Haverland 23 Den Hoorn
Bestemmingsplan - Gemeente Midden-Delfland
Vastgesteld op 26-01-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Haverland 23 als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1842.bp15DH04-va01 van de gemeente Midden-Delfland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroepen
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen, en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bed & breakfast
een overnachtingsaccommodatie gericht op het tegen betaling bieden van de mogelijkheid tot een veelal kortdurend recreatief verblijf met het serveren van ontbijt, gevestigd in een hoofd- of bijgebouw en gerund door de bewoner(s) van de betreffende woning.
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.10 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.22 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.23 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.24 erker
een uitbouw van de gevel van het hoofdgebouw, uitsluitend op de begane grond.
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.27 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 internetverkoop
een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, verkoop en afhaal van goederen ter plaatse, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en overwegend per post worden geleverd.
1.29 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.31 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, apparatuur voor telecommunicatie valt hier niet onder.
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.33 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.34 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.35 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.36 webwinkel
een specifieke vorm van detailhandel met eventuele uitstalling, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse afgehaald worden.
1.37 wonen
het gebruik van een woning door één huishouden.
1.38 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
1.39 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de (fictieve) buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en parkeren bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 onder a is een uitbouw aan de voorgevel van het hoofdgebouw toegestaan, met in achtneming van het volgende:
- 1. de diepte bedraagt ten hoogste 1,5 m gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw;
- 2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
- 3. de breedte bedraagt ten hoogste 2/3 van de gevelbreedte;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
- 1. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en grenzend aan openbaar gebied;
- 2. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen elders;
- 3. 2 m voor tuinmeubilair;
- 4. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen en daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water, vlonders en toegangswegen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gelden de volgende regels:
- a. het aan-huis-gebonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wordt door de bewoner van het desbetreffende pand uitgeoefend;
- b. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
- c. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
- d. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten hebben geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- e. het gebruik ten behoeve van internetverkoop geen webwinkel zijnde is toegestaan;
- f. het gebruik ten behoeve van seksuele dienstverlening is niet toegestaan.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken voor het voeren van bed & breakfastactiviteiten aan huis
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 voor het voeren van een bed & breakfast aan huis, met dien verstande dat:
- a. de bed & breakfast activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- b. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor de bed & breakfast activiteiten bedraagt minder dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning, bijgebouwen meegerekend;
- c. de woonfunctie vindt in overwegende mate in het hoofdgebouw plaats.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor :
- a. de waterhuishouding, wateraanvoer en -afvoer;
- b. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
- c. bij deze functies behorende waterstaatkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.2 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
7.3 Parkeernormering
Bij elke nieuwe ontwikkeling worden minimaal de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen Midden-Delfland 2012 toegepast.
7.4 Vluchtmogelijkheden
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de uitpandige vluchtroutes, en de bereikbaarheid voor de brandweer, voor zover dit niet elders in dit plan is vastgelegd, nadere eisen stellen aan:
- a. vluchtmogelijkheden en de situering van bouwwerken;
- b. vluchtmogelijkheden en de inrichting van terreinen/openbare ruimte;
- c. vluchtmogelijkheden en het bebouwd oppervlak van gebouwen;
- d. vluchtmogelijkheden en het vloeroppervlak van gebouwen.
7.5 Afsluitbaarheid mechanische ventilatie
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen, nadere eisen stellen aan de afsluitbaarheid van mechanische ventilatie.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Haverland 23'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om een nieuwe woning te realiseren aan de Haverland 23. Hiervoor zal de helft van de bestaande twee-onder-één-kapwoning worden gesloopt. De nieuwe woning zal grenzen aan nieuwe woningen die recentelijk zijn gebouwd op basis van het bestemmingsplan Hoornse Kade en sluit aan op de daarvoor ontwikkelde verkaveling.
De realisatie van de woning is echter niet mogelijk op basis van de twee vigerende bestemmingsplannen. Het gewenste bouwplan past niet binnen de aanwezige bouwvlakken.
Het plan valt deels in bestemmingsplan Den Hoorn en deels in het bestemmingsplan Hoornsekade. Dit komt omdat de huidige woning in Den Hoorn valt en het nieuw gekochte kavel in Hoornsekade. De huidige en de nieuwe kavel zijn samengevoegd waardoor twee bestemmingsplannen deels op het perceel liggen.
Op basis van het concrete ontwerp voor de woning en diverse onderzoeken is dit bestemmingsplan opgesteld, waardoor de nieuwbouw juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Den Hoorn, ten noordoosten van het bijna geheel gerealiseerde woonlocatie Hoornse Kade. Het plangebied betreft het bestaande woonperceel van de bestaande twee-onder-één-kapwoning Haverland 23 en een deel van de gronden die eerder deel uitmaakte van plan Hoornse kade. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het bouwplan beschreven in de context van de directe omgeving. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 en 5 dieper ingegaan op de achtergronden van het beleidskader en uitvoerbaarheid. Daarna komt in hoofdstuk 6 onderzoek op gebied van milieu, ecologie en water aan de orde. Veel van de onderbouwing is ontleend aan het geldende bestemmingsplan uit 2013 voor de recentelijk ontwikkelde woonlocatie Hoornse Kade.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Stedenbouwkundige opzet Hoornse kade
De woonlocatie Hoornse Kade ligt direct achter de (historische) lintbebouwing van de Hoornse Kade. Het gebied is in het recente verleden in gebruik geweest ten behoeve van glastuinbouw. De nieuwe wijk wordt aan de west- en noordzijde omringd door woningbouw.
Het stedenbouwkundig plan van de woonwijk speelt nadrukkelijk in op de projectmatige woonomgeving, waardoor het gebied op een vergelijkbare rationele wijze is verkaveld. De opzet met een eenvoudige ontsluitingsweg, maakt de wijk onderdeel van de omgeving. De watergangen langs de west- en noordgrens zijn een aantrekkelijk onderdeel van de stedelijke ruimtes.
Langs de Van der Poellaan is de karakteristieke sloot gehandhaafd. De vrijstaande woningen hierlangs zijn bereikbaar via bruggetjes en dammen. Hiermee is een voor Den Hoorn karakteristiek beeld gerealiseerd binnen een projectmatige uitbreiding.
De woonwijk is geheel ingevuld met grondgebonden woningen. Het betreft diverse typen zoals rijenwoningen, (geschakelde) tweekappers en vrijstaande woningen. De woningen worden uitgevoerd in maximaal twee lagen met prominente kappen. Het gebied heeft hierdoor een dorpse uitstraling die past bij de directe omgeving en bij Den Hoorn.
Aan de oostzijde van wijk zijn grenzend aan de Hoornse Kade en het Henry Dunantpark vrijstaande woningen gerealiseerd. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een vrijstaande woning in deze strook, ter vervanging van de helft van een daar al aanwezige oudere twee onder één kap woning.
Beoogde ontwikkeling Haverland 23
De ontwikkeling van de nieuwe woning maakt zoals aangegeven onderdeel uit van de strook met uitsluitend vrijstaande woningen. Het resterende deel van de tweekapper wordt nu immers ook vrijstaand. Figuur 1.1 laat een luchtfoto zien van de huidige situatie.
Doordat de nieuwe woning wordt uitgevoerd in één laag met een samengestelde kap, met het laagste deel daarvan grenzend aan de voormalige tweekapper ontstaat stedenbouwkundig een meer geleidelijke overgang tussen de nieuwe en oudere bebouwing. De ingetogen architectuur, traditionele uitstraling en bijpassend materiaalgebruik ondersteunen deze stedenbouwkundige opzet. De voorgevel van het nieuwe woonhuis is hieronder afgebeeld.
Figuur 2.1 Nieuwe voorgevel woning
Door de sloop van een verouderde schuur wordt de totale inrichting van het perceel evenwichtiger en ontstaat ook vanuit de Haverland een aantrekkelijk ruimtelijk beeld. De woning (het hoofdgebouw) wordt aan weerszijde op minimaal 3 meter uit de perceelsgrens gebouwd. Dit sluit aan op de regels die gelden voor de vrijstaande woningen binnen het al geldende bestemmingplan Hoornse Kade. Aan de zuidzijde bedraagt de afstand tot de erfgrens circa 4 meter waardoor de afstand tussen de nieuwe woningen daar totaal circa 7 meter bedraagt.
De woning krijgt vergelijkbaar met de huidige situatie ruime parkeergelegenheid op eigen terrein.
Figuur 2.2 Nieuwe situatie
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Verantwoording Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. De vormgeving van de regels en de verbeelding zijn afgestemd op het concrete bouwplan.
Deze planvorm biedt rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende percelen.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het voormalige Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel staan in het vierde hoofdstuk.
3.3 De Regels
In het bestemmingsplan zijn verschillende regels opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud hiervan. De regeling sluit aan op de geldende bestemmingsplannen Den Hoorn/Hoornse Kade.
3.3.1 Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden, zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
3.3.2 Bestemmingsregels
Tuin (Artikel 3)
De tuinbestemming is gelegd op de bij de woning behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woning.
Wonen (Artikel 4)
Voor de nieuw te realiseren woning is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn regels opgenomen met betrekking tot het bouwen.
Ondernemerschap
De gemeente Midden-Delfland wil het ondernemerschap stimuleren. Om die reden is in het artikel met betrekking tot de bestemming 'Wonen' een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen om dit mogelijk te maken. Deze zijn opgenomen onder de noemer beroep-aan-huis, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast. De woning kamergewijs is echter niet toegestaan. Hiervoor zijn expliciet de begripsbepalingen voor 'wonen' en 'woning' opgenomen die regelen dat de woning uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van 1 huishouden.
Beroepen-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Om de woonfunctie te versterken en een aantrekkelijk woongebied te creëren waar ruimte is voor meerdere activiteiten, wordt een toename van de menging met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorgestaan. Het uitgangspunt is dat zogenaamde vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend, mits de woonfunctie gehandhaafd blijft. Er wordt van uitgegaan dat de woonfunctie gehandhaafd blijft bij een gebruik van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten van ten hoogste 25% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 40 m². Internetverkoop is toegestaan, mits deze voldoen aan de voorwaarde dat er geen uitstalling van goederen plaatsvindt en waarbij de goederen via internet worden aangeboden en overwegend per post worden geleverd. Webwinkels zijn derhalve niet toegestaan.
Erfbebouwing
Op de gronden buiten het bouwvlak wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van vrijstaande bijgebouwen. In dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij hetgeen vergunningvrij is toegestaan.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 5)
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemming is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder. Deze vergunning is al verleend.
3.3.3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (Artikel 6)
De antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene bouwregels (Artikel 7)
Overschrijding bouwgrenzen
Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.
Bestaande maten
Dit lid betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Parkeernormering
In dit lid wordt aangegeven dat bij nieuwe ontwikkelingen de parkeernormen uit het gemeentelijk parkeerbeleid toegepast moeten worden.
Algemene afwijkingsregels(Artikel 8)
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning voor het afwijken kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.
Overige regels (Artikel 10)
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van de bestemmingsplanregels. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Deze regel geeft aan dat de wettelijke regelingen waarnaar in het plan verwezen wordt gelden zoals ze zijn op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
3.3.4 Overgangs- en slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.
Overgangsrecht (Artikel 11)
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel (Artikel 12)
Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inspraak En Overleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de overleginstanties plegen. In dat kader heeft de gemeente het ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de volgende instanties:
- 1. Hoogheemraadschap van Delfland
- 2. Provincie Zuid-Holland
- 3. Westland Infra Netbeheer BV
- 4. Gasunie, Legal Assets Projects West
- 5. Veiligheidsregio Haaglanden
- 6. Archeologie Delft
- 7. VWS Pipeline Control b.v.
- 8. TenneT Zuid-Holland
- 9. KPN
- 10. Evides
Van de instantie genoemd onder 1, 3 en 5 is schriftelijk een inhoudelijke reactie ontvangen. De instanties genoemd onder 4, 6 en 9 hebben laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van op- of aanmerkingen. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.
In de nota vooroverleg zijn de ingekomen reacties samengevat en voorzien van een passende beantwoording. Deze nota vooroverleg is opgenomen in Bijlage 8.
4.2 Zienswijzen
In het kader van artikel 3.8, lid 1 onder b van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan van 6 november 2015 tot en met 17 december 2015 ter inzage gelegd. Tijdens deze terinzage periode is één zienswijze ingediend. In onderstaande paragraaf is deze zienswijze van het Hoogheemraadschap van Delfland samengevat en voorzien van een reactie. De wijzigingen die voortvloeien uit de zienswijze zijn verwerkt in de waterparagraaf (paragraaf 6.3).
Samenvatting zienswijze
In de zienswijze geeft het Hoogheemraadschap aan dat er een mogelijke afname van de waterberging op het perceel Haverland 23 is als gevolg van het nieuwe ruimtelijke plan. De initiatiefnemer verwijst in het plan naar de watervergunning, waarin staat, dat de vergunningaanvraag voldoet aan de doelstelling van de waterwet om wateroverlast te voorkomen of te beperken. Deze onderbouwing acht het Hoogheemraadschap echter niet voldoende. In tegenstelling tot de vergunningsprocedure wordt in de watertoets ook getoetst op het standstill-beginsel. In het plan wordt niet duidelijk aangegeven, of het verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie toeneemt. Meer verharding verkleint de vasthoudcapaciteit van het gebied en zorgt voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan wateroverlast veroorzaken. Wanneer het verhard oppervlak toeneemt, moet de initiatiefnemer ervoor zorgen, dat de negatieve gevolgen worden gecompenseerd. Dit kan door op het perceel water te bergen. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is, heeft Delfland de watersleutel ontwikkeld. De watersleutel kan door de initiatiefnemer digitaal worden ingevuld. In de watersleutel moet de toelaatbare peilstijging en het maatgevend peil ingevuld worden. Deze zijn in de Voordijkshoornsepolder achtereenvolgens 0,4 m en -1,45 m NAP. Bij de op te geven verharding in de huidige en toekomstige situatie dient niet alleen het bouwoppervlak van het huis aan te geven, maar ook het oppervlak van bijgebouwen, opritten en terrassen.
Het verzoek is aan te geven welke waterbergings- of vasthoudmaatregelen worden genomen om de extra verharding op het perceel te compenseren.
Reactie
Naar aanleiding van de ingediende zienswijze is de watersleutel digitaal ingevuld. Hiermee is bepaald of watercompensatie vereist is. Bij de watersleutel is uitgegaan van een toelaatbare peilstijging van 0,4 m, een maatgevend peil van -1,45 m NAP en een gemiddelde maaiveldhoogte van -1,1 m NAP.
Uit de watersleutel blijkt dat geen compenserende berging benodigd is voor voorliggende ontwikkeling. De watersleutel is opgenomen in Bijlage 2.
4.3 Economische Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.
De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer heeft alle gronden in eigendom en draagt alle kosten van de ontwikkeling. Bovendien is er tussen initiatiefnemer en gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijk Beleid
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. Paragraaf 5.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal/regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 5.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 5.4 In paragraaf 5.5 is de conclusie van het beleidskader voor het plangebied opgenomen.
5.2 Rijksbeleid
5.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Doelen
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2014)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
In het plangebied spelen geen nationale belangen.
5.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (2012)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- Trede 1: de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- Trede 2: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- Trede 3: als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toetsing
In het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking die is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6) moeten stedelijke ontwikkelingen getoetst worden om een zorgvuldige afweging te maken. De ontwikkeling, de sloop en herbouw van één woning, wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder. Daarbij betreft de ontwikkeling een reeds bestemde woning. Hierdoor wordt geen wooncontingent toegevoegd. Toetsing en regionale afstemming is voor deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.
5.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
5.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Beoogde ontwikkeling
Het plangebied maakt onderdeel uit van de stedelijke agglomeratie van de kern Den Hoorn. Het beleid binnen deze gebieden als het gaat om nieuwe ontwikkelingen binnen de stad, gaat uit van een geconcentreerde ontwikkeling die bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het ontwerp. Het voornemen draagt bij aan de versterking en afronding van de stedelijke ontwikkeling van de woonwijk Hoornse Kade. De ontwikkeling sluit aan bij de ruimtelijke kwaliteiten van de bestaande omgeving. De bouw van één woning op deze locatie is passend binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit.
5.3.2 Programma Ruimte (9 juli 2014)
Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Beoogde ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. De ontwikkeling vindt plaats in de zone aangeduid als bestaande stads- en dorpsgebied. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen dit gebied dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. De Ladder is opgenomen in paragraaf 5.2.2. De Ladder is positief doorlopen, waardoor de ontwikkeling, de sloop en herbouw van een woning passend is binnen de kaders van het Programma Ruimte.
5.3.3 Verordening Ruimte (1 juli 2015)
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hieronder uitgelicht.
Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuwe uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking is uitgelegd in paragraaf 5.2.2.
De voorliggende ontwikkeling, de sloop en herbouw van één woning is passend binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de gewijzigde verkaveling. In planologisch opzicht wordt er dan ook geen nieuwe woning mogelijk gemaakt. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk. De beoogde nieuwe woning is reeds opgenomen in de woningbouwprogrammering.
Beoogde ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Provinciale Verordening. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de regionale afspraken, vastgelegd in de regionale woonvisie, en past daarmee binnen het Programma Ruimte dat mede als toetsingskader dient voor de verordening.
5.4 Gemeentelijk Beleid
Speerpunten in het gemeentelijk beleid zijn het openhouden en versterken van het Midden-Delfland gebied en het versterken en behouden van vitale dorpen in Midden-Delfland. Voor de eerste kernopgave is de gebiedsvisie Midden-Delfland® 2025 ontwikkeld (buiten het plangebied). Voor het behouden en versterken van het woon- en leefklimaat in de drie dorpen en twee buurtschappen, is de visie Behoud door ontwikkeling ontwikkeld en later uitgewerkt in een woonvisie.
5.4.1 Structuurvisie Midden-Delfland 2025 (2011)
Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een ontwerpstructuurvisie opgesteld. Deze ontwerpstructuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast.
Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:
- de structuurvisie vormt de basis en het kader voor een visie op de toekomst en het daaraan gekoppelde (ruimtelijk) beleid;
- de structuurvisie leidt tot een actief vereveningbeleid en een pro-actieve houding ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen en dient als onderlegger voor de benutting van de mogelijkheden van de nieuwe Wro (grexwet);
- de structuurvisie vormt een kapstok én toetsingskader voor concrete plannen.
De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025, de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze ontwerpstructuurvisie.
Voor Den Hoorn wordt ingezet op behoud en versterking van het dorpse karakter. De ligging aan het water vormt een belangrijk element in het eigen karakter van Den Hoorn. Hieraan gekoppeld vormt Den Hoorn een belangrijke schakel in het netwerk van recreatieve routes. Naast de herontwikkeling van het centrum wordt op een aantal plekken nieuwbouw van woningen voorzien.
5.4.2 Behoud door ontwikkeling, Visie voor de dorpen van Midden-Delfland (2009)
In het visiedocument worden vijf speerpunten genoemd:
- Gezond Midden-Delfland. Inwoners voelen zich goed, zowel lichamelijk als geestelijk in het open en groene Midden-Delfland.
- Wonen voor het leven. De dorpen zijn zo ingericht dat jong en oud een leven lang met veel plezier in Midden-Delfland kunnen wonen.
- Midden-Delfland onderneemt. Het ondernemerschap leeft. Ondernemers spelen in op het unieke karakter van de dorpen in een open en groen Midden-Delfland.
- Gastvrije dorpen. Mensen van buiten Midden-Delfland voelen zich welkom in de dorpen en vermaken zich in Midden-Delfland.
- Bewust op weg. Het transport van en naar Midden-Delfland is veilig, efficiënt en schoon.
5.4.3 Woonvisie Midden-Delfland 2010 - 2025, Sturen op diversiteit (2010)
De woonvisie vormt een belangrijke basis voor de toekomst van de dorpen. Uit de woonvisie komt als veranderopgave naar voren een totaal van 1.020 tot 1.220 extra te bouwen woningen (gemiddeld 70 tot 80 woningen per jaar), waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met startende gezinnen en doorstroming van ouderen en senioren.
Op basis van deze woonvisie worden afspraken gemaakt met partners zoals woningbouwverenigingen en projectontwikkelaars ter realisering van de gewenste veranderopgave.
Nieuwbouw moet in omvang en qua uitstraling passen bij het eigene van de dorpen. Zo heeft Den Hoorn een wat stedelijker karakter dan Maasland en Schipluiden en ook de inwoners verschillen van karakter en woonvoorkeuren. Dat kan en mag ook tot uiting komen in de woningbouw.
De nieuwbouwmogelijkheden zijn wel begrensd; een groot deel is al benut in de afgelopen jaren of wordt de komende jaren ingevuld. Hele grote nieuwe uitleglocaties zijn niet meer beschikbaar. De nadruk, zeker op langere termijn richting 2025, zal daarom moeten komen te liggen op compacter bouwen op kleine schaal binnen de dorpen soms ter vervanging van bestaande bouw, en op aanpassing van de bestaande voorraad.
De volgende uitgangspunten zijn richtinggevend bij het invullen van programma's voor specifieke locaties in de dorpen.
Den Hoorn:
- het grootste deel van de woningbehoefte komt uit Den Hoorn, aangezien de groei van het aantal huishoudens en inwoners hier verreweg het grootst is;
- in Den Hoorn liggen de meeste mogelijkheden voor nieuwbouw;
- het grootste deel van de nieuwbouw vindt plaats in Den Hoorn;
- voor de periode 2010-2015 zijn er circa 400 woningen gepland;
- accent op jonge gezinnen en starters;
- in Woonservicezone accent op nultredenwoningen;
- de nieuwbouw kent een groen kleinstedelijk tot suburbaan karakter en relatief wat meer appartementen;
- stimuleren van alternatieve woonvormen op kleine schaal.
Beoogde ontwikkeling
De sloop en herbouw van één woning past binnen de doelstellingen van de woonvisie.
5.4.4 Vigerende bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied gelden twee bestemmingsplannen. Dit zijn:
- Bestemmingsplan Hoornse Kade (vastgesteld 2013-10-22)
- Bestemmingsplan Den Hoorn (vastgesteld 2013-09-24)
Het zuidelijk gedeelte ligt in het bestemmingsplan Hoornse Kade en het noordelijk deel in het bestemmingsplan Den Hoorn
Bestemmingsplan Hoornse Kade
Het bestemmingsplan 'Hoornse Kade' is op 22 oktober 2015 vastgesteld. Zie gedeelte ten zuiden van de plangrens op figuur 5.1.
Figuur 5.1 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Hoornse Kade'
Volgens het vigerende bestemmingsplan “Hoornse Kade ” (2015) geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen - 1'. Deze bestemming voorziet in de realisatie van woningen, waarbij, in afwijking van de in hetzelfde bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Wonen' de locatie van de hoofdgebouwen nog niet is vastgelegd. Hiervoor is dan ook een ruim bouwvlak opgenomen waarbinnen de woningen gerealiseerd dienen te worden.
Bestemmingsplan Den Hoorn
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het bestemmingsplan 'Den Hoorn', welke is vastgesteld op 24 september 2013. Dit bestemmingsplan voorziet in een consoliderende regeling voor de kern Den Hoorn. Voor de planlocatie is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Woningen kunnen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Bij het opstellen van het bestemmingsplan Den Hoorn is rekening gehouden met de ontwikkeling van de 'Hoornse Kade'. Zie gedeelte ten noorden van de plangrens op figuur 5.1.
Met voorliggende bestemmingsplan wordt het mogelijk om de planlocatie te ontwikkelen. Hierbij wordt aangesloten op de regeling, zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan Hoornse Kade.
5.5 Conclusie
Het voornemen is passend binnen de uitgangspunten van zowel rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Dit bestemmingsplan sluit waar mogelijk aan bij de vigerende beleidsstukken. De afwijking ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen betreft uitsluitend het toegestane bouwvlak.
Hoofdstuk 6 Onderzoek
6.1 Inleiding
Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
6.2 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, de sloop en herbouw van één woning, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken naar de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
6.3 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan is afgestemd op de voorwaarden van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD). Dit komt naar voren in de aangevraagde en toegekende watervergunning (zie bijlage 1 Watervergunning) voor de geplande werkzaamheden.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.
In 2012 de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het Hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21,)) en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie fasen. De watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan. De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland.
De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en Delfland afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en procesafspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.
Het Waterplan is slechts een van de plannen die in Midden-Delfland spelen. Het Waterplan is afgestemd met het Landschapsontwikkelingsplan 2025, de FES-proeftuin, KRW-gebiedsproces en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Haverland 23 in Midden Delfland en bestaat in de huidige situatie uit bebouwde en onbebouwde gronden.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP -0,8 m.
Het plangebied gelegen in de Voordijkshoornsepolder.
Figuur 6.1 Bodemsoort en grondwatertrap (www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn geen primaire of secundaire watergangen aanwezig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied zijn geen KRW-lichamen gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt in beschermingszone van een waterkering en heeft overeenkomstig een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Ten behoeve van de geplande ontwikkeling is op 3 juni 2015 door Groothuisbouw BV te Emmeloord een aanvraag voor een watervergunning ingediend voor het amoveren van een woning en het bouwen van een woning gelegen in het waterstaatswerk van een regionale waterkering. Op 2 juli 2015 is per brief aan initiatiefnemer medegedeeld dat het Hoogheemraadschap Delfland heeft besloten om de gevraagde watervergunning te verlenen. In bijlage 1 Watervergunning is de verleende vergunning opgenomen.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door realisatie van waterberging. In onderstaande tabel is de verharding ter plaatse van het plangebied in de bestaande en toekomstige situatie weergegeven. Te zien is dat er een toename in (half)verharding ontstaat van circa 50 m2.
Tabel 6.1 Toename verharding
Bestaand | Nieuw | |
Bebouwing | ca. 141 m2 | ca. 175 m2 |
Bestrating | ca. 130 m2 | ca. 110 m2 |
Grind | 0 m2 | ca. 40 m2 |
Onverhard | ca. 550 m2 | ca. 500 m2 |
Door middel van de watersleutel van het Hoogheemraadschap is bepaald of watercompensatie vereist is. Bij de watersleutel is uitgegaan van een toelaatbare peilstijging van 0,4 m, een maatgevend peil van -1,45 m NAP en een gemiddelde maaiveldhoogte van -1,1 m NAP.
Uit de watersleutel blijkt dat geen compenserende berging benodigd is voor voorliggende ontwikkeling (bijlage 2).
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Bij de beoogde ontwikkeling vinden geen aanpassingen plaats aan het bestaande watersysteem.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel is het plangebied, ter bescherming van de waterkering, voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Conclusie
Op basis van bovenstaande en op basis van de door het Hoogheemraadschap Delfland verleende watervergunning kan worden gesteld dat het aspect water de ontwikkeling niet in de weg staat.
6.4 Verkeer En Parkeren
Verkeersontsluiting
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het perceel ligt in de noordoost hoek van de wijk Hoorse Kade. Het perceel wordt ontsloten via deze wijk. Via de Hoornsekade is het plangebied aangesloten aan de Doctor A.M. van de Poellaan. In zuidelijke richting sluit deze aan op de Hoornse Kade, welke de verdere ontsluiting voorziet richting de Hoornseweg. De Doctor A.M. van de Poellaan en de Hoornse Kade zijn erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. Tevens is een verbinding via de Voordijkshoorn, Achterdijkshoorn en de Harnaschpolder beschikbaar. Langs beide wegen geldt dat de verblijfsfunctie overheerst. De Hoornseweg vormt de belangrijkste ontsluitingsroute van de kern Den Hoorn naar de op- en afritten van de A4 en naar Delft. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. De afstand tussen het plangebied en de op- en afritten van de A4 bedraagt circa twee kilometer (5 minuten rijden). De ontsluiting van het plangebied is voor autoverkeer hierdoor goed.
Ontsluiting langzaam verkeer
Ook voor langzaam verkeer ontsluit het plangebied primair via Hoornsekade en de Doctor A.M. van de Poellaan. De kortste route tussen het plangebied en het centrum van Den Hoorn loopt via de Hoornsekade. Op de Doctor A.M. van de Poellaan zijn geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig. Gezien de functie van de weg en de relatief lage snelheden van het gemotoriseerde verkeer, zijn deze ook niet noodzakelijk. Langs de Hoornse Kade is aan weerszijde van de weg een fietsstrook aanwezig. Op de Hoornse Kade wordt, in oostelijke richting, aangesloten op de fietsverbinding richting Delft. Voor het lokale langzame verkeer is tevens een fietsverbinding beschikbaar via de Molenwerf en het Oranje Nassauplein. De ontsluiting voor langzaam verkeer is goed.
Ontsluiting openbaar vervoer
Nabij het plangebied ligt een bushalte aan de Hoornseweg, bij het kruispunt met de Schoolstraat. Vanaf hier rijden bussen in de richtingen van Delft en Maassluis. De afstand tussen het plangebied en de meest dichtbij gelegen bushalte bedraagt circa 500 m. De ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer is hierdoor redelijk.
Verkeersveiligheid
Het gebied van de woonwijk Hoornse Kade is net als De Doctor A.M. van de Poellaan en de Hoornse Kade binnen het gemeentelijk wegennet gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. Deze wegen zijn ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Op de verkeersveiligheid voor fietsers richting het centrum van Den Hoorn en richting het centrum van Delft verder te optimaliseren zijn fietsstroken aanwezig aan weerszijden van de Hoornse Kade. De verkeersveiligheid is door de relatief lage snelheid en de daarbij passende weginrichting voldoende gewaarborgd.
Parkeren
Het plan bestaat uit de herontwikkeling van een woning met ruime garage. Voor de garage wordt een brede oprit gerealiseerd waar meerder auto's kunnen worden geplaatst. Hierdoor heeft het plan geen effecten op de bestaande parkeersituatie. Het parkeren wordt getoetst aan actueel beleid en actuele normen. Deze toetsing is verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Het voornemen voorziet in de sloop en herbouw van één woning. Hierdoor zal de verkeersgeneratie niet toenemen. Ook de verkeersafwikkeling zal als gevolg van het voornemen niet wijzigen.
6.5 Wegverkeerslawaai
Beoogde ontwikkeling
In het plangebied wordt de sloop en herbouw van één woning mogelijk gemaakt. Er is sprake van vervangende nieuwbouw. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder nieuwe geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt bij vervangende nieuwbouw een maximale ontheffingswaarde van 58 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken– en Meetvoorschrift 2012, is gebruik gemaakt.
30 km/h wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.
Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.
Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan Hoornse Kade is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij is men uitgegaan dat de gehele wijk binnen de wettelijke geluidszone ligt van de Hoornseweg/Buitenwatersloot. Dit is voor onderhavige ontwikkeling niet het geval. Toetsing aan deze weg is dan ook niet aan de orde. Het plangebied ligt tevens aan de Hoornsekade. Dit is een weg binnen de wijk. De weg heeft een zeer lage verkeersintensiteit. Geluidsoverlast van de Hoornsekade is niet aan de orde. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
6.6 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 6.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen categorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Luchtkwaliteitsonderzoek kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Hoornseweg/Buitenwatersloot (maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied, zie figuur 6.1) onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 33,1 µg/m³ voor NO2, 24,7 µg/m³ voor PM10 en 15,7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 15,0 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn.
Figuur 6.1 Jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 in 2011 (bron: www.nsl-monitoring.nl)
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
6.7 Bedrijven En Milieuhinder
Normstelling en beleid
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van nieuwe ontwikkelingen op de omgeving vindt plaats door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden kunnen worden aangehouden.
Onderzoek
Omdat het plan de ontwikkeling van een (vervangende) woning mogelijk maakt, moet worden nagegaan of in de omgeving van het plangebied milieuhinderlijke functies aanwezig zijn. Op grond van de vigerende bestemmingsplannen 'Den Hoorn' en 'Hoornse Kade' komt aangrenzend aan het plangebied de bestemmingen 'Wonen', 'Water', 'Tuin' en 'Verkeer' voor. Er zijn geen bedrijfsactiviteiten toegestaan in de directe omgeving van het plangebied.
Ten zuidoosten van het plangebied, aan de Buitenwatersloot 346, ligt een locatie van de Delftse Watersportvereniging. De locatie bestaat uit een loods, een terrein voor winterberging en een clubhuis. Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt voor deze locatie de bestemming 'Bedrijf' met een algemene toelaatbaarheid tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Tevens geldt een specifieke bedrijfsbestemming 'Bedrijf - Watersport' voor onderhoud en/of herstelwerkzaamheden en opslag van pleziervaartuigen. Daarbij is de voorwaarde opgenomen dat de specifieke bedrijfsactiviteiten alleen zijn toegestaan indien de feitelijke bedrijfsactiviteiten qua geluidbelasting overeenkomen met die van bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 m. De afstand tot de nieuwe woning bedraagt circa 120 m zodat aan de richtafstand voor geluid van 30 m wordt voldaan. Op grond van de afstand tot het plangebied kan worden aangenomen dat de ontwikkeling van woningbouw niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder of tot een beperking van de bedrijfsactiviteiten op de locatie Buitenwatersloot 346. Daarbij moet worden bedacht dat sprake is van vervanging van een bestaande woning.
Conclusie
Omdat aan de richtafstand voor geluid van 30 m wordt voldaan staat het aspect bedrijven en milieuzonering de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de toegestane bedrijfsactiviteiten in de omgeving niet worden beperkt.
6.8 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het weg, spoor en het water. Het plangebied ligt buiten de invloedssferen van de omliggende wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (A4, A13, N470). Deze afstand bedraagt minimaal 1.500 m .
Advies Veiligheidsregio Haaglanden (VRH)
In het kader van het wettelijk vooroverleg is de VRH op 26 augustus 2015 verzocht advies uit te brengen over de externe veiligheid. In dit op 14 september 2015 afgegeven advies (zie Bijlage 3) wordt gebruik gemaakt van de notitie 'Advisering EV – Veiligheidsregio Haaglanden - invulling van de adviesrol bij ruimtelijke plannen', versie 1.0 van 20 januari 2015.
In het advies van de VRH wordt aangegeven dat de ontwikkeling waar het adviesverzoek betrekking op heeft, valt niet onder één van de categorieën ontwikkelingen uit de notitie. In het kader van externe veiligheid zal de ontwikkeling niet zorgen voor een significante toe- of afname van het huidige risico. Op basis daarvan is besloten om op de ontwikkeling geen specifiek advies omtrent externe veiligheid uit te brengen, in verband met de aanwezigheid van de rijksweg A13 op ongeveer 2600 meter ten oosten van het plangebied. Voor de afweging over de eventueel te treffen maatregelen kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen zoals deze voor het transport van giftige vloeistoffen (LT 3) en giftige gassen (GT 4) zijn opgenomen in de notitie.
Veiligheidsregio Haaglanden is in haar advies ingegaan op maatregelen waarmee de zelfredzaamheid van aanwezige personen in het plangebied kan worden verhoogd en waarmee de effecten in geval van een incident kunnen worden gereduceerd. De veiligheidsregio adviseert om de woningen uit te rusten met een (afschakelbare) ventilatie en uit te rusten met deuren, ramen en ventilatieopeningen die kunnen worden gesloten. Bij tijdige waarschuwing kunnen de woningen worden benut om enige tijd in te kunnen schuilen.
Naar aanleiding van dit advies zijn nadere regels gesteld (zie artikelen 7.4 en 7.5 van de regels) ten aanzien van de vluchtmogelijkheden en de afsluitbaarheid van de mechanische ventilatie.
Het is belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebied ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn. Bij de toetsing op brandveiligheid dient er tevens aandacht besteed te worden aan de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen.
Bij een calamiteit zal eventueel gebruikt worden gemaakt van de alarmsirenes of NL-Alert in het plangebied om de bewoners te waarschuwen. De inzet van de alarmsirenes en NL-Alert is afhankelijk van de omvang van een calamiteit en de gevaren voor de omgeving. Het dekkingsgebied is voldoende en geeft een goede borging voor een adequate alarmering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling en aanzien van externe veiligheid. Dit bestemmingsplan maakt vervangende nieuwbouw mogelijk. De woning geeft hiermee in het kader van het groepsrisico te verwaarlozen en gevolgen voor personendichtheid/groepsrisico in het gebied. Deze conclusie wordt ook gedeeld in het advies dat is gegeven door de Veiligheidsregio Haaglanden (zie Bijlage 6).
Ter plaatse van het plangebied is, na toepassing van de bovengenoemde maatregelen, sprake van een verantwoorde risicosituatie. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
6.9 Kabels En Leidingen
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen, straalpaden en telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
6.10 Bodem
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is door SMA Zeeland B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 4 Bodemonderzoek bijgevoegd.
Het uitgevoerde onderzoek gaf aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek naar aangetroffen sintels op een deel van het perceel. Hierbij zijn de sintelhoudende materialen verwijderd. Een evaluatieverslag van deze verwijdering is opgenomen in bijlage 5 Evaluatieverslag verwijderingsintels.
Ter plaatse van de onderzoekslocatie is geen geval van ernstige bodemverontreiniging geconstateerd, waardoor er geen aanleiding is tot een vorm van saneren of beheren. Er dient wel rekening mee gehouden te worden dat verontreinigde grond niet zonder meer mag worden verplaatst op of van de onderzoekslocatie. De eventuele mogelijkheden dienen in overleg met het bevoegd gezag te worden bepaald.
Het aspect bodem staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
6.11 Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente. Tevens is een quickscan uitgevoerd om te bepalen of de te slopen bebouwing huisvesting biedt of kan bieden aan beschermde soorten.
Huidige situatie
Het projectgebied bestaat deels uit braakliggend bouwterrein en deels uit een woonhuis plus tuin. Ten behoeve van het voornemen is reeds een sloopvergunning afgegeven voor de gedeeltelijke sloop van de twee-onder-één-kapwoning op het perceel.
Beoogde ontwikkelingen
De ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de sloop en herbouw van een woning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- gedeeltelijke sloop bestaande bebouwing;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Ten behoeve van de sloop is reeds een sloopvergunning afgegeven aan initiatiefnemer.
Normstelling
Provinciale Verordening Ruimte
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is Solleveld & Kapittelduinen en ligt op ruim 8 km afstand vanaf het plangebied. Het dichtstbij gelegen gebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ligt op circa 3 km afstand (zie figuur 6.2).
De herbouw van de woning zal niet leiden tot een extra verkeerstoename die ter plaatse van de ver weg gelegen Natura 2000-gebieden leidt tot een toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 6.2: Ligging projectgebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
Om de ecologische waarden ter plaatse van het plangebied vast te stellen is (mede op basis van het in 2012 uitgevoerde onderzoek naar vleermuizen en vissen voor de naastgelegen locatie Hoornse Kade) een ecologisch veldonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7.
Er is vastgesteld dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. De bebouwing bezit geen gaten waarin vleermuizen of vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zich zouden kunnen ophouden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om te starten met werken buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen. Er komen verder algemene licht beschermde zoogdieren en amfibieën voor. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet. Overigens is een sloopvergunning al verleend en zal de sloop najaar 2015 plaatsvinden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
6.12 Archeologie En Cultuurhistorie
Beleid en onderzoek
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.
In artikel 41a van de Monumentwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Midden-Delfland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (2010) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde 100 m².
Archeologiebeleid Midden-Delfland
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijk archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.
Cultuurhistorische elementen
De omgeving van het plangebied is de laatste twee eeuwen sterk veranderd. Evenwel is de ruimtelijke structuur, zoals vastgelegd door Kruikius in 1712, nog steeds te herkennen. Het gaat daarbij om de historische linten en de verkaveling van het landschap. Met name de historische linten zijn nog duidelijk herkenbaar. Het plangebied zelf kent geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan Hoornse Kade is een archeologisch bureau- en inventariseren veldonderzoek uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten is geadviseerd om het terrein van het bestemmingsplan Hoornse Kade vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit advies is overgenomen door Archeologie Delft. Hierdoor was het niet meer nodig om een archeologische dubbelbestemming met aanlegvergunningenstelsel in het bestemmingsplan Hoornse Kade op te nemen.
Voor onderhavig bestemmingsplan is door Archeologie Delft naar de betreffende locatie en het eerder uitgevoerde onderzoek. Door Archeologie Delft is aangegeven dat er geen verder onderzoek nodig is. De impact van het bouwplan zal zeer beperkt zijn. Daarnaast kan op basis van het archeologischbooronderzoek op het naastgelegen perceel (uitgevoerd in het kader van het opstellen van het bestemmingsplan Hoornse Kade) worden geconstateerd dat de kans heel klein is dat zich op de onderhavige locatie een vindplaats bevindt.
Tijdens het booronderzoek is geconstateerd dat de ondergrond inderdaad bestaat uit de geulafzettingen van de Gantel Laag en dat de archeologische verwachting uit het gemeentelijk beleid dus in principe terecht is. Er zijn echter totaal geen archeologische indicatoren aangetroffen. Van het soort vindplaatsen dat daar te verwachten zou zijn, wordt vaak wel iets terug gevonden. Vandaar dat in het kader van het bestemmingsplan Hoornse Kade is ingestemd met het advies om de boel vrij te geven en geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op te nemen.
Archeologie Delft beschouwd de resultaten van het booronderzoek dat is uitgevoerd voor het bestemmingsplan Hoornse Kade als representatief voor het huidige plangebied. Vanwege de combinatie van een lage/afwezige archeologische verwachting en een hele kleine ingreep is het zeer onwaarschijnlijk dat hier belangrijke archeologische resten verloren zullen gaan. Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
Ondanks dat de bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
Bijlage 1 Watervergunning
Bijlage 2 Watersleutel
Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 3 Advies veiligheidsregio
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Evaluatieverslag Verwijdering Sintels
Bijlage 5 Evaluatieverslag verwijdering sintels
Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 7 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 7 Onderzoek flora en fauna