Zouteveenseweg 3 en 7
Bestemmingsplan - gemeente Midden-Delfland
Vastgesteld op 24-01-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Aan-huis-verbonden beroep
Een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.2 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.5 Bebouwingspercentage
Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald.
1.6 Bedrijf
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
1.7 Bestaande bouwwerken
Bouwwerken, die op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan zijn of alsnog kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.8 Bestemmingsgrens
Een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.
1.9 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.10 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.12 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.14 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van kelderlagen, onderbouw en kapverdiepingen.
1.15 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.17 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.19 Carport
Een bijbehorend bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte, en uit ten hoogste twee wanden, niet zijnde een voorwand, voorziene ruimte van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig.
1.20 Dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.21 Dakopbouw
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie gelijk dan wel deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst.
1.22 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.24 Kap
Een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.25 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.26 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.27 Onderbouw
Een kelder of een souterrain.
1.28 Opslag
Het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.29 Ander bouwwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.30 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.31 Pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.32 Peil
Het peil:
- a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.33 Plan
Het bestemmingsplan Zouteveenseweg 3 Schipluiden met identificatienummer NL.IMRO.1842.bp16SL01-va01 van de gemeente Midden-Delfland.
1.34 Platte afdekking
Een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.
1.35 Praktijkruimte
Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.36 Tuinmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.37 Verbeelding
De verbeelding van het bestemmingsplan 'Zouteveenseweg 3 Schipluiden' van de gemeente Midden-Delfland, bestaande uit één kaartblad.
1.38 Voorgevel
De gevel van een woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.
1.39 Voorgevelrooilijn
Denkbeeldige lijn die strak wordt getrokken langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.40 Wonen
Het gebruik van een woning door één huishouden.
1.41 Woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.42 Zolder
Gedeelte van een gebouw, waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en de onderkant van het dak nergens meer dan 1,2 m bedraagt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk met dien verstande dat wanneer er sprake is van een veranda, dakoverstek of vergelijkbare bijbehorende bouwwerken deze meetellen wanneer deze groter is dan 50 cm;
2.6 De lengte, breedte en diepte van een gebouw
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.7 Afstand
Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.8 De vloeroppervlakte van een gebouw
De bruto vloeroppervlakte, zoals omschreven in de Nederlandse Norm NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfscategorie 1": bedrijven tot en met bedrijfscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein";
met daarbij behorende:
- b. groenvoorzieningen;
- c. water;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van bedrijven in een hogere categorie van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel andere bedrijven toestaan die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten maar daarmee vergelijkbaar zijn voor wat betreft de aard en de omvang van de effecten naar de omgeving, zoals bedoeld in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', uitgave 2009.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijf' zodanig wijzigen dat activiteiten, zoals bedoeld in lid 3.3.1 onder c, zijn toegestaan, mits vooraf een milieueffectrapportage wordt opgesteld volgens de eisen op grond van de Wet milieubeheer.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en open erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen; met daarbij behorende:
- b. toegangswegen en paden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-gebonden beroepen;
- c. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
met daarbij behorende:
- d. tuinen en erven;
- e. toegangswegen en paden;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 voor het mogelijk maken van een dakkapel of dakopbouw aan de voorzijde van het hoofdgebouw danwel bijbehorende bouwwerken, mits burgemeester en wethouders alvorens schriftelijk advies inwinnen bij de Monumentencommisse omtrent de vraag of geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden dan wel de voor het gebied kenmerkende verschijningsvorm van de gebouwen en advies inwinnen omtrent eventueel te stellen voorwaarden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde-archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
- a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend worden vastgesteld of er archeologische waarden worden verstoord. De aanvrager dient contact op te nemen met de gemeentelijk archeoloog; deze geeft aan of aanvullend archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, archeologische waarden worden verstoord;
- b. Indien uit het in lid 6.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
- 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. De verplichting als bedoeld in lid 6.2 onder a geldt niet voor projecten met een oppervlakte die kleiner is dan 200 m2 en een diepte kleiner is dan 40 cm beneden maaiveld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde-Archeologie' ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de waterkering en bijbehorende waterstaatkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Hoogteaanduiding
9.2 Ontbreken bebouwingspercentages
Bij het ontbreken van een bebouwingspercentage van het bouwvlak mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.
9.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
9.4 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,0 m wordt overschreden.
9.5 Parkeren
Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie. Er moet voldaan worden aan een vigerende parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning en 2,3 parkeerplaats per 100 m² bvo bedrijfsruimte.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. standplaats voor onderkomens;
- b. het opslaan van materialen en voorwerpen behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. het al dan niet ten verkoop opslaan van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- d. het gebruiken als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- e. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting of seksbedrijf;
- f. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als automatenhal/speelhal of casino;
- g. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als coffeeshop;
- h. het gebruik of laten gebruiken van antennedragers, welke primair zijn opgericht voor het dragen van antennes voor reclamedoeleinden.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 13 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.
14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Zouteveenseweg 3 Schipluiden'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het voornemen om twee nieuwe woningen te bouwen aan de Zouteveenseweg 3 te Schipluiden. De bestaande woning op het perceel zal worden gesloopt om ruimte te maken voor de nieuwe woningen. De gewenste ontwikkeling heeft gevolgen voor het direct achter het perceel gelegen bedrijf, dat hoort bij het naastgelegen perceel Zouteveenseweg 7. Door de nieuwe woningen zal een deel van het bedrijfsperceel terug moeten worden gebracht in milieucategorie, omdat een minimale afstand tussen bedrijven en woningen is vereist. Voor het betreffende bedrijfsperceel geldt een ander bestemmingsplan. Als gevolg daarvan valt het plangebied van dit bestemmingsplan binnen twee vigerende bestemmingsplannen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bestaat uit het perceel Zouteveenseweg 3 en een deel van het achtergelegen bedrijf, behorende bij de Zouteveenseweg 7. De planlocatie is gelegen aan de rand van Schipluiden op de overgang tussen de dorpskern en het buitengebied. Het plangebied wordt begrensd door de Zouteveenseweg aan de westkant, de ontwikkellocatie Keenenburg V aan de noordkant en de rest van het bedrijf van het perceel Zouteveenseweg 7 aan de oost- en zuidkant. De ontwikkellocatie Keenenburg V, op onderstaande afbeelding nog niet te zien, is een herontwikkeling van braakliggende gronden en grasland naar woningen.
Afbeelding 1.1: globale ligging plangebied. Bron: Google Maps
Afbeelding 1.2: ligging en begrenzing plangebied. Bron: Google Maps
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden twee verschillende bestemmingsplannen:
Kern Schipluiden 2007
Het plangebied ligt deels in het bestemmingsplan 'Kern Schipluiden 2007', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2009. In onderstaand figuur is een uitsnede van de verbeelding te zien ter plaatse van het plangebied.
Afbeelding 1.3: Uitsnede bestemmingsplan "Kern Schipluiden'
In het plangebied komen een viertal bestemmingen voor, namelijk "Wonen", "Tuin" en de dubbelbestemmingen "Waterstaat" en "Waarde - Archeologie".
Binnen de bestemming "Wonen" zijn gronden bestemd voor het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht en hebben een maximale goothoogte van 3 meter. Er is geen maximale bouwhoogte opgenomen op de plankaart.
Binnen de bestemming "Tuin" zijn gronden bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijn en geen overkappingen zijnde mogen hier worden gebouwd.
De bestemmingen "Waterstaat" en "Waarde - Archeologie" zijn bedoeld ter bescherming van respectievelijk de waterkeringen en de aanwezige archeologische waarden. Bouwwerken zijn binnen deze dubbelbestemmingen slechts toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 4 meter en wanneer deze ten dienste staan van de betreffende dubbelbestemming. Om af te wijken van deze bepalingen is ten aanzien van de bestemming "Waterstaat" en ontheffing nodig van de waterbeheerder. Ten aanzien van de bepalingen in de bestemming "Waarde - Archeologie" kan worden afgeweken indien middels een rapport is aangetoond dat de archeologische waarden in voldoene mate is vastgesteld.
1e Herziening Keenenburg V
Voor een gedeelte van het plangebied is het bestemmingsplan '1e herziening Keenenburg V' van kracht. Dit plan is op 11 mei 2015 in het kader van de herontwikkeling van het gebied Keenenburg V vastgesteld. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van dit bestemmingsplan opgenomen. Hierin is te zien dat het 'achterste' gedeelte van het plangebied in bestemmingsplan '1e herziening Keenenburg V' valt.
Dit gedeelte heeft de bestemming "Bedrijf" met een nadere functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2'. Over het geheel van dit gedeelte ligt ook een bouwvlak waarvoor een maximale bouwhoogte van 4 meter geldt.
Afbeelding 1.4: Uitsnede bestemmingsplan '1e herziening Keenenburg V'
Strijdigheid
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan "Kern Schipluiden 2007". Het bouwplan ligt buiten het bouwvlak en deels in de bestemming "Tuin" en er is maximaal 1 woning toegestaan. Daarnaast voldoet het bouwplan niet aan de bepalingen die voortkomen uit de dubbelbestemmingen "Waterstaat" en "Waarden - Archeologie". Ook ligt het bouwplan te dicht op het achterliggend bedrijventerrein. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient een deel van dit terrein te worden teruggebracht in milieucategorie.
1.4 Leeswijzer
Na de inleiding in dit eerste hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische opzet van het plan. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van de relevante beleidskader. Hierbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van het project. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
De Zouteveenseweg ligt ten zuiden van de kern Schipluiden. De woning is gelegen binnen de lintbebouwing op de scheidslijn van stedelijk gebied en landelijk gebied. Het gebied waarin de woning ligt is te typeren als een gemengd gebied met de aanwezigheid van woon- en bedrijfsbebouwing, recreatief groen en agrarische gronden.
Op het perceel is een vrijstaand woonhuis gesitueerd. Deze woning heeft een oppervlakte van 133 m2. De woning heeft één bouwlaag met kap. Er zijn tevens nog een aantal bijbehorende bouwwerken op het perceel aanwezig. Het perceel heeft een ruime voortuin en heeft een eigen uitrit op de Zouteveenseweg. Aan de achterzijde grenst de woning aan het bedrijfsgebouw behorende bij het bedrijf aan de Zouteveenseweg 7, een caravanstalling.
Afbeelding 2.1: de bestaande situatie
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Met de voorgestane ontwikkeling worden 2 woningen gerealiseerd op het perceel; een eengezinswoning en een kleiner appartement op de begane grond, bedoeld als senioren- of aanleunwoning. Het gebouw zal bestaan uit een bouwlaag met hoge kap, waardoor in feite sprake is van twee volwaardige verdiepingen en een zolder. De twee woningen hebben tezamen een oppervlakte van 147 m². De bestaande woning van 133 m² en alle bijbehorende bouwwerken zullen worden gesloopt.
Afbeelding 2.2: projectering van de nieuwe woning op het perceel
Afbeelding 2.3: impressie van het plan voor de nieuwe woning
2.3 Welstand En Beeldkwaliteit
De kavel is gelegen in Schipluiden. In de welstandnota van de gemeente maakt het perceel onderdeel uit van deelgebied 3B, het lint Keenenburgweg. Het lint vormt een bijzonder welstandsgebied. De waarde van het lint is vooral gelegen in het afwisselende beeld van de gegroeide structuur met overwegend kleinschalige bebouwing. Een groot deel van de panden en ensembles zijn door hun ligging, vorm en bouwperiode cultuurhistorisch waardevol. Het beleid is hier terughoudend en gericht op behoud van variantie zonder verrommeling.
Voor het deelgebied zijn de onderstaande welstandscriteria geformuleerd.
Ligging
- het dorpse karakter van het gebied behouden
- rooilijnen van de hoofdmassa's volgen de weg en verspringen enigszins ten opzichte van elkaar, bij rijen is de rooilijn in samenhang
- de hoofdgebouwen oriënteren op de belangrijkste openbare ruimte
- grootschalige (bedrijfs)bebouwing staat bij voorkeur op achterterreinen
- doorzichten behouden en waar mogelijk versterken
- aan- en bijgebouwen bij voorkeur minstens 3,00 m achter de voorgevelrooilijn
Massa
- de bouwmassa en gevelopbouw zijn evenwichtig, in harmonie met het dorpse karakter van het gebied
- gebouwen zijn individueel en afwisselend met een eenvoudige hoofdvorm
- de individuele woning binnen een rij is deel van het geheel
- gebouwen hebben bij voorkeur een onderbouw van één of twee lagen met een eenduidige kap of plat dak
- de nok staat dwars op de weg of ligt er parallel aan
- uitbreidingen zoals aanbouwen en dakkapellen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa
- bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume
- gebouwen met bijzondere functies mogen afhankelijk van hun positie in het gebied afwijken van gebruikelijke massa, opbouw en vorm
Architectonische uitwerking
- de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig, terughoudend en evenwichtig
- de architectuur volgt het beeld van de dorpse bebouwing
- de hoofdmassa heeft een duidelijke geleding
- begane grondlaag afstemmen op geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel
- elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen
- wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op hoofdvolume
Materiaal en kleur
- materialen en kleuren zijn terughoudend en bij voorkeur traditioneel
- gevels in hoofdzaak uitvoeren in baksteen of vergelijkbaar steenachtig materiaal en incidenteel in een lichte tint pleisteren of verven
- hellende daken dekken met (matte) keramische pannen
- houtwerk schilderen in traditionele kleuren
- kleuren afstemmen op de omringende bebouwing
De nieuwe bebouwing op het perceel Zouteveenseweg 3-7 voldoet aan de criteria uit de Welstandsnota. De rooilijn van de woning volgt de weg en de woning verspringt iets ten opzichte van de naastgelegen woningen. De woning heeft een eenvoudige hoofdvorm met één bouwlaag en een eenduidige kap. De nok van de woning ligt parallel aan de weg. Qua materialen wordt er gebruik gemaakt van bakstenen metselwerk en houtgeschilderde kozijnen. Er wordt gebruik gemaakt van keramische dakpannen. Eén en ander zoals voorgeschreven in de welstandsnota.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Planvorm
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemming. In het bestemmingsplan is echter de nodige flexibiliteit ingebracht door middel van de opname van (algemene) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze opzet biedt flexibiliteit voor perceelsgewijze ontwikkelingen die mogelijk zijn ingevolge de vigerende bestemmingsplannen en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Als leidraad voor onderhavig plan geldt het bestemmingsplan Kern Schipluiden. Dat is het vigerende bestemmingsplan voor het onderhavige woonperceel.
3.2 Bestemmingsregeling
3.2.1 Opbouw regels
De planregels behorende bij voorliggend plan, zijn opgebouwd in vier hoofdstukken. De definities van begrippen en de wijze van meten zijn opgenomen in hoofdstuk 1. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestemmingen en het daarbij toegestane gebruik. Het derde hoofdstuk bevat de algemene regels. Hoofdstuk 4 beschrijft tot slot de overgangs- en slotbepalingen.
3.2.2 De bestemmingen
Bedrijf
Deze bestemming is bedoeld voor het bestaande bedrijf binnen het plangebied. Er is een bedrijf tot en met bedrijfscategorie 1 toegestaan. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht en het perceel is voorzien van een maximale bouwhoogte.
Tuin
Deze bestemming is bedoeld voor tuinen en open erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, in dit geval de woning. Daarbij zijn toegangswegen en paden toegestaan, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Aan de voorzijde van de woning die grenst aan de bestemming Tuin is een erker toegestaan.
Wonen
Binnen deze bestemming zijn woningen toegestaan, in principe één woning per bouwvlak tenzij op de verbeelding anders is weergegeven. In de woning zijn aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Op de planverbeelding wordt weergegeven wat de maximale toegestane bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw is.
Waarde - Archeologie
Voor de gebieden waarop deze dubbelbestemmingen rusten is het mogelijk dat archeologische resten in de ondergrond aangetroffen worden. Deze dubbelbestemming zorgt ervoor dat wanneer ingrepen in de bodem plaatsvinden dat hiervoor eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Door dit onderzoek kan gecontroleerd worden of deze resten aanwezig zijn en op welke wijze deze beschermd moeten worden.
Waterstaat - Waterkering
Een klein deel van het plangebied behoort tot een waterkering. Het is niet mogelijk om bouwkundige aanpassingen dan wel graafwerkzaamheden uit te voeren zonder toestemming van de beheerder.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Vanwege economische, maatschappelijke en politieke veranderingen, heeft het Rijk een aantal beleidsdocumenten op het gebied van ruimte en mobiliteit, waaronder de Nota Ruimte (2006) en de Structuurvisie Randstad 2040, herzien en geactualiseerd. Dit resulteerde in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, welke op 13 maart 2012 is vastgesteld.
De visie legt de focus op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland in 2040, waarbij een grotere rol voor provincies en gemeenten is weggelegd door het ‘decentraal, tenzij…’-princinpe. Dit houdt in dat het Rijk zich enkel direct met ruimtelijke plannen bemoeit, indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Het Rijk streeft naar een goede bereikbaarheid en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, Brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld. Hierdoor wordt de goede ruimtelijk economische structuur van Nederland maximaal benut en blijft het excellente vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers gewaarborgd. Nederland bereikbaar Om groei van mobiliteit over weg, spoor en vaarwegen mogelijk te maken streeft het Rijk naar en optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
Het Rijk stimuleert transformatie en herstructurering, opdat de woon- en werklocaties in bebouwd gebied zo goed mogelijk aansluiten op de kwalitatieve vraag. Dit past binnen het gedachtengoed van de compacte stad, waarbij uitbreiding van de gebouwde omgeving vooral via inbreidingsplannen wordt verwezenlijkt. Daarbij acht het Rijk het van belang dat de cultuurhistorische waarden worden behouden en worden flora en fauna door middel van een Ecologische Hoofdstructuur beschermd. Bovendien speelt water een grote rol in de Nederlandse ruimtelijke ordening: Nederland dient waterveilig te zijn, terwijl er tegelijkertijd voldoende drinkwater beschikbaar moet zijn. Dit vraagt om ruimte voor oppervlaktewater en beschermde gebieden voor waterwinning. Daarnaast ambieert het Rijk dat er meer energie op duurzame wijze wordt opgewekt.
De ladder duurzame verstedelijking
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder andere bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. In hoofdlijnen moet afgewogen worden of er daadwerkelijk behoefte is voor het plan, dat eerst gezocht moet worden naar een invulling van het plan in het stedelijk gebied en dat de locatie goed bereikbaar is.
Beoordeling
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gaat vooral in op nationale vraagstukken. Dit komt ook overeen met de sturingsfilosofie van de Nota, lokaal wat lokaal kan en nationaal wat moet. Het gevolg hiervan is dat er zeer beperkt raakvlak is met de beleidsuitgangspunten uit deze structuurvisie en onderhavige planontwikkeling. Er ontstaat geen strijdigheid met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Tevens voldoet het plan aan de ladder duurzame verstedelijking (zoals ook vastgelegd in artikel 2 lid 1 van de Verordening Ruimte van de provincie). Er is namelijk sprake van een toename van 1 senioren- of aanleunwoning op het perceel. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één woning in het kader van de ladder niet gezien wordt als stedelijke ontwikkeling.
4.1.2 Beluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2011)
Om uitvoering te geven aan het Structuurplan Infrastructuur en Ruimte, is op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hierin staat een aantal projecten beschreven die van Rijksbelang zijn en waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen. De projecten zijn exact ingekaderd en voorzien van regels, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het betreft voorlopig onderstaande zes projecten:
- Mainport ontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en Waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Op termijn zal dit worden aangevuld met de volgende projecten:
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Ecologische hoofdstructuur;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied.
Beoordeling
Door het nationale karakter van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationale juridische kader. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. Op 9 juli 2014 is door de Provinciale Staten de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Deze stuurt op hoofdlijnen de ruimtelijke ordening en geeft maatregelen op het gebied van mobiliteit. De provincie integreert met deze visie haar beleid voor mobiliteit en ruimtelijke ontwikkeling, zodat ze elkaar versterken. Hiermee zijn zowel de Structuurvisie Zuid-Holland (2012) als de Provinciale Verordening Ruimte (2010) per 1 augustus 2014 komen te vervallen.
Het doel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat houdt in dat de provincie voorziet in een aantrekkelijke leefomgeving met goed functionerend mobiliteitsnetwerk en voldoende ruimte om te ondernemen. De VRM bevat bovendien een nieuwe sturingsfilosofie:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen;
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners;
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
De VRM is opgesteld volgens het principe van ontwikkelingsplanologie. Dit betekent dat er geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld wordt nagestreefd, maar wel een perspectief wordt geschetst voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in de provincie als geheel. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’).
In de Visie Ruimte en Mobiliteit is de locatie aangewezen als kern grenzend aan veengebied en recreatief gebied.
Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.
Beoordeling
Het plan maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied van de kern Schipluiden. Het beleid van deze gebieden als het gaat om nieuwe ontwikkelingen binnen stedelijk gebied, gaat uit van een geconcentreerde ontwikkeling die bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. De ontwikkeling van de vervangende woning en de nieuwe senioren- of aanleunwoning draagt bij aan ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Tevens wordt er op het perceel voldaan aan een maatschappelijk vraagstuk, namelijk het oprichten van een aanleunwoning. Het oprichten van een nieuwe woning met aanleunwoning op deze locatie is passend binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit.
4.2.2 Programma Ruimte (2014)
Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Beoordeling
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. De ontwikkeling vindt plaats in de zone aangeduid als bestaand stads- en dorpsgebied. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen dit gebied dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. De Ladder is opgenomen in paragraaf 4.1.1. De Ladder is positief doorlopen, waardoor de ontwikkeling, het oprichten van twee woningen is passend binnen de kaders van het Programma Ruimte.
4.2.3 Verordening Ruimte (2014)
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hieronder uitgelicht.
Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuwe uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking is uitgelegd in paragraaf 4.1.1. De voorliggende ontwikkeling is passend binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Beoordeling
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Provinciale Verordening. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past, zoals besproken in paragraaf 4.2.2 binnen het Programma Ruimte dat mede als toetsingskader dient voor de verordening.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Midden-Delfland 2025
Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast. Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:
- de structuurvisie vormt de basis en het kader voor een visie op de toekomst en het daaraan gekoppelde (ruimtelijk) beleid;
- de structuurvisie leidt tot een actief vereveningbeleid en een pro-actieve houding ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen en dient als onderlegger voor de benutting van de mogelijkheden van de nieuwe Wro (grexwet);
- de structuurvisie vormt een kapstok én toetsingskader voor concrete plannen.
De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025, de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze ontwerpstructuurvisie.
In de visie wordt het belang benadrukt van het historische hart van Schipluidenen de ligging aan de Gaag, het water dat als verbindend recreatief element tussen de dorpen en het landelijk gebied fungeert.
Beoordeling
De locatie Zouteveenseweg 3 en 7 is gelegen aan de rand van Schipluiden en ligt in de overgang naar het recreatiegebied. De locatie is aangeduid als primair woongebied. De ontwikkeling is in lijn met de Structuurvisie Midden-Delfland.
4.3.2 Woonvisie Midden-Delfland 2010-2025
Op 29 juni 2010 is de Woonvisie Midden-Delfland 2010-2025 vastgesteld. De woonvisie is een nadere uitwerking van de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 (speerpunt 'wonen voor het leven') en vormt een belangrijke basis voor de toekomst van de dorpen. De woonvisie sluit aan op gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam bouwen en op regionaal woonbeleid en afspraken. Uit de woonvisie komt als veranderopgave naar voren een totaal van 1.020 tot 1.220 extra te bouwen woningen (gemiddeld 70 tot 80 woningen per jaar), waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met startende gezinnen en doorstroming van ouderen en senioren. Het beleid op hoofdlijnen samengevat:
- Midden-Delfland zet in op het versterken van de diversiteit van de bevolking vanuit het streven naar Vitale Dorpen.
- Dit vraagt met name om het vergroten van de kansen voor starters en jonge (potentiële) gezinnen.
- Hiervoor is een gevarieerd woonaanbod nodig, met name meer betaalbare woningen in de ‘start- en tussensegmenten’.
- Midden-Delfland wil ook inspelen op de vergrijzing door een goed aanbod van en afstemming tussen wonen, zorg en welzijn.
- Midden-Delfland vraagt aandacht voor duurzaamheid en energiebesparing op het gebied van wonen en bouwen.
- Midden-Delfland neemt de verantwoordelijkheid voor kwetsbare groepen op de woningmarkt.
Beoordeling
Het oprichten van een vervangende woning op het perceel mét een senioren- of aanleunwoning speelt in op de vergrijzing van de eigen inwoners van de gemeente. De beoogde ontwikkeling past binnen het vigerend volkshuisvestingbeleid. Het aspect volkshuisvesting vormt daarom geen belemmering voor het uitvoeren van het plan.
4.3.3 Woonagenda 2016-2020
In april 2016 is de Woonagenda 2016-2020 door de gemeenteraad van Midden-Delfland vastgesteld. In deze woonagenda wordt een nadere invulling gegeven aan de in de woonvisie 2010-2025 geformuleerde doelstellingen. Voor elk dorp in de gemeente is de actuele woningbehoefte bepaald.
In Schipluiden is sprake van vergrijzing en ontgroening. Omdat de nieuwbouwmogelijkheden in het dorp beperkt zijn is het belangrijk dat er bij nieuwbouw de juiste keuze wordt gemaakt. Bij bouwmogelijkheden moeten deze worden benut voor de lokale behoefte. Er is een tekort aan eengezinswoningen in de sociale huursector, maar ook aan gelijkvloerse woningen. Met deze laatst genoemde woningen worden lokale senioren en empty-nesters bediend.
Tevens is de ambitie om mensen met een zorgvraag (deels ouderen en deels mesnen met een beperking) zolang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Daarnaast wil de gemeente ervoor zorgen dat er een voldoende aanbod is aan beschermd en verzorgd wonen. Een mantelzorg-, danwel aanleunwoning is een voorbeeld van een wijze waarop beschermd en verzorgd wonen aangeboden kan worden.
Beoordeling
Het oprichten van een vervangende woning met een aanleunwoning past binnen de ambities uit de Woonagenda 2016-2020. Het sluit aan bij de ambitie van de gemeente om mensen met een zorgvraag zolang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen.
4.3.4 Vigerend bestemmingsplan
Voor het plangebied zijn nu twee bestemmingsplannen van kracht. Dit zijn de bestemmingsplannen 'Kern Schipluiden 2007' en het bestemmingsplan '1e Herziening Kennenburg V'. Voor de beschrijving van deze bestemmingsplannen wordt verwezen naar paragraaf 1.3.
Beoordeling
De ontwikkeling is in strijd met de vigerende bestemmingsplannen vanwege het feit dat de nieuwe woningen buiten het bouwvlak worden geprojecteerd, deels in de bestemming 'Tuin'. Daarnaast is in het vigerende bestemmingsplan bepaald dat er maximaal 1 woning op het perceel mag worden opgericht. Tevens voldoet het bouwplan niet aan de bepalingen die voortkomen uit de dubbelbestemmingen "Waterstaat" en "Waarden - Archeologie". Ook ligt het bouwplan te dicht op het achterliggend bedrijventerrein. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient een deel van dit terrein te worden teruggebracht in milieucategorie.
4.4 Conclusies Beleidskader
De ontwikkeling op het perceel past binnen het Rijks- en provinciaal beleid. Het vernieuwen van een woning en het toevoegen van één woning op deze locatie heeft minimale raakvlakken met het Rijksbeleid. Op provinciaal niveau geldt dat de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied en er geen strijdigheid is met provinciaal beleid.
De ontwikkeling is weliswaar in strijd met de vigerende bestemmingsplannen. Maar de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Midden-Delfland 2025 en tevens is het in lijn met het volkshuisvestingsbeleid. Op basis van het geldende Rijk-, provinciaal en gemeentelijk beleid kan er medewerking worden verleend aan deze ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.1.1 Normstelling en beleid
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van nieuwe ontwikkelingen op de omgeving vindt plaats door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden kunnen worden aangehouden.
5.1.2 Industrielawaai
Omdat het plan de ontwikkeling van twee woningen mogelijk maakt, moet worden nagegaan of in de omgeving van het plangebied milieuhinderlijke functies aanwezig zijn. Op het perceel Zouteveenseweg 7 wat direct grenst aan de woonbebouwing van het perceel Zouteveensweg 3 komt een bedrijf voor. Dit bedrijf is in het bestemmingsplan '1e herziening Keenenburg V' bestemd voor een bedrijf tot en met categorie 2.
5.1.3 Onderzoek
Ten behoeve van de bestemmingswijziging van bedrijfs- naar burgerwoning op de Zouteveenseweg 3 is akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit in verband met het opslaggebouw voor kunstgras dat op het nabijgelegen perceel (Zouteveenseweg 7) is gevestigd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1 van deze ruimtelijke onderbouwing.
Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van de reguliere activiteiten op het nabij liggende bedrijfsterrein, de voorkeurgrenswaarde van 50dB niet wordt overschreden. Ook de hoogte van het hoogste gemeten piekgeluidniveau voldoet aan de gestelde toetsingswaarden.
5.1.4 Conclusie
Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek industrielawaai is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het perceel Zouteveenseweg 7 veroorzaakt geen knelpunten met betrekking tot de geluiduitstraling op de nieuwe woonbestemming op het perceel Zouteveenseweg 3. Een verdere procedure in het kader van de Wet geluidshinder is niet van toepassing. Het aspect industrielawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
Om te voorkomen dat er zich in de toekomst op het perceel Zouteveenseweg een bedrijf vestigt dat geluidsoverlast met zich meebrengt voor de woning wordt de bedrijfscategorie van het huidige bedrijf verlaagd naar bedrijfscategorie 1. De huidige bedrijfsactiviteiten kunnen daarbinnen worden uitgeoefend.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.2.1 Wettelijk kader
Conform de Erfgoedwet beschermd de gemeente Midden-Delfand het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.
Archeologiebeleid Midden-Delfland
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijk archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode- specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.
Afbeelding 5.1: Archeologische beleidsadvieskaart Midden-Delfland
5.2.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een "middelhoge verwachting" in principe is daarvoor bepaald dat bij geplande verstoringen boven 200 m2 archeologisch verldonderzoek moet worden gedaan door middel van proefsleuven.
Archeologie Delft heeft aangegeven dat voor de bouw van de woningen geen archeologisch onderzoek vereist is. Zij geven aan dat de kans klein is dat archeologische waarden in het geding komen. Wel geldt altijd de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Erfgoedwet (artikel 5.10) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
5.2.3 Conclusie
De bouw van de nieuwe woningen op het perceel is in het kader van archeologie uitvoerbaar.
5.3 Geluid
In het plangebied wordt de sloop van de bestaande woning en de bouw van twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder nieuwe geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg.
5.3.1 Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen binnen de bebouwde kom langs een bestaande weg bedraagt volgens de Wgh in principe 63 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken– en Meetvoorschrift 2012, is gebruik gemaakt.
5.3.2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Ten behoeve van de bestemmingswijziging van bedrijfs- naar burgerwoning op de Zouteveenseweg 3 is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.
Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Zouteveensweg en de Keenenburgweg, de voorkeurgrenswaarde van 48 dB op de maatgevende gevel (de voorgevel) wordt overschreden. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van de Zouteveensweg en de Keenenburgweg bedraagt namelijk 56 dB.
De geluidsbelasting is te beperken door het treffen van maatregelen aan de bron, bijvoorbeeld het vervangen van het wegdek van de Zouteveenseweg. Ter plaatse is echter al geluidsarm asfalt aanwezig. Daarnaast kunnen maatregelen in het overdrachtsgebied worden getroffen, bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidscherm of -wal. Dit stuit op deze locatie echter op stedenbouwkundige en kostentechnische
bezwaren. De voorgevel van de woning uitvoeren als geluidluwe gevel beperkt het gebruik van de woning.
Het bevoegd gezag dient om te kunnen voldoen aan de eisen van de Wet geluidhinder een hogere waarde voor de nieuwe bestemming vast te stellen. Daarnaast zal met een nader onderzoek moeten
worden aangetoond dat de geluidsbelasting binnen de woning in de geluidgevoelige vertrekken niet hoger is dan 33 dB. In het kader van de aanvraag bouwvergunning, zal de vereiste karakteristieke geluidwering moeten worden getoetst.
5.3.3 Conclusies
Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai kan worden gesteld dat er een hogere waarde voor de desbetreffende locatie vastgesteld moet worden. Met nader onderzoek moet worden aangetoond dat de geluidbelasting binnen de woning in de geluidgevoelige vertrekken niet hoger is dan 33 dB. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal de vereiste karakteristieke geluidwering moeten worden toegepast.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µgg/m3);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieen betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij een ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij een ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.4.2 Onderzoek
Gelet op de omvang van de ontwikkeling, 2 woningen, valt het plan binnen één van de aangewezen categorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Luchtkwaliteitsonderzoek kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015, 2020 en 2030 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Zouteveenseweg (maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied, zie afbeelding 5.2) onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. De concentraties luchtvervuilende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg groter wordt.
Afbeelding 5.2: NO2 concentratie ter plaatse van Zouteveenseweg 3 en 7, lichtblauw rekenpunt = < 35µg/m3, voor de jaren 2015, 2020, 2030 (bron: Nsl-monitoringstool)
5.4.3 Conclusie
Ter plaatse van het plangebied wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
5.5.2 Onderzoek
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, zie afbeelding 5.3.
Over de Rijksweg A4 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand tussen deze route en het perceel Zouteveenseweg 3 is bijna 1 km. Daarnaast is een transportleiding van de aardgas van de Gasunie op dezelfde afstand van de woningen gelegen. De nieuwe woningen liggen buiten de invloedsfeer van de A4 en de leiding van de Gasunie.
Op een afstand van circa 650 meter ligt een tankstation met LPG. De twee woningen liggen buiten de invloedsfeer van dit tankstation.
Afbeelding 5.3: uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
5.5.3 Conclusie
Op basis van de beschikbare gegeven kan geconcludeerd worden dat het project op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar is.
5.6 Kabels En Leidingen
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen, straalpaden en telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
5.7 Bodem
5.7.1 Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
5.7.2 Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door NIPA milieutechniek b.v. verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Uit dit onderzoek blijkt dat de toplaag van de bodem van het perceel licht verontreinigd is met zware metalen en PAK, de ondergrond een licht verhoogd gehalte aan lood bevat en het grondwater bevat lichtverhoogde gehaltes aan barium en molybdeen. Deze gehaltes zijn niet zo hoog dat er nader of aanvullend onderzoek gedaan hoeft te worden.
Echter moet er wel rekening gehouden worden met de gebruiksbeperkingen van de grond die eventueel afgevoerd wordt van de locatie. Hiermee moet omgegaan worden conform de Regeling bodemkwaliteit, dit betekend dat de grond hergebruikt mag worden op de locatie zelf maar als de grond buiten de grenzen van de bodemkwaliteitskaart toegepast zal worden, dient een partijkeuring conform het BRL SIKB 1000 VKB protocol 1001 uitgevoerd te worden. Grond die binnen de bodemkwaliteitskaart wordt hergebruikt kan op basis van dit rapport hergebruikt worden.
5.7.3 Conclusie
Het grondgebied bevat een geringe verontreiniging. Dit brengt geen beperkingen met zich mee voor het ontwikkelen van deze locatie. Op het gebied van bodem is het project uitvoerbaar. Er moet worden voldaan aan de regels van hergebruik van de gronden.
5.8 Water
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan is afgestemd op de voorwaarden van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD). Dit komt naar voren in de aangevraagde en toegekende watervergunning voor de geplande werkzaamheden.
5.8.1 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
5.8.2 Waterschapsbeleid
In 2016 is het Waterbeheerplan 2016-2021"Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap" vastgesteld. Passend bij het verstedelijkte karakter van het beheergebied zet Delfland in de planperiode van dit waterbeheerplan volop in op stedelijk waterbeheer en samen met de gemeenten op klimaatadaptatie. De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
- In stand houden: investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering.
- Investeren: veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen.
- Samenwerken: Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden.
- Flexibel en duidelijk: partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet zoals financieel gezond en bijdragen aan een toekomstbestendig waterbeheer. Er moet voldoende ruimte zijn om maatwerk te leveren.
In 2015 is de nieuwe Handreiking watertoets vastgesteld. De Handreiking watertoets geeft inzicht in hoe Delfland de watertoets procedureel en inhoudelijk invult. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
5.8.3 Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het Hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21,)) en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie fasen.
De watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan. De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland. De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en Delfland afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en procesafspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan. Het Waterplan is slechts een van de plannen die in Midden-Delfland spelen. Het Waterplan is afgestemd met het Landschapsontwikkelingsplan 2025, de FES-proeftuin, KRW-gebiedsproces en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.
5.8.4 Huidige sitiuatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen op de Zouteveenseweg 3 en 7 te Schipluiden en bestaat in de huidige situatie uit bebouwde en onbebouwde gronden. Zoals in afbeelding 5.4 ook te zien is.
Afbeelding 5.4: luchtfoto huidige situatie
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen op ongerijpte klei. Er is sprake van grondwatertrap II. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand kleiner dan 0,4 beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tusssen 0,5 en 0,8m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatste bedraagt circa NAP -1,9m.
Afbeelding 5.5: bodemkaart
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied zijn geen KRW lichamen gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
De nieuwe woning ligt deels in de beschermingszone van een polderkade. Onder bepaalde voorwaarden kan een initiatiefnemer met een watervergunning in de beschermingszone van een kade bouwen. Wij raden de initiatiefnemer aan, om in dit stadium al contact op te nemen met een vergunningverlener van Delfland voor een vooroverleg over de bouwplannen. Deze vergunningverlener kan samen met de initiatiefnemer bekijken, onder welke voorwaarden een watervergunning voor de bouw van het huis kan worden afgegeven.
Afvalwaterketen en riolering
In het gebied is sprake van een gemengd rioolstelsel.
5.8.5 Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door realisatie van waterberging. De verharding ter plaatse van het plangebied zal in de toekomstige situatie toenemen met 30 m2. Voor deze ontwikkeling is de watersleutel van het Hoogheemraadschap ingevuld.
Afbeelding 5.6: Watersleutel ingevuld (bron: http://watertoetsportaal.hhdelfland.nl/watersleutel/index.htm)
Het resultaat van de watertoets is dat er 2 m³ of 5 m² aan water gecompenseerd moet worden op het perceel. Deze compensatie zal gerealiseerd worden door de aanleg van een waterzak in de kruipruimte van de woning.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI (afvalwaterzuiveringsinstallatie).
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Bij de beoogde ontwikkeling vinden geen aanpassingen plaats aan het bestaande watersysteem.
Water in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is geen oppervlakte water aanwezig.
5.8.6 Conclusie
De nieuwbouw van de woning leidt tot een toename van verharding op het perceel. Op basis van de watertoets zal 2 m³ of 5 m² aan water gecompenseerd moeten worden op het perceel. Deze compensatie zal gerealiseerd worden door de aanleg van een waterzak in de kruipruimte van de woning. Op deze manier zal hemelwater worden opgevangen en worden hergebruikt op het perceel. De aanwezige polderkade in dit bestemmingsplan zal door middel van een dubbelbestemming worden beschermd.
5.9 Ecologie
5.9.1 Normstelling
Provinciale Verordening Ruimte
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, en slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieen gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd.
Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
5.9.2 Onderzoek
Ten behoeve van deze ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in bijlage 4.
Uit inventarisaties in het verleden blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied enkele beschermde soorten zijn waargenomen. Uit het onderzoek op de planlocatie blijkt dat er op de locatie zelf géén beschermde soorten zijn waargenomen. Nadelige gevolgen voor beschermde soorten op de locatie zijn uitgesloten.
5.9.3 Conclusie
Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van de onderzoekslocatie aan de Zouteveenseweg 3 te Schipluiden wordt uitgesloten dat op de onderzoekslocatie beschermde soorten voorkomen. Op basis van de quickscan is een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna niet noodzakelijk. Voor de geplande activiteiten is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk en zijn geen compenserende maatregelen nodig. Het aspect ecologie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het project wordt uitgevoerd door de familie Dijkshoorn. Het betreft een particulier initiatief. De gemeente Midden-Delfland participeert niet in het project. Met de realisering ervan zijn dan ook geen gemeentelijke investeringen gemoeid.
Het afwijken van een bestemmingsplan kan leiden tot schade bij een derde. Door deze schade kan de economische uitvoerbaarheid van een project in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van het project te waarborgen is daarom een verhaalscontract afgesloten met de familie Dijkshoorn. Op basis hiervan komt eventuele planschade voor hun rekening.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Wettelijk vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 3 augustus 2016 tot 1 september 2016 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. Het bestemmingsplan is aan verschillende instanties toegezonden. Van een aantal instanties is een reactie ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de nota vooroverleg. In de nota is aangegeven of de reacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De nota is in bijlage 5 opgenomen.
6.2.2 Zienswijzen
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 oktober 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk een zienswijze op het plan in te dienen. Er is géén zienswijze tegen het bestemmingsplan ingediend. Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.