Bestemmingsplan Waterbuffers Sittard-Geleen
Bestemmingsplan - Gemeente Sittard-Geleen
Vastgesteld op 19-09-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Bergbezinkbassins Sittard-Geleen' met identificatienummer NL.IMRO.1883.BPBergbezinkbassin-VA01 van de gemeente Sittard-Geleen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een certificaat als bedoeld in de Erfgoedwet en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bergbezinkbassin
een rioleringssysteem voor het tijdelijk opslaan en laten bezinken van rioolwater.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.20 dak
Constructie van een gebouw, vlak of hellend, waarmee het gebouw is afgedekt en waarop de dakbedekking is aangebracht.
1.21 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.23 nutsvoorziening
gebouwen en overkappingen ten behoeve van de waterhuishouding, de energievoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen openbare nutsvoorzieningen, niet zijnde geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven.
1.24 omgevingsvergunning
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
1.25 ondergronds
beneden het peil.
1.26 peil
de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel.
1.27 verharden van wegen
het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton.
1.28 waterbuffer
een systeem voor het opvangen, zuiveren, opslaan van water, met als doel het voorkomen van wateroverlast en het verbeteren van de waterkwaliteit.
1.29 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, bergbezinkbassins, waterbuffers etc.
1.30 weg
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortste is;
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 horizontale diepte van een bouwwerk
tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil.
2.7 verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik, waaronder begrepen het gebruik als hobbydierenweide;
- b. een volkstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
- c. extensief dagrecreatief medegebruik;
- d. agrarisch natuurbeheer;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- f. paden, wegen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Agrarisch' mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarisch gebruik, dan wel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de bestemmingsomschrijving, waaronder begrepen beperkte voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
- b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 2,00 meter, met uitzondering van terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1,50 meter bedraagt
- c. een bergbezinkbassin met een maximale ondergrondse bouwdiepte van 7,00 meter.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', een beekdal. De regels in artikel 13.1 dienen in acht te worden genomen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'erosiegebied', erosiegebied. De regels in artikel 13.2 dienen in acht te worden genomen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'recreatief netwerk', een recreatief netwerk. De regels in artikel 13.3 zijn van toepassing;
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- e. straatmeubilair;
- f. voorzieningen van algemeen nut;
- g. kunstwerken;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', een beekdal. De regels in artikel 13.1 dienen in acht te worden genomen;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'erosiegebied', erosiegebied. De regels in artikel 13.2 dienen in acht te worden genomen;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'recreatief netwerk', een recreatief netwerk. De regels in artikel 13.3 zijn van toepassing;
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
- f. in het belang van een goede landschappelijke inpassing;
- g. in het belang van een verantwoorde afvoer van hemelwater (infiltratie of retentie).
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen van de archeologische waarden;
- b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
- c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- d. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m2.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2, sub a met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen of;
- 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen,mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 2. het verlagen van het waterpeil;
- 3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Het verbod, als bedoeld onder a, is niet van toepassing:
- 1. indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- 3. indien de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 100 m2 of smaller zijn dan 1,5 m;
- 4. indien de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning;
- 5. indien de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
- 6. indien de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
- 7. indien de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- 8. indien objectief wordt aangetoond dat de bodem al zodanig is verstoord door in het verleden uitgevoerde werkzaamheden dat geen sprake meer is van archeologische verwachtingswaarde;
- c. Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen van de archeologische waarden.
- b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
- c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- d. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2.
7.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2, sub a met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen of;
- 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen,mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 2. het verlagen van het waterpeil;
- 3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Het verbod, als bedoeld onder a, is niet van toepassing:
- 1. indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- 3. indien de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 500 m2 of smaller zijn dan 1,5 m;
- 4. indien de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning;
- 5. indien de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
- 6. indien de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
- 7. indien de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- 8. indien objectief wordt aangetoond dat de bodem al zodanig is verstoord door in het verleden uitgevoerde werkzaamheden dat geen sprake meer is van archeologische verwachtingswaarde;
- c. Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden.
8.2 Bouwregels
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Ecologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de natuur- en landschapswaarden in het gebied.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:
- a. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen);
- b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
- c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
- d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
- e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
- f. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt);
- g. het verwijderen van gras en het omzetten in bouwland tijdens het broedseizoen (15 maart – 15 juli);
- h. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m2.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waterstaat - Meanderzone
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Meanderzone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor primair water dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen.
10.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht:
- 1. ten dienste van de genoemde bestemming;
- 2. ten behoeve van water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone, met dien verstande dat:
- a. het belang van de meanderzone niet onevenredig wordt aangetast;
- b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
- c. het bevoegd gezag vooraf advies dient in te winnen bij de waterbeheerder.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Op deze gronden is de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
12.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. straatprostitutie;
- c. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- d. detailhandel;
- e. evenementen;
- f. kamperen;
- g. sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanage of lig- en speelweide;
- h. het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
- i. het racen of crossen met motorvoertuigen;
- j. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
- k. militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
- l. het plaatsen van mestzakken of daarmee vergelijkbare voorzieningen;
- m. paardenbakken;
- n. voor permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, inclusief aan het wonen gerelateerde activiteiten en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair en kook- en wasgelegenheid;
- o. voor tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen en/of opslag van daarvoor gebruikt materiaal.
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 Beekdal
13.2 Erosiegebied
13.3 Recreatief netwerk
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
- a. de in de regels voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bergbezinkbassins Sittard-Geleen'
Bijlagen Bij Regels
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente Sittard-Geleen is voornemens twee bergbezinkbassins en een open buffer te realiseren op twee verschillende locaties langs de Geleenbeek. Het gaat hierbij om een bergbezinkbassin en een open buffer in Daniken, en een bergbezinkbassin aan de Sint Jorisstraat.
Een bergbezinkbassin is een ondergrondse (dichte) betonnen bergingskelder die wordt gekoppeld aan het bestaande rioleringsstelsel. Zodra het bergbezinkbassin vol is, zal het overtollige water alsnog via een overstort op het oppervlaktewater geloosd worden. Door de vormgeving die gericht is op een lage stroomsnelheid, kan een deel van het vuil in het water bezinken. Hierdoor komt dat vuil niet in het oppervlaktewater terecht. Een groot voordeel hierbij is dat er tijdens hevige regenbuien minder vervuild water via een overstort in het oppervlaktewater terecht komt. Nadat het bergbezinkbassin is geplaatst en gekoppeld aan het rioleringsstelsel, zal het afgedekt worden met grond.
De open waterbuffer ligt in het verlengde en aangesloten op het bergbezinkbassin in Daniken, tijdens hevige regenval voldoet de omvang van het bergbezinkbassin niet meer en stort deze over in de open waterbuffer voordat het overstort op het oppervlaktewater.
De aanleg van de bergbezinkbassins en de waterbuffer komt voort uit het uitvoeringsprogramma dat behoort bij het Beleidsplan Water en Klimaatadaptatie dat begin 2022 is vastgesteld door de gemeenteraad. Om de overstort van rioolwater op de Geleenbeek c.q. de Oude Geleenbeek te beperken, is een uitbreiding van de bergingscapaciteit noodzakelijk.
De realisatie van de twee bergbezinkbassin en de waterbuffer past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Een herziening van de vigerende bestemmingsplannen is daarmee noodzakelijk. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing en planologisch-juridische regeling om de waterbuffers mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Binnen onderhavig bestemmingsplan worden twee deelgebieden onderscheiden: Daniken en de Sint Jorisstraat. Deze bevinden zich op twee verschillende locaties binnen de gemeente Sittard-Geleen.
Daniken
De eerste locatie bevindt zich binnen het buurtschap Daniken aan de oostelijke rand van Geleen. De locatie grenst aan de oostzijde aan een onverhard pad, waarachter zich de Geleenbeek bevindt. Aan de westzijde van het deelgebied Daniken zijn agrarische gronden en een spoorlijn te vinden.
Figuur 1.2 Globale begrenzing deelgebied Daniken
Sint Jorisstraat
Het deelgebied Sint Jorisstraat ligt tussen het spoor en de Geleenbeek ter noordoosten van het moestuinencomplex aan de St. Jorisstraat te Geleen. Een deel van het moestuinencomplex is ook onderdeel van het deelgebied. Midden door het plangebied loopt het Duuster Steegsken, een onverhard pad. De locatie grenst aan de noordwestzijde aan het fietspad dat parallel aan het spoor is gelegen. In figuur 1.2 is de ligging van het deelgebied weergegeven.
Figuur 1.2 Globale begrenzing deelgebied Sint Jorisstraat
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Omdat de waterbuffer en de bergbezinkbassins op twee verschillende locaties gerealiseerd zullen worden, vallen zij binnen verschillende bestemmingsplannen. Voor de locatie Daniken geldt het bestemmingsplan 'Geleenbeekdal' dat is vastgesteld op 8 juli 2009. Ter plaatste van de Sint Jorisstraat geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Sittard' dat is vastgesteld op 26 juni 2013 en bestemmingsplan 'Veegplan' dat is vastgesteld op 28 maart 2019.
1.3.1 Daniken
Bestemming
Ter plaatse van de locatie Daniken geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik, bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, bescherming van aangrenzend natuurgebied, de zogenaamde buffering, instandhouding en herstel van de bestaande (veld)wegen en paden en ter ontsluiting van de afzonderlijke percelen, recreatief medegebruik en voor wandel-, ruiter-, fiets-, wielren- en mountainbike-evenementen op bestaande wegen/paden. Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
Figuur 1.4 Uitsnede bestemmingsplan 'Geleenbeekdal'
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen. Op de tot 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag op bouwpercelen, die op de desbetreffende kaartuitsneden of na gebruik van een wijzigingsbevoegdheid een uitbreidingsmogelijkheid voor bebouwing hebben van meer dan 0,25 ha dan wel in gevallen waarbij de uitbreidingsmogelijkheid gelegen is binnen een afstand van 50 m tot archeologisch waardevolle terreinen of anderszins archeologische waarden in het geding zijn, uitsluitend gebouwd worden, nadat door middel van archeologisch vooronderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden in het geding zijn, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden veilig zijn gesteld. In paragraaf 4.2 wordt hier dieper op ingegaan.
Waarde - Beekdal
De op de plankaart als 'Waarde - Beekdal' aangewezen gronden zijn bestemd voor instandhouding en versterking van de natuurlijke waterhuishouding, betreffende zowel het oppervlaktewater als het grondwater, en de daarvan afhankelijke landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede de realisering van een veerkrachtig watersysteem, geschikt voor waterconservering en opvang van hoge waterafvoeren.
Waarde - Cultuurhistorie
De op de plankaart als 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn bestemd voor instandhouding en versterking van de cultuurhistorisch waardevolle elementen (monumenten) en patronen (verkavelingen, wegenpatronen, beplantingspatronen, stedenbouwkundig beeld).
Waarde - Ecologie
De op de plankaart als 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn bestemd voor instandhouding en versterking van de samenhang tussen abiotische (niet-levende natuur) en biotische (levende natuur) kenmerken van de betreffende plangebiedsdelen.
Waterstaat - Erosie
De op de plankaart als 'Waterstaat - Erosie' aangewezen gronden zijn bestemd voor het bestrijden en voorkomen van bodemerosie en wateroverlast, het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem en de aantasting van het grondwaterpakket. Op deze gronden is het verboden om graften geheel of gedeeltelijk te egaliseren of te slechten en om aanwezige of kunstmatige waterbuffers in hun functioneren te belemmeren of aan te tasten.
Waterstaat - Beschermingszone water
De op de plankaart als 'Waterstaat - Beschermingszone water' aangewezen gronden zijn bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers. Hier mogen enkel bouwwerken van geringe omvang worden gebouwd, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van primaire wateren, met dien verstande dat de hoogte ten hoogste 3,5 meter mag bedragen.
Conclusie
De voorgenomen realisatie van de waterbuffer en een bergbezinkbassin in Daniken valt onder 'bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast' uit de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap', maar is strijdig met de bouwregels. Een bergbezinkbassin betreft een bouwwerk en mag daarom niet worden gerealiseerd.
1.3.2 Sint Jorisstraat
Bestemmingsplan 'Buitengebied Sittard'
Bestemmingen
Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden
De gronden aangewezen als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' zijn onder andere bestemd voor agrarisch grondgebruik, instandhouding, herstel en ontwikkeling van de aanwezige abiotische, natuurlijke, archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, het tegengaan van verlaging van de grondwaterstand, het beschermen van aanwezige waardevolle graslandvegetaties, agrarisch natuurbeheer en de daarbij behorende paden, wegen en parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ter plaatste nodig zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering, danwel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de bestemmingsomschrijving met een maximale hoogte van 2 meter.
Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting, straatmeubilair, voorzieningen van algemeen nut, kunstwerken en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd
Figuur 1.5 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Sittard'
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie 4
Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn, vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid, een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst of een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2. Hier kan met een archeologisch onderzoek van worden afgeweken. In paragraaf 4.2 wordt hier dieper op ingegaan.
Waarde - Cultuurhistorie
Gronden aangeduid met 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundige waardevolle elementen (monumenten), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden (art. 25.1). Hier mag slechts gebouwd worden indien en voor zover dit nodig is voor het behoud en/of herstel van de bestaande bebouwing.
Waarde - Ecologie
Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' zijn mede bestemd voor de bescherming van de natuur- en landschapswaarden in het gebied. Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.
Gebiedsaanduidingen
Beekdal
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Beekdal' zijn de gronden primair bestemd voor de instandhouding en versterking van de natuurlijke waterhuishouding van zowel het oppervlaktewater als het grondwater, en de daarvan afhankelijke landschappelijke en natuurlijke waarden. Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van een watergang of regenwaterbuffer.
Erosiegebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Erosiegebied' zijn de gronden primair bestemd voor het bestrijden en voorkomen van bodemeriosie, slibafzetting en water-/modderoverlast, het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem en de aantasting van het grondwaterpakket. Op deze gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, niet worden gebouwd.
Recreatief netwerk
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Recreatief netwerk' zijn de gronden tevens bestemd voor het ontwikkelen en versterken van de betekenig van de gronden voor het extensief recreatief medegebruik in de vorm van: routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren en route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatievoorzieningen.
Bestemmingsplan 'Veegplan'
Bestemming
Agrarisch
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, waaronder begrepen het gebruik als hobbydierenweide, een volkstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' (vt), extensief dagrecreatief medegebruik, agrarisch natuurbeheer, paden, wegen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de bestemming mag enkel worden gebouwd uit een oogpunt van een doelmatige agrarisch gebruik. Op de locatie geldt de aanduiding volkstuin.
Figuur 1.6 Uitsnede bestemmingsplan 'Veegplan'
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden. Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn en mogen geen bouwwerken ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met uitzondering van:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt vergroot;
- 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- 3. een bouwwerk met een oppervlakte van 500 m²
Van deze regels kan met een archeologisch onderzoek van worden afgeweken. In paragraaf 4.2 wordt hier dieper op ingegaan.
Waarde - Archeologie 4
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden. Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn en mogen geen bouwwerken ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met uitzondering van:
- 4. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt vergroot;
- 5. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- 6. een bouwwerk met een oppervlakte van 500 m², met dien verstande dat, indien de graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,30 meter, burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning:
- het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Van deze regels kan met een archeologisch onderzoek van worden afgeweken. In paragraaf 4.2 wordt hier dieper op ingegaan.
Conclusie
De voorgenomen realisatie van een bergbezinkbassin aan de Sint Jorisstraat valt onder 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen' zoals bedoeld in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Agrarisch', maar is strijdig met de bouwregels van deze bestemmingen. Een bergbezinkbassin betreft een bouwwerk en mag daarom niet worden gerealiseerd. Ook is de nieuwe ontwikkeling strijdig met de bouwregels van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie', 'Waarde - Ecologie' en de gebiedsaanduidingen 'Beekdal' en 'Erosiegebied'. De realisatie van het bergbezinkbassin is daarom niet passend binnen het bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangfspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspect plaats.
Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Daniken
De locatie voor de waterbuffer en een bergbezinkbassin in Daniken bestaat op dit moment uit een verruigd grasveld dat is ingeklemd tussen het spoor en de rivier de Geleenbeek. De omliggende gronden worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Verder is er in het noorden van het deelgebied een schietvereniging en een nutsbedrijf te vinden. Ten zuiden van het deelgebied is een manege gevestigd.
Figuur 2.1 Huidige situatie deelgebied Daniken
2.1.2 Sint Jorisstraat
Het deelgebied Sint Jorisstraat ligt tussen het spoor en de Geleenbeek ter noordoosten van het moestuinencomplex aan de St. Jorisstraat te Geleen. Een deel van het moestuinencomplex is ook onderdeel van het deelgebied. Midden door het plangebied loopt het Duuster Steegsken, een onverhard pad. De locatie grenst aan de noordwestzijde aan het fietspad dat parallel aan het spoor is gelegen.
De bestaande inrichting bestaat uit een verruigt grasperceel aansluitend op de halfverharde ontsluiting van de St. Jorisstraat op de doorgaande weg (Beekstraat) tussen Geleen en Puth. De St. Jorisstraat ontsluit het hondenpension, enkele woningen met diepe tuinen en het moestuincomplex. Langs de zuidzijde ligt de straat aansluitend op het steile talud van de Geleenbeek en het herinrichtingsgebied van het Geleenbeekdal. Figuur 2.2 brengt de huidige situatie in beeld.
Figuur 2.2 Huidige situatie deelgebied Sint Jorisstraat
2.2 Beoogde Situatie
In de beoogde situatie worden er op de twee bergbezinkbassin en een open waterbuffers gerealiseerd op twee verschillende locaties.
Daniken
Op de locatie Daniken worden een open waterbuffer en een bergbezinkbassin gerealiseerd. Momenteel stort de gemengde riolering bij een tekort aan bergingscapaciteit over op de Geleenbeek. Door tussenplaatsing van een bergbezinkbassin en open buffer wordt de bergingscapaciteit verhoogd en stort minder water over op de Geleenbeek. Verder komt door de afmeting van het bergbezinkbassin het slib in het rioolwater tot bezinken. Het bergbezinkbassin en de open buffer verminderen dus de hoeveelheid en het aantal overstorten. Ook de vuilbelasting van de overstort neemt af. Hierdoor verkleint de impact van de overstorten op de waterkwaliteit van de Geleenbeek, waarmee de waterkwaliteit verbetert.
Sint Jorisstraat
In het deelgebied aan de Sint Jorisstraat wordt een bergbezinkbassin gerealiseerd. Momenteel stort de gemengde riolering bij een tekort aan bergingscapaciteit over op de Geleenbeek. Door tussenplaatsing van een bergbezinkbassin wordt de bergingscapaciteit verhoogd en stort minder water over op de Geleenbeek. Verder komt door de afmeting van het bergbezinkbassin het slib in het rioolwater tot bezinken.
De ontwikkelingen aan de Sint Jorisstraat bestaan uit het aansluiten van het bergbezinkbassin op de Geleenbeek, het aanleggen van een nieuwe riolering onder de St. Jorisstraat, het graven van een nieuw talud en het aanleggen van nieuwe kokers. Het bergbezinkbassin heeft een omvang van circa 2000 m² en een diepte van 4-5 m –mv. De nieuwe riolering bestaat uit een 500 mm DWP-riolering die op een diepte van circa 2,5 m –mv komt te liggen. De sleuf komt grotendeels meteen naast en onder de St. Jorisstraat te liggen. Langs de St. Jorisstraat wordt op enkele locaties een nieuw talud gegraven en worden nieuwe kokers aangelegd.
Referentiebeeld bergbezinkbassin
Omdat het uiteindelijke ontwerp van de bergbezinkbassins en de waterbuffer nog verder dient te worden uitgewerkt zijn hieronder referentiebeelden opgenomen van een vergelijkbare situatie binnen de gemeente Sittard-Geleen, zodat een beter beeld kan worden verkregen van de eindsituatie. Figuur 2.3 is te vergelijken met de situatie van de locatie Daniken. De linker afgegraven locatie betreft het bergbezinkbassin, terwijl de rechter locatie de waterbuffer omvat. Zoals te zien in figuur 2.4 kan de groene structuur van het plangebied terugkeren na de aanleg van de waterbuffer en de bergbezinkbassins.
Figuur 2.3 Luchtfoto bergbezinkbassin en waterbuffer in Sittard
Figuur 2.4 Referentiebeeld bergbezinkbassin
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 zijn de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de bijbehorende Uitvoeringsagenda vastgesteld door de Tweede Kamer. In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting aan een duurzaam perspectief voor onze fysieke leefomgeving (tot 2050). Er zijn in totaal 21 nationale belangen benoemd in de NOVI, die samen komen in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat botsende belangen veelal niet los van elkaar kunnen worden opgelost. Het streven vanuit de NOVI is dan ook om combinaties te maken en belangen waar mogelijk te koppelen, zodat een win-win situatie ontstaat. Echter niet alles kan overal, waardoor er soms scherpe keuzes gemaakt moeten worden. Bij de keuzes die we willen maken wil het Rijk dat overheden dezelfde afwegingsprincipes hanteren. Hiertoe worden drie afwegingsprincipes gebruikt:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
In de NOVI is een aantal (voorlopige) NOVI-gebieden opgenomen. Het Rijk is van plan om hier samen met de regio, met aandacht voor de brede ruimtelijk-fysieke opgaven een extra impuls te geven aan grote transities, passend bij de NOVI-prioriteiten. Daarnaast wil het Rijk in deze gebieden extra steun geven aan de aanpak van grote, integrale fysieke opgaven, die heel belangrijk zijn voor Nederland.
Betekenis voor planvoornemen:
De planontwikkeling van de twee bergbezinkbassins en de waterbuffer vindt niet plaats in een NOVI-gebied. De ontwikkeling sluit echter wel aan bij de uitgangspunten uit de NOVI. Zo worden er in de NOVI nationale belangen genoemd waarop het Rijk zich wil richten. Eén van deze nationale belangen is het waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater. Het is van nationaal belang dat we in Nederland een goede waterkwaliteit (oppervlakte- en grondwater) behouden en realiseren. Een goede waterkwaliteit is nodig om het water te kunnen inzetten voor verschillende gebruiksfuncties, inclusief de ontwikkeling van natuur en biodiversiteit. Met de aanleg van de waterbuffer en de bergbezinkbassins wordt er ingespeeld op het verbeteren van de waterkwaliteit. Door vermindering van het aantal overstorten per jaar zal de waterkwaliteit verbeteren ten opzichte van de huidige situatie. De waterkwaliteit per overstort zal door de realisatie van een bergbezinkbassin verbeteren.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.
Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd.
Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Betekenis voor planvoornemen:
De realisatie van de waterbuffer en de bergbezinkbassins betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het project hoeft niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 inwerking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen uit de SVIR, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.
Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Natuurnetwerk Nederland (NNN), elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Betekenis voor planvoornemen:
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. Uit het Rarro komt naar voren dat het deelgebied aan de Sint Jorisstraat valt onder het zoekgebied voor buisleidingen (zie figuur 3.1). Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen het voorkeurstracé laat, ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat voorkeurstracé geldende bestemmingsplan, geen nieuwe activiteiten toe die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. Bergbezinkbassins zijn dus niet toegestaan binnen het voorkeurstracé.
Voor het zoekgebied geldt dat alleen voor het daadwerkelijke voorkeurstracé beperkingen gelden die zijn opgenomen in het Barro. In het zoekgebied zelf gelden geen beperkingen. Gemeenten mogen het voorkeurstracé uitwerken in een bestemmingsplan maar dan moet die uitwerking wel binnen het zoekgebied blijven. Omdat het bergbezinkbassin in enkel in het zoekgebied wordt gerealiseerd gelden er dus geen beperkingen. Onderhavig plan is daarmee niet in strijd met het Barro.
Figuur 3.1 Zoekgebied buisleidingen uit het Rarro
3.1.4 Nationaal Water Programma
Het ontwerp van het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor deze periode en geeft een doorkijk naar 2050. Het NWP bevat:
- Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;
- Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.
In het NWP worden de nationale componenten van de herijking van het Deltaprogramma vastgelegd. In het NWP worden de voor het waterbeleid relevante nationale belangen uit de NOVI en de toepassing van de afwegingsprincipes hierbij, verder uitgewerkt. Verder geeft het NWP uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en overstromingsrisico's.
Betekenis voor het planvoornemen:
Het NWP heeft geen directe consequenties voor het plangebied. Wel wordt er met de realisatie van de waterbuffers ingespeeld op de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit. Door de vormgeving van de bergbezinkbassins en de buffer die gericht is op een lage stroomsnelheid, kan een deel van het vuil in het water bezinken. Hierdoor komt dat vuil niet in het oppervlaktewater terecht. Daarmee sluit het planvoornemen aan op de doelen, zoals geformuleerd in het NWP.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg
Op 1 oktober 2021 is de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI) vastgesteld. Dit document is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling geven over hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De Provinciale Omgevingsvisie Limburg vervangt na vaststelling van deze Omgevingsvisie, het huidige ‘Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014).
Hoofdopgaven
In de Provinciale Omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:
- Het creëren van een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige omgeving, zowel in het landelijk als in het stedelijk c.q bebouwde gebied;
- Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie);
- Klimaatadaptatie en energietransitie.
Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de Provinciale omgevingsvisie Limburg wordt daarnaast een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst.
Inhoud
De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:
- Een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema’s;
- Een gebiedsgericht deel waarin de thema’s op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio’s Noord-, Midden en Zuid-Limburg.
Het toekomstbeeld voor Limburg kan worden gevangen in een indicatieve zonering. Die zonering bouwt voort op de ‘tijdloze’ karakteristiek van de ondergrond; de geomorfologie en het watersysteem, en de typering en ontwikkeling van het ruimtegebruik in deelgebieden binnen Limburg in de afgelopen decennia. De aan elkaar grenzende zones hebben onderling een sterke samenhang en wisselwerking. De onderstaanse zones worden onderscheiden:
Landelijke gebieden
- Groenblauwe mantel
- Natuurnetwerk Limburg (inclusief Natura 2000-gebied)
- Buitengebied
Bebouwde gebieden
- Stedelijk gebied
- Stedelijk centrum
- Landelijke kern
- Werklocaties
Infrastructuren
- (Inter)nationale weg
- Provinciale weg
- (Inter)nationale spoorweg
- (Inter)nationale waterweg
- (Lucht)haven
- (Inter)nationale leidingstrook
Betekenis voor planvoornemen:
Het deelgebied Daniken en het deelgebied Sint Jorisstraat zijn gelegen binnen de groenblauwe mantel, voorheen de bronsgroene landschapszone en zilvergroene natuurzone. De kernkwaliteiten in de groenblauwe mantel zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed, het reliëf en ruimte voor water en waterberging in de laagten en beekdalen. Ontwikkelingen binnen de ruimte van het beleid voor de verschillende thema’s zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. De kernkwaliteiten zijn verder uitgewerkt in paragraaf 3.2.2.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2021
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening in werking getreden die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. De inwerkingtreding van de OvL2021 heeft gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet plaatsgevonden.
Betekenis voor planvoornemen:
Voor het plangebied zijn de volgende artikelen uit de omgevingsverordening relevant:
Artikel 2.6 Goudgroene natuurzone
Een deel van de locatie Daniken en een deel van de locatie Sint-Jorisstraat valt binnen de goudgroene natuurzone. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van de Goudgroene natuurzone, maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.
Figuur 3.2 Goudgroene natuurzone Daniken
Figuur 3.3 Goudgroene natuurzone Sint Jorisstraat
Voor de locatie Daniken geldt dat een deel van de rand van de open buffer binnen de grenzen van de goudgroene natuurzone valt. De wezenlijke kenmerken en waarden van dit gebied betreft kruiden- en faunarijk grasland. Kruiden- en faunarijk grasland omvat graslanden die kruidenrijk zijn, maar niet tot de schraallanden, vochtig hooiland, zilt grasland en overstromingsgrasland of glanshaverhooiland behoren. De vegetatie kan behoren tot allerlei verbonden van graslandvegetaties; ondermeer kamgrasvegetaties of de meer algemene witbolgraslanden. Diverse soorten ruigte en struweel kunnen in dit grasland voorkomen. Het grasland wordt meestal extensief beweid of gehooid en niet of slechts licht bemest. De werkzaamheden bij Daniken hebben betrekking op het ondergronds bufferen van water. De tijdelijke werkzaamheden zoals het vergraven van grond zullen geen permanente negatieve effecten hebben op de goudgroene natuurzone. Ook de buffer zelf zal geen negatieve effecten opleveren op het behoud van natuur, watersysteem en landschap in de directe aangrenzende omgeving. Daarmee worden de wezenlijke kenmerken en waarden van dit gebied niet aangetast en is het plan in overeenstemming met artikel 2.6.
Voor de locatie Sint Jorisstraat geldt dat het bergbezinkbassin mogelijk voor een deel in goudgroene natuurzone kan komen te liggen. De wezenlijke kenmerken en waarden van dit gebied betreffen haagbeuken- en essenbos. Het betreft rijke bossen op klei- of leemgrond en/of op bodems waar aanrijking plaatsvindt met basen door periodiek hoge grondwaterstanden buiten de invloed van beek of rivier. Het bostype is vaak rijk in structuur en kent een opvallende voorjaarsflora. De ontwikkeling waar het bestemmingsplan in voorziet betreft de aanleg van een ondergronds bergbezinkbassin. De tijdelijke werkzaamheden zoals het vergraven van grond zullen geen permanente negatieve effecten hebben op de goudgroene natuurzone. Ook het bergbezinkbassin zelf zal geen negatieve effecten opleveren op het behoud van natuur, watersysteem en landschap in de directe aangrenzende omgeving. De grond blijft dus bestemd voor de goudgroene natuurzone, waarmee er geen sprake is van aantasting van de wezelijke kenmerken en waarden van het gebied.
Artikel 2.7 Bronsgroene landschapszone
Beide locaties vallen voor een deel binnen de bronsgroene landschapszone. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.
Figuur 3.4 Bronsgroene landschapszone Daniken
Onderhavig project betreft de aanleg van twee bergbezinkbassins en een open buffer. De bergbezinkbassins worden ondergronds gerealiseerd, waarbij de zichtbaarheden bovengronds minimaal zijn. Het groene en visueel-ruimtelijke karakter zal daarmee na realisatie terugkeren, waarmee de kernkwaliteiten gelijk blijven. Voor de open buffer bij deelgebied Daniken geldt dat deze aansluit op de kernkwaliteiten van het gebied en het groene karakter. De open buffer draagt bij aan het creëeren van een robuust beekdal, waarbij bewegingsruimte ten behoeve van een meer dynamische beek wordt vergroot om zo de ontwikkeling van een robuust en groen beekdal te versterken en vast te leggen. De beoogde waterbuffer past daarnaast goed bij het gebruik van het huidige landschap, de beekdalen zijn uitgelezen plekken om water vast te houden. Daarmee wordt ook voldaan aan de visueel-ruimtelijke kernkwaliteit, in dit geval het open karakter, van dit perceel. Tot slot wordt de waterbuffer zodanig ingericht en ingepast in het landschap dat ook geen negatieve effecten zijn te verwachten ten aanzien van de kernkwaliteit reliëf.
Artikel 2.16 Na-ijlende effecten steenkoolwinning
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in de gemeenten Brunssum, Beekdaelen, Heerlen, Landgraaf, Voerendaal, Kerkrade, Simpelveld, Beek, Sittard-Geleen en Stein mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning. De voormalige steenkoolwinning in Zuid-Limburg leidt tot na-ijlende effecten, met name in de vorm van bodembeweging. Deze brengen mogelijk belemmeringen met zich mee in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen.
Uit de geraadpleegde gegevens, waaronder de rapportage 'Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg, d.d. 31 augustus 2016, opgesteld door Ingenieurbüro Heitfeld Schetelig GmbH (IHS)' blijkt dat het plangebied aan de Sint-Jorisstraat ligt in de zogenoemde 'gele zone' ten aanzien van bodemstijging (zie ook figuur 3.5 'Gevolgencategorie EK 2'). Deze 'gele' gebieden zijn aangemerkt als gebieden waar de ontwikkeling van significante ongelijkmatige bodemstijging als gevolg van het stijgend mijnwater niet kan worden uitgesloten. Hier dient rekening te worden gehouden met mogelijke gevolgen op maaiveldniveau indien er sprake is van planvorming voor nieuwe bebouwing. Het risico op schade als gevolg van de resterende stijging van het mijnwater is relatief laag. Kleine gevallen van schade aan standaard gebouwen of infrastructuur kunnen daarmee niet uitgesloten worden. Een bergbezinkbassin bevindt zich onder het maaiveld en is daarmee nauwelijks gevoelig voor bodemstijging. Het betreft daarnaast geen (kritieke) infrastructuur die direct afhankelijk is van de bodemgesteldheid. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat eventuele na-ijlende effecten van bodemstijging geen belemmering vormen voor dit bestemmingsplan.
Figuur 3.5 Bodemhoogteveranderingen in Zuid-Limburgse mijnengebied
Daarnaast vallen beide bergbezinkbassins binnen de potentiële impactgebieden met vernatting als gevolg van het stijgend mijnwater (zie figuur 3.6). De bergbezinkbassins zijn niet gevoelig voor mogelijke vernatting en helpen wateroverlast juist te voorkomen. De na-ijlende effecten van steenkoolwinning leiden daarmee niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Figuur 3.6 Potentiële impactgebieden met verandering van grondwaterkwaliteit of vernatting als gevolg van het stijgend mijnwater
Artikel 4.5 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
De locaties Daniken en de Sint Jorisstraat vallen beide binnen het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Ook bevinden de locaties zich in het Beekdal.
Figuur 3.7 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg (locaties rood omlijnd)
Het is verboden in het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg:
- in een beekdal grondwerkzaamheden op of in de bodem uit te voeren die leiden tot aantasting van het reliëf, behalve werkzaamheden voor herstel en onderhoud van het beekdal;
- in een beekdal ontwateringswerkzaamheden uit te voeren;
- in een bron of bronzone grondwerkzaamheden op of in de bodem of ontwateringswerkzaamheden uit te voeren, behalve werkzaamheden voor herstel en onderhoud van de bron of de bronzone;
- in een graft of holle weg grondwerkzaamheden op of in de bodem uit te voeren behalve werkzaamheden voor herstel en onderhoud van de graft of de holle weg.
Van dit verbod kan door Gedeputeerde Staten een ontheffing worden verleend.
Conclusie
De ontwikkeling is niet in strijd met de provinciale verordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie 2030
In de 'Toekomstvisie 2030' benoemt de gemeente expliciet dat ze wil door ontwikkelen tot een attractieve complementaire woon- en werkstad waar steeds meer behoefte is aan nieuwe woonvormen en concepten, circulair bouwen en wonen (inclusief duurzaam gedrag), vaak gemixt met werk-, ontmoetings-, zorg- en andere functies. De ambitie is om als gemeente aantrekkelijker te worden jongeren, en dat heeft ook gevolgen voor het aanbod aan woningen en woonformules voor bijvoorbeeld ondernemers, jonge mensen, studenten en jongeren die op zichzelf gaan wonen.
In de visie staan vier waarden centraal: sociale veerkracht, economische veerkracht, ecologische veerkracht en instituionele veerkracht. Voor onderhavige ontwikkeling is met name de ecologische veerkracht relevant. De gemeente wil inzetten op een duurzame transformatie van onder meer de economie, mobiliteit, woningvoorraad, gedrag. Zo nemen de ecologische ruimtelijke kwaliteiten van onze leefomgeving en de klimaatbestendigheid en de kwaliteit van bodem, water en lucht toe. Dit komt de ecologische veerkracht van Sittard-Geleen en de regio ten goede. Onder andere waterbuffers dragen bij aan het goed omgaan met stevige buien en hittestress.
Betekenis voor planvoornemen:
De aanleg van twee bergbezinkbassins en waterbuffer zorgt ervoor dat de gemeente beter bestand is tegen het veranderende klimaat. Dit heeft een positief effect op de ecologische veerkracht van Sittard-Geleen. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de Toekomstvisie 2030.
3.3.2 Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016
Op 15 december 2016 heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen de Omgevingsvisie 2016 vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt aangegeven welke koers wordt nagestreefd voor de fysieke ontwikkeling van Sittard-Geleen. Hiermee wordt helder gemaakt welke ontwikkelingen de gemeente wil faciliteren en wat hierbij het fysieke afwegingskader is.
De afvalwaterketen maakt onderdeel uit van de openbare ruimte. Er moeten veel bovengrondse aanpassingen worden gedaan om de ondergrondse riolen te kunnen aanleggen/vervangen. Ook worden onderdelen van de afvalwaterketen steeds meer bovengronds gehaald.
Door de beperkte capaciteit van de ondergrondse leidingsystemen wordt gezocht naar alternatieve opvang en afvoer van hemelwater bij hevige neerslag. Tijdelijke opvang van extreme neerslag vraagt om oplossingen in de openbare ruimte, op particulier terrein en in het watersysteem. Ook de periodes zonder neerslag worden belangrijk om de watertekorten aan te vullen. Het ontwerp van de openbare ruimte wordt betrokken bij de aanpak om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen.
Betekenis voor planvoornemen:
De bergbezinkbassins en de open buffer dragen bij aan het opvangen van regenwater en het filteren van afvalwater. Onderhavig plan is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016.
3.3.3 Beleidsplan Water en Klimaatadaptatie 2022-2027 Westelijke Mijnstreek
In het beleidsplan 'Water en Klimaatadaptatatie 2022-2027 Westelijke Mijnstreek' wordt de visie beschreven ten aanzien van water en klimaatadaptatie in de regio Westelijke Mijnstreek (gemeenten Beek, Sittard-Geleen en Stein, waterschap Limburg, het waterschapsbedrijf Limburg en de waterleidingmaatschappij Limburg).
Uit het beleidsplan komt naar voren dat er een duurzame waterketen moet komen waarbij afvalwater wordt omgezet in schone grondstoffen, energie en schoon water. Het terugwinnen en sluiten van de keten staat centraal en er wordt gestreefd naar het verwerken van hemelwater zoveel mogelijk zichtbaar en bovengronds. Grondwater moet schoon en toegankelijk blijven en bij grondwateroverlast wordt bij voorkeur gekozen voor een niet-technische oplossing. Daarnaast wordt er gestreefd naar een klimaatadaptieve inrichting van de particuliere en openbare ruimte om problemen met neerslag, hitte en droogte te voorkomen. Bij extreme weeromstandigheden wordt er snel gehandeld om schade te beperken. De zorg voor de waterketen wordt gezamenlijk gedragen door alle betrokken partijen en er is een gedeelde verantwoordelijkheid om de volksgezondheid te beschermen, de leefomgeving te bevorderen en schade aan het milieu te voorkomen, waarbij de kosten zo laag mogelijk worden gehouden.
Betekenis voor planvoornemen:
De aanleg van een waterbuffer en een bergbezinkbassin zijn beiden maatregelen die goed passen bij de visie van een duurzame waterketen. Een waterbuffer draagt bij aan het voorkomen van wateroverlast en het vasthouden van water in de bodem, waardoor er minder snel sprake is van droogte. Een bergbezinkbassin helpt bij het voorkomen van vervuiling van oppervlaktewater en draagt bij aan een goede zorg voor de waterketen en het milieu. Bovendien kan het bassin bijdragen aan het voorkomen van wateroverlast door het bufferen van regenwater en het vertraagd afvoeren naar de riolering. Beide maatregelen sluiten dus aan bij het beleidsplan.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer gaat in op de verplichting van een milieueffectrapportage (afgekort: MER). Het Besluit milieueffectrapportage beschrijft categorieën van aangewezen activiteiten die MER-plichtig (categorie C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (categorie D) zijn.
Betekenis voor planvoornemen:
Het planvoornemen is niet opgenomen in categorie C of categorie D van het Besluit MER. De aanleg van de bergbezinkbassins en de waterbuffer is daarom niet MER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.2 Archeologie
4.2.1 Beleidskader
In de Erfgoedwet is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld. Deze wet verplicht om bij de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, aangezien ze grotendeels verborgen liggen in de bodem. Hierdoor zijn ze niet eenvoudig te karteren. Bij bodemverstoringen dient getoetst te worden of de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden.
4.2.2 Onderzoek
In het kader van de bovenstaande wet- en regelgeving is voor de twee locaties van de bergbezinkbassins archeologisch onderzoek verricht.
Daniken
In 2022 is een bureauonderzoek archeologie uitgevoerd door Bodac (zie Bijlage 1) naar de herinrichting van de Geleenbeek. Het deelgebied Daniken valt onder het onderzoeksgebied. Het bureauonderzoek maakt duidelijk dat er een kans is op zeer diverse archeologische waarden in een geschakeerd landschap. De archeologische verwachting loopt van artefactvindplaatsen vanaf het Jong-Paleolithicum via Romeinse nederzettingsterreinen tot aan resten van een watermolen. Met name in het westelijke deel van het plangebied is er een hoge verwachting voor het aantreffen van sporen en vondsten van de Lineaire Bandkeramiek, terwijl met name in het noorden sporen uit de Romeinse tijd en de Vroege en Late Middeleeuwen. Uitgangspunt is dat deze archeologische resten zich allemaal binnen een meter onder het huidige maaiveld bevinden, maar bij gebrek aan aardkundige waarnemingen in het plangebied kan dit niet met zekerheid worden gesteld.
Specifiek voor het deelgebied geldt dat deze valt in adviesgebied C & D (zie figuur 4.1). Adviesgebied C geldt voornamelijk voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting voor watergerelateerde resten. Voor adviesgebied C geldt het advies om de aanleg van lijnelementen onder archeologisch toezicht te doen uitvoeren door middel van een opgraving, variant archeologische begeleiding. Er is voor gekozen om voor gebied C de optie in te bouwen om, naast archeologische begeleiding, ook proefsleuvenonderzoek uit te voeren in die delen van het gebied waar vlakdekkende verstoringen worden uitgevoerd, waarbij met name gedacht moet worden aan waterbuffers en opvangbekkens. Reden hiervoor is de kans op de aanwezigheid van nederzettingsterreinen uit de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen in de beekdalbodem, gebaseerd op de bekende vindplaatsen in het noorden.
Adviesgebied D betreft de westelijke rand van het Plateau van Graetheide en het noordelijke deel van het plangebied. Dit staan aangegeven als gebieden met bekende archeologische vindplaatsen in de vorm van nederzettingsterreinen uit het Vroeg-Neolithicum, de Romeinse tijd en (waarschijnlijk) de Vroege Middeleeuwen. De meeste van deze vindplaatsen zijn slecht of niet begrensd, waardoor de kans groot is dat zij binnen het plangebied doorlopen. Vanwege deze hoge kans op het aantreffen van nederzettingssporen is archeologische begeleiding als onderzoeksmiddel niet geschikt. Op grond daarvan wordt voor gebied D geadviseerd om, voorafgaande aan de civieltechnische ingrepen, proefsleuvenonderzoek te doen uitvoeren naar de aanwezigheid van archeologische resten.
Figuur 4.1 Advieskaart archeologische verwachting
Sint Jorisstraat
In 2017 is door RAAP een archeologische toets uitgevoerd (Bijlage 2). Volgens het beleid van de gemeente Sittrad-Geleen is de locatie van de nieuwe BBB ingedeeld in beleidscategorie 4. De locatie van de nieuwe rioolsleuf ligt nog net in de historische kern van Oud Geleen en is daarom ingedeeld in beleidscategorie 3. Voor deze beleidscategorieën geldt, dat bodemverstoringen die groter zijn dan respectievelijk 500 m2 (cat. 4) en 100 m2 (cat. 3) én dieper gaan dan 30 cm -Mv onderzoeksplichtig zijn.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het herinrichtingsgebied van het beekdal van de Geleenbeek ‘Corio Glana deelplan 18’. Ten behoeve van de herinrichting van de Geleenbeek is door RAAP in 2014 een uitgebreid bureauonderzoek (cultuurhistorische bureaustudie) uitgevoerd, waarin ook het plangebied was opgenomen. Uit dit bureauonderzoek blijkt dat het plangebied in een archeologisch zeer rijk gebied ligt.
Op recente topografische kaarten is te zien dat ter hoogte van het nieuwe bergbezinkbassin bebouwing staat (of heeft gestaan). De verwachting is dan ook dat hierdoor een deel van het gebied reeds verstoord is. De St. Jorisstraat betreft daarnaast een historische weg. Door het langdurige gebruik als weg, zal de bodem al in enige mate verstoord zijn. Dit is mogelijk versterkt door kabels en leidingen die vaak onder de huidige wegen liggen.
4.2.3 Betekenis voor het planvoornemen
Voor archeologie geldt dat de onderzoeken niet kunnen uitsluiten dat er sprake is van archeologische waarden in het plangebied. Binnen dit bestemmingsplan worden daarom de geldende dubbelbestemmingen overgenomen met een onderzoeksplicht voor vergunningverlening. Bij de ontwikkeling van bergbezinkbassins en de waterbuffer wordt derhalve een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Archeologie vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.3 Ecologie
4.3.1 Beleidskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden- en gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor de aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren/verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de aangewezen gronden. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming is geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming.
4.3.2 Onderzoek
In het kader van de wet- en regelgeving ten behoeve van gebieds- en soortenbescherming is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling (zie Bijlage 3). Hiermee is een eerste inzicht verkregen in de mogelijke effecten van het plan op de beschermde natuurwaarden in en om het plangebied.
Gebiedsbescherming
Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat directe effecten, zoals verdroging, vernatting, optische-, licht- en geluidsverstoring, gelet op de ligging van het projectgebied ten opzichte van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden en de aard van de werkzaamheden, op voorhand zijn uitgesloten. Hierdoor is er geen noodzaak tot een nadere beschouwing op deze effectindicatoren.
Gezien de relatief korte afstand tussen het projectgebied en stikstofgevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden kunnen mogelijke effecten zoals verzuring en vermesting als gevolg van een toename in stikstofdepositie optreden. Daarom dient een AERIUS-berekening te worden verricht om de eventuele toename in stikstofdepositie inzichtelijk te maken. Hier wordt in paragraaf 4.5 nader op ingegaan.
Soortenbescherming
In het plangebied zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig. Er dient daarom aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden om aan- of afwezigheid en de noodzaak voor vervolgprocedures te bepalen. Dit is nodig om de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk te maken. Het betreft de volgende beschermde soorten:
- Planten: inventarisatie van de aanwezigheid van de grote leeuwenklauw in bloeiperiode (mei t/m augustus) is nodig, indien het zandpad en berm bij het spoor door de voorgenomen plannen worden aangetast.
Tevens dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van (algemene) vogels. Er mogen geen nesten aangetast worden of broedende vogels worden verstoord tijdens de werkzaamheden.Daarnaast geldt voor alle soorten planten en dieren de zorgplicht. Dit houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden.
Provinciaal natuurbeleid
De aanleg van een waterbuffer binnen de bronsgroene landschapszone, zilvergroene natuurzone en het nationaal landschap Zuid-Limburg past binnen het provinciaal beleid. Ook in de nieuwe situatie bij het in werking treden van de Omgevingswet en daarmee ook de omgevingsverordening Limburg 2021 is de aanleg van een waterbuffer binnen groenblauwe mantel mogelijk. Hierdoor is een nadere beschouwing van de effecten niet noodzakelijk.
4.3.3 Betekenis voor het planvoornemen
Uit het het verkennend natuuronderzoek valt te concluderen dat een stikstofberekening noodzakelijk is om de eventuele toename van de stikstofdepositie en de bijbehorende effecten inzichtelijk te maken. Dit onderzoek is verricht en wordt in paragraaf 4.4 besproken. Daarnaast blijkt dat aanvullend natuuronderzoek noodzakelijk kan zijn, afhankelijk van verschillende kenmerken van het plan. Indien het zandpad en berm bij het spoor door voorgenomen ontwikkeling worden aangetast, is een aanvullend onderzoek noodzakelijk. Hier is binnen dit plan geen sprake van een aanvullend onderzoek is daarmee niet benodigd. Om te garanderen dat dit onderzoek, indien nodig, wordt uitgevoerd, is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen onder 4.2.3. Tot slot blijkt dat een nadere beschouwing van de effecten op de groenblauwe mantel niet noodzakelijk is, omdat de ontwikkeling binnen het provinciaal beleid past. Ecologie vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.4 Stikstof
4.4.1 Beleidskader
In de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn regels opgenomen voor de bescherming van natuur en landschap. Een (wijziging van een) plan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de Natura 2000-gebieden en bijbehorende beschermde soorten ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie. De overheid dient er, in lijn met de instandhoudingsdoelstellingen, namelijk voor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats gewaarborgd blijft en dat beschermde soorten niet worden verstoord. Daarom dient voor plannen, projecten en handelingen een stikstofberekening te worden uitgevoerd.
Stikstof wordt gemeten in de eenheid 'mol'. De depositie wordt uitgedrukt in mol per hectare per jaar. Als de grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar niet wordt overschreden, betekent dat er geen sprake is van een significante toename van de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied door de ontwikkeling. Indien deze grenswaarde wél wordt overschreden, kan het project, plan of de handeling significante gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied. Dan wordt een passende beoordeling gemaakt om de exacte gevolgen voor het gebied in kaart te brengen. Bevoegde nationale instanties geven slechts toestemming voor het plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast.
Als een plan of project om dwingende reden van groot openbaar belang toch moet worden gerealiseerd, terwijl significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, moeten alle nodige compenserende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Europees ecologisch netwerk (Natura 2000) bewaard blijft.
4.4.2 Onderzoek
In het kader van de Wnb is er voor de beoogde ontwikkeling een stikstofberekening uitgevoerd middels het nationaal toegewezen rekenprogramma AERIUS.
Gebruiksfase
In de gebruiksfase van de waterbuffers is er geen sprake van enige vorm van stikstofemissie. De waterbuffers zijn emissieloos en hebben geen verkeersaantrekkende werking. Er zal wel sprake zijn van beperkte en incidentele vervoersbewegingen voor onderhoud en beheer. De stikstofemissie die dit veroorzaakt is dusdanig beperkt dat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten.
Aanlegfase
Tijdens de aanlegfase wordt materieel ingezet voor het uitvoeren van de werkzaamheden. De eventuele stikstofdepositie die dit tot gevolg heeft is berekend, waarbij de in te zetten mobiele werktuigen, het aantal draaiuren en het aantal voertuigbewegingen van bouwverkeer als input zijn gebruikt. Op basis van de gehanteerde uitgangspunten is er in de aanlegfase van het project een toename berekend van de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden van 0,02 mol/ha/jaar. Negatieve effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn daarmee in de aanlegfase niet op voorhand uit te sluiten. Om deze reden is een ecologische voortoets verricht.
Ecologische voortoets
In de ecologische voortoets (Bijlage 8) is gekeken of voor de drie habitattypen en twee habitatrichtlijnsoorten, waarvoor geldt dat de kritische depositiewaarde (hierna: KDW) wordt overschreden is onderzocht of de berekende toename van 0,02 mol N/ha/jaar aan stikstofdepositie kan leiden tot een in ecologische zin aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakteverlies van het stikstofgevoelige areaal.
Voor deze habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten waarvoor geldt dat de KDW wordt overschreden, is onderzocht of de berekende geringe tijdelijke toename aan stikstofdepositie kan leiden tot een in ecologische zin aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakte verlies van het stikstofgevoelige areaal. Op basis van een gebiedsspecifieke analyse wordt geconcludeerd dat significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van alle habitattypen en kwalificerende soorten, ook in cumulatie, kunnen worden uitgesloten.
4.4.3 Betekenis voor het planvoornemen
Uit het stikstofonderzoek blijkt dat negatieve effecten van de stikstofdepositie van het beoogde voornemen op Natura 2000-gebieden in de aanlegfase niet op voorhand zijn uit te sluiten. Om het beoogde voornemen mogelijk te maken, is daarom een ecologische voortoets verricht. Uit deze voortoets volgt dat significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van alle habitattypen en kwalificerende soorten, ook in cumulatie, kunnen worden uitgesloten. Stikstof vormt daarmee geen belemmering voor het project.
4.5 Watertoets
4.5.1 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Europees beleid
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal beleid
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal beleid
- Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 (Provincie Limburg)
Hoogheemraadschapsbeleid
- Waterbeheerprogramma Waterschap Limburg 2022-2027
Gemeentelijk beleid
- Beleidsplan Water en Klimaatadaptatie 2022-2027 Westelijke Mijnstreek
Ter toetsing van de beoogde ontwikkeling is voor ieder bergbezinkbassin en/of open buffer een watertoets uitgevoerd. De resultaten daarvan worden behandeld in paragraaf 4.4.2.
4.5.2 Onderzoek
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Limburg. De aanleg van het bergbezinkbassin en/of de open buffer komt voort uit de basisinspanning riolering en de ecologische toets opgesteld voor het Basisrioleringsplan+ en is lokaal maatwerk. De uitvoeringsmethode voor de aanleg van het bergbezinkbassin en open buffer is afhankelijk van de grondwaterstand. Deze grondwaterstand zal tijdens de uitvoering zo min mogelijk worden aangetast.
Eisen van het Waterschap Limburg met betrekking tot de uitvoering worden vooraf afgestemd en tijdens de uitvoering in acht genomen. Het ontwerp van het bergbezinkbassin en/of de open buffer is reeds afgestemd tussen de gemeente, het Waterschapsbedrijf Limburg en het Waterschap Limburg.
4.5.3 Betekenis voor het planvoornemen
Uit de watertoets blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Sterker nog, de beoogde ontwikkeling draagt bij aan het verbeteren van de waterkwaliteit in het plangebied. Het aspect water vormt daarom geen obstakel voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.6.1 Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies noodzakelijk. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzondering' (2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Ook wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (geluid, stof, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.
4.6.2 Betekenis voor planvoornemen
Bergbezinkbassins en waterbuffers behoren niet tot de inrichtingen waaraan in deze VNG-uitgave een milieucategorie is toegedeeld. Er is derhalve geen richtafstand bepaald voor bergbezinkbassins, ervan uitgaande dat er geen milieubelastende uitstraling op de omgeving is. Een overstort vindt slechts enkele keren per jaar plaats. Dit is zeer beperkt en staat niet in verhouding tot de overlast die het veroorzaakt. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Bodem
4.7.1 Beleidskader
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder gevoelig bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
4.7.2 Onderzoek
Daniken
Ten behoeve van de ontwikkeling is voor Daniken een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Hieruit volgden onderstaande resultaten:
Verkennend bodemonderzoek
In de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) zijn licht verhoogde gehalten met cadmium en/of zink aangetoond (MM1 t/m MM4). De licht verhoogde gehalten met zware metalen zijn mogelijk te relateren aan diffuse bodemverontreiniging. Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de bovengrond bij hergebruik voldoet aan de achtergrondwaarde. Uit toetsing van de analyseresultaten aan het handelingskader PFAS blijkt dat de bovengrond voldoet aan de klasse landbouw/natuur.
In de ondergrond (0,5-4,0 m-mv) overschrijdt geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarde (MM5 t/m MM8). Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de ondergrond bij hergebruik voldoet aan de achtergrondwaarde.
Uit een toetsing aan de CROW 400 blijkt dat bij graafwerkzaamheden geen sprake is van een veiligheidsklasse. Wel dient de basishygiëne in acht te worden genomen.
Asbestonderzoek
In de grove fractie (> 20 mm) zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Uit de asbestanalyses van de mengmonsters (ASB1 & ASB2) van de fijne fractie blijkt dat de restconcentratienorm van 100 mg/kg.ds en de norm voor nader onderzoek (50 mg/kg.ds) in de actuele contactzone niet wordt overschreden.
Op basis van het bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er binnen de onderzoekslocatie milieuhygiënisch gezien geen beperkingen of belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgenomen (graaf)werkzaamheden. Geadviseerd wordt om vrijkomende grond binnen het project of binnen het Bodembeheerplan van de gemeente Sittard-Geleen her te gebruiken. Indien dat niet mogelijk is, is voor de afvoer van de grond mogelijk een partijkeuring conform Besluit Bodemkwaliteit noodzakelijk.
Sint Jorisstraat
Ten behoeve van de aanleg van het bergbezinkbassin is in 2017 een milieuhygiënisch onderzoek uitgevoerd door Geonius (bijlage 5). Hieruit volgden onderstaande resultaten:
- De bovengrond (fundatielagen en bermen) is over het algemeen licht verontreinigd met zware metalen, PAK en/of minerale olie. Indicatief getoetst aan de maximale waarden uit het Besluit bodemkwaliteit varieert de bodemkwaliteit tussen “AW” en “industrie”.
- De bovengrond ter plaatse van het weiland, alsmede de ondergrond op de gehele locatie, is niet of nauwelijks verontreinigd met de onderzochte componenten.
- Er is geen asbest aangetoond tijdens het verkennend onderzoek naar asbest in bodem/puin.
- Op basis van het onderzoek naar de kwaliteit van het asfalt blijkt dat de bovenbouw van de gehele asfaltconstructie teerhoudend is. Rekening houdend met een veiligheidsmarge van minimaal 20 mm is sprake van een gemiddelde teerhoudende asfaltdikte van ca. 31 mm. Uitgaande van een asfaltoppervlakte van ca. 1.155 m² komt binnen het onderzochte gebied ca. 360 m³, of ca. 900 ton teerhoudend asfalt vrij. Uitgaande van een gemiddelde dikte van de onderbouw van ca. 45 mm, komt binnen het onderzochte gebied ca. 516 m³, of ca. 1.290 ton niet teerhoudend asfalt vrij.
- Het grondwater is over het algemeen licht verontreinigd met barium, som 1.2-Dichloorethenen, xylenen en/of naftaleen. In het grondwater van peilbuis 002 komt aanvullend een sterke verontreiniging met vinylchloride voor. Vermoed wordt dat het hier gaat om een afbraakproduct van een grondwaterverontreiniging met per en tri ter plaatse van de voormalige chemische wasserij TIPTOP, ca. 300 m ten zuidwesten van de onderzoekslocatie. Aanvullend grondwateronderzoek kan meer inzicht geven de aard en omvang van de grondwaterverontreiniging ter plaatse van de onderzoekslocatie. De aangetroffen sterke verontreiniging met vinylchloride (VC) in het grondwater vormt geen probleem voor de aanleg van een bergbezinkbassin. Het grondwater wordt aangetroffen op ca. 5 meter minus maaiveld en de aanlegdiepte bedraagt 3.5 meter minus maaiveld.
Conclusie
De grond zal worden gebruikt ten behoeve van een (ondergronds) bergbezinkbassin en zal daarmee geen verblijfsfunctie omvatten. De grond die vrijkomt bij de uitvoeringswerkzaamheden zal grotendeels worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Het aspect bodem levert daarom geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling. Om aan te tonen dat dit onderzoek nog representatief is, heeft in 2022 een actualiserend vooronderzoek plaatsgevonden (bijlage 6). Op basis van het uitgevoerde actualiserende vooronderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie sinds het uitgevoerde verkennend en bodemonderzoek onveranderd is gebleven. Derhalve kan gesteld worden dat de resultaten uit het eerder uitgevoerde onderzoek als representatief beschouwd kunnen worden.
4.7.3 Betekenis voor het planvoornemen
Bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Beleidskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee kunnen brengen. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.
4.8.2 Betekenis voor planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee bergbezinkbassins en een waterbuffer. Hiermee wordt geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk gemaakt. Bovendien gaat vanuit deze activiteit geen externe werking uit in het kader van veiligheid in verband met gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.9 Geluid
4.9.1 Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.
4.9.2 Betekenis voor planvoornemen
In het plangebied liggen geen geluidsgevoelige objecten. De dichtstbijzijnde geluidsgevoelige objecten van de plangebieden liggen op minimaal 60 meter. Daarbij worden op grond van het bestemmingsplan geen geluidsproducerende of geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Een bergbezinkbassin wordt middels de Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Tevens genereert een bergbezinkbassin minimale geluidsfrequenties en heeft het geen verkeersaantrekkende werking. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
4.10 Geur
4.10.1 Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening gehouden te worden met geurhinder. Het geuraspect dient te worden meegewogen bij plannen die geurgevoelige objecten mogelijk maken. Het is niet toegestaan om zonder meer nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk te maken binnen de geurcontour van bestaande bedrijven in het kader van een goed woon- en leefklimaat.
4.10.2 Betekenis voor planvoornemen
Dit plan maakt geen geurgevoelig object mogelijk. Andersom dient wel rekening gehouden te worden met geurgevoelige objecten in de omgeving. De tijdelijke opslag van gemengd rioolwater kan mogelijk geuroverlast in de nabijheid van het bassin veroorzaken. Op grond van het Activiteitenbesluit wordt rekening gehouden met de afstand van de overstort tot een geurgevoelig object, wanneer dit op minder dan 50 meter afstand ligt. Voor de locatie van de waterbuffer en de bergbezinkbassins geldt, dat er geen geurgevoelige objecten binnen 50 meter van het plangebied liggen. Het milieuaspect geur vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Aanvullend wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening op het dek van het bassin een geurfilter aangebracht, om de lucht uit het bassin te zuiveren. Hierdoor wordt de potentiële geur van het bergbezinkbassin beperkt.
4.11 Luchtkwaliteit
4.11.1 Beleidskader
In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.
Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:
- Het vergunde plan niet leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
- De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
- Het vergunde plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
- De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Volgens de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)' is een toetsing aan de grenswaarden van de luchtkwaliteit niet nodig wanneer het gaat om een ruimtelijk project of activiteit waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is.
4.11.2 Betekenis voor planvoornemen
Het planvoornemen heeft gelet op de aard van de ontwikkeling geen invloed op de luchtkwaliteit. Ook worden bergbezinkbassins en waterbuffers niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit. Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Standaard En Plansystematiek
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
5.2 Opzet Bestemmingsplan
Deze paragraaf geeft een toelichting op het juridisch plangedeelte van dit bestemmingsplan; de planregels en de verbeelding.
5.2.1 Verbeelding
In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.
5.2.2 Regels
De regels bevatten de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.
De regels zijn gebaseerd op de regels uit het bestemmingsplan 'Geleenbeekdal', 'Buitengebied Sittard', 'Veegplan' en op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3: Algemene regels;
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van het aanvragen van een omgevingsvergunning. Door middel van een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van enkele bouwregels. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.
Aan de gronden in het plangebied zijn de volgende bestemmingen toegekend:
Artikel 3 Agrarisch
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is hobbymatig agrarisch gebruik, extensief dagrecreatief medegebruik en agrarisch natuurbeheer toegestaan en zijn de gronden geschikt voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de aanduiding 'volkstuin', hetgeen betekent dat ter plaatse van deze gronden tevens volkstuinen zijn toegestaan. Naast deze doeleinden zijn bijbehorende voorzieningen zoals paden, wegen en parkeervoorzieningen toegestaan.
Artikel 4 Groen
De gronden hebben de bestemming 'Groen' gekregen, waarbinnen onder andere groenvoorzieningen, maar ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan. Daarmee wordt de realisatie van de bergbezinkbassins en de open buffer mogelijk gemaakt. De bestemming 'Groen is passend bij het karakter van het gebied. Na realisering van het bergbezinkbassin en de buffers krijgen de gronden weer een groen karakter.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Alle wegen in het plangebied zijn bestemd tot de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden, in lijn met de huidige bestemmingsregeling in het gebied.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie
Ten aanzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden door het tegengaan van verdere versnippering van historische patronen, handhaving van incidentele objecten zonder enig verband met de oorspronkelijke situatie, toevoeging van nieuwe elementen, anders dan bedoeld als reconstructie van de oorspronkelijke situatie.
Artikel 9 Waarde - Ecologie
De dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' is opgenomen voor de bescherming van de natuur- en landschapswaarden in het gebied. Binnen de dubbelbestemming zijn verschillende regels opgenomen die moeten leiden tot het behoud en de versterking van de bestaande natuurgebieden.
Artikel 10 Waterstaat - Meanderzone
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Meanderzone' is bestemd voor primair water dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen. Daarnaast is ter zake bescherming, beheer en onderhoud de regelgeving van de Keur van het waterschap van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregelingen van de gemeente Sittard-Geleen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk van de regels is het (standaard) overgangsrecht uit het Besluit ruimtelijke ordening en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van artikel 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderzins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij).
Met het planvoornemen is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad niet verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of dat het kostenverhaal anderszins verzekerd dient zijn. Voor de kosten die uit de ontwikkeling voortvloeiten zijn door de gemeente gelden gereserveerd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Proces
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld en is dan onherroepelijk. Indien er wel beroep is ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling op het beroepschrift.
7.2 Overleg En Participatie
De procedure van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Gedurende deze procedure kan eenieder binnen de termijn van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan indienen.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 20 december 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen tegen het ontwerp-bestemmingsplan in te dienen. Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad van Sittard-Geleen vastgesteld.
Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek Bodac - Herinrichting Geleenbeek
Bijlage 1 Archeologisch bureauonderzoek Bodac - herinrichting Geleenbeek
Bijlage 2 Archeologische Toets Bergbezinkbassin Sint Jorisstraat
Bijlage 2 Archeologische toets bergbezinkbassin Sint Jorisstraat
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek Bergbezinkbassins & Waterbuffers Sittard-geleen
Bijlage 3 Ecologisch onderzoek bergbezinkbassins & waterbuffers Sittard-Geleen
Bijlage 4 Notitie Stikstofdepositie Bergbezinkbassins Sittard-geleen
Bijlage 4 Notitie stikstofdepositie bergbezinkbassins Sittard-Geleen
Bijlage 5 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek Daniken
Bijlage 5 Verkennend bodem- en asbestonderzoek Daniken
Bijlage 6 Milieuhygiënisch Onderzoek Sint Jorisstraat
Bijlage 6 Milieuhygiënisch onderzoek Sint Jorisstraat
Bijlage 7 Actualiserend Vooronderzoek Sint Jorisstraat
Bijlage 7 Actualiserend vooronderzoek Sint Jorisstraat