KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Horeca
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Gebieds- En Projectbeschrijving
2.1 Beschrijving Plangebied
2.2 Het Planvoornemen
2.3 Ontsluiting En Parkeren
2.4 Duurzaamheid
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Planologische Kaders
3.2 Rijksbeleid
3.3 Beleid Provincie Limburg
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9 Flora En Fauna
4.10 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
5.3 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Exploitatieplan
6.2 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Te Volgen Procedure
7.2 Vooroverleg
7.3 Ontwerp
7.4 Vaststelling
Bijlage 1 Reacties Vooroverleg
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 7 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 8 Definitief Wateradvies

Westelijke Randweg Middenweg

Bestemmingsplan - gemeente Sittard-Geleen

Vastgesteld op 25-09-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Westelijke Randweg Middenweg' met identificatienummer NL.IMRO.NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01 van de gemeente Sittard-Geleen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.

1.7 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huisverbonden beroepen niet daaronder begrepen.

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.9 bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.10 beperkt kwetsbaar object:

  1. a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aan te merken;
  3. c. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aan te merken;
  4. d. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aan te merken;
  5. e. sporthallen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aan te merken;
  6. f. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aan te merken;
  7. g. objecten die met de onder a tot en met f genoemde objecten gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.11 besluit omgevingsrecht

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.12 bestaand:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat ingevolge de Wabo bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 bruto vloeroppervlakte:

de som van de horizontale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, berekend conform NEN 2580 zoals deze luidt op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan.

1.26 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.27 cultuur en ontspanning:

het al dan niet bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning zoals muziek, feesten en kermis, tevens daaronder begrepen de volgende functies:

  1. a. ateliers; en/of
  2. b. bioscopen; en/of
  3. c. bowlingbanen; en/of
  4. d. creativiteitscentra; en/of
  5. e. dansscholen; en/of
  6. f. musea; en/of
  7. g. muziekscholen; en/of
  8. h. muziektheaters; en/of
  9. i. theater; en/of
  10. j. wellness.

1.28 dagrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop (ook in de vorm van markten), het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 dienstverlening:

  1. a. ambachtelijke dienstverlening: een met een winkel vergelijkbare vestiging voor de verrichting van diensten aan of ten behoeve van het publiek, zoals een kapsalon, schoenmaker, sleutelbar, printshop, edelsmid, atelier, zulks met uitsluiting van garagebedrijven;
  2. b. commerciele dienstverlening: het bedrijfs- of beroepsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé en met uitzondering van seksinrichtingen;
  3. c. publieke dienstverlening: het verlenen van diensten voortvloeiend uit de overheidstaken;
  4. d. maatschappelijke dienstverlening: het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, kinderopvang, onderwijs en educatie, sport, sportieve recreatie, religie, overheid en vergelijkbare gebieden, waaronder mede ondergeschikte nevenfuncties ten behoeve van de diensten worden begrepen, evenwel met uitzondering van een seksinrichting.

1.31 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 gelijke hoogte:

een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt).

1.34 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.

1.35 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.37 horeca van categorie 1 (fastservicesector-winkelgebonden):

een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij de openingstijden van de winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt:

  1. a. broodjeszaken;
  2. b. lunchroom;
  3. c. konditorei;
  4. d. ijssalon/-winkel;
  5. e. koffie- en/of theeschenkerij;
  6. f. eetwinkels;
  7. g. crêperie.

1.38 horeca van categorie 2 (fastservicesector- avondgebonden):

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van spijzen en/of kleine maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen:

  1. a. cafétaria/snackbar/shoarma;
  2. b. fastfoodrestaurant.

1.39 horeca van categorie 3 (restaurantsector):

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen:

  1. a. restaurant;
  2. b. bistro;
  3. c. café-restaurant.

1.40 horeca van categorie 4 (drankensector):

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen:

  1. a. café;
  2. b. bar;
  3. c. grand-café;
  4. d. eetcafé;
  5. e. pub.

1.41 horeca van categorie 5 (discotheken en partycentra):

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak enontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met live muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen:

  1. a. discotheek/dancing;
  2. b. nacht-café;
  3. c. zalencentrum (met nachtvergunning).

1.42 horeca van categorie 6 (hotelsector):

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen:

  1. a. hotel;
  2. b. motel;
  3. c. pension;
  4. d. overige logiesverstrekkers.

1.43 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.

1.44 kwetsbaar object:

gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden of gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen), zoals kinderdagverblijven, basisscholen, ziekenhuizen, hotels met meer dan 10 bedden en gebouwen met meer dan 25 verdiepingen.

1.45 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.46 maatschappelijke doeleinden:

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke en openbare dienstverlening, waaronder:

  1. a. bibliotheken; en/of
  2. b. gezondheidszorg; en/of
  3. c. openbare dienstverlening; en/of
  4. d. praktijkruimten; en/of
  5. e. religie; en/of
  6. f. verenigingsleven; en/of
  7. g. welzijnsinstellingen; en/of
  8. h. zorginstellingen.

1.47 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.48 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.49 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.50 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.51 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.52 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand kent, waaronder begrepen een carport.

1.53 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.54 parkeernota:

de gemeentelijke Nota Parkeernormensystematiek, zoals deze is vastgesteld door de gemeenteraad van Sittard-Geleen op 15 maart 2012.

1.55 parkeervoorzieningen:

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd vervoer.

1.56 parkeren:

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddelijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddelijk laden en lossen van goederen.

1.57 peil:

  1. a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.

1.58 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.59 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.60 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.61 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.62 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.63 verdieping:

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.

1.64 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.65 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.66 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.67 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.68 woning/wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren en op het peil, zulks met inbegrip van erkers.

2.7 horizontale diepte van een bouwwerk:

tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil.

2.8 verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Horeca

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca tot en met categorie 2;

met daarbij behorende:

    1. 1. groenvoorzieningen;
    2. 2. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
    3. 3. verhardingen;
    4. 4. terrassen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg';
    5. 5. kunstobjecten;
    6. 6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    7. 7. voorzieningen van algemeen nut;
    8. 8. overige bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen:

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
  2. b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 60 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Afwijking van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2, met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. b. Afwijking als bedoeld in artikel 4.3, sub a wordt verleend, indien:
    1. 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. c. Afwijking als bedoeld in artikel 4.3, sub a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. het doen van opgravingen of;
    3. 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. grondwerkzaamheden dieper dan 60 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. 2. het verlagen van het waterpeil;
    3. 3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    4. 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. b. Het verbod, als bedoeld in artikel 4.4, sub a, is niet van toepassing indien:
    1. 1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. 2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    3. 3. de werken smaller zijn dan 1 m1;
    4. 4. er reeds een verleende aanlegvergunning, ontgrondingvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
    5. 5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
    6. 6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
    7. 7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. c. Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in artikel 4.4, sub a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificatie.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. de bestemming 'Waarde - Archeologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze bestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde bestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

Het bepaalde in deze regels en omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 veiligheidszone - lpg

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. b. bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedraagt.

9.2 Afwegingskader

Afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

10.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

10.3 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:

  1. a. het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

Artikel 11 Overige Regels

Daar waar aan gronden meerdere bestemmingen zijn gegeven, gelden de regels van de dubbelbestemming primair ten opzichte van de andere daar voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Westelijke Randweg Middenweg'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het planvoornemen is nabij de kruising Westelijke Randweg - Middenweg te Sittard een vestiging van Kentucky Fried Chicken (KFC) te realiseren. Bij de KFC-vestiging worden tevens een drive-thru en een parkeerterrein met circa 68 parkeerplaatsen gerealiseerd.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van de KFC-vestiging op deze locatie niet mogelijk. Hiermee wordt afgeweken van zowel de bouwregels als de gebruiksregels die ter plaatse gelden. Om deze ontwikkeling toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In onderhavige toelichting wordt aangetoond dat de beoogde locatie geschikt is voor de realisatie van de KFC-vestiging.

1.2 Ligging Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0001.png"

ligging plangebied op topografische ondergrond

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen aan de zuidwestelijke rand van de kern Sittard, nabij de kruising Westelijke Randweg - Middenweg (N276). Beide wegen behoren tot de gemeentelijke hoofdontsluitingsstructuur. Het plangebied ligt naast bioscoop Foroxity, een tankstation en tegenover het ORBIS Ziekenhuis.

Het plangebied is thans kadastraal bekend als gemeente Geleen, sectie E, nummers 11605 en 11622.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan geldt momenteel het bestemmingsplan 'Sanderbout', vastgesteld d.d. 12 februari 2009. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn in hoofdzaak een park, plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten toegestaan. Verder mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is zowel het bouwen als het gebruiken van de KFC-vestiging met bijbehorende voorzieningen niet mogelijk.

Met het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan komt het bestemmingsplan 'Sanderbout' ter plaatse te vervallen.

1.4 Opzet Bestemmingsplan

Voor het realiseren van de KFC-vestiging in afwijking van het vigerende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Hierdoor wordt deze ontwikkeling ter plaatse mogelijk gemaakt.

In deze toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke inpasbaarheid en zal uiteengezet worden, dat de voorgestane ontwikkeling geen afbreuk doet aan de aanwezige waarden ter plaatse van het plangebied maar leidt tot een kwaliteitsverbetering van het gebied en de directe omgeving. Tevens wordt onderbouwd dat het plan niet strijdig is met andere beleidsvelden.

In de hierna volgende hoofdstukken van deze bestemmingsplanherziening komen onder meer de volgende elementen aan de orde:

  • toetsing aan het geldend beleid;
  • de relatie met het vigerende bestemmingsplan;
  • project- en gebiedsomschrijving;
  • onderbouwing van het project;
  • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving met betrekking tot bestaande of potentiële belemmeringen in de omgeving van het plangebied;
  • haalbaarheid;
  • procedurele voortgang.

Hoofdstuk 2 Gebieds- En Projectbeschrijving

2.1 Beschrijving Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0002.png"

luchtfoto plangebied en directe omgeving

Het plangebied ligt in het zuidwesten aan de rand van de kern Sittard, bij de grens met de kern Geleen. Sittard ligt in het oosten van de gemeente en maakt onderdeel uit van een vrij verstedelijkt gebied binnen de provincie Limburg. In het oosten ligt Sittard tegen de rijksgrens met Duitsland aan. In het noorden en oosten, nabij het plangebied, grenst de bebouwde kom aan een meer open landschap. In het zuiden, tevens nabij het plangebied, grenst de kern Sittard aan de kern Geleen. Geleen en Sittard zijn met elkaar verbonden door de Rijksweg, die ten oosten van het plangebied loopt. Door de kern lopen de spoorlijnen Eindhoven-Maastricht en Eindhoven-Heerlen en verschillende structuurbepalende beken.

In het noorden wordt het plangebied begrensd door de Westelijke Randweg. De Westelijke Randweg vervult een belangrijke functie in de ontsluiting van het centrum van Geleen. Ten noordoosten van het plangebied, aan de andere kant van de Westelijke Randweg, ligt de wijk Sanderbout. Hier zijn aaneengebouwde woningen gesitueerd.

Ten zuidwesten van het plangebied liggen een tankstation en de bioscoop Foroxity. Bij de bioscoop zijn tevens een brasserie en een groot parkeerterrein voor de bezoekers van de bioscoop aanwezig. Dit parkeerterrein is niet relevant voor de KFC, aangezien bij de KFC parkeren op eigen terrein het uitgangspunt is (zie paragraaf 2.3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0003.png"

bioscoop nabij plangebied

Iets verder naar het oosten ligt een bedrijventerrein waarop onder andere een bouwmarkt, fietsenwinkel en timmerfabriek gevestigd zijn.

In het zuiden wordt het plangebied begrensd door de Middenweg (N276), die in het westen naar de rijksweg A2 leidt. Aan de andere zijde van deze weg ligt het Orbis Medisch Centrum in de kern Geleen.

Het plangebied heeft een oppervlakte van 3.170 m2 en is volledig onbebouwd en onverhard. Het terrein is volledig begroeid met diverse beplanting. Tussen de Middenweg en het plangebied ligt een sloot waarmee overtollig water wordt afgevoerd naar een wadi ten noorden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0006.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0007.png"

bestaande situatie plangebied

Het terrein kent in de bestaande situatie relatief grote hoogteverschillen. Aan de zuidoostzijde is het terrein het laagst op een hoogte van ongeveer +56.5 NAP. In het noordwesten, richting de Westelijke Randweg, neemt de terreinhoogte toe tot ongeveer +58.0 NAP. Tussen het plangebied en de Middenweg ligt een talud waar de hoogte afneemt tot +54.0 NAP (niveau Middenweg).

2.2 Het Planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0009.png"

hoogteplan (concept)

In verband met het hoogteverschil zal het terrein eerst worden afgegraven tot een gelijke hoogte en bouwrijp worden gemaakt. Het uitgangspunt van het hoogteplan is geen gebruik te maken van keerwanden. Om deze nieuwe hoogtes mogelijk te maken en aan te laten sluiten op de bestaande hoogtes dienen wel enkele aanpassingen gemaakt te worden aan aansluitende percelen. Zo zal het talud richting Middenweg gedeeltelijk ontgraven worden en gedeeltelijk aangevuld worden. Een gedeelte van het terrein dient dieper dan 0,40 m te worden ontgraven (omtreklijn in rood op bovenstaande afbeelding).

Het op te richten gebouw bestaat uit twee bouwlagen en heeft de herkenbare architectuur en verschijningsvorm van een KFC-vestiging. Om de locatie van de KFC-vestiging ook vanaf een grotere afstand herkenbaar te maken, wordt op de noordwestelijke punt van het perceel een "highpole" van 20 meter hoog geplaatst.

Het gebouw heeft een brutovloeroppervlakte (bvo) van 554 m2, bestaande uit 311 m2 op de begane grond en 243 m2 op de verdieping. Op de begane grond zijn het restaurantgedeelte, de keuken met bijbehorende voorzieningen, de loketten voor de drive-thru en een invalidentoilet geprojecteerd.

Via een transparant trappenhuis is de eerste verdieping bereikbaar. Hier bevinden zich een tweede restaurantgedeelte, afzonderlijke toiletruimten voor dames en heren en een speelruimte. Verder zijn op de verdieping de personeelsruimtes gesitueerd.

Buiten wordt aan de entreezijde een terras van circa 95 m2 aangelegd. Rondom het gebouw wordt de drive-thru gerealiseerd en een parkeerterrein (zie paragraaf 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0010.jpg"

3D visualisatie toekomstige situatie vanuit het oosten (geen in-/uitrit aan noordzijde)

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0011.jpg"

3D visualisatie toekomstige situatie vanuit het zuiden (geen in-/uitrit aan noordzijde)

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0012.jpg"

3D visualisatie toekomstige situatie vanuit het westen (geen in-/uitrit aan noordzijde)

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0013.jpg"

3D visualisatie toekomstige situatie vanuit het noorden (geen in-/uitrit aan noordzijde)

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0014.jpg"

3D visualisatie toekomstige situatie vanuit het zuidoosten (geen in-/uitrit aan noordzijde)

2.3 Ontsluiting En Parkeren

2.3.1 Ontsluiting

Het terrein van de KFC-vestiging wordt aan de zuidoostzijde ontsloten via de rotonde op de Westelijke Randweg. De ontsluiting is erop ingericht dat de locatie alleen bereikbaar is via gemotoriseerd verkeer. Daarmee is feitelijk sprake van strijdigheid met het mobiliteits- en fietsbeleid van de gemeente, dat erop is gericht de interne automobiliteit terug te dringen (Mobiliteitsbeeld Sittard-Geleen 16-07-2012, Mobiliteitsplan Sittard-Geleen Kadernota raad november 2013, Fietsbeleidsplan 2009-2015). Aangezien de aard van de KFC-vestiging is gericht op autogebruikers (drive-thru) en niet op fietsverkeer, is deze strijdigheid echter niet te voorkomen.

Aan de zuidwestzijde van het perceel is een 6 meter brede in-/uitrit gesitueerd om het perceel zowel te kunnen betreden als verlaten. Momenteel is alleen éénrichtingsverkeer mogelijk vanuit het tankstation ter hoogte van de beoogde in/uitrit. Deze weg zal ten behoeve van een goede ontsluiting en doorstroom van het KFC-terrein gedeeltelijk, tot en met de in-/uitrit, worden opengesteld voor twee richtingen. Hiervoor wordt een verkeersbesluit genomen.

De in-/uitrit is zodanig gesitueerd dat men op een veilige en overzichtelijke manier het perceel kan verlaten en betreden en een goede doorstroming van het gemotoriseerd verkeer op zowel het perceel (van KFC) als het gehele terrein (met bioscoop en tankstation) kan plaatsvinden.

Bij de KFC-vestiging wordt aan de noord- en westzijde van het gebouw een drive-thru gerealiseerd. Via de in-/uitrit aan de zuidwestzijde worden auto's naar de ingang van de drive-thru aan de noordzijde van het gebouw geleid en kunnen de auto's het perceel ook weer gemakkelijk verlaten, dan wel eventueel parkeren op het parkeerterrein. Op het parkeerterrein worden voldoende afvalbakken geplaatst, zodat de kans op zwerfafval zoveel mogelijk wordt beperkt.

Aan de noordoostzijde van het gebouw is ruimte gereserveerd voor laden en lossen. Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig voor manoeuvrebewegingen ten behoeve van het laden en lossen door vrachtwagens.

2.3.2 Parkeren

In de gemeentelijke Nota Parkeernormensystematiek, vastgesteld d.d. 15 maart 2012, worden geen parkeernormen voor fastfood-restaurants gegeven. Wel is een parkeernorm opgenomen voor restaurants van 12 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Een fastfood-restaurant kan worden gezien als een restaurant, omdat mensen hier, net als bij een restaurant, op locatie komen eten.

Het totale bvo is 554 m2. Dit betekent dat minimaal 66 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn.

Op het parkeerterrein bij de KFC-vestiging worden in totaal 66 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee is voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein aanwezig.

2.4 Duurzaamheid

2.4.1 Algemeen

Bij de realisatie van de KFC-vestiging wordt aandacht besteed aan het aspect duurzaamheid. Daar waar sprake is van wettelijke duurzaamheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 zullen deze, indien aan de orde, worden toegepast bij de ontwikkeling.

In het kader van duurzaam waterbeheer dient er gebruik te worden gemaakt van niet uitlogende bouwmaterialen en niet-chemische onkruid- en gladheidsbestrijding.

Straatvuil dient regelmatig verwijderd te worden om een goede hemelwaterafvoer te kunnen garanderen.

De locatie is verder goed bereikbaar voor het gemotoriseerd verkeer en gelegen in bestaand bebouwd gebied. Deze aspecten zijn ook van belang in het kader van duurzaamheid.

2.4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro (ingevoegd in het Bro bij besluit van 28 augustus 2012, in werking getreden per 1 oktober 2012) ziet op 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' en bevat vereisten voor de bestemmingsplantoelichting (en dus voor de motivering van de ontwikkeling die het bestemmingsplan toelaat). Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet worden ingegaan op de actuele regionale behoefte. Daarbij wordt ook aangegeven in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie e.d. Als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden aangegeven in hoeverre in die behoefte wordt voorzien op locaties die passend ontsloten zijn of worden (door verschillende middelen van vervoer). Doel van deze motiveringsplicht is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik.

De motivering moet geschieden via verschillende stappen.

De verschillende tredes

Het doorlopen van de in artikel 3.1.6 lid 2 Bro c.q. de Nota van Toelichting behorend bij dit artikel genoemde stappen/tredes leidt tot de volgende conclusies:

  • Trede 1 bestaat uit het afstemmen van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de geconstateerde actuele behoefte. De wijze waarop wordt voorzien in de behoefte moet regionaal worden afgestemd, een en ander ter voorkoming van over- en ondercapaciteit.
  • Trede 2 bestaat uit de beoordeling of de beoogde ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
  • Trede 3 bestaat uit de beoordeling in hoeverre, als inpassing niet mogelijk is binnen het bestaande stedelijke gebied, de ontwikkeling mogelijk is op een multimodaal ontsloten locatie.

Wanneer de ladder wordt doorlopen voor het onderhavige planvoornemen kan het volgende worden geconcludeerd.

  • I. Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?:
    De verwachting is dat de behoefte aan horecavoorzieningen, specifiek fastfoodrestaurants, nabij de bezoekers aantrekkende functies en langs drukke doorgaande wegen de komende jaren blijft bestaan. In de directe omgeving van de planlocatie bevinden zich een aantal functies die veel bezoekers trekken; ook in de avonduren. Te denken valt aan de bioscoop, de bezoekers van het ziekenhuis en het tankstation. De locatie ligt daarnaast zeer strategisch gelegen tussen de kernen Sittard en Geleen, aan een knooppunt van verkeersintensieve wegen en is goed zichtbaar en bereikbaar. Ook hier vanuit zal (op korte termijn) een vraag zijn naar voorzieningen als de onderhavige. De locatie past binnen het strategische spreidingsplan van KFC-vestigingen binnen Nederland. Hierbij is sterk rekening gehouden met mogelijke concurrentie van bestaande KFC-vestigingen in de omgeving. In de regio Sittard-Geleen betreft het bovendien de eerste vestiging. Met de realisatie van het restaurant wordt bijgedragen aan het op peil houden van het voorzieningenniveau in de regio.
  • II. Kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins?:
    Er is verder geen sprake van enige leegstand als het gaat om een dergelijke fastfood drive-thru horecavoorziening in de omgeving. Het gaat op de betreffende locatie om een stedenbouwkundige intensivering en transformatie van een groen terrein naar een horeca-invulling. Het betreft in casu geen grootschalige (her)ontwikkeling, zoals de aanleg van een industrieterrein of woonwijk maar een op zichzelf staand, kleinschalig project. De locatie nabij hoofdwegen leent zich uitermate goed voor een dergelijke ontwikkeling met nieuwbouw.
  • III. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
    De stedelijke ontwikkeling kan binnen het stedelijk gebied plaatsvinden. Hiermee is de vraag volledig opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Er bestaat een match tussen ruimtevraag en -aanbod.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Planologische Kaders

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het Rijksbeleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. Met deze structuurvisie wordt de onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' reeds ingezette decentralisatie verder doorgezet. Dit houdt in dat verantwoordelijkheden worden overgedragen aan provincies en gemeenten. Deze overheden kunnen met hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden opgaven zelf integraal, doeltreffend en met kwaliteit aan pakken.

In de Structuurvisie is een drietal doelen voor Nederland in 2040 geformuleerd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Op basis van deze drie rijksdoelen zijn vervolgens dertien nationale belangen benoemd.

Voor onderhavig planvoornemen zijn met name van belang:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van een vestiging van een fast-foodrestaurant aan doorgaande hoofdwegen in stedelijk gebied. Het planvoornemen is dermate kleinschalig dat er geen rijksbelangen in het geding zijn. De afwegingen en keuzes met betrekking tot de milieukwaliteit (Hoofdstuk 4) en betrokken belangen (Hoofdstuk 7) komen in dit bestemmingsplan uitdrukkelijk aan de orde.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd.

In het kader van deregulering en decentralisatie is er voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden.

De onderwerpen in het Barro betreffen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • Kustfundamenten.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie (met uitzondering van radar).

Per 1 oktober 2012 is de gewijzigde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) inzake aanwijzing radarverstoringsgebieden, reserveringsgebieden hoofdwegen en landelijke spoorwegen en militaire terreinen en de eerste aanvulling van het Barro inzake hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond Rijksvaarwegen en hoofd-buisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied) inwerking getreden.

Het Barro heeft voor wat betreft de genoemde onderwerpen en gezien de kleinschaligheid van het project binnen bestaand stedelijk gebied, geen gevolgen voor onderhavig plan.

3.3 Beleid Provincie Limburg

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan 2006 (POL2006)

Het POL2006 (actualisatie 2011) is een integraal plan. Het heeft wat weg van een streekplan, maar is tevens een provinciaal waterhuishoudingsplan, een provinciaal milieubeleidsplan en het bevat ook de hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersplan. Daarnaast komen er hoofdlijnen in naar voren omtrent fysieke elementen van economisch beleid en fysieke elementen van beleid voor zorg, cultuur en sociale ontwikkeling.

Het POL2006, inclusief aanvullingen, heeft de status van een structuurvisie en is hierdoor niet direct bindend. Het is echter wel de bedoeling dat het POL2006 zijn doorwerking zal krijgen in beleidsnota's, programma's, verordeningen en bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0015.png"

uitsnede POL-kaart perspectieven

Het plangebied ligt binnen het perspectief Stedelijke ontwikkelingszone (P8). Deze gebieden zijn momenteel veelal in gebruik als landbouwgrond of als gebieden met een recreatieve functie. Op termijn kunnen deze gebieden echter ook ruimte bieden voor stadsuitbreidingen in de vorm van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden.

Het plangebied ligt tevens binnen de Grens stedelijke dynamiek. Zeven stadsregio's, waaronder Sittard, hebben de ruimte gekregen voor opvang van de stedelijke dynamiek in de provincie. Daar is ruimte voor stedelijke milieus, waarbinnen het accent ligt op het bieden van een gevarieerd cultuuraanbod en hoogwaardige voorzieningen. Belangrijke economische functies horen bij uitstek hier thuis. Leefbare stadsregio's bieden aan de andere kant ook ruimte aan parken, groenstructuren en recreatiemogelijkheden. Natuur is hier vooral gebruiksnatuur. Veel aandacht verdient ook de sociale kwaliteit van de leefomgeving, zodat bewoners zich prettig, veilig en geborgen voelen.


Het is niet wenselijk om een fast-foodrestaurant met drive-thru, gezien de verkeersaantrekkende werking, direct binnen een woongebied of centrumgebied te situeren. De ligging nabij twee belangrijke ontsluitingwegen, tussen twee grote kernen, is dan ook optimaal te noemen. Ook de ligging nabij de bioscoop en het tankstation werkt versterkend ten opzichte van elkaar. Het planvoornemen draagt bij aan de kwaliteit van het gebied. Daarnaast zorgt de komst van de KFC-vestiging voor werkgelegenheid in de regio. Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen binnen het provinciale beleid past, zoals verwoord in het POL2006.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden en betreft een samenvoeging van de Provinciale Milieuverordening, Wegenverordening, Waterverordening en Ontgrondingenverordening. Met de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening zijn deze dan ook ingetrokken. Daarnaast zijn diverse normstellingen geactualiseerd, administratieve verplichtingen vereenvoudigd en waar mogelijk regels vervallen.


De Omgevingsverordening Limburg bevat regels met betrekking tot de volgende aspecten:

  • Milieubeschermingsgebieden (hoofdstuk 2):
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen inzake de aanwijzing van waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, de boringsvrije zones Roerdalslenk en Venloschol, bodemschermingsgebied Mergelland en stiltegebieden. Per type gebied zijn regels opgenomen om op een dusdanige wijze met deze gebieden om te gaan dat het belang van het betreffende gebied niet geschaad wordt. Dit zijn onder andere verbodsregels op bepaalde handelingen of inrichtingen, maar ook verbodsregels waarvan een ontheffing kan worden aangevraagd.
  • Water (hoofdstuk 3):
    Hoofdstuk 3 bevat regels met betrekking tot regionale wateren en richt zich vooral tot waterschappen. Hierbij gaat het onder meer om normen voor wateroverlast, regels voor het door waterschappen te voeren waterbeheer (bijv. beheerplan) en veiligheidsnormen voor regionale waterkeringen.
  • Ontgrondingen (hoofdstuk 4):
    Dit hoofdstuk bevat een aanvullende regeling op de Ontgrondingenwet. Hierin wordt bepaald voor welke handelingen een vrijstelling geldt van bepaalde verboden uit de Ontgrondingenwet.
  • Overige onderwerpen (hoofdstuk 5):
    Hoofdstuk 5 bevat regels over respectievelijk wegen, rioolplichtontheffing, gesloten stortplaatsen en industrieterreinen van regionaal belang. Voor wat betreft wegen gaat het om regels met betrekking tot het gebruik van wegen die in het beheer van de provincie zijn. Het artikel inzake rioolplichtontheffing heeft betrekking op de aanvraag van ontheffing van de gemeentelijke rioleringsplicht. De regels ten aanzien van gesloten stortplaatsen hebben met name betrekking op de nazorg van gesloten vuilstortplaatsen. In het artikel omtrent industrieterreinen van regionaal belang worden industrieterreinen aangewezen die van een dergelijk belang zijn.
  • Nadeelcompensatie (hoofdstuk 7):
    Dit hoofdstuk bevat een artikel met betrekking tot schadevergoeding ten gevolge van de Omgevingsverordening.

Volgens de kaart behorende bij de Omgevingsverordening is het plangebied niet gelegen in een industrieterrein van regionaal belang, grondwaterbeschermingsgebied, waterwingebied, boringsvrije zone, stiltegebied, bodembeschermingsgebied Mergelland of een overig kwetsbaar gebied. Vanuit de omgevingsverordening gelden dan ook geen aanvullende regels voor dit bestemmingsplan.

3.3.3 Interim belangenstaat 2012-2013

De provincie Limburg heeft in het kader van artikel 3.1.1, lid 1 van het Bro de Provinciale belangenstaat opgesteld. Dit is een lijst met diverse provinciale belangen die in het geding kunnen komen bij ruimtelijke plannen. Op basis van deze staat kan bepaald worden of het noodzakelijk is de provincie Limburg bij het vooroverleg te betrekken. De betrokkenheid van de provincie bij het vooroverleg is noodzakelijk wanneer er inderdaad provinciale belangen aan de orde zijn bij het ruimtelijke plan.


Na het doorlopen van de stappen zoals opgenomen in de Interim belangenstaat 2012-2013 kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan van dien aard is dat hiervoor geen vooroverleg met de provincie Limburg noodzakelijk is. Echter gezien de ligging van het plangebied in de directe nabijheid van een provinciale weg (N276) zal het plan wel worden voorgelegd aan de provincie. In het ontwerp van de Omgevingsverordening 2014, die gelijktijdig in werking zal treden met het POL 2014, wordt een reserveringszone aan weerszijden aangehouden van 15 meter vanaf de buitenste kantstreep van deze provinciale weg. Het plangebied ligt buiten deze zone. De uitkomsten van het vooroverleg met de provincie komen terug in het hoofdstuk 'Procedure'.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Sittard-Geleen

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0016.png"

uitsnede structuurkaart, structuurvisie 2010

Op 10 juni 2010 heeft de raad van Sittard-Geleen de 'Structuurvisie 2010' vastgesteld. De structuurvisie schetst het ruimtelijk beeld van Sittard-Geleen en geeft een helder beeld van de lange termijn ambities en doelen voor de gemeente. In de structuurvisie is geen nieuw beleid opgenomen, de visie is gebaseerd op vigerend beleid. De structuurvisie onderscheidt een aantal thema's, ingedeeld conform de lagenbenadering en is voorzien van een uitvoeringshoofdstuk.

Het plangebied ligt binnen het gebied 'stedelijk wonen'. Voor de stedelijke woongebieden is het beleid om te gaan verdunnen, vergroenen en meer ruimte te bieden binnen de bestaande wijken. Dit betekent herstructurering van woongebieden waarbij extra ruimte komt voor kwaliteit en waarbij rekening wordt gehouden met de toekomstige krimpopgave. Dit beleid is gebaseerd op de ‘Regionale Woonmilieuvisie’, waarbij als uitgangspunt voor de woningaantallen “één er bij is één er af” geformuleerd is.

Met het planvoornemen worden geen woningen gerealiseerd. Met betrekking tot horeca in de stedelijke woongebieden is geen specifiek beleid opgenomen in de structuurvisie. Wel wordt aangegeven dat er een Integrale Horecanota wordt opgesteld.

3.4.2 Integrale Horecanota Sittard-Geleen

Op 15 december 2010 heeft de gemeenteraad de integrale horecanota vastgesteld. De horecanota bestaat uit 2 delen, te weten een ruimtelijk-economische visie en een richtinggevend beleidskader.

Voor het bestemmingsplan is vooral de visie van belang. In dit deel wordt aangegeven op welke manier het horeca-aanbod (locatie, kwaliteit, kwantiteit, type en mengfuncties) zich dient te ontwikkelen als reactie op ontwikkelingen en bewegingen in de markt, maar ook als mogelijke voortrekker op de weg naar een bruisende stad. Het vormt het toetsingskader voor toekomstige horeca-initiatieven en tevens het kader van waaruit de meer operationele werkzaamheden zullen plaats vinden.

De visie richt zich met name op de beide stadscentra Sittard en Geleen en in mindere mate op de buitenwijken, overige kernen en het buitengebied. Dit vanwege de clustering van horeca in de twee centra en de met name lokaal sociale functie van de horeca in het buitengebied.

Kort samengevat constateert de horecanota in zijn algemeenheid dat er meer kwaliteit en diversiteit in het horeca-aanbod moet komen. Via een aantal actielijnen dient het aanbod in de beide stadscentra en de overige (dorps)kernen / buitengebied verbeterd te worden. Op basis van een overall-strategie wordt aan de hand van de termen “ontwikkelen”, “consolideren” en “terugdringen” per horeca-categorie aangegeven hoe het aanbod in de gehele gemeente ontwikkeld dient te worden.

Voor de fastservicesector worden de volgende ontwikkelingsmogelijkheden gegeven:

  • Het aanbod heeft zich de afgelopen jaren bovengemiddeld ontwikkeld;
  • Het aantal m² per 10.000 inwoners is nog steeds aan de lage kant;
  • Uitgangspunt is een maximale uitbreidingsruimte van circa 1.325m² (+25%), waardoor de totale capaciteit op circa 6.500m² komt. Hiermee is het aantal m² nog relatief laag ten opzichte van de benchmarkgemeenten;
  • Hierbij is onder andere uitgegaan van de realisatie van een grootschalig fastfoodrestaurant. Let wel: de hiervoor gestelde benodigde capaciteit kan afhankelijk van de wensen en eisen van een fastfoodketen variëren. Er is hier een aanname gedaan.

Voor het winkelgebied van Sittard is aangegeven dat er ruimte is om een uitbreiding van 1.000m² – 1.250m² te ontwikkelen binnen de fastservicesector. Voor het centrum van Geleen is dit 75m² – 125m². Het plangebied zelf is niet gelegen binnen het winkelgebied van Sittard of binnen het centrum van Geleen. Maar zorgt wel voor een uitbreiding van 554 m2 binnen de fastservicesector. Omdat bij de KFC-vestiging ook een drive-thru wordt gerealiseerd heeft de vestiging een grote verkeersaantrekkende werking. Hierdoor is het niet wenselijk dit binnen een centrumgebied te realiseren. Daarnaast werkt de ligging bij de bioscoop en het tankstation versterkend ten opzichte van elkaar. De ligging aan hoofdontsluitingwegen zorgt voor een optimale bereikbaarheid. De komst van de KFC-vestiging zorgt tevens voor werkgelegenheid binnen de gemeente Sittard-Geleen. In dat kader bestaat er vanuit het gemeentelijk beleid geen bezwaar tegen het planvoornemen.

3.4.3 Welstand

In mei 2004 heeft de gemeente Sittard-Geleen de huidige welstandsnota vastgesteld. Middels de welstandsnota wil de gemeenteraad waar nodig de stedenbouwkundige kwaliteit behouden en bij nieuwe ingrepen recht doen aan de schoonheid van de gemeente Sittard-Geleen.’ Voor elk gebied in de gemeente Sittard-Geleen is een welstandsniveau bepaald. Dit is gedaan op basis van de stedenbouwkundige waardebepaling van het gebied, de geplande ontwikkeling van het gebied en het beleid en de ambities van de gemeente.

Op verschillende gebieden zijn verschillende welstandsniveaus van toepassing. Voor gebieden met sterk beeldbepalende waarden is het welstandsniveau hoger dan voor een gebied zonder beeldbepalende waarden. Met andere woorden: om te kunnen voldoen aan redelijke eisen van welstand zal een bouwplan in een beeldbepalend gebied moeten voldoen aan een omvangrijker en gedetailleerder pakket van beoordelingsaspecten dan een plan in een gebied zonder beeldbepalende waarden.

Afhankelijk van de waarde en gevoeligheid van het gebied en de betekenis voor het aanzien van de openbare ruimte en de kern als geheel kan voor dat gebied een hoog (niveau 1), normaal (niveau 2), laag (niveau 3) of welstandsvrij (niveau 4) welstandsniveau vastgesteld worden.

Het plangebied is op de kaart behorende bij de welstandsnota gelegen binnen het 'Buitengebied', nader aangeduid als G2 'boeren hoeven - agrarische buitengebied'.

Naast het bestemmingsplan biedt de welstandsnota het kader waarbinnen bouwplannen ontworpen en beoordeeld moeten worden. Het bouwplan zal ter beoordeling worden voorgelegd aan de welstandscommissie en dient te voldoen aan de redelijke eisen van welstand.

3.4.4 Nota Parkeernormen Sittard-Geleen

Aangezien behoefte is aan een eenduidige en eenvoudige systematiek voor parkeervoorzieningen bij ruimtelijke ontwikkelingen en bouwplannen, heeft de gemeente Sittard-Geleen haar parkeernormenbeleid in 2012 geactualiseerd in de ‘Nota Parkeernormen Sittard-Geleen – Parkeernormensystematiek’.

Het doel van de nota is het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en (herstructurerings)projecten in Sittard-Geleen om in de toekomst de parkeerbehoefte te kunnen faciliteren en de bereikbaarheid en leefbaarheid van Sittard-Geleen te waarborgen.

In de nota wordt overeenkomstig de CROW-publicatie “Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering”, onderscheid gemaakt naar een drietal stedelijke zones, te weten ‘centrum’, ‘schil / overloopgebied’ en ‘rest bebouwde kom’. Daarnaast wordt voor wat betreft de toe te passen parkeernormering rekening gehouden met de stedelijkheidsgraad van een gebied.

Samengevat is de parkeereis als volgt opgebouwd:

  1. 1. de parkeerbehoefte, voor de afzonderlijke nieuwe functies berekend aan de hand van de parkeernormen en gesommeerd;
  2. 2. verrekening van eventueel dubbelgebruik bij meerdere functies aan de hand van aanwezigheidspercentages; dit resulteert in de voorlopige parkeereis;
  3. 3. bij functiewijziging: Verrekening van eventueel parkeeroverschot aan de hand van de parkeerbalans; dit resulteert in de definitieve parkeereis.

De bovenstaande uitgangspunten zijn ook voor het plangebied van toepassing (zie paragraaf 2.3.2).

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

In het plangebied worden geen activiteiten uitgevoerd en komen geen gevallen voor die in lijst C of D zijn genoemd. Hiermee kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

4.2 Wegverkeerslawaai

Een restaurant is conform het Besluit geluidhinder (artikel 1.2 onder 1) geen geluidsgevoelig object. Het beoordelen van de geluidsbelasting ten gevolge van (gezoneerde) wegen, spoorlijnen en industrieterreinen is dus niet aan de orde. Wel dient de toename van het verkeer door de beoogde ontwikkeling overwogen te worden.

In de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' zijn wel kengetallen van verkeersgeneratie voor fastfoodrestuarants aangegeven, echter als voetnoot wordt aangegeven, dat hiervoor een ruime marge gehouden dient te worden.

Voor een vergelijkend KFC-restaurant in Vlaardingen, blijkt dat er gemiddeld op een werkdag 300 auto's komen en er op een weekenddag gemiddeld 400 auto's komen. Uit de vergelijking van de beide restaurants gaat KFC er vanuit, dat de te verwachten verkeersintensiteit 10% lager zal liggen dan in Vlaardingen, daar de locatie Vlaardingen een heel stuk drukker is, qua verkeer en bevolkingsdichtheid. Afgerond komt dit op respectievelijk 500 en 700 verkeersbewegingen. Ook wordt wel gebruikgemaakt van een turnover (het gemiddeld aantal keer per dag dat een parkeerplaats bezet is). Het onderhavige restaurant in Sittard zal 68 parkeerplaatsen krijgen. Indien er uitgegaan wordt van een turnover van 5, zal het aantal verkeersbewegingen 68 x 5 x 2 = 680 bedragen (afgerond zijn dat 700 verkeersbewegingen). Dit is vergelijkbaar met de locatie in Vlaardingen.

Het verkeer komt na de uitrit op de rotonde met de Westelijke Randweg en kan zich zo richting Sittard (zuid-oost) of richting Geleen (west) of andere locaties (noord) bewegen. De verkeerstoename wordt op dit punt al direct verdeeld.

De dichtstbijzijnde geluidsgevoelige objecten (woningen en woonwagenstandplaats) liggen op circa 100 meter afstand van de rotonde, ten noorden van het plangebied. Om enige invloed op het geluid op de omliggende geluidsgevoelige objecten te hebben, dient de verkeersintensiteit met 40% (personenauto's) op een wegvak toe te nemen. Dit houdt in dat de verkeersintensiteit op het wegvak minder dan 1750 motorvoertuigen per etmaal dient te bedragen. Op alle wegvakken die aansluiten op de rotonde bedraagt de verkeersintensiteit meer dan 1750 motorvoertuigen per etmaal.

In de volgende afbeeldingen zijn eerst de verkeersintensiteiten weergegeven (bepaald door verkeerstellingen door de gemeente), de te verwachten verkeersgeneratie van het restaurant (vetgedrukt cursief) en vervolgens de verkeersgegevens conform het verkeersmodel (2030).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0018.png"

Uit voorgaande afbeeldingen kan geconcludeerd worden, dat de verkeersintensiteit op de wegen al dusdanig hoog is, dat de toename van het verkeer niet zal leiden tot een geluidstoename. De toename is dan ook ruim minder dan 40% per wegvak. Geconcludeerd kan worden, dat voor het aspect geluid geen belemmeringen zijn.

4.3 Bodemkwaliteit

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

In het kader van het planvoornemen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Middenweg ong. te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen. Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de benodigde bestemmingsplanwijziging.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat geheel uit zwak tot sterk zandige leem. Plaatselijk is deze bodem zwak tot matig steenhoudend (diameter groter dan grind en kleiner dan keien). In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK. Dit gehalte is echter kleiner dan de achtergrondgrenswaarde.

In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Daar het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Het rapport 'Verkennend bodemonderzoek Middenweg ong. te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen', nr. 14011020, d.d. 28 maart 2014, van Econsultancy is als aparte Bijlage beschikbaar.

4.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig, dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (Nibm) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit, dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling Nibm.

Uit de berekeningen van de verkeersgeneratie in paragraaf 4.2 blijkt, dat de verkeersgeneratie gemiddeld 700 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Met behulp van de Nibm-tool (website Infomil) is beoordeeld of deze verkeerstoename een relevante bijdrage zal zijn van de luchtkwaliteit.

In de volgende weergave is een uitsnede van deze berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0019.png"

Uit de berekeningen blijkt dat de Nibm-grens van 1,2 µgram/m3 voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) niet zal worden overschreden. Geconcludeerd kan worden, dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect luchtkwaliteit.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering'.

Voor restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. geldt een minimale afstand van 10 meter (in verband met geur) tot woningen. Het plangebied ligt op circa 60 meter van de dichtstbijgelegen woning. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de minimale afstand.

Met het planvoornemen worden geen woningen mogelijk gemaakt. Eventuele milieuzonering van bedrijven uit de omgeving zijn dan ook niet van toepassing op het planvoornemen.

4.6 Externe Veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip 'plaatsgebonden risico' (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip 'groepsrisico' (GR) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en van een buisleiding waardoor die stoffen worden vervoerd, is op dat punt onderzoek nodig. Daaruit volgt een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Op grond van artikel 13 BEVI dient bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden door het bevoegd gezag. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

In het kader van het planvoornemen is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. De uitkomsten van het onderzoek voor de verschillende risicobronnen zijn hierna opgenomen. Het rapport 'KFC Middenweg te Sittard Onderzoek externe veiligheid ', nr. 20140463-02, d.d. 20 mei 2014, van DPA Cauberg-Huygen B.V. is als aparte Bijlage beschikbaar.

4.6.1 Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied grenst aan de N276 en op circa 1 km noordelijk van het plangebied is de N294 gelegen. Conform de vastgestelde routering voor transport van gevaarlijke stoffen vindt over de N276 en N294 in de nabijheid van het plan formeel geen transport gevaarlijke stoffen plaats. Enkel bestemmingsverkeer voor de bevoorrading van het aanwezige LPG-tankastation aan de Middenweg. Omdat er maar beperkt sprake is van transport van gevaarlijke stoffen over deze weg, wordt er van uitgegaan dat er geen sprake zal zijn van een relevant groepsrisico. Voor beide wegen is geen PR 10-6-contour aanwezig.

Daarnaast is op een afstand van circa 4,2 km is de A2 gelegen. De afstand tot aan de A2 is voor het plangebied dusdanig groot dat, hoewel formeel gezien binnen het invloedsgebied, er geen sprake zal zijn van een relevante bijdrage aan het groepsrisico.

4.6.2 Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor

Het plangebied is op circa 600 m van het traject ‘Heerlen-Sittard aansluiting’ gelegen. Op grond van de circulaire betekent dit dat er geen beperkingen aan ruimtelijke ontwikkelingen worden gesteld. Echter, het plangebied is wel binnen het invloedsgebied van deze risicobron gelegen. Ter hoogte van het plangebied bedraagt, conform het definitief Basisnet spoor, het groepsrisico 0,3 maal de oriëntatiewaarde.

Het plangebied is op 180 m van het traject ‘Maastricht - Eindhoven’ gesitueerd. Op basis van de gepubliceerde tabel Basisnet spoor blijkt voor het traject Maastricht - Eindhoven dat conform deze tabel geen veiligheidszone geldt. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmeringen voor het plangebied. Voor dit traject geldt verder dat het groepsrisico groter is dan 0,3 maal de oriëntatiewaarde (echter </= OW).

Gezien de afstand van 180 m tot de spoorlijn, alsmede het aantal personen binnen het plangebied, kan een toename van het groepsrisico niet worden uitgesloten. Een overschrijding wordt in de toekomstige situatie echter niet verwacht. Wel dient nader invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Gezien bovenstaande is de Veiligheidsvisie Spoorzone van toepassing. Hiermee zal in de verdere planuitwerking alsook bij de invulling van de verantwoordingsplicht rekening gehouden worden.

4.6.3 Buisleidingen

Op ruim 300 m van het plangebied is een buisleidingenstrook gelegen. Binnen deze buisleidingenstrook zijn vijf hogedruk gasleidingen gelegen. Op basis van de risicokaart, alsmede navraag bij de Gasunie, blijkt dat geen van de leidingen een PR 10-6-contour heeft. Het plangebied ligt op basis van afstanden buiten de 100% letaliteitsgrens. Wel ligt het binnen het invloedsgebied van diverse leidingen.

Door het onderzoeksbureau zijn voor het project ‘Middengebied’ te Sittard-Geleen, kwantitatieve risicoberekeningen voor de buisleidingenstrook uitgevoerd. Het plangebied dat in dit onderzoek bekeken is, ligt op korte afstand van de onderhavige ontwikkeling.

Uit dit onderzoek komt naar voren dat binnen het project ‘Middengebied’ 700 woningen worden gerealiseerd.

Uit de risicoberekeningen voor de buisleidingenstrook blijkt dat de oriëntatiewaarde als gevolg deze realisatie toeneemt, echter ruim onder de oriëntatiewaarde blijft, te weten maximaal 0,19*OW.

Aangezien het plangebied van de KFC binnen het invloedsgebied is gelegen, kan een stijging van het groepsrisico niet uitgesloten worden. Echter gezien het feit dat de bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico buiten de 100%-letaliteitsgrens beperkt is (personen die binnen verblijven, dragen in deze zone niet meer bij aan het groepsrisico), zal ook de bijdrage van het plangebied aan het groepsrisico beperkt zijn. Een overschrijding van het GR wordt derhalve uitgesloten. Wel dient nader invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Op basis van afstand levert ook de Structuurvisie buisleidingen geen belemmeringen op voor het plan. Het plangebied is op ruim 300 meter van de in de Structuurvisie vastgestelde beschermingszone gelegen.

4.6.4 Risicovolle bedrijven

  • Emplacement Sittard
    In een onderzoek voor Bedrijvenstad Fortuna is het risico ten gevolge van het spoorwegemplacement onderzocht. Het voorliggende plangebied ligt op circa 2 km afstand van deze bron en daarmee binnen het invloedsgebied maar ruim buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour van deze inrichting.
    Tevens is uit het onderzoek gebleken dat sprake is van een overschrijding van het groepsrisico. De ontwikkeling binnen het bedrijventerrein heeft echter geen rekenkundig zichtbare invloed op de hoogte van dit groepsrisico. Gezien dit plangebied op grotere afstand is gesitueerd dan het bedrijventerrein wordt geconcludeerd dat ook dit plangebied geen relevante bijdrage levert aan het groepsrisico van deze inrichting.
    Zoals reeds genoemd is het plangebied binnen het invloedsgebied van het emplacement gelegen. Hiermee is ook hier de Veiligheidsvisie Spoorzone van toepassing. In de verdere planuitwerking alsook in bij de invulling van verantwoordingsplicht van het groepsrisico zal hier nader aandacht aan geschonken worden.
  • Bedrijventerrein Chemelot
    Het plangebied ligt op circa 2 km van het bedrijventerrein. Hiermee ligt het binnen het invloedsgebied, echter buiten de 10-8 PR-contour van de inrichting. Tevens ligt het plangebied buiten het groepsrisico relevante gebied zoals weergegeven in de Beleidsvisie Chemelot. De bijdrage van de ontwikkeling aan het groepsrisico zal derhalve niet relevant zijn.
  • LPG-tankstation (BP Station de Middenweg)
    Naast het plangebied is een LPG tankstation gelegen. Het plangebied ligt binnen de PR 10-6-contour van het vulpunt. Het te realiseren gebouw ligt echter buiten deze contour. Derhalve levert het plaatsgebonden risico geen beperkingen op voor de ontwikkeling van het plan.
    Gezien de korte afstand tot het tankstation ligt het plan binnen het invloedsgebied van deze inrichting. Derhalve zijn kwantitatieve risicoberekeningen uitgevoerd ter bepaling van de hoogte van het groepsrisico. Bij de berekeningen zijn variantberekeningen gemaakt waarbij is gerekend met en zonder gecoate tankwagen en verbeterde vulslang. Ten aanzien van het groepsrisico blijkt uit de berekeningen dat de oriëntatiewaarde, zowel in de huidige als in de toekomstige situatie, overschreden wordt. Uitgangspunt hierbij is de vigerende milieuvergunning.
    Wordt de doorzet minder dan 500 m³/jaar en worden venstertijden toegepast (cf. ontwerpbesluit), zal het groepsrisico dalen tot onder de oriënterende waarde, indien gebruik wordt gemaakt van een gecoate tankwagen en verbeterde vulslang.

De PR 10-6-contour van het vulpunt is op de verbeelding en de regels opgenomen als 'veiligheidszone – lpg'.

4.6.5 Verantwoording groepsrisico

In de notitie 'KFC Middenweg te Sittard Verantwoording groepsrisico ', nr. 20140463-05, d.d. 13 augustus 2014, van DPA Cauberg-Huygen B.V. (die als Bijlage bij deze toelichting is opgenomen) is het groepsrisico verantwoord. Er is een zeer lage kans op incidenten. Ter beperking van het groepsrisico worden diverse maatregelen getroffen. Het restrisico wordt als acceptabel en voldoende verantwoord geacht.

4.7 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied zijn geen boven- of ondergrondse hoofdtransportleidingen gelegen, die planologische bescherming dan wel zonering behoeven, om hun functioneren veilig te stellen.

4.8 Archeologie En Cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Op grond van de Monumentenwet 1988 worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de omgang met archeologische waarden in gemeentelijk grondgebied. Gemeenten moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

In 2012 heeft de gemeente Sittard-Geleen de “beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen” vastgesteld (Gemeente Sittard-Geleen, 2012. Beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen). Onderdeel van deze beleidsnota is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten (Verhoeven, M.P.F. & G.R. Ellenkamp, 2010. Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Sittard-Geleen. RAAP-rapport 2144. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp). De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de aanwezigheid en verwachte aanwezigheid van archeologische resten in de gemeente. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 7 archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel). De beleidskaart vormt een eerste praktisch handvat bij de inpassing van archeologie bij planvorming en uitvoering in de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0020.png"

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente behoort het plangebied tot beleidscategorie 4 (hoge verwachting). Voor deze gebieden geldt een archeologische onderzoeksplicht indien de bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm -Mv én de omvang van het gebied groter is dan 500 m². Deze ondergrens is bij het toetsen van het schetsplan omwille van diverse redenen (zie archeologisch advies nr. MP13a13) omhoog gesteld naar 1000 m².

Aangezien de beoogde plannen de ondergrens van 1000 m² overschrijden heeft de initiatiefnemer een archeologisch onderzoek laten uitvoeren ('Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Middenweg (ong.) te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen', nr. 14011022, d.d. 4 juni 2014, van Econsultancy).

Uit het bureauonderzoek blijkt dat plangebied in een vruchtbaar gebied ligt, op een lösswand met radebrikgronden en bergbrikgronden in de buurt van water, terwijl tevens meerdere archeologische meldingen (uit alle archeologische perioden) in de directe omgeving liggen.

Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de randen van het plangebied tot op een behoorlijke diepte verstoord zijn (1,40-1,50 m –Mv), zodat daar geen archeologische resten (meer) verwacht worden. In het centrale gedeelte bevindt de ongeroerde grond zich vanaf circa 60 cm –Mv en kunnen archeologische resten aanwezig zijn. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt geadviseerd om in dit gebied alle werkzaamheden vanaf 60 cm –Mv archeologisch te laten begeleiden.

Bovenstaand rapport is inmiddels door de gemeente getoetst (Tichelman, G., 2014. Toetsing archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Middenweg (ong.) te Sittard (d.d. 12 mei 2014)). De gemeente stemt in met het advies om de werkzaamheden vanaf 60 cm -Mv in het centrale deel van het plangebied archeologisch te laten begeleiden (zie figuur voor het betreffende gebied). Deze archeologische begeleiding dient te worden uitgevoerd conform een vooraf opgesteld en goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

Op de verbeelding is aan het centrale deel van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ toegekend.

Het rapport 'Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Middenweg (ong.) te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen', nr. 14011022, d.d. 4 juni 2014, van Econsultancy is als aparte Bijlage beschikbaar.

4.8.2 Cultuurhistorie

Op beschikbaar historisch kaartmateriaal is te zien dat het plangebied begin 19e eeuw in gebruik was als akkerland. In of direct om het plangebied lagen geen wegen. Tot eind 20e eeuw is deze situatie onveranderd gebleven. De Middenweg ten zuiden van het plangebied is in de jaren '80 van de 20e eeuw gerealiseerd en de Westelijke Randweg ten noorden, oosten en westen van het plangebied pas in 2007. Tot die tijd is het plangebied zelf als akkerland in gebruik gebleven.

Met de realisatie van de KFC-vestiging in het plangebied worden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aangetast.

4.9 Flora En Fauna

De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In bestemmingsplannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming. Deze bescherming geschiedt op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden.

4.9.1 Quickscan flora en fauna

In het kader van het planvoornemen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek heeft tot doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Het onderzoek heeft tevens tot doel te onderzoeken of het plan uitvoerbaar is in de zin van de Wro.

De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse een vestiging van KFC te realiseren, met onder meer een restaurant, drive-thru en parkeergelegenheid. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0021.png"

Conclusie

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen – zie tabel en bovenstaande – goed mogelijk is.

Het rapport 'Quickscan flora en fauna Middenweg (ong.) te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen', rapportnr. 14011021, d.d. 3 maart 2014, van Econsultancy is als aparte Bijlage beschikbaar.

4.10 Water

4.10.1 Watertoets

De watertoets is een verplicht onderdeel van elke planologische procedure. Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

Het planvoornemen betreft de realisatie van een KFC-vestiging met bijbehorend parkeerterrein. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen binnen het werkgebied van Waterschap Roer en Overmaas. In het kader van de watertoets is onderhavige paragraaf dan ook om advies voorgelegd aan dit waterschap. De reactie van het waterschap wordt behandeld in paragraaf 7.2.

4.10.2 Locatiegegevens

4.10.3 Doorlatendheidsonderzoek

4.10.4 Conclusies locatiespecifiek onderzoek

4.10.5 Planuitwerking

4.10.6 Conclusie

Op basis van bovenstaande randvoorwaarden en uitgangspunten is binnen het plan voldoende ruimte aanwezig om de waterbergingsopgave (T= 25 jaar) te kunnen bergen. De ontwikkeling is daarmee in zowel ruimte als tijd waterneutraal. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht voor de bestemmingswijziging. In de verdere planvorming zal het hemelwaterafvoersysteem (HWA) alsmede het vuilwatersysteem (DWA) nader uitgewerkt moeten worden. Daarbij zal te zijner tijd een ontwerptekening(en) en een berekening(en) overlegd worden die de vergunningverlener kan toetsen ter verkrijging van goedkeuring en een aansluitvergunning riolering.

Het rapport 'Watertoets Middenweg ong. te Sittard gemeente Sittard-Geleen', rapportnr. 14011023, d.d. 19 mei 2014, van Econsultancy is als aparte Bijlage beschikbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepalen de volgende zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Toelichting Op De Verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming van de in het plangebied gelegen grond;
  • de aanduidingen bij de bestemmingen;
  • de verklaringen.

Het plangebied is ingevuld met de bestemming 'Horeca'. Binnen deze bestemming is het gebruik van de gronden ten behoeve van de KFC toegestaan. Met het opnemen van een bouwvlak is de locatie van de bebouwing geregeld.

5.3 Toelichting Op De Regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in de SVBP2012 en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving
  2. 2. Bouwregels
  3. 3. Nadere eisen
  4. 4. Afwijken van de bouwregels
  5. 5. Specifieke gebruiksregels
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden “met daaraan ondergeschikt”. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een bouwvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de bouwvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd doordat mogelijkheden worden geboden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze afwijkingen zijn niet bedoeld voor aanpassing van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan een afwijking wordt verleend, de maximale aanpassing die met de ontheffing kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

In de Wet ruimtelijke ordening is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik of toegelaten gebruik.

Afwijken van de gebruiksregels

Door met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van gebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen “nieuwe” functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.

5.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag, in deze meestal burgemeester en wethouders, gerechtigd is om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene procedureregels

In deze bepaling wordt aangegeven welke procedures moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen. De procedure voor het wijzigen van een plan of het verlenen van omgevingsvergunningen is al bij wet geregeld.

Overige regels

Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Daarnaast zijn voorrangsregels opgenomen. Indien een strijdigheid tussen een bestemming en dubbelbestemming aan de orde is, dan gaat het belang van de dubbelbestemming voor. Tevens is een prioriteitsstelling ten aanzien van de dubbelbestemmingen onderling opgenomen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Exploitatieplan

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een projectbesluit en een buitentoepassingverklaring van een beheersverordening zijn.

Het planvoornemen betreft de realisatie van de vestiging van een fast-foodketen. Derhalve is het plan aan te merken als een bouwplan conform artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, waardoor de gemeenteraad in beginsel verplicht is een exploitatieplan vast te stellen. In onderhavig geval heeft de gemeente er echter voor gekozen om een grondexploitatieovereenkomst met de initiatiefnemer aan te gaan. Derhalve is kostenverhaal anderszins verzekerd. Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro. Dit leidt tot de conclusie dat de raad kan besluiten om niet tot vaststelling van een exploitatieplan over te gaan bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Westelijke Randweg Middenweg'.

6.2 Financiële Haalbaarheid

Het planvoornemen betreft een particulier initiatief. Wel zal de gemeente de kosten voor het afgraven en bouwrijp maken van de gronden voor haar rekening nemen. De met de overige realisering gepaard gaande kosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Een en ander is in een exploitatieovereenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente vastgelegd. Tevens is een planschadeverhaal overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Eventuele planschade wordt hiermee afgewenteld op de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 7 Procedure

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWestRandMiddenw-VA01_0024.jpg"

7.1 Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  1. a. Ontwerp:
      • I. Publicatie en terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en de Wro;
      • II. Gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij de gemeenteraad;
  2. b. Vaststelling:
      • I. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
      • II. De provincie heeft de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven (dat gedeelte waarvoor een reactieve aanwijzing is gegeven treedt niet in werking);
      • III. Publicatie en terinzagelegging van het vaststellingsbesluit en vastgestelde bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn;
  3. c. Beroep (indien aan de orde):
      • I. Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
  4. d. Inwerkingtreding:
      • I. Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).

In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

7.2 Vooroverleg

Wettelijk vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie, waterschappen en met diensten van het Rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1 Bro.


Resultaten vooroverleg

In het kader van het vooroverleg zijn van de volgende instanties een reactie ontvangen. De reacties van deze instanties zijn als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

  1. a. Rijkswaterstaat (RWS):
    Het bestemmingsplan geeft RWS als beheerder van de rijkswegen en rijkswateren geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
  2. b. Waterschap Roer en Overmaas:
    Naar aanleiding van het prewateradvies heeft de gemeente contact gehad met het waterschap. Hierbij is overeengekomen dat de, zoals in paragraaf 4.10 en Bijlage 5Watertoets beschreven, combinatie van infiltratiekrattensysteem gecombineerd met een drainagesysteem rondom inclusief infiltratiepalen ook door het waterschap wordt goedgekeurd. Het plaatsen van de infiltratiekratten is mogelijk op basis van de planregels. Deze zullen niet specifiek worden aangeduid op de verbeelding, omdat de exacte locatie van de infiltratiekratten nog niet bekend is. Als Bijlage 8 is het definitieve wateradvies opgenomen.
  3. c. Brandweer Zuid-Limburg:
    In Bijlage 7 Verantwoording groepsrisico wordt uitgebreid ingegaan op de reactie van de brandweer. Verder is in de regels opgenomen dat nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van en/of in het belang van: de externe veiligheid, bijvoorbeeld ten aanzien van de indeling van gebouwen, oriëntatie van gebouwen, toegang en vluchtwegen, de bereikbaarheid van het perceel en bouwkundige maatregelen.
  4. d. Provincie Limburg:
    Het plangebied ligt, conform de ontwerp Omgevingsverordening 2014, buiten de reserveringszone van 15 meter vanaf de buitenste kantstreep van de provinciale weg N276 en daarmee op voldoende afstand van deze weg. Uit dien hoofde heeft de provincie dan ook geen opmerkingen over het plan. De provincie hoeft verder niet bij het plan te worden betrokken.

7.3 Ontwerp

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen vanaf 19 juni tot en met 30 juli 2014. Er zijn geen zienswijzen ingekomen. In de Nota van zienswijzen en wijzigingen, die als aparte bijlage beschikbaar is, zijn de ambtshalve wijzigingen opgenomen.

7.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 25 september 2014 door de gemeenteraad vastgesteld.

Bijlage 1 Reacties Vooroverleg

Bijlage 1 Reacties vooroverleg

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quickscan flora en fauna

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 6 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 7 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 7 Verantwoording groepsrisico

Bijlage 8 Definitief Wateradvies

Bijlage 8 Definitief wateradvies