastvoorziening aan huis toe te staan, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Zo mag de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor de bed & breakfast activiteiten ten hoogste 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning, bijgebouwen meegerekend bedragen.
Voor Wonen - 1 geldt, gelet op de direct relatie met het centrum, dat een bed & breakfast aan huis bij recht is toegestaan.
Bedrijf - Uit te werken 1 (Artikel 15)
Overeenkomstig het bestemmingsplan Hooipolder is de hoek tussen de Look en Gaag bestemd als Bedrijf - Uit te werken 1. Op deze locatie mogen de bestaande bedrijfsgebouwen en -activiteiten worden gehandhaafd. Tevens kunnen nieuwe woningen en functies ten behoeve van het centrumgebied worden toegestaan, mits er een uitwerkingsplan in werking is getreden, dat in overeenstemming is met de uitwerkingsregels in dit artikel.
Wonen - Uit te werken 1 (Artikel 16)
Ter plaatse van het voormalige schoolgebouw aan de Look is de bestemming Wonen - Uit te werken 1 opgenomen. Op deze locatie mogen nieuwe woningen worden gebouwd. Op deze gronden mag pas worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan dat in overeenstemming is met de uitwerkingsregels in dit artikel.
Waarde - Archeologie 1 en 2 (Artikel 17 en Artikel 18)
Beide bestemmingen zijn dubbelbestemmingen ter bescherming van archeologische (verwachtings)waarden. Afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse is Waarde - Archeologie 1 of 2 opgenomen. Het onderscheid zit daarbij in de drempelwaarde die archeologisch onderzoek verplicht stelt. In de regel zijn bouw- en grondwerkzaamheden namelijk niet toegestaan zonder archeologisch onderzoek, tenzij deze binnen een bepaalde maat blijven. Voor 'waarde 1' is dit 50m2 en voor 'waarde 2' is dit 200 m2. Daarnaast geldt dat als de werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 cm onder maaiveld, er eveneens geen onderzoek nodig is.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 19)
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden, worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemming is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.
3.4 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 20)
De anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de anti-dubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene bouwregels (Artikel 21)
Overschrijding bouwgrenzen
Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.
Bestaande maten
Dit lid betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (Artikel 22)
De regel geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan als gevolg van artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 23)
Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning voor het afwijken kan worden verleend voor bouwplannen die voorgeschreven bouwgrenzen of maatvoeringen overschrijden. Op voorhand zijn eisen gesteld waarbinnen de aanvraag in ieder geval moet passen, zodat grootschalige, structurele aanpassingen op voorhand zijn aangesloten. Voor aanvragen die wel binnen deze kaders passen, kan het college van burgemeester en wethouders de afweging maken of via afwijking medewerking wordt verleend aan de aanvraag. Bij deze afweging worden in ieder geval de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden meegenomen. Wanneer de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast, houdt dit in dat een afzonderlijke planologische procedure wordt doorlopen met bijbehorende publicatie en mogelijkheden voor zienswijzen.
Mantelzorg
Een tweede afwijkingsbevoegdheid is opgenomen om in het kader van mantelzorg afhankelijke woonruimte toe te staan in bijgebouwen bij woningen. In de regel is bewoning van bijgebouwen uitgesloten, maar bij blijkende behoefte hieraan met het oog op mantelzorg kan het college van burgemeester en wethouders hier toestemming voor verlenen.
Zoals gezegd dient het te gaan om afhankelijke woonruimte. Daarbij moet onder andere de behoefte aan mantelzorg aangetoond kunnen worden. Ook hier geldt dat het om een afweging gaat en medewerking niet op voorhand gegarandeerd is. Wanneer de bevoegdheid wordt toegepast, houdt dit in dat een afzonderlijke planologische procedure wordt doorlopen met bijbehorende publicatie en mogelijkheden voor zienswijzen.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 24)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.
Een wijzigingsbevoegdheid houdt in dat binnen de kaders dit in artikel 24 worden gegeven, een wijzigingsplan kan worden opgesteld. Net als een 'regulier' bestemmingsplan, gaat een wijzigingsplan als ontwerp ter inzage en kunnen hierop zienswijzen worden ingediend. Het artikel biedt zodoende geen directe mogelijkheden, maar biedt kaders waarbinnen wijzigingsplannen mogelijk zijn.
De drie wijzigingsbevoegdheden hebben betrekking op overschrijdingen van bestaande bestemmingsgrenzen, een functieomzetting van de bedrijfsgronden op de locatie 'Meelfabriek' en het verwijderen van de archeologische dubbelbestemming.
De wijzigingsbevoegdheid op de locatie 'Meelfabriek' loopt nog niet vooruit op de gewenste ontwikkeling rondom het dorpsplein met onder andere een supermarkt, maar is nog afkomstig uit het vigerende bestemmingsplan. Om een planschadeclaim te voorkomen zijn deze mogelijkheden één op één overgenomen.
Overige regels (Artikel 25)
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van de bestemmingsplanregels. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Deze regel geeft aan dat de wettelijke regelingen waarnaar in het plan verwezen wordt, gelden zoals ze zijn op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
3.5 Overgangsrecht En Slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.
Overgangsrecht (Artikel 26)
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel (Artikel 27)
Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijk Beleid
Dit hoofdstuk schetst in hoofdlijnen het ruimtelijke beleid van de verschillende overheden, voor zover dit van belang is voor het centrum van Den Hoorn. Na het rijks- en provinciale beleid, komt het specifieke gemeentelijke ruimtelijk beleid aan bod.
4.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
In de Structuurvisie richt het Rijk zich op zaken die voor Nederland als geheel van belang zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:
- de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer en energie (inclusief het aanwijzen van gebieden waar grootschalige windparken kunnen komen);
- de waterveiligheid (zoals de Afsluitdijk), het kustfundament en de milieukwaliteit;
- de bescherming van het cultureel erfgoed en de unieke natuur (zoals de Waddenzee, de Stelling van Amsterdam en de Veluwe).
In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Deze regels zijn vooral gericht op het veiligstellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau. Noch voor het plangebied, noch voor het type ontwikkeling, geeft het rijksbeleid specifieke regels.
4.2 Provinciaal Beleid
Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2010), Herziening 2011 (2011) en Actualisering 2011 (2012)
De Provinciale Staten stelden op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Uitvoeringsagenda en de Verordening Ruimte vast. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040 en elk jaar wordt onderzocht of de uitgangspunten nog actueel zijn. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Op de functiekaart van de structuurvisie is het centrum van Den Hoorn aangewezen als stads- en dorpsgebied: aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen.
![]() | ![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede functiekaart Provinciale structuurvisie
De dorpskern is daarnaast aangewezen als een bestaande kwaliteit die behouden dient te blijven. De provincie heeft de ambitie uitgesproken dat elke kern de eigen identiteit dient te ontwikkelen en moet voortbouwen op de karakteristieke structuur. In het nieuw op te stellen bestemmingsplan voor het centrum van Den Hoorn zullen de bestaande functies overeenkomstig worden bestemd, maar wordt er tevens ruimte geboden voor ontwikkelingen om het centrum echt het hart van het dorp te laten worden. Het bestemmingsplan is de juridische vertaling van de opgestelde visie 'Centrum Den Hoorn' en legt vast wat er behouden dient te blijven en faciliteert daar waar vraag naar is, passend binnen de karakteristiek van het dorp.
Verordening Ruimte (2010), Herziening 2011 (2011) en Actualisering 2011 (2012)
Samen met de Provinciale Structuurvisie is op 2 juli 2010 ook de Provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten en vervolgens zijn er een herziening en actualisering op onderdelen vastgesteld. Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, daar bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn en doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Bebouwingscontour
De provincie kiest ervoor om stedelijke functies zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Het stedelijk netwerk en alle kernen hebben bebouwingscontouren, die de grens van de bouwmogelijkheden voor wonen en werken aangeven. Verstedelijking buiten deze contouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied voor het bestemmingsplan voor het centrum van Den Hoorn ligt geheel binnen de provinciale bebouwingscontour en zal gericht zijn op het bestemmen van de bestaande stedelijke functies en voorzien in enkele kleinschalige stedelijke ontwikkelingen in overeenstemming met de provinciale structuurvisie.
Detailhandel
Uitgangspunt is versterking van de bestaande detailhandelsstructuur. Buiten bestaande winkelconcentraties in de centra van dorpen en steden worden in principe geen mogelijkheden geboden voor detailhandel. Het bestemmingsplan 'Centrum Den Hoorn' is gericht op het actueel bestemmen van de centrumfunctie van het dorp Den Hoorn en een versterking van de bestaande detailhandelstructuur door het bieden van de mogelijkheid een supermarkt op te richten aan de noordwestzijde van het dorpsplein aan de Dijkshoornseweg. Tevens wordt er ruimte geboden voor nieuwe detailhandel, geconcentreerd in het centrum van het dorp.
Provinciale Landschappen
Ten zuiden van het plangebied ligt het bijzondere gebied Midden-Delfland, wat door de provincie is aangewezen als Provinciaal Landschap. Het beleid is erop gericht om de bestaande kwaliteiten van dit gebied te behouden en waar mogelijk te versterken. De ontwikkelingen die mogelijk zullen worden gemaakt in het bestemmingsplan 'Centrum Den Hoorn', maken dat er een impuls aan het centrum gegeven kan worden waarmee de scheiding tussen het landschap en de stedelijke structuur wordt versterkt. De kwaliteit van het Provinciaal Landschap wordt versterkt door de scheiding tussen landelijk gebied en een karakteristieke dorpskern.
4.3 Regionaal Beleid
Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020
In het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 staat hoe het Stadsgewest in de toekomst met de ruimtelijke ontwikkelingen en de effecten daarvan omgaat.
De tien belangrijkste punten uit deze visie zijn:
Drie gebiedsontwikkelingen voor een sterke Randstad
- 1. uitbouwen van de Internationale Zone en in het bijzonder het World Forum in Den Haag tot hart van de World Legal Capital;
- 2. internationaal profiel voor Nieuw Binckhorst in Den Haag;
- 3. doorgroei van het Technologisch Innovatief Complex Delft (TICD).
Zeven dragende projecten voor een concurrerende Zuidvleugel
- 4. dynamiek en innovatiekracht in de Greenport Westland-Oostland;
- 5. verrijken van het leisure- en (top)sportaanbod voor toeristen en recreanten;
- 6. anticiperen op veranderingen in het klimaat en verkleinen van de bijdrage van Haaglanden aan klimaatveranderingen;
- 7. mobiliteit duurzaam ontwikkelen;
- 8. groene landschappen versterken, verbinden en ontsluiten;
- 9. herstructurering en intensiever gebruik van stedelijke wijken;
- 10. herstructurering en intensiever gebruik van bedrijventerreinen.
Hoewel dit bestemmingsplan niet direct betrekking heeft op één van bovenstaande punten, is het ook niet strijdig met dit beleid. Het bestemmingsplan legt zoals gezegd in hoofdzaak de bestaande situatie vast en richt zich daarnaast op een zonering van de centrumfuncties. Ook zijn er twee uit te werken bestemmingen opgenomen die geschaard kunnen worden onder punt 9 en 10 van de visie.
4.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Midden-Delfland 2025 (2011)
Om de kwaliteiten van de gemeente Midden-Delfland te behouden en te versterken is al veel beleid ontwikkeld. De verschillende visies en plannen liggen ten grondslag aan de Structuurvisie Midden-Delfland 2025. Deze visie voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is door de gemeenteraad op 29 juni 2011 vastgesteld en legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast voor de komende jaren tot en met 2025. Daarnaast geeft deze structuurvisie een uitwerking op het niveau van de dorpen Den Hoorn, Schipluiden en Maasland, zodat ook de dorpen in 2025 duurzaam aantrekkelijk, karakteristiek en levendig zijn en aansluiten bij de kwaliteit van de gemeente.
De drie dorpen van de gemeente – Den Hoorn, Schipluiden en Maasland – zijn relatief klein gebleven. Van de drie dorpen heeft Den Hoorn de sterkste groei doorgemaakt, veroorzaakt door de ligging nabij Delft. De ontwikkeling van het centrum is echter achtergebleven bij de groei. In de visie is het centrum van Den Hoorn aangewezen als aandachtsgebied en wordt ingestoken op de herontwikkeling van de dorpskern, waarbij het centrum een impuls moet krijgen en de winkelvoorzieningen verder moeten groeien. 'In 2025 is het winkelgebied van Den Hoorn volwassen en doet recht aan een dorp van formaat. Den Hoorn heeft een integrale centrumontwikkeling ondergaan waarbij het dorpse karakter behouden is en het winkelcluster rond de Dijkshoornseweg en een maatschappelijke cluster aan het Koningin Julianaplein het nieuwe Horecahart aan het water versterken'.
Visie 'Centrum Den Hoorn' (2012)
In de afgelopen jaren is Den Hoorn en de directe omgeving van het dorp veranderd. Nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen hebben hun beslag op de ruimte gelegd. De ontwikkeling van het centrum is bij de ontwikkelingen achtergebleven. Het gemeentebestuur van Midden-Delfland heeft zichzelf tot doel gesteld om de karakteristiek en de identiteit van het oude lintdorp te behouden. Hiertoe is het van belang om het centrum van Den Hoorn een impuls te geven. Er is voor het gehele centrum behoefte aan een impuls en een vernieuwingsslag voor de winkelstructuur, het wonen, het parkeren, de ontsluiting, de openbare ruimte en de verblijfskwaliteit.
De visie 'Centrum Den Hoorn' is een actualisatie van de bestaande visie uit 2001, waarin een eerste ontwikkelingsrichting is gegeven. Het centrum van Den Hoorn dient (weer) het hart van het dorp te gaan vormen, waar het prettig wonen en verblijven is. De gemeentelijke organisatie heeft, samen met de bewoners en ondernemers van Den Hoorn, gekeken naar de wensen en mogelijkheden voor het centrum en deze verwoord in de visie 'Centrum Den Hoorn', opgesteld in december 2011.
Figuur 4.2 De bestaande situatie in het centrum van Den Hoorn
Woonvisie Midden-Delfland 2010 - 2025, Sturen op diversiteit (2010)
De woonvisie vormt een belangrijke basis voor de toekomst van de dorpen. Uit de woonvisie komt als veranderopgave naar voren een totaal van 1.020 tot 1.220 extra te bouwen woningen (gemiddeld 70 tot 80 woningen per jaar), waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met startende gezinnen en doorstroming van ouderen en senioren. Op basis van deze woonvisie worden afspraken gemaakt met partners zoals woningbouwverenigingen en projectontwikkelaars ter realisering van de gewenste veranderopgave.
Nieuwbouw moet in omvang en wat betreft uitstraling passen bij het eigene van de dorpen. Zo heeft Den Hoorn een wat stedelijker karakter dan Maasland en Schipluiden en ook de inwoners verschillen van karakter en woonvoorkeuren. Dat kan en mag ook tot uiting komen in de woningbouw. In het centrum van Den Hoorn zal sprake zijn van herbouw van bestaande woningen en kleine nieuwbouwprojecten. Zo zullen er rijenwoningen worden gesloopt en worden er nieuwe woningen opgericht voor de doorstroming en voor startende gezinnen. Op de locatie van de basisschool in het westen van het plangebied zullen seniorenwoningen gerealiseerd worden en de mogelijkheid wordt geboden om boven de nieuwe supermarkt appartementen te realiseren.
Beleidskader recreatieve verblijfsvoorzieningen (2010)
Dit beleidskader is opgesteld om ruimte te bieden aan de groeiende vraag naar recreatieve voorzieningen in de gemeente Midden-Delfland. Specifiek voor Den Hoorn wordt geconcludeerd dat het exploiteren van een bed & breakfastvoorziening momenteel niet mogelijk is binnen de vigerende bestemmingsplannen voor de kern. In het nieuwe bestemmingsplan voor het centrum van Den Hoorn zullen mogelijkheden worden geboden voor verblijfsvoorzieningen.
Cittaslow
Cittaslow is het internationale keurmerk voor gemeenten met minder dan 50.000 inwoners die op het gebied van leefomgeving, landschap, streekproducten, gastvrijheid, milieu, infrastructuur, cultuurhistorie en behoud van identiteit, tot de top behoren. In deze tijden van verstedelijking en veralgemenisering is het voor authentieke gebieden belangrijk de lokale identiteit te bewaken, te versterken en verder uit te dragen. In een Cittaslow kunnen inwoners en bezoekers op een plezierige, gastvrije manier en op een menselijk tempo genieten. Het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de leefomgeving is het allerbelangrijkst voor een Cittaslow. Dit betekent dat een gezond milieu, het versterken van de landschappelijke kwaliteiten en een goede infrastructuur hoog op de agenda van de gemeente staan. Deze koestert het cultuurhistorisch erfgoed, de plaatselijke tradities en het aanbieden en promoten van streekproducten. Met het bestemmingsplan voor het centrum van Den Hoorn wordt de juridische basis neergezet om van het centrum een kloppend dorpshart te kunnen maken.
4.5 Conclusie
Het rijksbeleid heeft een hoog abstractieniveau en geeft daarom geen concrete aanwijzingen voor het op te stellen bestemmingsplan. Het provinciaal beleid geeft wel een aantal directe richtlijnen, zoals richtlijnen voor de concentratie van stedelijke functies en detailhandel.
In overeenstemming met het provinciale beleid, zijn de stedelijke functies die in het bestemmingsplan voor het centrum van Den Hoorn worden mogelijk gemaakt, binnen de bebouwingscontour van de provincie geprojecteerd. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan ingezet op versterking van de centrumfuncties. Deze versterking past ook binnen het regionale beleidskader.
De ambities in de gemeentelijke visie voor het centrum van Den Hoorn die gaan over herstructurering en kwaliteitsverbetering reiken hoog. Het bestemmingsplan kan niet alle beoogde ontwikkelingen zonder meer mogelijk maken. In het voorliggende bestemmingsplan wordt hoofdzakelijk op het gemeentelijk beleid ingespeeld door een zonering van de centrumfuncties, afgestemd op de centrumvisie.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1.1 Inspraak
In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan 'Centrum Den Hoorn' gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Een ieder heeft tijdens deze periode een inspraakreactie in kunnen dienen. De binnengekomen inspraakreacties zijn vervolgens beantwoord en hebben op onderdelen tot aanpassing van het plan geleid.
5.1.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de zogenoemde overleginstanties plegen. In dat kader heeft de gemeente het voorontwerpbestemmingsplan tijdens de bovengenoemde inspraakperiode ook toegestuurd aan de overleginstanties.
Uit de hierop ontvangen overlegreacties bleek dat deze organisaties in konden stemmen met het voorontwerpbestemmingsplan. Uitsluitend de overlegreactie van Regio Haaglaanden gaf aanleiding tot aanvulling van het bestemmingsplan met een paragraaf in het beleidskader.
5.1.3 Zienswijzen
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken met ingang van 15 februari 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen op het bestemmingsplan bij de gemeenteraad in te dienen. De ingediende zienswijzen zijn opgenomen en beantwoord in de Nota Zienswijzen (zie bijlage 5). Voor een aantal punten die met de zienswijzen samenhangen, is nog voor de vaststelling besloten hier toch anders mee om te gaan dan oorspronkelijk in de Nota Zienswijzen is aangegeven. Een overzicht hiervan en de wijze waarop deze punten uiteindelijk geregeld worden, is als 'erratum' opgenomen in bijlage 4.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand bebouwd gebied waarbinnen op dit moment geen nieuwe 'aangewezen bouwplannen' zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro mogelijk worden gemaakt. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.
5.3 Handhaving
De gemeente Midden-Delfland acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteiten binnen het plangebied te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaving zijn:
- de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners mogen verwachten dat de regels gehandhaafd worden;
- handhaving gaat oneigenlijk gebruik en daarmee achteruitgang van de kwaliteit van de woonomgeving tegen; een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden en te verbeteren;
- niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid aan; het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Bij de handhaafbaarheid van bestemmingsplannen spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. De basis wordt gevormd door:
- 1. de regeling in het bestemmingsplan zelf;
- 2. de handhaafbaarheid van de planregels;
- 3. het vrijstellingenbeleid en de wijzigingsbevoegdheden.
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Ook zijn aan de in het plan opgenomen vrijstellingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Integraal handhaven
Om op een professionele wijze inhoud te kunnen geven aan de uitvoering van de diverse handhavingstaken, is het noodzakelijk over een integraal handhavingsbeleid te beschikken. In dit beleid wordt aandacht besteed aan een gemeentelijke visie op handhaven en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen, de huidige situatie, een prioriteitenstelling, de strategie en werkwijze en de monitoring en evaluatie. Dit beleid voorziet in een eenduidige en transparante wijze waarop de gemeente Midden-Delfland inhoud geeft aan haar handhavingstaken.
Met de door de raad vastgestelde nota 'Integraal handhaven praktisch gemaakt' wordt invulling hieraan gegeven. In het (jaarlijkse) uitvoeringsprogramma: 'veiligheid en handhaving' wordt aangegeven op welke wijze uitvoering aan handhaving wordt gegeven.
Hoofdstuk 6 Onderzoek
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies. In elke paragraaf komt achtereenvolgens een korte beschrijving van de beoogde ontwikkeling aan de orde in relatie tot het betreffende milieuaspect. Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek vermeld en de aanvaardbaarheid van het plan, gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en de normstelling en het beleid.
6.2 Verkeer
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied in de kern Den Hoorn ligt in de gemeente Midden-Delfland. Het gebied wordt in westelijke richting ontsloten door de Woudseweg die naar het oosten toe overgaat in de Hoornseweg. Deze weg verbindt aansluiting 13 van de A4 (Amsterdam - Delft) via Den Hoorn met Delft. Daarmee vormt de Woudseweg/Hoornseweg de belangrijkste ontsluitingsweg voor het plangebied. Een andere gebiedsontsluitingsweg is de Rijksstraatweg. Deze weg loopt in zuidelijke richting naar de kern Schipluiden. De interne wegenstructuur binnen het plangebied wordt gevormd door de Hof van Delftstraat, Looksingel, Prinses Beatrixstraat, Hoornsekade, Dijkshoornseweg en Tanthofkade.
De wegen in Midden-Delfland zijn conform Duurzaam Veilig gecategoriseerd. Zo hebben de gebiedsontsluitingswegen Woudseweg/Hoornseweg en de Rijksstraatweg ter hoogte van het plangebied een maximumsnelheid van 50 km/h. De interne wegen zijn erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. Geconcludeerd wordt dat de huidige verkeersontsluiting van het plangebied goed is.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde openbaarvervoershaltes op loopafstand zijn de bushaltes Hof van Delftstraat, Houtzagerij en Rk-Kerk. Deze haltes liggen respectievelijk aan de Woudseweg, Rijksstraatweg en Hoornseweg. Vanaf deze haltes rijden frequent verschillende bussen naar onder andere treinstation Delft. Ook doet de bus de kernen in de gemeente Midden-Delfland en Westland aan en tevens de steden Delft en Den Haag. Mede door directe verbindingen naar het treinstation wordt geconcludeerd dat het plangebied goed ontsloten wordt door openbaar vervoer.
Langzaam verkeer
Het fietsverkeer heeft binnen de gemeente Midden-Delfland grotendeels een eigen fietsnetwerk van vrijliggende fietspaden die parallel aan de belangrijkste doorgaande routes liggen. Den Hoorn heeft door het fietsnetwerk directe routes naar omliggende gebieden. Zo ligt er langs de Woudseweg een vrijliggend tweerichtingsfietspad van De Lier tot aan Den Hoorn. Parallel aan de Hoornseweg kan de fietser gebruikmaken van de Hoornsekade om naar Delft te fietsen. Op de Hoornsekade heeft de fietser een eigen plek op de rijbaan door fietssuggestiestroken. Op de andere erftoegangswegen die het plangebied toegankelijk maken zijn geen fietssuggestiestroken aanwezig en is sprake van een geheel gemengde verkeersafwikkeling met het gemotoriseerde verkeer. Dit past bij de inrichtingskenmerken van Duurzaam Veilig. Daarnaast is er een vrijliggend fietspad over de Tramkade die parallel aan de Rijksstraatweg naar Schipluiden leidt. Tevens zijn er door het fietsnetwerk verschillende directe routes voor de fiets in de directe omgeving van het plangebied.
Door de structuur van het dorp en het verkavelingspatroon ontbreken er echter op een aantal locaties schakels in het fietsnetwerk. Hoewel deze ontbrekende schakels op dit moment nog geen bereikbaarheidsproblemen vormen, werkt de gemeente eraan om daar waar mogelijk binnen de toekomstplannen de ontbrekende schakels alsnog te realiseren en zo het fietsnetwerk verder te versterken.
Geconcludeerd wordt dat door het fietsnetwerk de ontsluiting van centrum Den Hoorn voor de fiets goed is.
Verkeersgeneratie
Voorliggend bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard, met dien verstande dat de toegestane centrumfuncties nu zijn onderverdeeld in de bestemmingen Centrum, Gemengd en Horeca om de deelgebieden van het centrum te versterken.
Het plangebied ligt in de gemeente Midden-Delfland in de kern Den Hoorn. De kern Den Hoorn is volgens CBS een sterk stedelijke omgeving [statline.cbs.nl]. Aangezien voorliggend plan gericht is op het centrum van de kern valt het plangebied in de categorie centrum van CROW [publicatie 317, CROW-2012].
Centrumgebied
De gebieden ten noorden en westen van het centrum maken een grootschalige transformatie door. Zo worden in de directe omgeving van het plangebied circa 1.850 woningen gerealiseerd in onder andere Harnaschpolder, Lookwest-Noord en Hooipolder. Naast deze vaststaande plannen zijn er plannen voor extra woningen in de omgeving Lookwest-Noord. De verwachting is dat door de ontwikkelingen het aantal inwoners tussen 2009 en 2020 toeneemt met circa 2.000 (+31%). In 2025 komt het totaal aantal inwoners uit op circa 9.000 [Roots Beleidsadvies, 2012].
Deze toename van de bevolking heeft effect op het invloedsgebied van het centrum van Den Hoorn. Om de toenemende vraag te faciliteren zal er in het centrum van Den Hoorn een vernieuwingsslag worden gemaakt. Zowel de toename van de bevolking als de vernieuwing van het centrum zal effect hebben op de verkeersaantrekkende werking van het gebied en de ontsluitingsstructuur.
Omdat het vigerende plan inzet op een zonering van centrumfuncties, maar niet structureel nieuwe centrumvoorzieningen mogelijk maakt, zal extra verkeersgeneratie niet aan de orde zijn.
Woningen
Op de locatie waar voorheen de school lag, wordt een uit te werken woonbestemming opgenomen. Hoewel een definitieve invulling hiervoor gestalte moet krijgen via een uitwerkingsplan, kan al wel ingegaan worden op de verkeersgeneratie. In vergelijking met de school, zal de functie wonen minder verkeer genereren.
Ondanks dat niet alle ontwikkelingen uit de visie direct in dit bestemmingslpan mogelijk worden gemaakt, zijn deze al wel onderzocht en doorvertaald in het meest recente verkeersmodel van de gemeente Midden-Delfland. Hierin zijn tevens de autonome groei, de wijziging van de verkeersstructuur, de afronding van Lookwest en de ontwikkeling van Harnaschpolder verwerkt. Uit het verkeersmodel blijkt dat de totale verkeerstoename ten opzichte van 2011 in het centrum 15% tot 20% bedraagt in 2022.
Verkeersafwikkeling
Nieuwe ontsluitingsstructuur
Om het extra verkeer als gevolg van de ontwikkelingen in het centrum van Den Hoorn af te kunnen wikkelen, zal de verkeersontsluiting van het gebied wijzigen. Door de ontwikkelingen krijgt het dorpsplein op het kruispunt van de Dijkshoornseweg, Looksingel en Hof van Delftstraat een betekenis als winkelhart van het dorp. Op dit moment is het kruispunt een knelpunt in de ontsluiting van het dorp. In de toekomst zal het kruispunt zowel doorgaand verkeer, bestemmingsverkeer en fietsverkeer moeten afwikkelen.
De uitwerking van de ontsluitingsstructuur van het centrum van Den Hoorn heeft effect op de afwikkeling en het verblijfsklimaat rond het dorpsplein. Doorgaand gemotoriseerd verkeer wordt ontmoedigd door het centrum te rijden. Dit is mogelijk door de ontwikkeling van Harnaschpolder en de bijbehorende infrastructuur. Deze infrastructuur biedt namelijk een alternatief voor het doorgaand verkeer. Zo krijgt het doorgaande verkeer van de Dijkshoornseweg en de Woudseweg/Hoornseweg door middel van de Hooipolderweg en de Harnaschdreef andere doorgaande routes. De gemeente wil daarvoor doorgaand verkeer over de Hoornseweg ontmoedigen zodat er ruimte wordt gecreëerd voor nieuwe ontwikkelingen langs de Gaag met onder andere een horecaplein. Voorwaarde hiervoor is echter wel een goede alternatieve dwarsverbinding tussen de ontsluitingsroute via de Harnaschdreef en het centrum van Den Hoorn. Voor de gemeente Midden-Delfland is het daarom van belang dat de dwarsverbinding Kristalweg/Hoefslagendreef in de verkeersstructuur aanwezig blijft.
Tevens onderzoekt de gemeente de mogelijkheden van eenrichtingsverkeer in het centrum. Daarnaast bestaat de wens om een autoluwe Dijkshoornseweg te creëren waar de auto te gast is. Hierdoor vervult de Dijkshoornseweg een verbindende factor tussen het dorpsplein en het horecaplein aan de Gaag.
De gemeente Midden-Delfland heeft onderzoek laten uitvoeren door Goudappel Coffeng naar de verkeerseffecten als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen en nieuwe verkeersstructuur in het centrum van Den Hoorn. Deze kwantitatieve studie is vastgelegd in het rapport 'Centrumontwikkeling Den Hoorn, Kwantitatieve verkeersstudie' van juni 2012. In de studie zijn verschillende verkeerscirculatieve maatregelen onderzocht, zoals het instellen van éénrichtingsverkeer. In tabel 6.1 zijn de verkeersintensiteiten opgenomen, uitgaande van de variant zonder éénrichtingsverkeer ('variant 1') en een variant, waarbij éénrichtingsverkeer in het centrum van Den Hoorn wordt ingesteld ('rondje rechtsom'). Tevens is het effect van de nieuwe ontwikkelingen meegenomen in deze verkeerscijfers. Om de verkeerseffecten op de wegen binnen het plangebied te beoordelen, wordt aangesloten bij het ASVV (CROW 2004), waaruit blijkt dat de maximale intensiteit op erftoegangswegen maximaal 5.000-6.000 mvt/etmaal bedraagt. Uit onderstaande tabel blijkt dat de verkeersintensiteit op de wegen binnen het centrum van Den Hoorn in beide varianten deze maximale intensiteit niet te boven gaat. De ontwikkelingen leiden dan ook in geen geval tot een onacceptabele verkeerssituatie.
Tabel 6.1 Verkeersintensiteiten Den Hoorn diverse varianten (Goudappel Coffeng)
Straat | Variant 1 | Rondje rechtsom |
Hoornsewal | 4800 | 4250 |
Hoornsekade | 4800 | 4250 |
Hof van Delftstraat | 3300 | 4000 |
Koningin Julianaplein (Bolle Kickert) | 3500 | 2750 |
Bernhardstraat | 1400 | 2000 |
Wilhelminalaan | 1350 | 1850 |
Parkeren
In het huidige centrum is er geen ruime parkeercapaciteit aanwezig. Door de vernieuwingsslag zal de parkeerbehoefte verder toenemen. Voldoende en goed bereikbare parkeerplaatsen zijn van belang voor het functioneren van het centrum. De parkeerbehoefte dient daarom op eigen terrein te worden opgevangen. Bij te verlenen omgevingsvergunningen dient getoetst te worden aan de Nota Parkeernormen Midden-Delfland.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de ontsluiting van het gebied voor alle modaliteiten goed is. De verkeersgeneratie leidt, in combinatie met de aangepaste verkeersstructuur in het gebied, niet tot afwikkelingsproblemen. De wegenstructuur biedt voldoende capaciteit om de toename in het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Een goede verkeersafwikkeling binnen het centrum van Den Hoorn is daarmee gewaarborgd. Ten slotte dienen aanvragen voor omgevingsvergunningen te worden getoetst aan de gemeentelijke parkeernormen.
6.3 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient te worden gekeken naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Voor de uitvoerbaarheid dient onder meer rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. Er dient te worden bekeken of de huidige milieukundige bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en zo niet, of de eventueel benodigde werkzaamheden een belemmering vormen voor de haalbaarheid.
Uit de Handreikingen bodem voor gemeenten (SenterNovem/Witteveen + Bos, 2009) blijkt verder dat voor een bestemmingsplan dat enkel wordt geactualiseerd en waar de bestaande bebouwing en inrichting gehandhaafd blijft, een inventarisatie van de bodemkwaliteit voldoende is. Eventuele geïnventariseerde verontreinigingen maken geen specifieke acties nodig in het kader van het vaststellen van het bestemmingsplan. Als er sprake is van spoedeisende gevallen van verontreiniging (actuele humane risico's) zijn vervolgstappen noodzakelijk in het kader van de Wet bodembescherming. Als er geen sprake is van een actueel risico, maar de bodemkwaliteit voldoet niet aan de huidige (en toekomstige) functie, dan dient de bodem geschikt te worden gemaakt op het moment dat er op deze locatie een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt.
Onderzoek en conclusie
Uit informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat verspreid over het plangebied verschillende bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Daarnaast zijn er gebieden, bijvoorbeeld langs de Tramkade en de Looksingel, die zijn onderzocht en waar geen verdere procedure noodzakelijk is. Langs de Woudseweg is een deel van het plangebied gesaneerd en onder andere langs de Woudseweg en de Tramkade zijn gebieden die nog in procedure zijn. Binnen het plangebied zijn dus diverse gevallen van verontreiniging aanwezig (geweest). Binnen het plangebied zijn er echter geen spoedeisende gevallen van ernstige verontreiniging bekend.
Figuur 6.1 Uitsnede bodemkaart (bron: bodemloket)
Conclusie
In het plangebied vindt geen functiewijziging plaats. Vanwege het consoliderende karakter van het bestemmingsplan staat het aspect bodem de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
6.4 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Regionaal:
Op 16 november 2011 hebben het Stadsgewest Haaglanden, de Haaglanden-gemeenten en de Hoogheemraadschappen van Delfland en Rijnland de Bestuursovereenkomst Water- en Klimaattafel ondertekend. Doelstellingen van deze overeenkomst zijn:
- 1. partijen beogen door samenwerking een duurzaam watersysteem te realiseren en een regionale klimaatadaptatiestrategie te ontwikkelen en te implementeren;
- 2. waarbij ook private partijen, kennisinstellingen, belanghebbende instanties en –organisaties en overige overheden participeren.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het Hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.
In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het Hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland.
Ten slotte is in 2012 de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het Hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21) en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie fasen: de watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan. De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland. De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en Delfland afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en procesafspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.
Het Waterplan is slechts een van de plannen die in Midden-Delfland spelen. Het Waterplan is afgestemd met het Landschapsontwikkelingsplan 2025, de FES-proeftuin, KRW-gebiedsproces en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het centrum van het dorp Den Hoorn. Den Hoorn is gelegen ten westen van de kern Delft.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van de grondwatertrappen IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en de 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP -0,2 m.
Figuur 6.2 Bodemsoort en grondwatertrap in plangebied (www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit
Het plangebied is grotendeels gelegen in de Voordijkshoornsepolder, ten noorden van de Hoornseweg. Daarnaast liggen delen van het plangebied in de Hooge Abtswoudsepolder, ten zuiden van de Hoornseweg, en de Harnaschpolder, ten westen van de Dijkhoornseweg. In de Voordijkshoornsepolder geldt een zomerpeil van NAP -1,45 m en een winterpeil van NAP -1,5 m. Het peilbesluit voor de Harnaschpolder is NAP -1,8 m en in de Hooge Abtswoudsepolder wordt een waterpeil van NAP -1,5 m aangehouden. In het plangebied bevinden zich twee primaire watergangen, namelijk de Lookwatering en Gaag. Daarnaast zijn er ook enkele secundaire watergangen in het gebied gelegen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De Gaag en Lookwatering behoren tot de KRW-waterlichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Binnen het plangebied liggen diverse polder- en boezemkaden. De afmetingen van de kernzones verschillen per watergang. De afmeting van de beschermingszones bedraagt bij alle keringen 15 m.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Combinaties met andere functies, zoals groen en recreatie, liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Bij ontwikkelingen binnen de Hooge Abtswoudsepolder moet rekening worden gehouden met het bergingstekort, waarbij er volgens de ABC-normen van Delfland een bergingsnorm van 325 m³/ha geldt.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als Water. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming Waterstaat - Waterkering toebedeeld gekregen.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
6.5 Ecologie
Samenvatting
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 1.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit het centrum van Den Hoorn.
Beoogde ontwikkelingen
Voor het centrum wordt op termijn een aantal ontwikkelingen voorzien. Deze worden echter niet concreet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. In dit onderzoek wordt aangegeven waar bij de uitwerking van deze plannen rekening mee moet worden gehouden.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ontwikkelingen in het centrum van Den Hoorn. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Voor mogelijk toekomstige ontwikkelingen kan het zijn dat er bebouwing gesloopt moet worden en/of bomen gekapt moeten worden. Hieronder wordt aangegeven waar bij de toekomstige ontwikkelingen rekening mee moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- In de bomen en bebouwing kunnen vaste verblijfplaatsen van broedvogels aanwezig zijn. Dit dient voorafgaand aan de ontwikkelingen nader onderzocht te worden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn.
- De bomen en bebouwing kunnen een functie hebben voor vleermuizen. Nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) voorafgaand aan de ontwikkelingen is noodzakelijk. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen, primair foerageergebied of primaire vliegroutes van vleermuizen aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
- In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan of het dempen van watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.
6.6 Archeologie En Cultuurhistorie
Beleid en onderzoek
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.
In artikel 41a van de Monumentwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Midden-Delfland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (2010) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde 100 m².
Archeologiebeleid Midden-Delfland
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.
Archeologie
Bestaande situatie
De ondergrond van het plangebied bestaat uit zeekleiafzettingen, die vanaf circa 4000 v.Chr. in het gebied sedimenteerden. Deze wadafzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Wormer. Rond 3200 v.Chr. vernatte het onderzoeksgebied en ontstond grootschalige veengroei, waarbij het zogenaamde Hollandveen Laagpakket werd gevormd. De omstandigheden in dit gebied waren in het algemeen zeer nat. De veenkussens waren alleen bewoonbaar nabij watervoerende geulen, die het gebied ontwaterden. In het plangebied kan bewoning op het veen hebben plaatsgevonden tijdens het Neolithicum en de IJzertijd. Rond 300 v.Chr. werden er in dit veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). Een uitloper hiervan loopt ten zuiden van het plangebied (met een zeer klein deel binnen de contouren van het onderhavige plangebied; figuur 6.3). Naast de geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag.
Figuur 6.3 Het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Midden-Delfland, inclusief de zones waarin bebouwing aanwezig was tijdens de Nieuwe tijd (bron: kaart van Kruikius, 1712)
Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden de afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. Sporen van zowel nederzettingen als verkavelingssystemen zijn op verschillende locaties in Midden-Delfland gedocumenteerd.
In de Late Middeleeuwen ontstond er in de bocht van de Kickert en de Gaag ter hoogte van een overtoom een klein buurtschap, Den Hoorn. Aan de zuidkant van het water lag de Corneliskapel, ten noorden van het water lagen in het begin van de 16e eeuw enkele boerderijen binnen het plangebied langs de westzijde van de Dijkshoornseweg. In het begin van de 18e eeuw stonden er ook enkele huizen langs de Hoornsekade ten westen van de Dijkhoornseweg (zie figuur 6.3). Rondom deze bebouwing bestond de rest van het plangebied uit moestuinen en boomgaarden. Ten behoeve van de tuinbouw werd sindsdien de bovengrond opgehoogd met zogenaamde opgevaren gronden, die hier tot 70 cm dik kunnen zijn. Richting het noorden worden de opgevaren gronden wat dunner, tot een dikte van 40 cm. Volgens de oudste kadasterkaart uit ongeveer 1830 is de bewoning slechts iets in westelijke richting uitgebreid.
Het plangebied is bebouwd en opgehoogd in de periode voor er aandacht werd besteed aan het voorkomen van archeologische resten. In het plangebied heeft dan ook geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Er zijn ook geen vondsmeldingen/waarnemingen geregistreerd in de landelijke database voor archeologische gegevens (Archis2).
Archeologische verwachting
Uit de ruimtelijke verspreiding van bekende archeologische vindplaatsen in (de omgeving van) Midden-Delfland, in combinatie met de bekende gegevens over de geologische ontwikkeling van het gebied, blijkt dat men door de eeuwen heen zoveel mogelijk woonde in de droge gebieden. Vanaf de Late Middeleeuwen ging de mens echter toenemend ingrijpen in het landschap en werd men geleidelijk minder afhankelijk van de lokale geologische omstandigheden. Hierdoor ontstonden bewoningsclusters en bewoningslinten.
Binnen het plangebied is sprake van een kleidek, dat is afgezet op een veenondergrond. Zoals boven reeds aangegeven kan er bewoning uit het Neolithicum en de IJzertijd hebben plaatsgevonden in dit veen. Echter, omdat we niet weten waar we de watervoerende geulen moeten plaatsen, geldt dat de algemene trefkans voor resten uit deze perioden in dit plangebied laag is. Voor wat betreft de Romeinse tijd geldt dat de afwezigheid van de relatief hooggelegen geulafzettingen van de Gantel Laag binnen het plangebied, en de aanwezigheid daarvan direct ten zuiden van het plangebied het aannemelijk maakt dat eventuele bewoning zich direct ten zuiden van het plangebied zal hebben bevonden. Binnen het plangebied geldt wel een trefkans voor zogenaamde off-site structuren, zoals verkavelingsgreppels, sloten en duikers. Het plangebied bevindt zich voor het grootste deel in een zone die op de kaart van Kruikius staat aangegeven als een bewoningsgebied. De trefkans voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd is dan ook zeer hoog.
Gewenste ontwikkeling
De huidige bebouwing, beplanting en bestrating in het gebied maakt het vrijwel onmogelijk om vooruitlopend op het vaststellen van dit bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Ter bescherming van de (nog) onbekende archeologische waarden dient dan ook een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
De archeologische beleidskaart van de gemeente Midden-Delfland is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt binnen het plangebied een lage tot hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Deze verwachting heeft voornamelijk betrekking op overblijfselen uit de Romeinse tijd (laag) en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd (hoog). Omdat binnen het plangebied geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, kan dit beeld niet nader worden aangescherpt.
In het onderhavige bestemmingsplan dienen twee archeologische medebestemmingen te worden opgenomen; Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2 (figuur 6.4). De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 heeft betrekking op de hierboven beschreven hoge verwachtingszone die gekoppeld is aan de ligging van het plangebied in de historische dorpskern van Nootdorp. In dit gebied kunnen archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden verwacht. In deze zone worden bodemverstorende ingrepen tot 50 m² en 40 cm -maaiveld bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Er wordt hier afgeweken van de wettelijk gestelde grens van 100 m², omdat de aard van de te verwachten archeologische resten dusdanig is dat relatief kleine bodemingrepen hier al grote schade aan kunnen toebrengen. In de lage archeologische verwachtingszone (Waarde - Archeologie 2) wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m² verhoogd naar 200 m². Hier wordt een aanzienlijk lagere dichtheid aan archeologische resten verwacht. Kleine bodemontsluitingen zullen hier vermoedelijk weinig schade aan het bodemarchief toebrengen. Bovendien zal het onderzoeken van kleine oppervlakten in deze zone in de meeste gevallen niet leiden tot kenniswinst.
Figuur 6.4 Binnen het gehele plangebied is sprake van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Er is sprake van twee verschillende zones (Waarde - Archeologie 1 en 2). Hierbinnen dient archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaand aan bodemingrepen die de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden.
Conclusie
Gelet op de schaal van het onderhavige bestemmingsplan en de in het gebied aanwezige bebouwing is het niet wenselijk en mogelijk om vooruitlopend op de vaststelling van het plan de in het gebied aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Om deze resten te beschermen wordt op het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gelegd. Binnen de gebieden met een dubbelbestemming dient het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de vrijstellingsgrenzen overschrijden te allen tijde zoveel mogelijk voorkomen te worden. Omdat er sprake is van een gevarieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van een gedifferentieerd vrijstellingsbeleid.
Conform het gemeentelijk archeologiebeleid dienen er in dit bestemmingsplan twee dubbelbestemmingszones opgenomen te worden. Binnen de gebieden met een dubbelbestemming is het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszone gekoppelde vrijstellingsgrens overschrijden, gebonden aan een vergunningstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de Monumentenwet. Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Op deze manier wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.
Ondanks dat bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
Monumenten
Binnen het plangebied is een viertal gemeentelijke monumenten aanwezig. Dit zijn:
- Dijkshoornseweg 58: Woning (Voorhuis voormalige boerderij);
- Rijksstraatweg 1: Woonhuis met stalgebouwen;
- Woudseweg 24: Onderwijzerswoning;
- Woudseweg 26: Voormalig schoolgebouw.
Woning (Voorhuis voormalige boerderij)
De woning aan de Dijkshoornseweg betreft het voorhuis van een voormalige boerderij in een eenvoudige traditionele trant in het begin van de 20e eeuw. Het pand is van belang vanwege de architectonische, bouwhistorische en cultuurhistorische waarde. Het goed verzorgde en gaaf bewaard gebleven metselwerk van de voorgevel heeft een toegevoegde waarde.
Woonhuis met stalgebouwen
Het complex bestaat uit een rentenierswoning gebouwd woonhuis, een stalgebouw en een stenen schuur en herinnert aan de periode dat Den Hoorn nog een zeer klein dorp was, waar agrarische activiteiten direct aan de oude dorpskern grensden.
Onderwijzerswoning en voormalig schoolgebouw
Het woonhuis, dat is gebouwd als onderwijzerswoning, en het schoolgebouw, met twee lokalen en een raadszaal, zijn gelijktijdig gebouwd in 1873. De gebouwen hebben een directe monumentale waarde voor de gemeente Midden-Delfland, omdat ze de historische structuur en opzet deels behouden hebben en tevens historische ontwikkelingen ten aanzien van het onderwijs in het gebied tonen. Hoewel de architectonische waarde minder van belang is, betreft het een bouwwerk dat voor dit deel van Den Hoorn karakteristiek en opvallend is. De sterke architectonische samenhang tussen de beide gebouwen verleent een belangrijke ensemblewaarde aan de gebouwen aan de Woudseweg.
Deze gemeentelijke monumenten worden via de Monumentenwet beschermd.
Cultuurhistorische elementen
Het plangebied is de laatste twee eeuwen sterk veranderd. Evenwel is de ruimtelijke structuur, zoals vastgelegd door Kruikius in 1712, nog steeds te herkennen. Het gaat daarbij om de historische linten en de verkaveling van het landschap. Met name de historische linten zijn nog duidelijk herkenbaar. In paragraaf 2.2 van deze toelichting zijn deze linten beschreven. De ruimtelijke kwaliteit van de linten wordt beschermd door het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, waarbij de hoofdgebouwen met een bouwgrens zijn vastgelegd, en de ter plaatse geldende welstandseisen.
6.7 Milieuzonering Bedrijvigheid
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een toelichting op deze Staat is opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting.
Onderzoek
Het plangebied beslaat het centrum van Den Hoorn, waarin naast de woonfunctie andere functies aanwezig en gewenst zijn (detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en kleine bedrijvigheid). Om de aanwezige ruimte zoveel mogelijk doelmatig te benutten, is het gewenst dat verschillende functies naast elkaar aanwezig kunnen zijn. Daarom wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging gehanteerd.
Op de locaties waar momenteel reeds bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn, worden bedrijfsactiviteiten conform de SvB tot een maximum van categorie B1 toegestaan. Dit zijn bedrijfsactiviteiten die, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, in een gebied met gemengde functies toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen.
In de huidige situatie komen aan de Dijkshoornseweg 43a bedrijfsactiviteiten voor die niet binnen de algemene toelaatbaarheid in te delen is. Dit blijkt uit onderstaande tabel. Dit bedrijf wordt mogelijk gemaakt via een specifieke aanduiding. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt de bestaande milieuruimte van het bedrijf gerespecteerd en wordt onaanvaardbare hinder voorkomen.
adres | naam inrichting | algemene toelaatbaarheid | SBI-code (2008) | milieu-categorie | soort bedrijf | specifieke aanduiding |
Dijkshoornseweg 43a | Bakermans product- ideeën | B1 | 251, 331 | - | Standbouwactiviteiten met gebruik van handgereed- schap | (sb-1) |
Om de vigerende rechten van de locatie voor de Meelfabriek te respecteren, worden hier de oorpsronkelijke bedrijfsmogelijkheden specifiek voor deze locatie opgenomen.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
6.8 Milieuzonering Horeca
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van horeca-activiteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende horecabedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen horeca-activiteiten als milieubelastende functie en gevoelige functies mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering voor horeca-activiteiten. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat van Horeca-activiteiten zijn de horeca-activiteiten gerangschikt naar mate van potentiële milieubelasting. Voor een nadere toelichting op deze Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 1.
Onderzoek
In het plangebied komt een aantal horecafuncties voor. Ter plaatse zijn horeca-activiteiten uit ten hoogste categorie 1a toegestaan. Dit betreft lichte horeca die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend hoeft te zijn en die verkeer aan kan trekken.
Horeca-inrichtingen in het plangebied die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, worden specifiek toegestaan (zie volgende tabel). Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortige horeca-activiteit vestigen, of een horeca-activiteit die past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt de bestaande milieuruimte van de horeca gerespecteerd en wordt onaanvaardbare hinder voorkomen.
adres | naam inrichting | algemene toelaatbaarheid | SBI-code (2008) | Horeca- categorie | soort bedrijf | specifieke aanduiding |
Koningin Julianaplein 1 | De Hoornbloem | - | 5510 | 3 | Zalencentrum | Sh-1 |
Hof van Delftstraat 1 | Masada | 1a | 561 | 1c | Grillroom/ pizzeria | h=1c |
Conclusie
Het aspect milieuzonering horeca staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Tevens wordt de horecabestemming niet in haar functioneren belemmerd.
6.9 Toetsing Aan Mer-wetgeving
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
6.10 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (minstens 10, 100 etc.) overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Per bron verschilt het of een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is, dit hangt af van het specifieke toetsingskader (beleid/wetgeving).
Inrichtingen
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
Binnen de PR 10-6-contour mogen geen kwetsbare functies aanwezig zijn. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour aanwezig zijn/worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen
Vigerende circulaire
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Er geldt een verantwoordingsplicht voor het GR bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid
In 2013 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrandaandachtsgebieden). De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.
Onderzoek
Inrichtingen
In het plangebied zijn geen risicorelevante bedrijven aanwezig die gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is wel het risicorelevante bedrijf DSM Anti-Efectives aanwezig. Het invloedsgebied van dit bedrijf valt net buiten het plangebied. Het bedrijf is dan ook niet van invloed op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Er hoeft dan ook geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten westen op circa 1 km afstand van het plangebied loopt de Rijksweg A4. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats (bron: www.risicokaart.nl). Uit het in ontwikkeling zijnde Basisnet weg blijkt deze weg ter plaatse niet over een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied te beschikken. Tevens is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Dit in combinatie met het feit dat het plan consoliderend van aard is, zorgt ervoor dat er geen verantwoording van het groepsrisico hoeft plaats te vinden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen via andere transportmodaliteiten (spoor/water/leidingen) vinden niet relevant plaats in (de omgeving van) het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
6.11 Planologisch Relevante Leidingen
In en rondom het plangebied zijn geen relevante kabels en/of leidingen aanwezig. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan.
6.12 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof zijn in tabel 6.2 weergegeven.
Tabel 6.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2)1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een toename van de concentraties aan PM10 en NO2 heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³), of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Er wordt dan ook voldaan aan de Wet luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is op basis van de Monitoringstool luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht. Uit de monitoringstool blijkt dat in 2011 langs de maatgevende wegen in de omgeving van het plangebied de concentratie stikstofdioxide en fijn stof aanzienlijk minder bedraagt dan de grenswaarden: 30,1 µg/m³ voor stikstofdioxide en 25,5 µg/m³voor fijn stof. Hiermee wordt in 2011 reeds voldaan aan de grenswaarden die gelden voor 2011 en 2015. Daarnaast zal door het ontwikkelen van de Hooipolderweg de verkeersintensiteit op de Hoornseweg en Woudseweg afnemen. Dat heeft een positief effect op de luchtkwaliteit van het plangebied.
Bekend is overigens dat de luchtkwaliteit in Nederland in de loop der jaren zal verbeteren (onder andere door het gebruik van schonere auto's en geavanceerde technieken).
Conclusie
De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen.
Bijlage 1 Toelaatbaarheid Activiteiten Bij Het Wonen
Bijlage 1 Toelaatbaarheid activiteiten bij het wonen
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Ecologisch Bureauonderzoek
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit het centrum van Den Hoorn.
Beoogde ontwikkelingen
Voor het centrum wordt op termijn een aantal ontwikkelingen voorzien, deze worden echter niet concreet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. In dit onderzoek wordt aangegeven waar bij de uitwerking van deze plannen rekening mee moet worden gehouden.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ontwikkelingen in het centrum van Den Hoorn. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Vaatplanten
De laanbeplanting, bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de tuinen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis en rosse woelmuis. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De tuinen, groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B.2.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B.2.1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig bij concrete ontwikkelingen | ||||
Vrijstellingsrege-ling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | Nee | |
Ontheffingsrege-ling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | Ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | Nee | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | Ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus | Ja |
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Voor mogelijk toekomstige ontwikkelingen kan het zijn dat er bebouwing gesloopt moet worden en/of bomen gekapt moeten worden. Hieronder wordt aangegeven waar bij de toekomstige ontwikkelingen rekening mee moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- In de bomen en bebouwing kunnen vaste verblijfplaatsen van broedvogels aanwezig zijn. Dit dient voorafgaand aan de ontwikkelingen nader onderzocht te worden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn.
- De bomen en bebouwing kunnen een functie hebben voor vleermuizen. Nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) voorafgaand aan de ontwikkelingen is noodzakelijk. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen, primair foerageergebied of primaire vliegroutes van vleermuizen aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
- In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan of het dempen van watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.
Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten