KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Wegverkeerslawaai
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Water
4.6 Bodem
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Bedrijven En Milieuhinder
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Ecologie
4.12 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
5.3 Algemene Regels
5.4 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Nota Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Quickscan Ecologie

Tramkade nabij 9a

Bestemmingsplan - Gemeente Midden-Delfland

Vastgesteld op 28-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Tramkade nabij 9a' met identificatienummer NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01 van de gemeente Midden-Delfland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

  1. a. aanbouw: een aangebouwd gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
  2. b. uitbouw: een uitbreiding van de woonruimte, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingsgebied

Het achtererfgebied en de grond onder de niet tot het oorspronkelijk hoofdgebouw behorende

gedeelten van het hoofdgebouw. De grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw behoort niet tot het

bebouwingsgebied.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 erf

de gedeelten van het bouwperceel, niet zijnde het bouwvlak, waarbinnen volgens dit plan bij de bestemming behorende bebouwing is toegestaan.

1.20 erfafscheiding

een bouwwerk, geen gebouw zijnde waarmee de scheiding tussen twee erven wordt aangegeven.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 gestapelde woningen

boven dan wel beneden elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid al dan niet direct vanaf de weg of openbaar toegankelijk gebied gewaarborgd is.

1.23 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.24 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning.

1.25 internetverkoop

een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, verkoop en afhaal van goederen ter plaatse, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en overwegend per post worden geleverd.

1.26 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.27 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.28 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.29 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en minimaal 2 open wanden/gevels.

1.31 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.32 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.33 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.34 voorgevellijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de oorspronkelijke voorgevels van de hoofdgebouwen.

1.35 vrijstaande woning

een woning die niet direct verbonden is aan een andere woning.

1.36 waterloop

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.37 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvestiging van één afzonderlijk huishouden.

1.38 wonen

het gehuisvest zijn van één huishouden in een woning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot de perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Water

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen, waterpartijen en oeverstroken;
  2. b. verkeer te water;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een brug;
  4. d. natuurvriendelijke oevers;
  5. e. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals keerwanden, taluds, beschoeiingen en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, steigers, duikers en beschoeiingen, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige acitviteiten;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, in- en uitritten, groen, voetpaden en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overleg waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 1' ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.2 Parkeren

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien wordt voorzien in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen. Daarbij worden de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen Midden-Delfland 2012 of diens rechtsopvolgers toegepast. Indien deze nota gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.

7.3 Afstand tot waterlopen

De afstand van gebouwen tot waterlopen bedraagt ten minste:

  1. a. 4 m tot hoofdwatergangen;
  2. b. 1,5 m tot waterlopen.

7.4 Ondergronds bouwen

Ondergrondse bebouwing is uitsluitend ter plaatse van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat eventuele dubbelbestemmingen het realiseren van de bebouwing niet in de weg staan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Maten en bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.2 Afstand tot waterlopen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.3 om de afstand tot waterlopen te verkleinen indien de initiatiefnemer een positief advies van het Hoogheemraadschap van Delfland heeft ontvangen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Tramkade nabij 9a'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In verband met de aanleg van de Zuidhoornseweg zijn diverse gronden verworven door de gemeente. Eén van de geruilde stukken grond betreft het perceel aan de Tramkade 9A. De initiatiefnemer wil deze gronden graag ontwikkelen naar woningen. Dit is binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat de gronden bestemd zijn voor recreatie.

In 2017 is overeengekomen met de gemeenteraad dat medewerking wordt verleend aan een bestemmingswijziging voor de realisatie van 2 grondgebonden woningen en 4 appartementen als onderdeel van een geluidswal langs de Zuidhoornseweg. Voorliggend bestemmingsplan geeft hier invulling aan.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in Den Hoorn, aan de Zuidhoornseweg, vlak naast perceel Tramkade 9A. De locatie wordt aan de noord-, oost- en zuidzijde omringd door een watergang. Aan de zuidzijde ligt de Zuidhoornseweg. Aan de westzijde grenst het gebied aan (de ontsluiting van) het perceel Tramkade 9A.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2018)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van bestemmingsplan “Hooipolder en Kerkpolder-Oost 2013” (vastgesteld 28 mei 2013) en "Zuidhoornseweg" (vastgesteld 12 maart 2014). In figuur 1.2 wordt een uitsnede van het bestemmingsplan met globale weergave van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0002.png"Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Hooipolder en Kerkpolder-Oost 2013' en 'Zuidhoornseweg' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De grond van het plangebied heeft daarin de enkelbestemming 'Recreatie' en een klein deel van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Verkeer'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De voor “Recreatie” bestemde gronden zijn bestemd voor extensieve dagrecreatie en de voor “Waarde – Archeologie – 1” voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd bij een bouwplan met een bouwwerk groter dan 50 m2 en bij graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de beschrijving van het plangebied aan de orde. Vervolgens wordt de ontwikkeling Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader en toets hieraan. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven en getoetst. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt circa 300 meter ten zuiden van het centrumgebied van Den Hoorn, direct aan de Zuidhoornseweg, vlak naast perceel Tramkade 9A. Tussen het centrum van Den Hoorn plangebied ligt een woonwijk. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van een grote diversiteit aan functies.

De westzijde van het perceel grenst aan het perceel Tramkade 9A waar een woonhuis staat. Dit woonhuis is georiënteerd op de historische Tramkade en de kade langs De Gaag. Aan de noordzijde van de locatie ligt een groengebied. Hierin ligt kinderboerderij 't Zuydmaatje. Aan de oostzijde ligt een school.

Aan de overzijde van de Zuidhoornseweg ligt het sportpark Den Hoorn met tennisvelden, voetbalvelden, handbalvelden en een sportduivenvereniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0003.png"

Figuur 2.1: Aanzicht plangebied vanaf de Zuidhoornseweg (bron: Google streetview juni 2017)

In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd. Het is begroeid met gras en er staan twee bomenrijen. Tussen deze bomenrijen ligt een oud karrenpad. Het perceel wordt aan drie zijde omsloten door watergangen. Het perceel wordt in de huidige situatie ontsloten via het perceel van de Tramkade 9A.

2.2 Beoogde Ontwikkeling

Het initiatief betreft het realiseren van 6 woningen, bestaande uit 2 vrijstaande woningen en 4 appartementen. De twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd aan de noordzijde van het perceel. Hier worden twee ruime kavels (van respectievelijk 555 en 730 m2 gerealiseerd. De appartementen worden gerealiseerd aan de zijde van de Zuidhoornseweg. Deze appartementen functioneren tegelijkertijd als geluidswering voor de vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0004.png"

In het midden van het plangebied wordt een ontsluiting gerealiseerd voor de nieuwe woningen, en de woning aan de Tramkade 9A. De huidige in- en uitrit van de Tramkade 9A zal niet langer meer rechtstreeks op de Zuidhoornseweg uitkomen. De structuur van de huidige bomenrij wordt als basis voor de nieuwe ontsluiting gebruikt, hiermee wordt verwezen naar het historische pad.

De parkeerplaatsen van de vrijstaande woningen worden op het eigen perceel gerealiseerd. Voor de appartementen is ruimte voor parkeerplaatsen tussen de twee blokken.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. Het geldende bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling raakt geen belangen op Rijksniveau.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Efficiënt ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (Rijks)overheid. Om dit te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten beoordeeld moeten worden middels de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke ontwikkelingen geldt dat de behoefte moet worden aangetoond in de relevante regio. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) blijkt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

Toetsing

De ontwikkeling betreft de realisatie van 6 woningen. Hierdoor wordt de beoogde ontwikkeling niet gezien als stedelijke ontwikkeling.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (ontwerp oktober 2018)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te

zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.

Deze ambities zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Voor de beoogde ontwikkeling is de opgave "Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied". Deze opgave betreft de zorg voor een goede ruimtelijke ontwikkeling, binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Onderdeel van deze opgave is het bevorderen van een optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. De beleidskeuze hierbij is verstedelijking en wonen:

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend met het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn bij voorkeur energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt. De toetsing aan het provinciale beleid vindt verder plaats in het kader van de Omgevingsverordening in paragraaf 3.3.2.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019 (ontwerp oktober 2018)

De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Voor de beoogde ontwikkeling zijn artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit en 6.10 Stedelijke ontwikkelingen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);

b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

1 zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en

2 het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;

c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

1 een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en

2 het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel van Midden-Delfland. Op de kwaliteitskaart van de provincie valt de locatie op de kaart ' Laag van de stedelijke occupatie' binnen steden en dorpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0005.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland (bron: gebiedsprofielen.zuid-holland.nl)

Binnen steden en dorpen zijn de richtpunten als volgt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

De beoogde ontwikkeling zorgt een ruimtelijke afronding van het dorp. De karakteristieke dubbele bomenrij wordt behouden voor de locatie. In het midden van de locatie wordt de ontsluiting gerealiseerd, als referentie naar de historische oprit/middenpad. Qua inrichting en bebouwing zal worden aangesloten bij de aard en schaal van de omgeving.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    2. b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  2. 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  3. 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

De ontwikkeling is in paragraaf 3.2.2 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Midden-Delfland 2025 (2011)

Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast. Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:

  • de structuurvisie vormt de basis en het kader voor een visie op de toekomst en het daaraan gekoppelde (ruimtelijk) beleid;
  • de structuurvisie leidt tot een actief vereveningbeleid en een pro-actieve houding ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen en dient als onderlegger voor de benutting van de mogelijkheden van de nieuwe Wro (grexwet);
  • de structuurvisie vormt een kapstok èn toetsingskader voor concrete plannen.

Toetsing

De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025, de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze structuurvisie. Deze bevatten echter geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.

3.4.2 Woonvisie Midden-Delfland 2010-2025

Het streefbeeld voor de toekomst van Midden-Delfland is opgetekend in de Gebiedsvisie Midden- Delfland® 2025 en in de Visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025. Kern van de Gebiedsvisie is het versterken van bestaande kwaliteiten van het landschap. Motto van de Visie Vitale Dorpen is behoud door ontwikkeling. De visies geven globaal de koers aan op het gebied van wonen. De Woonvisie bouwt voort op de keuzes en uitspraken in de beide toekomstvisies en op de op 10 maart 2009 door de raad vastgestelde ‘Startnotitie Woonvisie’.

De woonvisie is opgesteld voor de periode 2010-2025 (overeenkomstig de termijn van andere plannen) en bevat een toekomstvisie en beleidsambities voor de lange(re) termijn en een concreet uitvoeringsprogramma voor de korte termijn.

Toetsing

In de woonvisie ligt de nadruk op het wonen in de dorpen. Voor Den Hoorn geldt als uitgangspunt voor nieuwbouw dat dit vooral een groen kleinstedelijk tot suburbaan karakter kent en relatief wat meer appartementen. De beoogde ontwikkeling sluit hierbij aan met de realisatie van appartementen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten beschreven en getoetst die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In dit bestemmingsplan worden 6 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling valt onder categorie D11.2, ofwel de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het project betrekking heeft op 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder deze drempelwaarde.

Omdat de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft wordt volstaan met een vormvrije m.e.r-beoordeling. Deze paragraaf voorziet daarin. Op basis van deze beoordeling kan door de gemeente een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van zes woningen en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Zuidhoornseweg, de Rijksstraatweg en de Jan Thoméelaan. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is toegevoegd in bijlage 2.

Resultaten

De resultaten zijn:

  • ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde Rijksstraatweg en Jan Thoméelaan wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het laten vaststellen van hogere waarden is niet nodig.
  • ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde Zuidhoornseweg wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het laten vaststellen van hogere waarden is nodig.
  • Maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van de overschrijdende Zuidhoornseweg te reduceren zijn in het kader van de Wet geluidhinder onderzocht. Dit is beschreven in paragraaf 4.2 van het Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Het toepassen van bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk geacht vanwege overwegende bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige en/of financiële aard.

De gecumuleerde geluidbelasting (voor aftrek art. 110g Wgh) wordt als goed beoordeeld voor all woningen aan de achterzijde, met uitzondering van de geluidbelaste zijde van de woningen. Hier is de geluidkwaliteit matig tot redelijk. Met uitzondering van één appartement beschikken alle nieuwe woningen over een geluidluwe gevel. Het verdient aanbeveling hier de slaapvertrekken te situeren bij de nadere uitwerking. Toetsing aan de beleidsregel voor het vaststellen van hogere grenswaarden laat zien dat wordt voldaan aan één of meerdere criteria om hogere waarde te kunnen laten vaststellen.

De geluidwering van de gevel dient minimaal te voldoen aan de standaardeis van 20 dB conform het Bouwbesluit.

Benodigde hogere waarde

Het college van Midden Delfland zal verzocht moeten worden om de in tabel 5.1 genoemde benodigde hogere waarden vast te stellen.

Geluidbron - Zuidhoornseweg Aantal woningen/appartementen Benodigde hogere waarde
2 appartementen 62
2 appartementen 61
1 woning 49
1 woning 54

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Aan de hand van de kencijfers van het CROW dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de te verwachten verkeersgeneratie en parkeervraag is als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Onderzoek

Ontsluiting

In de huidige situatie wordt de woning aan de Tramkade 9 rechtstreeks ontsloten op de Zuidhoornseweg. In de toekomstige situatie wordt de uitrit van deze woning aangesloten op de nieuwe ontsluiting. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het fietspad tussen de Tramkade en de Tanthofkade en voor een deel van het fietspad tussen de Zuidhoornseweg en de Tanthofkade. Hiervoor dient te zijner tijd een verkeersbesluit te worden genomen waarmee ook autoverkeer wordt toegestaan.

Openbaar vervoer

Op ca. 100 m afstand ligt de bushalte Den Hoorn, Schoolstraat. De bussen die hier stoppen, rijden richting station Delft en richting Naaldwijk busstation en Den Haag Leyenburg.

Langzaam verkeer

Aan de oostzijde van het plangebied ligt een fietspad met aangrenzend een voetpad.

Parkeren

De parkeerbehoefte wordt berekend aan de hand van de nota Parkeernormen Midden-Delfland. Voor woningen in Den Hoorn geldt een parkeernorm van 1,2 per woning met 0,3 bezoekersparkeerplaatsen. Uitgaande van een parkeernorm van 1,5 per woning komt dit uit op 9 parkeerplaatsen in totaal.

Voor de vrijstaande woningen worden de parkeerplaatsen op het woonperceel gerealiseerd. De parkeerplaatsen ten behoeve van de appartementen worden gerealiseerd tussen de twee gebouwen.

Verkeersgeneratie

De realisatie van de 6 woningen zal leiden tot extra verkeer van en naar het plangebied. De verkeersgeneratie is berekend op basis van de CROW-publicatie. Het plangebied valt binnen Matig stedelijk, rest bebouwde kom.

Functie Aantal Kencijfer verkeersgeneratie mvt/etmaal weekdag
Wonen, koop vrijstaand 2 8,6 17,2
Wonen, koop etage midden 4 6 24
Totaal 41,2

De toename van de verkeersgeneratie bedraagt maximaal 42 mvt/etmaal. Dit verkeer wordt afgewikkeld over de Zuidhoornseweg.

Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer als het fietsverkeer. De parkeerbehoefte wordt voorzien binnen het plangebied. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zal niet leiden tot structurele knelpunten in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.5 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het Hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

Daarnaast is Handreiking Watertoets vastgesteld. Deze handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.

Huidige situatie

Algemeen

In de huidige situatie is het perceel begroeid met gras en staan er twee bomenrijen. Het plangebied wordt aan drie zijden begrensd door watergangen.

Bodem en grondwater

In de omgeving van het plangebied is er sprake van lichte klei met homogeen profiel (figuur 4.1). Wat betreft de grondwatertrap is er sprake van grondwatertrap IV. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwatertrap 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand schommelt tussen 50 en 80 centimeter. Het maaiveld ligt op circa 0,8 meter beneden NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0006.png"

Figuur 4.1 Bodemsoort in de omgeving van het plangebied (zwart omcirkeld) (bron: Bodemkaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0007.png"

Figuur 4.2 Grondwatertrappen in de omgeving van het plangebied (zwart omcirkeld) (bron: Bodemkaart)

Waterkwantiteit

In het plangebied is volgens de Legger van het Hoogheemraadschap Delfland oppervlaktewater aanwezig. Aan de noord-, oost- en zuidzijde van het plangebied zijn secundaire wateren aanwezig (blauw) en aan de zuidzijde een duiker (rood).

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0008.png"

Figuur 4.3: Uitsnede Legger Hoogheemraadschap Delfland

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ten westen van het plangebied is De Gaag gelegen, een oppervlaktewaterlichaam die is aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. De watergangen rondom het plangebied staan echter niet in directe verbinding met De Gaag. Daarnaast zijn de watergangen rondom het plangebied niet aangewezen als KRW-waterlichaam. Verder bevinden zich er ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Ten westen van het plangebied is een regionale waterkering aanwezig. Rondom keringen is een veiligheids- en beschermingszone aanwezig. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast. Deze valt niet in het plangebied. Er hoeft voor het realiseren van de plannen geen rekening te worden gehouden met (de beschermingszones) van deze waterkeringen.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande gebouwen zijn aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zullen 2 grondgebonden woningen en 4 appartementen gerealiseerd worden. Er zullen met het plan geen ondergrondse objecten gerealiseerd worden.

Waterkwantiteit

Het hoogheemraadschap hanteert het stand-stil principe. Dit houdt in dat een (ruimtelijke) ontwikkeling niet mag leiden tot een verslechtering van het watersysteem en er bij toename aan verhard oppervlak extra watercompensatie nodig is. Om te berekenen of er voor de toename van verharding compensatie nodig is, dient de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland ingevuld te worden. Deze is in figuur 4.4 te vinden. Voor het plangebied is een oppervlakte van 3.060 m2 berekend. In de huidige situatie is hiervan 330 m2 verhard. In de toekomstige situatie komt 275 m2 van de bouwvlakken erbij. Daarnaast wordt er voor de tuinen/terrassen 50 m2 verharding per huis en per appartement op de begane grond gehanteerd. Met de beoogde ontwikkeling worden 2 grondgebonden en 2 appartementen op de begane grond mogelijk gemaakt, hiermee is de verharding voor de tuinen/terrassen 200 m2. De totale verharding door de beoogde ontwikkeling komt uit op 475 m2, samen met de huidige verharding is er sprake van 805 m2 verharding. Een figuur met de verhardingen is te vinden in paragraaf 2.2. Uit de watersleutel blijkt dat er een totale wateroppervlakte van 297 m2 (voorkeur van het hoogheemraadschap) of een waterberging van 67,8 m3 gerealiseerd moet worden. De bestaande watergangen rondom het plangebied worden verbreed om te voldoen aan de watercompensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0009.png"

Figuur 4.4 Watersleutel Hoogheemraadschap van Delfland ingevuld voor Tramkade

In de omgeving van het plangebied zijn er verschillende watergangen gelegen. Het slootonderhoud vindt plaats vanaf de overkant van de sloten van de omliggende percelen die in eigendom zijn van de gemeente. Op eigen terrein hoeven geen onderhoudsstroken aangehouden te worden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterveiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Duurzaamheid

De aanwezige verharding in het openbaar gebied biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van een doorlaatbare verharding, omdat de verharding aanwezig moet blijven in verband met bodemverontreiniging onder de bestaande verharding. Op eigen terrein kunnen toekomstige bewoners uiteraard zelf keuzes maken voor een duurzame inrichting.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het hemelwater zal via een afzonderlijks buizensysteem worden afgevoerd naar de omliggende sloten; daarvoor wordt vervangend water gegraven door de sloten te verbreden. Bij de uitwerking van het ontwerp wordt gekeken of het hemelwater vertraagd kan worden afgevoerd via bijvoorbeeld groene daken.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Uit de watersleutel blijkt dat er een totale wateroppervlakte van 297 m2 (voorkeur van het hoogheemraadschap) of een waterberging van 67,8 m3 gerealiseerd moet worden. Voor werkzaamheden in de beschermingszone van de watergangen dient een watervergunning aangevraagd te worden. Met de compensatie heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

Om te bepalen of het terrein milieuhygienisch gezien geschikt is voor wonen is een verkennend en nader milieukundig (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 3.

Op basis van dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • ter plaatse van het historische karrepad een matig tot sterke verontreiniging met nikkel en koper is aangetoond. Ter plaatse van het overige terrein is de grond maximaal licht verontreinigd met de onderzochte parameters;
  • het grondwater maximaal licht verontreinigd is met barium;
  • de omvang van de sterke nikkel- en matige koperverontreiniging wordt geschat op circa 180 m³. De verontreiniging is, naar ons inziens, in de verticale en horizontale richting in voldoende mate afgeperkt. Het betreft een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ zoals beschreven in de Wet Bodembescherming. Conform de sancrit-toetsing is de sanering niet spoedeisend. De Omgevingsdienst Haaglanden treedt in dit geval op als bevoegd gezag;
  • visueel zowel op het maaiveld als in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen;
  • de totaal gewogen asbestconcentratie (maximaal 1,9 mg/kg d.s.) de interventiewaarde niet overschrijdt.

Om de locatie geschikt te maken voor het beoogde gebruik dient de verontreiniging met zware metalen gesaneerd te worden. De keuze van de saneringsvariant (bijvoorbeeld ontgraven of isoleren) dient

afgestemd te worden op de eisen van de bevoegd gezag en de herinrichtingsplannen. De verwachting is

dat deze sanering onder de Regeling Uniforme Sanering (door middel van een “BUS-melding”) verricht kan worden (categorie “immobiel” aangezien in het grondwater maximaal de streefwaarde wordt overschreden).

4.7 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast vindt in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen. Op een afstand van circa 860 meter loopt de A4 waarbij de maatgevende stof GF3 is. Deze heeft een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied reikt niet tot het invloedsgebied, er hoeft geen nader inzicht in het groepsrisico te worden gegeven.

Conclusie

Ten westen van het plangebied ligt de A4 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied reikt echter niet tot het plangebied. Verder zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

Ten noorden van het plangebied bevindt zich een dierenweide. Deze dierenweide valt niet onder de meldplicht van het Activiteitenbesluit. Daarom gelden er geen afstandseisen (geur) voor het houden van de dieren vanuit het Activiteitenbesluit.

Wel moet worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er wordt ca. 1 m3 mest opgeslagen in een kleine container. Eenmaal per twee weken wordt de mest afgevoerd. De kleine metalen container staat bij de ingang van de dierenweide en grenst niet aan het plangebied.

Deze mestcontainer wordt iedere 2 weken opgehaald en weggebracht door Openbare werken. In de winterperiode zelfs vaker. De container staat op meer dan 5 meter van de slootkant dus er is geen sprake van eventueel weglekken van mestvocht in de sloot.

Conclusie

Gelet op de afstand tot de mestopslag en de grootte hiervan, is ter plaatse van het plangebied geen sprake van geuroverlast. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse worden 6 woningen gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg Zuidhoornseweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2018 26,7 µg/m³ voor NO2, 20,5 µg/m³ voor PM10 en 12,4 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 8 dagen.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarnaast zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de huidige situatie ruimschoots onder de grenswaarden. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Rijksbeleid

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen.

Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988.

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Archeologie

Ter plaatse van de locatie geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd indien een bouwplan betrekking heeft op het plaatsen van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m2 en graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm. Deze grenzen worden met het voorgenomen bouwplan overschreden. Om inzicht te krijgen in de eventueel aanwezige archeologische waarden is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 4.

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er binnen het plangebied getijdeafzettingen aanwezig zijn. Verwacht wordt dat deze afzettingen behoren tot de Laag van Gantel en de Laag van Poeldijk. Echter, aangezien de tussenliggende laag, de Woudlaag ontbreekt, kan er geen onderscheid worden gemaakt tussen de Laag van Gantel en de Laag van Poeldijk. De kans is aanwezig dat de Woudlaag weliswaar geërodeerd is, maar dat het niveau daaronder (en dat is het sporenniveau in de Laag van Gantel) nog wel intact is. Of dit zo is, en of op dit niveau sporen voorkomen, kan alleen worden vastgesteld met gravend onderzoek. De top van de Laag van Poeldijk is ook een potentieel archeologisch niveau. Hoewel de top van de Laag van Poeldijk zich aan het maaiveld bevindt (ca. -0,8 m NAP), zal het eventuele sporenniveau van de Laag van Poeldijk aanwezig zijn aan de onderzijde van de bouwvoor op een diepte van 0,5 tot 0,8 m -mv (-1,3 tot -1,6 m NAP). Indien bodemverstorende werkzaamheden dieper reiken dan 0,5 m– mv (-1,3 m NAP) wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Het doel van het proefsleuvenonderzoek is tweeledig: 1/ nagaan of er archeologische resten aanwezig zijn aan de onderzijde van de bouwvoor en 2/ nagaan of het sporeniveau in de Laag van Gantel nog intact is, op welke diepte dit niveau voorkomt en of er archeologische waarden aanwezig zijn.

Cultuurhistorie

In het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Wel zijn de aanwezige bomenrijen van cultuurhistorische waarde. Op de Cruquiuskaart uit 1712 is te zien dat het plangebied deel uit maakt van een landgoed waar een tuin is aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0010.png"

figuur 4.4: Het plangebied (rood omlijnd) op de Cruquiuskaart uit 1712 (bron: TU Delft)

In het begin van de 19e eeuw was het plangebied in gebruik als tuin en boomgaard. Centraal door het plangebied, tussen de bomenrij, ligt een karrenpad. Dit pad stamt mogelijk uit 1940. In de voorgenomen plannen worden de bomen zoveel mogelijk behouden.

Conclusie

Uit het archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek blijkt dat nader onderzoek door middel van proefsleuven vereist is bij werkzaamheden die dieper reiken van 0,5 meter onder maaiveld (1,3 meter onder NAP). Om de archeologische waarden te beschermen is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen.

4.11 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.

Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek en conclusie

Om de ontwikkeling te toetsen aan de natuurwetgeving is een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze quickscan is toegevoegd in Bijlage 5.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het gebied maakt eveneens geen onderdeel uit van een ander beschermd gebied, zoals Natura 2000, belangrijk weidevogelgebied of strategische reservering natuur.

Binnen een straal van 5 kilometer liggen geen Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Tramkade9a-va01_0011.png"

Soortenbescherming

Het plangebied is onderzocht op het voorkomen van beschermde planten-/diersoorten. Uit de biotooptoets blijkt dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten niet worden aangetast.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

Het bestemmingsplan Tramkade is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.

Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Tramkade is de ontwikkeling van 6 woningen toe te staan.

Opzet van de verbeelding

Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Opzet en opbouw van de regels

De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. 1. inleidende regels; bestaande uit de begripsbepalingen en de wijze van meten.
  2. 2. bestemmingsregels; bestaande uit de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven. Vervolgens worden de bouwregels gegeven. Dan volgen de gebruiksregels. Daarna de eventuele nadere eisen. Ook kunnen er eventuele mogelijkheden voor afwijking van de bouwregels en de gebruiksregels worden gegeven.
  3. 3. algemene regels; bestaande uit de regels die algemeen gelden.
  4. 4. overgangs- en slotregels; bestaande uit de overgangsbepalingen en de slotregel.

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel bevat conform de SVBP de standaard begrippen die in een bestemmingsplan worden gebruikt.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel bevat conform de SVBP de standaard wijze van meten die in een bestemmingsplan worden gebruikt. Het artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan zijn 3 verschillende bestemmingen opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.

Artikel 3 Water

De noord-, oost- en zuidzijde van het plangebied is omgeven door een watergang, deze is bestemd als Water. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan ten behoeve van de nieuwe ontsluiting van het gebied.

Artikel 4 Wonen

Het overige deel van het gebied is bestemd als Wonen. De woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden. Door middel van aanduidingen gestapeld en vrijstaand zijn de woningtypen vastgelegd. Op de verbeelding is de goot- en bouwhoogte van de woningen vastgelegd, evenals het maximum aantal woningen. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat die zijn toegestaan op ten minste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn van de betreffende woning. De maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 5 meter.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

Met de bestemming Waarde - Archeologie worden de archeologische waarden ter plaatse beschermd. Deze bestemming fungeert als dubbelbestemming. Bouwwerken op gronden met deze dubbelbestemming en andere samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de regels opgenomen voorwaarden.

5.3 Algemene Regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

In dit artikel is bepaald dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door

ondergeschikte onderdelen van gebouwen. Ook is hier het realiseren van voldoende parkeergelegenheid geborgd. Daarnaast geldt dat bij watergangen een afstand van 4 meter tot gebouwen dient te worden aangehouden. Bij waterlopen geldt een minimale afstand van 1,5 meter tot gebouwen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen kan worden afgeweken van de bouwregels, voor zover

deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft de bevoegdheid

om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages en om de bouwgrenzen te overschrijden.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens. Ook kan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (deels) worden verwijderd.

Artikel 10 Overige regels

Dit artikel legt vast dat wanneer in de regels naar wettelijke regelingen wordt verwezen, deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

5.4 Overgangs- En Slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Artikel 11 Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Artikel 12 Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particuliere ontwikkeling. De initiatiefnemer draagt zorg voor de financiële haalbaarheid van het plan.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gronden worden door een particuliere initiatiefnemer ontwikkeld. Door middel van een anterieure overeenkomst is de dekking van de gemaakte kosten verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van vooroverleg zal het bestemmingsplan naar de vooroverlegpartners worden gestuurd.
De vooroverlegreacties worden daarna verwerkt in het bestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Tramkade nabij 9a' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is één zienswijze ingediend. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de nota beantwoording zienswijze, toegevoegd in Bijlage 1.

Bijlage 1 Nota Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 1 Nota beantwoording zienswijzen

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 5 Quickscan Ecologie

Bijlage 5 Quickscan ecologie