KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachting 1
Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachting 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Het Plangebied En Omgeving
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Ontwikkeling
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Inventarisatie Van Het Geldend Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Uitvoerbaarheidsaspecten
5.1 Algemeen
5.2 Geluid
5.3 Bodemkwaliteit
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Milieuzonering
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
5.9 Waterparagraaf
5.10 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Algemeen
8.2 Vooroverleg
8.3 Inspraak
Bijlage 1 Parkeernormen Gemeente Berkelland

Rekken, Lindevoort 2015

Bestemmingsplan - gemeente Berkelland

Vastgesteld op 08-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Rekken, Lindevoort 2015 met identificatienummer NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100 van de gemeente Berkelland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding:

  1. a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Rekken, Lindevoort 2015bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100;
  2. b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Rekken, Lindevoort 2015;

1.4 aan- of uitbouw:

een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat in ruimtelijk en/of architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aanduidingsvlak:

een geometrisch vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.8 afwijken van de bouwregels en/of de gebruiksregels:

een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 ander-werk:

een werk, geen gebouw zijnde, of een werkzaamheid;

1.10 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.11 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.12 archeologisch deskundige:

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.13 archeologisch monument:

een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.14 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.15 archeologische verwachting:

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.16 archeologische waarde:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.17 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.18 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de maximaal bebouwde oppervlakte binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak aangeeft;bebouwingspercentage

1.19 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;

1.20 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, niet zijnde de vrije beroepen, die in een gedeelte van de woning en/of de daarbij behorende (bij)gebouwen worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.21 bestaand:

  1. a. bij gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij bouwwerken: de legaal aanwezige bebouwing die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat, wordt gebouwd, of mag worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;

1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, dit met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.28 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.31 bouwvlakgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

alle overige bouwwerken die geen gebouw zijn;

1.34 carport:

een bouwwerk dat, voorzien van een dak en ten hoogste twee wanden, door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor het stallen van motorvoertuigen;

1.35 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder volumineuze (grootschalige) detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.37 doeleinden van openbaar nut:

nutsvoorzieningen zoals stroom-, gas-, water- en/of telecommunicatievoorzieningen;

1.38 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.39 erfgrens:

de grens van een erf;

1.40 erker:

een ondergeschikte uitbouw van het hoofdgebouw met een beperkte omvang (breedte, hoogte, diepte) en transparante verschijningsvorm, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.41 evenement:

elke voor publiek buiten de daarvoor ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.42 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.43 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.44 groenvoorziening:

een voor het publiek toegankelijk park of plantsoen of bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken;

1.45 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.46 huishouden:

een huishouden bestaat uit één of meer personen die alleen of samen in een woonruimte wonen en zelf in hun dagelijkse behoeften voorzien;

1.47 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.48 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

1.49 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', ontleend aan de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.50 maaiveld:

het oppervlak (of de gemiddelde hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.51 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.52 nadere eis:

een nadere eis zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.53 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving van de bestemming;

1.54 omgevingsvergunning:

een vergunning zoals bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.55 onderbouw:

een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;

1.56 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer ligt op ten minste 1,75 meter beneden peil;

1.57 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en met niet meer dan één wand is uitgevoerd en/of gebruik makend van bestaande wanden, waaronder begrepen een carport;

1.58 parkeervoorziening:

voorzieningen voor het parkeren, zoals parkeerplaatsen en in- en uitritten;

1.59 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. als in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.60 perceel:

een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik;

1.61 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.62 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.63 speelvoorzieningen:

attributen voor sport en spel, vooral op en rond kinderspeelplaatsen en trapveldjes;

1.64 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.65 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, als een gebouw met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);

1.66 vrij beroep:

een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied;

1.67 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.68 watergang:

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.69 waterhuishoudkundige voorziening:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.70 wijzigingsbevoegdheid:

de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.71 wonen:

het leven in een permanent dag- en nachtverblijf alwaar een huishouden wordt gevoerd;

1.72 woning (wooneenheid):

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.73 wooneenheid:

zie: woning;

1.74 zijgevel:

de naar de zijkant(en) van het erf toegekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en aan- of uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  2. b. overstekende daken;
  3. c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een gebouw of een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 meter ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. kleinschalig gebruik voor agrarische doeleinden;

met daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  3. e. verblijfsgebied;
  4. f. paden en verhardingen;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. speelvoorzieningen;
  7. i. water;
  8. j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. k. doeleinden van openbaar nut.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  2. b. erkers ten dienste van de aangrenzende bestemming en alleen voor zover het een woning betreft;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport' ook voor carports;

met daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. e. voorzieningen, zoals wegen, paden en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten, pleinen en voet- en fietspaden;
  2. b. markten;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. picknickplaatsen;

met daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. f. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  3. g. fietsenstallingen;
  4. h. ondergrondse afvalvoorzieningen;
  5. i. bermen;
  6. j. groenvoorzieningen;
  7. k. speelvoorzieningen;
  8. l. water;
  9. m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. n. doeleinden van openbaar nut.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  4. f. tuinen;
  5. g. erven;
  6. h. verhardingen;
  7. i. ontsluitingspaden;
  8. j. parkeervoorzieningen;
  9. k. groenvoorzieningen;
  10. l. speelvoorzieningen;
  11. m. water;
  12. n. doeleinden van openbaar nut.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.3 Nadere eisen

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachting 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachting 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bestaande afstanden en maten

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

11.2 Parkeernormen

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 14 Algemene Procedureregels

14.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. het voornemen ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking meldt de mogelijkheid voor belanghebbenden om schriftelijk en/of mondeling hun zienswijze over het voornemen bij burgemeester en wethouders kenbaar te maken gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

14.2 Wijzigingen

Burgemeester en wethouders geven in geval van wijziging van het bestemmingsplan toepassing aan de procedureregels van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

15.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels bestemmingsplan Rekken, Lindevoort 2015.

Het bestemmingsplan Rekken, Lindevoort 2015 heeft van 16 december 2015 tot en met 26 januari 2016 in ontwerp ter inzage gelegen.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Berkelland, gehouden op:

, voorzitter.

, griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend plan heeft betrekking op de braakliggende gronden tussen de Lindevoort en de (woonpercelen aan) de Zonderkamp in Rekken. Op deze locatie was voorheen het loonbedrijf Winkelhorst gevestigd. Het loonbedrijf op deze locatie direct grenzend aan een woonwijk vormde een ruimtelijk knelpunt.

In 2003 is een planologisch kader opgesteld voor verplaatsing van het loonbedrijf naar het buitengebied. Destijds is mede ten behoeve van de financiering van de uitplaatsing de locatie aangewezen als inbreidingslocatie voor woningbouw. De bedrijfsbebouwing en bijbehorende voorzieningen zijn volledig gesaneerd.

Inmiddels is CPO-groep (collectief particulier opdrachtgeverschap) De Lindevoort opgericht en voornemens om op de vrijgekomen inbreidingslocatie 4 vrijstaande woningen te realiseren.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan waardoor een bestemmingsplanherziening is vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij wordt aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt in de kern Rekken globaal tussen de Lindevoort en (woonpercelen aan) de Zonderkamp. In figuur 1.1 is globaal de ligging ten opzichte van de kern Rekken en de directe omgeving aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van de kern Rekken en omgeving (Bron: Opentopo)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Rekken, Lindevoort 2015" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100) en een renvooi;
  • regels;
  • toelichting.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Rekken' (vastgesteld op 8 maart 1977) en 'Rekken, herziening 1983-1' (vastgesteld op 13 maart 1984).

Binnen het bestemmingsplan 'Rekken' gelden de volgende bestemmingen:

  • Industriële Bebouwing, de verwerking van agrarische producten (L); Binnen deze bestemming mag slechts bebouwing worden gerealiseerd ten behoeve van de agrarische industrie.
  • Woningbouw (EO); Binnen deze bestemming mag slechts bebouwing worden gerealiseerd ten behoeve van enkele en dubbele woningen.

Binnen het bestemmingsplan 'Rekken, herziening 1983-1' gelden de volgende bestemmingen:

  • Woningbouw (LV2); Binnen deze bestemming mag slechts bebouwing worden gerealiseerd ten behoeve van vrijstaande of gekoppelde woningen.
  • Openbaar Groen (bestemd voor groenstroken, plantsoenen, bermen en voetpaden); Binnen deze bestemming zijn slechts andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan.
  • Weg en of pad (gronden bestemd voor verkeers- en parkeerdoeleinden); Binnen deze bestemming zijn slechts andere bouwwerken, zoals lantaarnpalen, toegestaan

De realisatie van 4 vrijstaande woningen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de genoemde juridisch-planologische kaders voor de gewenste situatie.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en de omgeving.

Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het planvoorstel.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van Rijk, provincie Gelderland en de gemeente Berkelland beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten en planverantwoording, waarna in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het project wordt beschreven.

Hoofdstuk 8 gaat tot slot in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Het Plangebied En Omgeving

2.1.1 Rekken

Rekken ligt geomorfologisch gezien op het Oost-Nederlands Plateau, waar de keileemlaag dicht aan de oppervlakte voorkomt. De nederzetting Rekken bestond reeds in de late Middeleeuwen. Rekken ligt aan de rivier de Berkel, die vormt van oudsher een belangrijke handelsroute naar het oosten. De Berkel, vroeger een drager, vormt tegenwoordig echter meer een barrière in het gebied en scheidt Rekken als het ware in twee delen. Het noordelijke deel omvat het op een natuurlijke verhoging gelegen oude dorpsgebied. De N.H.-kerk, de begraafplaats en het kerkplein zijn de belangrijkste en karakteristieke elementen van dit deel van Rekken. Daarnaast is er nog een winkel, een peuterspeelzaal, een kinderdagverblijf en een huisartsenpraktijk gevestigd. Ten oosten van de begraafplaats is een speeltuin aanwezig. Op de hoek van de Den Borgweg-Holterweg-De Lindevoort is een basisschool gebouwd. In dit noordelijk deel zijn de laatste jaren ook de meeste woningen gebouwd.

Door de kanalisatie in het verleden is de loop van de Berkel gewijzigd en is het oorspronkelijke karakter van de Berkel verdwenen. Door deze verlegging en de aanleg van de woonbuurt ten zuidwesten van de oude dorpskern, is de relatie met de Berkel en het omringende landschap minder fraai geworden. Het zuidelijke deel is beduidend kleiner dan het noordelijke deel en bestaat uitsluitend uit lintbebouwing langs de Rekkenseweg. De nabij de Berkel gelegen "Piepermolen" vormt samen met de RK-kerk met begraafplaats en de pastorie het zwaartepunt van het zuidelijke deel. Op de overgang van het noordelijke en het zuidelijke deel, langs de Berkel en de Rekkenseweg, liggen de sportvelden.

De woningbouw in Rekken bestaat hoofdzakelijk uit grondgebonden eengezinswoningen in de koopsector. Voor de winkelvoorzieningen zijn de inwoners van Rekken bijna geheel aangewezen op Eibergen en/of Haaksbergen.

2.1.2 Plangebied en omgeving

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Rekken. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Lindevoort en aan de noordzijde door de Zonderkamp. Aan de west- en zuidzijden grenst het plangebied aan de achterzijde van woonpercelen aan de Zonderkamp.

Het plangebied zelf bestaat in de huidige situatie ook uit onbebouwd grasperceel. Bebouwing, verharding of opgaande beplanting is niet aanwezig in het plangebied. In figuur 2.1 is de huidige situatie op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0002.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto van het plangebied (Bron: gemeente Berkelland)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste Ontwikkeling

Van belang is dat het stedenbouwkundig ontwerp past in de omgeving en aansluit bij de omliggende bebouwingsstructuren en bebouwingsmassa’s. Hierdoor gaat de nieuwe bebouwing goed op in het bestaande straatbeeld en wordt het perceel op een stedenbouwkundig verantwoorde manier ingevuld. Ook functioneel sluit de woonfunctie goed aan op de omgeving.

Het plan bestaat uit de realisatie van vier ruime vrijstaande woningen met bijbehorende bijgebouwen. Deze inbreiding draagt bij aan de afronding van de bebouwingsstructuur binnen de bebouwde kom. Qua bouwregels voor de nieuwe bebouwing wordt aangesloten op de bouwregels uit het geldende bestemmingsplan voor het dorp Rekken. Dit overeenkomstig de naastgelegen woningen. De woningen zijn met de voorgevel gericht op de Lindevoort en zullen in de voorgevellijn van de naastgelegen woning, Lindevoort 8, worden gebouwd. Verder geldt dat de woningen in de lengte (loodrecht op de Lindevoort) ontworpen moeten worden. De voorgevel mag maximaal 10 meter breed zijn, terwijl de diepte maximaal 15 meter kan bedragen. Tenslotte moeten garages op minimaal 5 meter achter de voorgevel worden gebouwd. De goothoogte aan de voor- en achterzijde mag niet meer dan respectievelijk 4 en 6 meter bedragen. Voor de bouwhoogte (nok) geldt een maximum van 10 meter. Een impressie van de gewenste situatie is weergegeven in figuur 3.1.

Aan de noordkant van het plangebied wordt een gedeelte ingericht als groenstrook met speelveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0003.png"

Figuur 3.1 Impressie van de nieuwe situatie (Bron: CPO De Lindevoort)

3.2 Verkeer En Parkeren

3.2.1 Uitgangspunten

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)’ van het CROW.

Uitgaande van de volgende uitgangspunten van het CROW:

  • Functie: wonen, koop, vrijstaand
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Berkelland (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom
  • Verkeersgeneratie (per woning): minimaal 7,8 en maximaal 8,6 per dag

Uitgaande van de volgende uitgangspunten van de gemeentelijke parkeernorm:

  • Functie: woning dure sector
  • Parkeerbehoefte (per woning): 2 parkeerplaatsen

3.2.2 Verkeer

Uitgaande van de gemiddelde verkeergeneratie betreft de verkeersgeneratie van de vier woningen ±33 verkeersbewegingen per etmaal. Het perceel zal worden ontsloten op de Lindevoort, waarbij per woonperceel één in- en uitrit aanwezig zal zijn. Gelet op de beperkte toename van verkeersintensiteiten en de capaciteit op de Lindevoort wordt gesteld dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.2.3 Parkeren

Uitgaande van de parkeerbehoefte dienen 2 parkeerplaatsen per woning te worden gerealiseerd. Het parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op eigen terrein.

Hoofdstuk 4 Inventarisatie Van Het Geldend Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.1.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd:

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de volgende ontwikkelingen in het kader van woningbouw niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling zijn te kwalificeren: drie burgerwoningen en een bedrijfswoning (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2138.); drie woningen rechtstreeks en drie woningen met een wijzigingsbevoegdheid (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471.); vier woningen (ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223.) zeven woningen (ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077.) acht woningen (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720) en ook tien woningen niet (behoudens samenhang met een groter woningbouwproject) (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653.).

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de bouw van vier woningen in een zelfstandig plan. Daarbij kan worden opgemerkt dat dit plan voorziet in de actuele woonbehoefte voor de CPO-deelnemers.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland zijn de regels voor 'nieuwe woonlocaties' opgenomen.

Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

4.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Dit plan past goed binnen de gedachte van zorgvuldig ruimtegebruik. De vrijgekomen inbreidingslocatie wordt ingevuld met een ruimtelijk en functioneel aanvaardbare functie. De toetsing van het initiatief aan KWP3 vindt plaats in paragraaf 4.2.4. De Omgevingsverordening Gelderland bevat voor het overige geen artikelen die direct van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling. De Omgevingsverordening vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.4 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland, de Omgevingsverordening Gelderland en het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie Berkelland 2025

4.3.2 Woonvisie Berkelland (2007-2020)

4.3.3 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsambities.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Uitvoerbaarheidsaspecten

5.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, water en het Besluit milieueffectrapportage.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Situatie plangebied

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem. En ook of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek uitgevoerd.

5.3.2 Situatie plangebied

In het recentelijk uitgevoerde verkennende onderzoek (Geofoxx, projectnummer 20152586/REST d.d. 3 november 2015) is lokaal (noordwesthoek van het plangebied) een overschrijding van de interventiewaarde voor PAK gemeten in de bovengrond.

Envita Almelo BV heeft een Aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het aanvullend onderzoek heeft tot doel de omvang van de verontreiniging met PAK boven de interventiewaarde vast te stellen. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van Envita Almelo BV (Aanvullend bodemonderzoek; 205847-10/B01, 26 november 2015).

De verontreniging met PAK in de grond is horizontaal en verticaal afgeperkt tot boven de achtergrondwaarde. De aangetroffen sterkte verontreiniging met PAK is zeer lokaal aanwezig en hangt samen met de aanwezigheid van kolengruis. Op basis van het aanvullende onderzoek blijkt sprake te zijn van een spot met zeer beperkte omvang, waarbij geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (het boven de interventiewaarde verontreinigde volume grond is minder dan 25 m3).

De met kolengruis verontreinigde grond valt in de klasse "niet toepasbaar". De ondergrond en de grond van de omringende boringen valt in de klasse "wonen" of "industrie", overeenkomstige verkennend bodemonderzoek. Sanering op grond van de Wet bodembescherming is niet noodzakelijk. Indien grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder mee elders toepasbaar is.

5.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.4.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van het plan wordt dit project aangemerkt als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. Tevens worden de toegestane functies niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 27 oktober 2004 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.5.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0006.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.5.3 Conclusie

Het voornemen is in overeenstemming met de wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.6 Milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van een herziening mogelijk is.

Hoewel de richtafstanden in VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van woningen worden gesitueerd.

5.6.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als een 'rustige woonwijk'.

5.6.3 Situatie plangebied

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De functie 'wonen' betreft een milieugevoelige functie.

In dit geval zijn nabij het plangebied enkele locaties bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Deze functies, zoals kerken en/of verenigingsgebouwen vallen over het algemeen op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" in de milieucategorieën 1 en 2. Deze functies zijn, gezien de geringe milieubelasting, toelaatbaar geacht naast of onmiddellijk boven/onder woonbebouwing. Deze functies zijn bovendien op meer dan 100 meter van het plangebied aanwezig.

Tevens is aan de overzijde van de Berkel het sportpark 't Asterloo aanwezig. Op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" wordt dit sportpark aangemerkt als "Veldsportcomplex (met verlichting)". Deze inrichting valt onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Het plangebied ligt op meer dan 110 meter van de grens van de bestemming 'Sport'.

Opgemerkt wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Derhalve leveren omliggende milieubelastende functies geen belemmering op voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Ecochore Natuurtechniek heeft een Quickscan natuuronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van Ecochore (Quickscan natuurwaardenonderzoek Lindevoort Rekken, augustus 2015, rapportnummer: 15609).

5.7.2 Gebiedsbescherming

5.7.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Flora

In het gebied zijn tijdens de quickscan geen beschermde plantensoorten waargenomen. Gezien de gebiedsopbouw zijn ook geen zwaar beschermde soorten te verwachten.

Broedvogels

Er zijn geen soorten of broedlocaties van soorten uit categorie 1-4 aangetroffen.

Er zijn geen broedlocaties van soorten uit categorie 5 binnen het plangebied aanwezig. Rondom het plangebied zijn wel broedlocaties van enkele soorten uit deze categorie te verwachten. Deze soorten kunnen van de planlocatie gebruik maken om te foerageren. Gezien de ligging dicht bij het buitengebied en de geplande inrichting van woningen met tuinen, kan redelijkerwijs worden gesteld dat er voldoende foerageermogelijkheden in de directe omgeving behouden blijven. Populaties van soorten uit deze categorie zullen hierdoor geen negatieve gevolgen ondervinden. Eveneens kunnen in de nieuwe woningen nestlocaties ontstaan/of worden gecreëerd voor bijvoorbeeld huismus en spreeuw waardoor de locale populaties kunnen toenemen. Hierdoor is geen nader onderzoek of afweging voor soorten uit deze categorie noodzakelijk.

Grondgebonden zoogdieren

Tijdens het onderzoek zijn enkele sporen aangetroffen van konijn en mol. Naast de aangetroffen soorten kunnen in het plangebied diverse soorten worden aangetroffen als: ware muizen, spitsmuizen, egel, kleine marterachtigen enz. De mogelijk aanwezige soorten, behoudens de steenmarter en eekhoorn, staan vermeld op Tabel-1 Ff-wet, waardoor een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen en ingrepen en geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk is.

Aanwezigheid van steenmarter en eekhoorn (beide Tabel-2 Ff-wet), is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld. Met name de randen van het gebied kunnen voor beide soorten als foerageergebied gebruikt worden waardoor zwervende dieren binnen het plangebied kunnen worden waargenomen. Het ontwikkelen van de planlocatie zal echter niet resulteren in het verwijderen of verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten. Ook zal de omgeving van het gebied blijven functioneren als foerageergebied, waardoor geen nadere afweging ten aanzien van beide soorten noodzakelijk is.

Vleermuizen

Door de voorgenomen ontwikkelingen zullen geen verblijfplaatsen verdwijnen en vinden geen grote negatieve ingrepen in foerageerkwaliteit of vliegroutes plaats. Hierdoor zullen vleermuizen in de directe omgeving geen negatieve effecten ondervinden van de ontwikkelingen.

Overige soorten

Voor een aantal soorten ontbreken geschikte leefgebieden.

Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

5.7.4 Conclusie

Ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling zoals vervat in dit bestemmingsplan.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

5.8.2 Cultuurhistorie

5.8.3 Conclusie

De gronden met archeologische verwachtingswaarden zijn in het verleden verstoord of kunnen op basis van het onderzoek naar een lage verwachtingswaarde worden bijgesteld. Van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden is geen sprake.

5.9 Waterparagraaf

5.9.1 Algemeen

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.9.2 Watertoets

Voor de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling worden de effecten van de ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en dienen vervolgens nader te worden toegelicht.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?

Nee
Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Ja
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Ja

Nee

Nee
Grondwateroverlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?

Ja

Nee
Ja
Nee
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?

Nee
Nee

Nee
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?

Nee


Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee

Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?

Ja
Nee
AANDACHTSTHEMA'S
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?

Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee

Op de onderwerpen van de vragen die zijn beantwoord met 'ja' wordt hierna ingegaan.

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden afgevoerd via de aanwezige DWA. De toename van afvalwater is beperkt gelet op de vier woningen. De aanwezige DWA biedt voldoende capaciteit voor de toename van het afvalwater voor de vier woningen.

Wateroverlast

Het verhard oppervlakte neemt toe door de vier woningen met bijgebouwen en bijbehorende verhardingen zoals in- en uitritten en terrassen. Tenminste als wordt uitgegaan van de huidige feitelijke situatie. Wordt vergeleken met de bestemde situatie, dan is er een duidelijke afname van het verhard oppervlak. Immers hiervoor was er een loonbedrijf gevestigd met grote bedrijfspanden en veel verhard oppervlak.

Het hele plangebied heeft een oppervlakte van 4.825 m². De hoeveelheid verharding van het voormalige loonbedrijf was in totaal 2.775 m². Deze is onder te verdelen in 1.500 m² voor de gebouwen en 1.275 m² voor het verharde terrein. Dit is een percentage aan verhard terrein van 58%.

In de nieuwe situatie worden vrijstaande woningen, met bijgebouwen gebouwd. Uitgaande van de maximale bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan, kunnen vier woningen worden gebouwd (inclusief uitbouwen) met een oppervlakte van maximaal 15x15 meter. Bij elke woning kunnen vervolgens bijgebouwen worden geplaatst van maximaal 100 m². In totaal kan er dus een dakvlak ontstaan van 4x325 m² (=1.300 m²). Voor de tuinen is de verwachting dat deze voor het grootste deel niet verhard worden. Uitgaande van één oprit per woning (25 m²) en één ruim terras in de achtertuin (50 m²), zal er nog verhard oppervlak bijkomen van ongeveer 300 m². In totaal is het percentage aan verhard terrein in de nieuwe situatie dan 33%.

Het verschil in verhard oppervlak tussen het voormalige loonbedrijf en de nieuwe woonpercelen is 1.175 m². Derhalve ruim minder dan de hoeveelheid bij behoud van de geldende bestemming.

Hemelwater zal ter plaatse worden geïnfiltreerd.

Grondwateroverlast

Bij de bouw van (ondergrondse delen van de) woningen moet rekening worden gehouden met deze slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Ook met de mogelijke aanwezigheid van kwel dient bij de bouw van de woningen rekening te worden gehouden.

Inrichting en beheer

Direct ten noorden van het plangebied ligt een watergang (BER00.000.005) die in eigendom is van het Waterschap Rijn & IJssel. De bij het waterschap in eigendom zijnde wateren zijn niet in of grenzend aan het plangebied gelegen. De beheermogelijkheden en inrichting voor deze watergangen blijft ongewijzigd.

5.10 Besluit Milieueffectrapportage

5.10.1 Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

5.10.2 Situatie plangebied

5.10.3 Conclusie Besluit m.e.r.

Dit plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent, dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet Van De Regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarden afgeweken kan worden van de bouwregels;
  • Nadere eisen: omschrijving van de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan is;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarden afgeweken kan worden van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 9)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

Algemene bouwregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. In de regels is vastgelegd dat bestaande maten tevens zijn toegestaan.

Algemene gebruiksregels (Artikel 11)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn. Tevens wordt in deze regels het gebruik gekoppeld aan de gemeentelijke parkeernormen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 12)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 13)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van het plan te wijzigen.

Algemene procedureregels (Artikel 14)

In dit artikel worden de algemene procedureregels voor nadere eisen en wijzigingen beschreven.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Groen (Artikel 3)

Deze bestemming is mede bedoeld om de karakteristieke groene ruimten in het plangebied vast te leggen en is opgenomen aan de noordzijde voor de groenstrook met speelveld.

Binnen deze bestemming zijn verlichtingsarmaturen en speelvoorzieningen tot een bouwhoogte van maximaal 6 meter toegestaan. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter toegestaan.

Tuin (Artikel 4)

Deze gronden behoren bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen. Ook mogen er erkers gebouwd worden ten dienste van de aangrenzende bestemming "Wonen". In dit geval is ook een strook langs de Zonderkamp bestemd tot 'Tuin', om te voorkomen dat ter plaatse (voor de voorgevellijn van naastgelegen woningen) ook bijgebouwen zijn toegestaan. Dit is vanuit stedebouwkundig oogpunt niet gewenst.

Binnen deze bestemming zijn naast tuinen, erkers, bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen zoals wegen, paden en parkeervoorzieningen (inclusief carports) toegestaan. Voor het bouwen van erkers en carports zijn specifieke regels opgenomen. Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde (zoals erfafscheidingen) geldt een bouwhoogte van maximaal 1 meter.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5)

Overeenkomstig de systematiek van het geldende bestemmingsplan voor de kern Rekken zijn openbare 30km/uur-wegen met bijbehorende bermen bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Tevens is deze bestemming onder meer bedoeld voor wegen, straten, voet- en fietspaden, parkeer- en (kleine) groenvoorzieningen.

Wonen (Artikel 6)

De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met vrije beroepen, welke bij recht mogelijk zijn. Voorts zijn bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk, als burgemeester en wethouders besluiten om hiervoor met een omgevingsvergunning af te wijken van het plan. Bedrijfsmatige activiteiten aan huis betreffen dus activiteiten welke niet onder de vrije beroepen worden geschaard maar waaraan toch onder voorwaarden medewerking kan worden verleend als aan de opgenomen criteria hiervoor wordt voldaan.

De bouwregels zijn onderverdeelt in:

  • hoofdgebouwen;
  • aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • ondergronds bouwen.

Er zijn vier bouwvlakken opgenomen waarbij per bouwvlak 1 woning is toegestaan. Hoofdgebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd en mogen een voorgevel hebben die maximaal 10 meter breed is. Verder zijn per type bebouwing goot- en bouwhoogtes, afstanden en/of bebouwingspercentages en dergelijke opgenomen.

Waarde - Archeologische Verwachting 1 (Artikel 7)

In dit geval is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' opgenomen ter plaatse van het niet onderzochte terreindeel. Dit betreft de toekomstige groenstrook aan de noordzijde van het plangebied. De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bedoeld voor het behoud en de bescherming van de (te verwachten) archeologische waarden in de bodem. Middels een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden de te verwachten archeologische waarden in deze gronden beschermd.

Waarde - Archeologische Verwachting 3 (Artikel 8)

Voor de overige gronden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' aangezien de verwachtingswaarde naar beneden is bijgesteld. De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bedoeld voor het behoud en de bescherming van de (te verwachten) archeologische waarden in de bodem. Middels een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden de te verwachten archeologische waarden in deze gronden beschermd.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het project is een initiatief van CPO-groep Lindevoort.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Berkelland. Hierin wordt het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Algemeen

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Rekken, Lindevoort 2015' heeft van 21 oktober tot en met 3 november 2015 ter inzage gelegen. Ook is hier aan voorafgaand, op 6 oktober 2015, door de CPO-groep een informatieavond georganiseerd over het plan.

Na het voorontwerp is het bestemmingsplan met aanpassingen in ontwerp ter inzage gelegd. Tegen dit ontwerpplan kunnen gedurende zes weken zienswijzen worden ingediend. Na deze termijn beoordeelt de gemeente de zienswijzen. De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan (al dan niet gewijzigd) vast.

8.2 Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening moet het bestemmingsplan worden voorgelegd aan het waterschap en aan de diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 19 oktober 2015 voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Provincie Gelderland;
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • Alliander;
  • NV Nederlandse Gasunie;
  • Waterbedrijf Vitens;
  • Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland;
  • Belangenvereniging Rekken.

Naar aanleiding hiervan zijn de volgende schriftelijke reacties ontvangen:

Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap heeft de volgende opmerkingen:

  • Volgens de kwel/wegzijgingskaart van het WRIJ is enige (periodieke) kwel te verwachten. Het onderdeel kwel in de watertoetstabel met 'ja' beantwoorden;
  • In de ondergrond zijn slecht doorlatende lagen (klei- en veenlagen) aanwezig. Bij het vergraven van deze lagen zou de kwel kunnen toenemen en is daardoor een aandachtspunt voor de waterhuishoudkundige uitwerking. Het onderdeel over slecht doorlatende lagen in de watertoetstabel met 'ja' beantwoorden;
  • Even ten noorden van het plangebied ligt een watergang van het waterschap (BER00.000.005). Het onderdeel dat gaat over de eigendommen van en beheer door het waterschap in de watertoetstabel met 'ja' beantwoorden;
  • Graag aangeven hoe groot de toename is van het verharde oppervlak.

Reactie gemeente:

De gemaakte opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in deze plantoelichting. De genoemde onderdelen uit de watertoetstabel zijn met 'ja' beantwoord, en daarnaast is daarover een korte toelichting geschreven. Ten aanzien van het laatste punt de opmerking dat er op dit moment sprake is van een braak liggend terrein (sloop van de voormalige bedrijfspanden), maar dat de geldende (door dit plan te vervangen) bestemming nog steeds een bedrijfslocatie toestaat.

NV Nederlandse Gasunie

De Gasunie heeft het plan getoetst. Het plan ligt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbijzijnde gasleiding. De Gasunie ziet dan ook geen aanleiding om een reactie te geven.

Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG)

De VNOG concludeert dat er geen externe veiligheidsrelevante risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn. Het plangebied valt binnen de dekkingscontour van de WAS-paal in Rekken en is goed bereikbaar voor de hulpdiensten. De aanwezige ondergrondse brandkranen OBK) hebben te weinig capaciteit, vanwege de afstand tot het pompstation van Vitens. Open water is er wel voldoende en goed bereikbaar vanaf de Holterweg.

Belangenvereniging Rekken

De belangenvereniging heeft geen bezwaren tegen dit plan. Op het perceel was oorspronkelijk echter een plan van minimaal 8 woningen toegewezen en toegezegd. De belangenvereniging ziet graag dat het 'overblijvende' contingent van 4 woningen veiliggesteld wordt, zodat dit later elders in Rekken gerealiseerd kan worden.

Reactie gemeente:

De woningbehoefte in Berkelland en deze regio zal de komende jaren alleen nog maar afnemen. De woningaantallen in bouwprogramma's worden hiervoor bijgesteld (lees: geschrapt). Ook in Rekken worden minder woningen gebouwd dan (ooit) gepland. Mocht over enige tijd (jaren) blijken dat er in Rekken behoefte is aan meer woningen, pas dan wordt beoordeeld of en welk type eventueel bijgebouwd kan worden.

Provincie Gelderland, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Alliander, en Vitens

Van de hierboven genoemde instanties is niet (tijdig) een schriftelijke reactie ontvangen. Wij gaan er vanuit dat zij instemmen met het aan hen verzonden voorontwerpbestemmingsplan.

8.3 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is besloten om een voorontwerp bestemmingsplan voor 2 weken ter inzage te leggen.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Rekken, Lindevoort 2015" lag van 21 oktober tot en met 3 november 2015 ter inzage. Tijdens deze termijn kon iedereeen zijn of haar inspraakreactie geven over dit plan. Dit kon schriftelijk of mondeling. Tegen het voorontwerpbestemmingsplan "Rekken, Lindevoort 2015" zijn geen inspraakreacties ingediend. Op dinsdag 6 oktober 2015 zijn omwonenden tijdens een informatieavond in gemeenschapscentrum Den Hof al bijgepraat door de initiatiefnemers; de CPO-groep.

Bijlage 1 Parkeernormen Gemeente Berkelland

Bijlage 1 Parkeernormen gemeente Berkelland