KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 3
Artikel 4 Wonen - 5
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel

Harnaschpolder-Noord, Uitwerkingsplan PO Woudselaan

Uitwerkingsplan - Gemeente Midden-Delfland

Vastgesteld op 01-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het uitwerkingsplan "Harnaschpolder-Noord", Uitwerkingsplan PO Woudselaan van de
gemeente Midden-Delfland.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1842.up20WoudselaanPO-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- of uitbouw:
een gebouw dat aan een woning is aangebouwd en daarmee in directe verbinding staat;
1.6 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de
woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een
ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het
hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 antennedrager:
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.9 antenne-installatie:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in
een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning
beschikt.
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende
overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen,
verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van
het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij
of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.18 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een
bouwwerk.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte
zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of
geschikt te maken is.
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.26 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een
dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de
constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.27 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze
constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie
in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren
en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik
of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.29 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een
balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures,
wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
1.31 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het
belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.32 internetverkoop:
een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, verkoop en afhaal van goederen ter
plaatse, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en overwegend per post worden
geleverd.
1.33 kas:
een bouwwerk (nagenoeg) geheel van glas of ander licht doorlatend materiaal (minimaal 20%
licht doorlatend) met een bouwhoogte van 1,00 meter of meer.
1.34 kaswoning: een experimentele woning waarbij het hoofdgebouw en eventuele aan- en
uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen deels of volledig zijn overbouwd door of uitgevoerd
als een kas, met als doel het leefklimaat binnen de woning met behulp van een duurzame
klimaatbeheersing te verbeteren en een transparante, natuurlijke overgang tussen woning en
omgeving te bewerkstelligen. Het percentage kas binnen de totale bebouwing bedraagt
minimaal 10% en maximaal 50% van het bouwvolume.
1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend,
voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor
inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn
woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.36 maximaal laadvermogen:
de ten hoogste toelaatbare verhouding tussen het volume van de bebouwing op een perceel
gerekend in m3 en de oppervlakte van dat perceel gerekend in m2.
1.37 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes,
gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes,
telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur
voor telecommunicatie.
1.38 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.39 peil:
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; in andere gevallen
en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende
afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.40 praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of
een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.41 seksuele dienstverlening:
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid
bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.42 sociale woningbouw:
een woning waarvan de VON-prijs maximaal honderdvierennegentigduizend euro (€194.000,-)
bedraagt, prijspeil 2019, welk bedrag jaarlijks wordt geïndexeerd conform Bijlage 1 van de
‘Woonvisie Woningmarktregio Haaglanden 2017-2021’.
1.43 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als
belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.44 voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de
perceelsgrenzen;
1.45 webwinkel:
een specifieke vorm van detailhandel met eventuele uitstalling, waarbij de goederen via internet
worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse afgehaald worden.
1.46 Wgh-inrichting:
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke
mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.47 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
1.48 woonperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing voor wonen is toegelaten.
1.50 zelfstandige kantoren:
een kantoor welke ter plaatse niet rechtstreeks verbonden is aan en/of ten dienste staat van een
bedrijf.
1.51 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat
hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen
worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie:
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenneinstallatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en
naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de
scheidingsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van
de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte:
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 3

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ’Wonen – 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. groen- en speelvoorzieningen;
  3. watergangen;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, tuinen, water, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. vrijstaande woningen, waarbij de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ op de verbelding het hoogst toelaatbare aantal vrijstaande woningen binnen het bouwvlak aangeeft,
  2. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen,
  3. nutsgebouwen, en
  4. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde overkappingen.
3.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 3.2.1 gelden de volgende bepalingen:
  1. het maximum bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 30% per bouwperceel;
  2. de woningen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste het aantal dat op de verbeelding is
    aangegeven middels de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
  4. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  5. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 9,5 m;
  6. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2,3 m;
  7. per woning dienen tenminste 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd en in stand gehouden op eigen terrein;
  8. bij de uitwerking dienen de woningen zodanig op het perceel te worden gesitueerd, dat een doorgaande groene zone in het gebied ontstaat;
  9. het maximale laadvermogen van de bebouwing op een perceel bedraagt 1,2.
3.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  1. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m;
  2. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt 0 m of ten minste 1 m;
  3. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 m;
  4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  5. de diepte van aan- en uitbouwen mag ten hoogste 50% van de diepte van de woning uitsteken achter de achtergevel;
  6. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  7. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  8. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van de oppervlakte van de bij het hoofdgebouw behorende gronden met een maximum van 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van niet minder dan 15 m² van de bij het hoofdgebouw behorende gronden onbebouwd en onoverdekt blijft;
  9. in afwijking van het bepaalde onder het onder h mag de gezamenlijke oppervlakte van aanen uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen 80 m² bedragen indien de oppervlakte van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak ten minste 250 m² bedraagt;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zonder bebouwing' zijn geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan;
  11. balkons en dakterrassen op aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen, voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn of op een afstand van 1 m of minder van openbaar toegankelijk gebied, bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gelden de
volgende regels:
  1. het aan-huis-gebonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wordt door de bewoner van het desbetreffende pand uitgeoefend;
  2. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
  3. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
  4. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten hebben geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  5. het gebruik ten behoeve van internetverkoop, geen webwinkel zijnde, is toegestaan;
  6. het gebruik ten behoeve van seksuele dienstverlening is niet toegestaan;
  7. per woning dienen tenminste 2 parkeerplaatsen in stand gehouden te worden op eigen terrein.
3.4 Aanlegvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en
Wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het dempen van oppervlaktewater;
  2. het vergraven van oevers;
  3. het verleggen van water.
Burgemeester en Wethouders verlenen de vergunning slechts nadat advies is ingewonnen bij de
waterbeheerder.

Artikel 4 Wonen - 5

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen – 5’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. groen- en speelvoorzieningen;
  3. watergangen;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, tuinen, water, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden;
  5. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – doorgaande groene zone’ uitsluitend een doorgaande groene zone.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. Ten hoogste 8 vrijstaande kaswoningen,
  2. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen,
  3. nutsgebouwen, en
  4. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde overkappingen.
4.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 4.2.1 gelden de volgende bepalingen:
  1. het maximum bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 30% van het deelplangebied;
  2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 9,5 m;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2,3 m;
  4. per woning dienen tenminste 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd en in stand gehouden op eigen terrein;
  5. bij de uitwerking dient de woning zodanig op het perceel te worden gesitueerd, dat een doorgaande groene zone in het gebied ontstaat;
  6. het maximale laadvermogen van de bebouwing op een perceel bedraagt 1,7 of 1,5 exclusief kas;
  7. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – doorgaande groene zone’ dient een doorgaande groene zone te worden aangelegd en in stand te worden gehouden;
  8. in afwijking van het bepaalde in artikel 4.2 is ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – doorgaande groene zone’ het oprichten van bouwwerken niet toegestaan.
4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  1. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m;
  2. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt 0 m of ten minste 1 m;
  3. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 m;
  4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  5. de diepte van aan- en uitbouwen mag ten hoogste 50% van de diepte van de woning uitsteken achter de achtergevel;
  6. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  7. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  8. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van de oppervlakte van de bij het hoofdgebouw behorende gronden met een maximum van 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van niet minder dan 15 m² van de bij het hoofdgebouw behorende gronden onbebouwd en onoverdekt blijft;
  9. in afwijking van het bepaalde onder h mag de gezamenlijke oppervlakte van aanen uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen 80 m² bedragen indien de oppervlakte van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak ten minste 250 m² bedraagt;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zonder bebouwing' zijn geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan;
  11. balkons en dakterrassen op aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen, voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn of op een afstand van 1 m of minder van openbaar toegankelijk gebied, bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gelden de
volgende regels:
  1. het aan-huis-gebonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wordt door de bewoner van het desbetreffende pand uitgeoefend;
  2. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
  3. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
  4. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten hebben geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  5. het gebruik ten behoeve van internetverkoop, geen webwinkel zijnde, is toegestaan;
  6. het gebruik ten behoeve van seksuele dienstverlening is niet toegestaan.
4.4 Sociale woningbouw
Minimaal 30% van het totaal aantal woningen dient te worden gerealiseerd ten behoeve van
sociale woningbouw.
4.5 Aanlegvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en
Wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het dempen van oppervlaktewater;
  2. het vergraven van oevers;
  3. het verleggen van water.
Burgemeester en Wethouders verlenen de vergunning slechts nadat advies is ingewonnen bij de
waterbeheerder.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van
archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen
die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een
omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van
een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld.
5.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen
Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een
omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoekopgravingen in de zin van artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden van het bevoegd gezag de hierna onder 4.3.2 genoemde werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen, dan wel te laten uitvoeren.
5.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken, dan wel werkzaamheden
  1. grondbewerkingen, waaronder woelen, mengen, diepploegen en egaliseren;
  2. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ophogen, ontginnen, bodem verlagen, afgraven;
  5. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen, drainage en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  6. het ondergronds slopen van gebouwen en/of bouwwerken;
  7. het saneren van de bodem;
  8. het aanleggen en verwijderen van oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
5.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden
Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor
werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet
voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit
bestemmingsplan en voor het uitvoeren van archeologische onderzoek,
5.3.4 Toelaatbaarheid
Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft
overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein
dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in
voldoende mate is vastgesteld. Indien uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de vergunning kunnen worden verstoord, verbindt het
bevoegd gezag een of meerdere voorwaarden aan de vergunning, zoals aangegeven in 5.3.5.
5.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning
Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoekopgravingen in de zin van artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Waarde – Archeologie 2' wijzigen dan wel verwijderen
indien:
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk geen archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden geen hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar
voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor :
  1. de waterhuishouding, wateraanvoer en -afvoer;
  2. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
  3. bij deze functies behorende waterstaatkundige voorzieningen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen
die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2 onder c, indien de bij
de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het
waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Voorafgaand aan
het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de
waterbeheerder.

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen,
aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
8.2 Bestaande maten
  1. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een
omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. het oprichten van nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes, gasdrukregel- en meetstations en bemalingsinrichtingen mits de oppervlakte van elk van deze gebouwen niet bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het
moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Harnaschpolder-Noord –
Uitwerkingsplan PO Woudselaan-Den Hoorn.