Unilocatie Grevenbicht-Obbicht
Bestemmingsplan - Gemeente Sittard-Geleen
Vastgesteld op 07-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Unilocatie Grevenbicht-Obbicht' met identificatienummer NL.IMRO.1883.BPunilocatieGO-ON01 van de gemeente Sittard-Geleen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 de verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Unilocatie Grevenbicht-Obbicht', bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met projectnummer C05022.214027 en identificatienummer NL.IMRO.1883.BPunilocatieGO-ON01.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 actieve sport
de geregelde uitoefening van lichamelijke activiteiten die erop is gericht de fysieke prestaties
door middel van training en wedstrijden te verbeteren.
1.7 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een certificaat als bedoeld in de Erfgoedwet en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestaand
- bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 buitenschoolse opvang
kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat ze naarhet basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd evenals gedurende vrije dagen of middagen en in schoolvakanties.
1.22 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.23 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten.
1.25 diepploegen
het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 30 cm (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik. Ploegen minder dan 30 cm diep wordt beschouwd als normaal onderhoud en beheer.
1.26 dug-out
overdekte verblijfplaats voor trainer, verzorger en reservespelers aan de zijkant van het veld.
1.27 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.28 erfafscheiding
bouwwerk of groenvoorziening bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf, de weg of openbaar groen.
1.29 erker
een uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond, geen afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw.
1.30 evenement
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a. bioscoopvoorstellingen;
- b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van de Algemene plaatselijke verordening Sittard-Geleen;
- c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
- e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van de Algemene plaatselijke verordening Sittard-Geleen .
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a. een herdenkingsplechtigheid;
- b. een braderie;
- c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van de Algemene plaatselijke verordening Sittard-Geleen, op de weg;
- d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
- e. een klein evenement. Hieronder wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op een dag.
1.31 Fastservicesector-winkelgebonden (Horeca van categorie 1)
een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij de openingstijden van de winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt:
- f. broodjeszaken;
- g. lunchroom;
- h. konditorei;
- i. ijssalon/-winkel;
- j. koffie- en/of theeschenkerij;
- k. eetwinkels;
- l. crêperie.
1.32 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.34 geluidscherm
een bouwwerk dat bedoeld is om geluid tegen te houden of te absorberen, met als doel dat de daar achterliggende geluidgevoelige functies (zijnde woningen en andere geluidgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, alsmede geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder) minder of geen hinder ondervinden.
1.35 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
1.36 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel kunnen vormen, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies.
1.37 nutsvoorziening
gebouwen en overkappingen ten behoeve van de waterhuishouding, de energievoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen openbare nutsvoorzieningen, niet zijnde geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven.
1.38 omgevingsvergunning
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.39 omgevingsvergunning voor het afwijken
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
omgevingsvergunning voor het bouwen
1.40 omgevingsvergunning voor het bouwen
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.41 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.42 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.
1.43 ondergeschikte horeca
het qua aard en omvang beperkt bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met de andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten.
De ondergeschiktheid uit zich onder meer in het volgende:
- a. het behoud van de uitstraling van de hoofdfunctie;
- b. het niet beschikbaar zijn van een aparte in- of uitgang van de ondergeschikte horeca-activiteit;
- c. de aan de hoofdactiviteit gekoppelde sluitingstijd;
- d. in geval van culturele en maatschappelijke functies maximaal 20% van het vloeroppervlak dat voor bezoekers toegankelijk is, het buitenterras hiervan uitgezonderd.
1.44 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen.
1.45 ondergeschikte detailhandel
het qua aard en omvang beperkt bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder de uitstalling ten verkoop en verkopen van goederen aan particulieren als ondergeschikte activiteit in direct verband met de andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten.
De ondergeschiktheid uit zich onder meer in:
- het behoud van de uitstraling van de hoofdfunctie,
- het niet beschikbaar zijn van een aparte in- of uitgang van de ondergeschikte detailhandels-activiteit,
- de aan de hoofdactiviteit gekoppelde sluitingstijd.
1.46 ondergronds
beneden het peil.
1.47 overkapping
een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
1.48 peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.49 plukbos
een vegetatie die voornamelijk bestaat uit bomen met de daarbij behorende ondergroei van kruiden en struiken en die mede bedoeld is voor vrije voedselvergaring van bijvoorbeeld vruchten, kruiden, noten en dergelijke.
1.50 prostitutiebedrijf
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.
1.51 seks- en/of pornobedrijf
een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel.
1.52 sport
een fysieke of psychische bezigheid ter ontspanning of als beroep met een spel- of wedstrijdelement, waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn.
1.53 sportkantine
een voorziening voor ondergeschikte horeca die zich bevindt bij een sportvoorziening en die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de hoofdfunctie.
1.54 uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.55 verharden van wegen
het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton.
1.56 verhoogde moestuin
een locatie waar fruit in de vorm van lage planten, groenten, kruiden en bloemen worden geteelt zonder dat de betreffende gewassen direct contact maken met de volle grond.
1.57 voorste bouwgrens
de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren en op het peil, zulks met inbegrip van erkers;
2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk
tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil;
2.7 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. onderwijs, waarbij het schoolgebouw uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - schoolgebouw';
- b. peuterspeelzaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - schoolgebouw';
- c. buitenschoolse opvang;
- d. sport;
- e. sportkantine, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - sportkantine';
alsmede voor:
- f. erven en tuinen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- i. groenvoorzieningen;
- j. geluidschermen;
- k. een terras behorende bij de sportkantine;
- l. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
- m. gebouwen;
- n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd.
- b. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd.
- c. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
- d. De bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
- e. Nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. De oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2;
- 2. De bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
- f. Buiten het bouwvlak mogen voorts nog maximaal 2 gebouwen, zijnde dug-outs, worden opgericht, waarvan de oppervlakte per gebouw niet meer dan 15 m2 mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 3 m;
- g. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
- 1. Van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
- 2. Van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
- 3. Van vlaggenmasten 10 m;
- 4. Van lichtmasten 15 m;
- 5. Van geluidschermen 5 m;
- 6. Van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
- h. Ter plaatse van de voetbalvelden geldt in aanvulling op het bepaalde onder g dat uitsluitend zijn toegestaan lichtmasten, een veldafscheiding, hoekvlaggen en doelpalen, waarbij voor de lichtmasten bovendien geldt dat deze uitsluitend ter plaatse en ten behoeve van het meest noordelijk gelegen voetbalveld mogen worden opgericht.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen in het kader van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b, voor de realisatie van erfafscheidingen vóór de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m, indien dat de verkeersveiligheid niet schaadt en de stedenbouwkundige kwaliteit niet aantast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder verboden gebruik wordt tevens verstaan:
- 1. Het gebruik van gebouwen voor de uitoefening van een prostitutiebedrijf, dan wel een seks- en/of pornobedrijf;
- 2. Het gebruik van bouwwerken voor bewoning;
- 3. Het gebruik van bouwwerken en gronden voor horeca, behalve ondergeschikte horeca in de sportkantine en het bijbehorende terras;
- 4. Het gebruik van het in lid 3.1 onder a bedoelde schoolgebouw voor actieve sport;
- 5. Het houden van evenementen.
- b. Lichtmasten ten behoeve van de sportvoorzieningen mogen slechts worden gebruikt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. de verticale verlichtingssterkte mag niet meer dan 5 lux bedragen van 7.00 tot 23.00 uur en niet meer dan 1 lux van 23.00 tot 7.00 uur;
- 2. de armatuurlichtsterkte mag niet meer dan 7.500 candela bedragen van 7.00 tot 23.00 uur en niet meer dan 500 candela van 23.00 tot 7.00 uur.
- 3. de lichtmasten mogen tussen 23.00 uur en 07.00 uur enkel worden gebruikt op die dagen die door het college van burgemeester en wethouders zijn aangewezen op grond van artikel 3.148 lid 2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- 4. de Upward Light Ratio mag niet meer bedragen dan 0,05, hetgeen betekent dat niet meer dan 2,5% direct licht boven de 'horizontaal' mag worden uitgestraald.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
- b. plukbos, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - Grevenbicht' en 'specifieke vorm van groen - Obbicht';
- c. verhoogde moestuinen, uitsluitende ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van groen - Grevenbicht',
alsmede voor:
- d. voet- en fietspaden;
- e. speelvoorzieningen;
- f. straatmeubilair;
- g. kunstuitingen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. parkeren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - parkeren';
- j. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- k. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
- l. gebouwen
- m. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2 Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 4.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan voor zover het betreft een fietsenstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke aanduiding van verkeer - fietsenstalling' waarbij de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
- b. De bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstuitingen mag ten hoogste 6 m bedragen;
- c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
- 1. het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - Grevenbicht' uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het indrijven van objecten in de bodem, zonder dat door middel van (nader) onderzoek is vast komen te staan dat de bodemkwaliteit voldoet aan de beoogde functie of zonder het uitvoeren van de noodzakelijke (sanerings)maatregelen om te kunnen voldoen aan de vereiste bodemkwaliteit ten aanzien van de beoogde functie;
- 2. het houden van evenementen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Horeca
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horeca in de categorie Fastservicesector-winkelgebonden;
alsmede voor:
- a. terrassen;
- b. erven en tuinen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- f. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 5.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
- b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
- c. De goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
- d. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
- e. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
- 1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
- 2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
- 3. van speelvoorzieningen 6 m;
- 4. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:
- a. het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder c voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.
- b. het afwijken van het bepaalde in lid 11.2 onder e voor de realisatie van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,5 m, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. het open zijn van de horecagelegenheid als bedoeld in lid 5.1, aanhef buiten de venstertijden van 8.00 - 20.00 uur;
- b. het houden van evenementen.
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instellingen en voorzieningen op medisch, sociaal-cultureel, levensbeschouwelijk of educatief gebied dan wel op het gebied van sport en recreatie;
alsmede voor:
- b. ondergeschikte horeca en detailhandel ten dienste van de onder a genoemde doeleinden;
- c. erven;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- g. overige bijgehorende voorzieningen;
met bijbehorende
- h. gebouwen;
- i. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.2 Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 6.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
- b. De goothoogte en bouwhoogte van gebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven goothoogte, bouwhoogte respectievelijk bebouwingspercentage;
- c. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
- 1. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
- 2. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
- d. Nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
- 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder c voor de realisatie van erfafscheidingen vóór de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m, indien dat de verkeersveiligheid niet schaadt en de stedenbouwkundige kwaliteit niet aantast.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. het houden van evenementen.
Artikel 7 Natuur
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instandhouding, herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke waarde en/of ecologische waarde;
- b. het tegengaan van veranderingen in de grondwaterstand;
- c. extensief dagrecreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- d. paden ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik en/of onderhoud en beheer;
- e. educatief medegebruik;
met de daarbij behorende
- f. voorzieningen van algemeen nut;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. het gebruik:
- 1. voor het houden van evenementen;
- 2. voor kamperen;
- 3. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
- 4. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;
- 5. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
- 6. voor het racen of crossen met motorvoertuigen;
- 7. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
- 8. voor militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
- 9. voor het plaatsen van mestzakken of daarmee vergelijkbare voorzieningen;
- 10. voor opslag van goederen en materialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- 11. voor opslag van brandgevaarlijke en giftige stoffen;
- 12. voor het winnen van bosstrooisel en mos;
- 13. als terrein voor het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, behoudens het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
- 14. voor het scheuren van grasland;
- 15. als paardenbakken;
- 16. voor permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, inclusief aan het wonen gerelateerde activiteiten en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
- b. het geheel of gedeeltelijk egaliseren of slechten van graften;
- c. het in hun functioneren belemmeren of aantasten van bestaande natuurlijke of kunstmatige waterbuffers, inclusief aan- en afvoervoorzieningen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en voet- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer;
alsmede voor:
- b. parkeervoorzieningen en andere openbare ruimten;
- c. parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- d. verkeersontsluitingen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. kunstuitingen;
- g. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 14.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. gebouwen zijn niet toegestaan;
- b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
- 1. van verlichting 6 m;
- 2. van voorzieningen voor de verkeersgeleiding 10 m;
- 3. van kunstuitingen 12 m;
- 4. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.
- c. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
- 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
Artikel 9 Leiding - Gas
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse hogedruk gastransport leiding.
alsmede voor:
- b. binnen een afstand van 5 m ter weerszijde te weerszijde van de hartlijn van deze hogedruk gastransportleiding voor het beheer van de in sub a bedoelde leiding;
- c. de bescherming van het aangrenzende woon- en leefklimaat in verband met de in sub a bedoelde leiding;
- d. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Leiding - Gas' bestemde gronden is het verboden te bouwen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2, ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de gastransportleiding.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.3 wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de ondergrondse leiding.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in artikel 3 van deze regels, mogen op de in lid 10.1 genoemde gronden geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in artikel 3 van deze regels, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1 meter boven peil, niet wordt vergroot of veranderd;
- b. de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 100 m² en graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm.
10.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.2, voor het bouwen van gebouwen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3 van deze regels, groter dan 100 m² en/of dieper dan 30 cm, indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
- b. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.2, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een verstoring van de archeologische waarden.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 4
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in artikel 3 van deze regels, mogen op de in lid 11.1 genoemde gronden geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in artikel 3 van deze regels, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1 meter boven peil, niet wordt vergroot of veranderd;
- b. de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 500 m² en graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm.
11.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2, voor het bouwen van gebouwen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3 van deze regels, groter dan 500 m² en/of dieper dan 30 cm, indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
- b. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een verstoring van de archeologische waarden.
Artikel 12 Waterstaat - Beschermingszone Watergang
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waterstaat - Beschermingszone watergang" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de watergang en het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden.
Op of in de voor "Waterstaat - Beschermingszone watergang" bestemde gronden geldt de Keur Zuid-Limburg van het Waterschap Limburg.
12.2 Bouwregels
Op of in de voor "Waterstaat - Beschermingszone watergang" bestemde gronden is het verboden te bouwen, behoudens bouwwerken, geen gebouw zijnde, die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang, tot een hoogte van maximaal 2 meter.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2, ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke en natuurlijke waarden en de waterschapsbelangen.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.3 wordt slechts verleend, nadat ter zake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de in lid 12.1 bedoelde watergang; de beslissing met betrekking tot de afwijking wordt aan de beheersinstantie meegedeeld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
14.1 Ondergronds bouwen
- a. Het bepaalde in deze regels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.
- b. Het bepaalde in lid 14.1 sub a is niet van toepassing op gronden gelegen binnen de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4''. Op die gronden is ondergronds bouwen niet toegestaan.
- c. Het bevoegd kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 sub b, voor ondergronds bouwen in overeenstemming met lid 14.1 sub a.
- d. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.1 sub c wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van de stadsarcheoloog.
14.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
15.1 Algemene verbodsbepaling
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
15.2 Voorwaardelijke verplichting
De binnen artikel 3 ('Gemengd') genoemde functies onder a tot en met e mogen uitsluitend in gebruik worden genomen indien:
- a. binnen het plangebied waterberging met een gezamenlijke capaciteit van ten minste 1.087 m3 wordt aangelegd en in stand gehouden.
- b. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting groenzone' een groenstrook met afschermend hoogtestruweel wordt aangelegd en in stand gehouden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting fietsenstalling' een fietsenstalling wordt gerealiseerd en in stand gehouden waarvan de zijde gericht naar het perceel Kempenweg 70 van een gesloten (achter)wand moet zijn voorzien.
- d. ter plaatse van de aanduidingen 'geluidscherm' een gesloten geluidscherm met een bouwhoogte van ten minste de maat die voor die locatie staat aangegeven op de verbeelding is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, dan wel een daarmee vergelijkbare maatregel is getroffen en in stand wordt gehouden.
15.3 Strijdig gebruik
Onder verboden gebruik als bedoeld in lid 15.1 wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden en bouwwerken als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel en horeca, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
- e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.
15.4 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 15.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 Vrijwaringszone - straalpad
Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - straalpad' mag de hoogte van nieuw op te richten bouwwerken niet meer bedragen dan 20 m.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bepaalde in het plan voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
- b. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
- c. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
- d. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen door:
- 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:
- de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
- de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 m;
- de breedte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
- de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2,5 m bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming ‘Verkeer’;
- 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:
Artikel 18 Overige Regels
18.1 Prioriteit van dubbelbestemmingen
- a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
- b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- 1. in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2';
- 2. in de tweede plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4';
- 3. in de derde plaats de regels van de bestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'.
18.2 Algemene regels m.b.t. parkeergelegenheid
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ''Unilocatie Grevenbicht-Obbicht'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Sittard-Geleen heeft het voornemen om een Integraal Kindcentrum met een centrale sportvoorziening te realiseren in het gebied tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht. Het project omvat een basisschool, een peuterspeelzaal, mogelijkheden voor buitenschoolse opvang en een gymzaal, gecombineerd met een centrale sportvoorziening bestaande uit voetbal- en tennisvelden met bijbehorende kantine en kleedkamervoorzieningen.
De twee huidige sportlocaties, één in Grevenbicht en één in Obbicht, worden opgeheven en krijgen een nieuwe bestemming; van een recreatieve bestemming naar een groenbestemming, waarbij langs de Kingbeek een zone wordt gerealiseerd met een natuurbestemming, waarbij de zone in Obbicht breder is dan in Grevenbicht. Voor de locatie Grevenbicht worden de aanwezige sportgebouwen behouden voor een 'maatschappelijke' bestemming die aansluit bij het gebruik van de gronden, zoals bijvoorbeeld een plukbos, een verhoogde moestuin (in bakken) en spelen. Op de bestaande sportkantine in Obbicht is een horecabestemming voor lichte daghoreca gelegd ondersteunend aan de recreatieve fiets- en wandelroute. De overige gronden in Obbicht kunnen eveneens ingezet worden voor bijvoorbeeld een plukbos en/of agrarisch natuurbeheer.
Om de realisatie van het Integraal Kindcentrum en de sportlocatie, hierna plangebied Unilocatie genoemd, mogelijk te maken en de twee huidige sportlocaties om te zetten naar een nieuwe bestemming, is het voorliggende bestemmingsplan Unilocatie Grevenbicht-Obbicht opgesteld.
1.2 Plangebied
Het plangebied voor de Unilocatie is gelegen in het gebied tussen de kernen van Obbicht en Grevenbicht. Het gebied wordt globaal begrensd door de agrarische gronden langs de Kempenweg aan de westzijde, de woningen aan de Frankenstraat aan de noordzijde, de Dukkelaarsweg aan de zuidzijde en de agrarische gronden aan de oostzijde. De Unilocatie heeft een oppervlakte van ca. 5,40 hectare.
Plangebieden
Impressie huidige situatie plangebied Unilocatie
Het plangebied Unilocatie is momenteel een agrarisch gebied, dat voornamelijk bestaat uit akkerland met maïsteelt en een boomgaard. Aan de noordzijde grenst het plangebied Unilocatie aan de kern Grevenbicht. Aan de zuidzijde grenst het plangebied Unilocatie aan de kern Obbicht. In de directe omgeving bevinden zich enkele woningen van de dorpskernen met aangelegen tuinen en akkers en hoogstamboomgaarden ten westen en oosten van het plangebied Unilocatie.
De overige twee plangebieden betreffen de huidige sportlocaties. Het betreft hier de sportlocatie in de kern Grevenbicht gelegen tussen de Staal, Merker-Eijckstraat, Geneer en Beekstraat. In de kern Obbicht gaat het om de sportlocatie aan de Kasteelweg.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan komen (delen van) onderstaande bestemmingsplannen te vervallen.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door gemeenteraad |
Bestemmingsplan Grensmaas | 6 september 2007 |
Facetbestemmingsplan Parkeren | 13 september 2018 |
1.4 Planopzet
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:
- een verbeelding (NL.IMRO.1883.BPunilocatieGO-VA01), waarop de bestemmingen in het plangebied Unilocatie zijn weergegeven. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
- de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied Unilocatie aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. Deze regels zijn in de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).
Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. Deze beleidsdocumenten vormen het planologisch kader op zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau van onderhavig bestemmingsplan. Hoofdstuk 3 beschrijft de locatiekeuze, het plangebied van het Integraal Kindcentrum en de sportlocatie en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. De uitgangspunten en randvoorwaarden die ten grondslag liggen aan de voorgestane ontwikkelingen komen vervolgens in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Voor het plangebied Unilocatie zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt op hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek gelden voor de ontwikkeling van het plangebied Unilocatie Grevenbicht-Obbicht.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.
Met de NOVI brengt het Rijk in beeld waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving, stevig te verankeren in onze manier van leven en werken.
Die keuzes in de fysieke leefomgeving maakt het Rijk niet alleen. Keuzes worden samen gemaakt n met medeoverheden, kennisinstellingen, maatschappelijke partijen en burgers. Dit vraagt een goed samenspel tussen al deze partijen; een integrale aanpak.
De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt om een actieve Rijksoverheid om richting te geven aan de toekomstige fysieke leefomgeving van Nederland. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
- Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
- Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.
Afwegen met NOVI
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
- We werken als één overheid, samen met de samenleving.
- We stellen de opgave(n) centraal.
- We werken gebiedsgericht.
- We werken permanent en adaptief aan de opgaven.
Het bestemmingsplan doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het Rijk.
2.1.2 Beleidslijn grote rivieren
In de afgelopen eeuwen is veel ruimte van de rivier ontnomen, met het gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen dijken die steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en de economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Als een overstroming zou plaatsvinden, zijn de gevolgen enorm. Deze kwetsbaarheid van ons land, tezamen met de ongunstige verwachtingen over klimaatveranderingen en zeespiegelrijzing, maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit moet hebben. De dreigende overstromingen in 1993 en 1995 hebben bewezen dat het probleem niet moet worden onderschat.
Om een goede afweging te kunnen maken bij elke nieuwe ingreep in het rivierbed, zodat de rivier de ruimte behoud die zij nodig heeft voor de afvoer van maatgevend hoogwater, is in 1996 de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier tot stand gekomen. Na verloop van jaren werd deze beleidslijn ten aanzien van regionale ruimtelijk economische ontwikkelingswensen en mogelijkheden als te restrictief ervaren. Mede op basis van de resultaten van de evaluatie en ervaringen in de praktijk is besloten om de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier aan te passen. De nieuwe Beleidslijn Grote Rivieren bestaat uit de beleidsbrief ‘Beleidslijn grote rivieren’ (17 februari 2006) en de Beleidsregels Grote Rivieren. De Handreiking licht het beleid zoals vastgelegd in de Beleidslijn Grote Rivieren nader toe. Deze Handreiking is in december 2013 geactualiseerd ten opzichte van de laatste versie uit 2006. Het beleid zelf is niet gewijzigd.
De Beleidslijn Grote Rivieren biedt meer ontwikkelingsmogelijkheden voor initiatieven die een positief effect hebben voor het rivierbeheer en voor de ruimtelijke en economische kwaliteit van het betreffende gebied. Het uitgangspunt van de Beleidslijn Grote Rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater, onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden, en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor overheden om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening. De beleidslijn gaat uit van een eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van ontstane schade door hoogwater voor activiteiten in het rivierbed. Initiatiefnemers in het rivierbed zijn zelf aansprakelijk voor schade en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen.
De Beleidslijn Grote Rivieren heeft als doelstellingen:
- De beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden;
- Ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid van rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.
Het afwegingskader in deze beleidslijn is bedoeld om te kunnen beoordelen of activiteiten kunnen plaatsvinden in het rivierbed, en zo ja, onder welke voorwaarden. De beleidslijn zelf is geen instrument om actief rivierverruiming uit te voeren. Daarvoor bestaan andere kaders en procedures. Wel biedt het afwegingskader mogelijkheden voor initiatieven om binnen de gestelde voorwaarden rivierverruimende maatregelen uit te voeren. De Beleidslijn Grote rivieren is het kader voor beoordeling van initiatieven in het rivierbed. Daarbij wordt uitgegaan van een integrale afweging.
In het gedeelte van het rivierbed waar het stroomvoerend regime geldt, worden in principe alleen “riviergebonden” activiteiten toegestaan. Hier geldt een “ja, mits” afweging; dat wil zeggen, dat deze riviergebonden activiteiten zijn toegelaten wanneer aan de gestelde rivierkundige voorwaarden wordt voldaan. Het betreft hier een beperkt aantal nader omschreven activiteiten, waarvan op voorhand duidelijk is dat situering buiten het rivierbed niet mogelijk of niet wenselijk wordt geacht. Het gaat daarbij om activiteiten en (bouw-) werken ten behoeve van het rivierbeheer of de (beroeps-) scheepvaart, of andere functies of vormen van gebruik die heel specifiek aan de rivier zijn gebonden. Vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover gekoppeld aan vervoer over de rivier, wordt specifiek genoemd als riviergebonden activiteit.
Daarnaast is er sprake van bergend regime. Voor activiteiten die onder het bergend regime vallen, gelden rivierkundige randvoorwaarden om de effecten op de afvoer- of bergingscapaciteit van het rivierbed te compenseren.
![]() | ![]() |
Uitsnede Kaartblad 7 bij Beleidsregels Grote Rivieren
Het plangebied Unilocatie is gesitueerd binnen het bergend regime. Het bergend regime is het deel van het rivierbed waar in principe alle activiteiten kunnen worden toegestaan, mits deze voldoen aan de gestelde rivierkundige algemene voorwaarden.
Deze voorwaarden zijn dat:
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteiten dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk wordt gewaarborgd;
- er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
Aanvullend geldt dat de resterende, blijvende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
We verwijzen hiervoor naar paragraaf 4.7.
2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De nationale belangen die juridische borging vragen, zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht.
Gezien de ligging van het plangebied is het volgende besluit ten aanzien van de nationale belangen voor dit bestemmingsplan relevant.
Besluit 2.4. Grote Rivieren
Het plangebied Unilocatie is gelegen binnen het rivierbed van de Maas. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
- een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- een zodanige situatie van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
- een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd (zie paragraaf 4.7).
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL)
Het POL omvat een visie waarin wat nodig is om de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving te verbeteren centraal staat voor de komende 10 jaar. Het is een visie waarin uitnodiging en inspiratie centraal staan. De ambitie is een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg.
Het POL gaat uit van 2 Limburgse principes: Kwaliteit centraal en Uitnodigen centraal.
De uitgangspunten van 'kwaliteit centraal' zijn: 'meer stad, meer land', 'van scheiden naar verweven van functies', 'inspiratie door kwaliteitsbewustzijn', 'een grens die verbindt' en 'zorgvuldig omgaan met onze voorraden'.
De uitgangspunten van 'uitnodigen centraal' zijn: 'uitnodigen en inspireren', 'een selectieve provincie', 'dynamisch voorraadbeheer', 'stimuleren van voorlopers', kwaliteitsbewust ontwikkelen', 'instrumenten op maat' en 'ruimte om te experimenteren'.
Gebiedstype
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Het plangebied Unilocatie is gelegen binnen de aanduiding ˜Bronsgroene landschapszone" en is gericht op de kwaliteit en het functioneren van het regionaal watersysteem, de ontwikkeling van landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.
![]() | ![]() |
Uitsnede Kaart zonering Limburg
Visie regio Zuid-Limburg
In het POL 2014 is een visie opgenomen voor de regio Zuid-Limburg. In de integrale gebiedsopgave van Zuid-Limburg staat de komende jaren de economische structuurversterking centraal. Als onderdeel van de Brainport Zuidoost-Nederland is de ambitie om het gebied verder te ontwikkelen als een sterke kennisregio, die in verbinding staat met de kennisregio's Eindhoven, Aken en Leuven/Hasselt. Dit bevordert de bundeling van technologische kennis en de wereldwijde export van de innovatieve producten die hieruit voortkomen, en levert (indirect) ook veel werkgelegenheid op voor de lokale en regionale economie.
De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden (vergelijkbaar met de dichtheid in de Randstad) en het daartussen gelegen unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Kortom: Zuid-Limburg is een heel aantrekkelijke regio om te wonen, te werken en te recreëren. Tegelijkertijd worden deze potenties bedreigd. De gevolgen van de bijzondere grensligging en de demografische ontwikkeling in Limburg spelen namelijk nergens zo sterk als in het zuiden van de provincie. In economisch opzicht is Zuid-Limburg te typeren als een "tussenregio", tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Bovendien kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing. Vanuit die breed gedragen constatering is de regiovisie opgesteld.
Regionaal Raamwerk 2030
Het unieke landschap draagt in belangrijke mate bij aan het vestigingsklimaat en de woon- en leefkwaliteit van de regio. Een van de belangrijke opgaven voor Zuid-Limburg is het zorgen voor een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in dorpen en kernen. Die leefomgeving heeft een fysieke en een sociale kant. De fysieke aspecten staan in het POL centraal. Hoewel er in het POL wordt gesteld dat er over de volle breedte van het voorzieningenpallet een gestaag toenemende leegstand is, en opschaling van bepaalde voorzieningen, zoals sporthallen, cultuur- en onderwijsinstellingen onontkoombaar lijkt, zijn lokale voorzieningen cruciaal voor de leefbaarheid. In iedere gemeenschap zou er minstens één ontmoetingsplek moeten zijn. Dat kan een wijkcentrum zijn of een dorpshuis, maar ook een school, sportaccommodatie of een zorgcentrum.
Hierbij is een meersporenaanpak nodig:
- opschaling van voorzieningen, waarbij kwaliteit, bereikbaarheid en evenwicht in vraag en aanbod belangrijke principes zijn;
- behoud of herstel van kleinschaligheid met het oog op de ontmoetingsfunctie en bepaalde zorg- en welzijnsvoorzieningen;
- aanpak leegstand.
Multifunctionaliteit van voorzieningen blijft hierbij van belang en financiële overwegingen zullen een nog sterkere rol gaan spelen bij het zoeken naar nieuwe combinaties. Naast het niveau van maatschappelijke voorzieningen is de kwaliteit van de openbare ruimte een verantwoordelijkheid van de gemeente én de gebruiker ervan.
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het provinciale beleid (zie ook Bijlage 20).
2.2.2 Omgevingsverordening Limburg (2014)
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.
Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen.
De ruimteverordening richt zich tot de gemeentebesturen. De instructies die in dit hoofdstuk staan, moeten door de gemeentebesturen in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De ruimteverordening heeft dus geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven, zoals dat voor de meeste andere hoofdstukken van de Omgevingsverordening 2014 wel het geval is.
In de omgevingsverordening zijn de volgende aspecten voor onderhavig plan van belang.
Duurzame verstedelijking
Volgens de omgevingsverordening houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarnaast worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, onderzocht.
De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel 2.2.2. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 4.2.
Bronsgroene landschapszone
In artikel 2.7.2 wordt voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, een beschrijving dient te bevatten van de in het plangebied Unilocatie voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. Hiervoor verwijzen wij naar paragraaf 4.4.1.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (2017)
De gemeenteraad van Sittard-Geleen heeft op 14 december 2017 de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL) vastgesteld. Deze structuurvisie is een uitwerking van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, heeft nauwe samenhang met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en de nog te ontwikkelen Visie Vrijetijdseconomie. Daarnaast heeft de SVREZL ook relaties met maatschappelijk vastgoed. In de SVREZL, die ook door de andere 17 gemeenten in Zuid-Limburg is vastgesteld, is bepaald op welke locaties uitbreiding aan de orde kan zijn en op welke locaties niet. Deze afspraken zijn op regionaal niveau gemaakt om de economische kracht van de regio te verstevigen en verdere leegstand tegen te gaan. In de SVREZL is gekozen voor het behoud en versterken van gewenste winkel-, kantoren- en bedrijventerreinlocaties, de zogenaamde hoofdstructuur. Buiten deze hoofdstructuur worden in principe geen m2's toegevoegd. Echter biedt de structuurvisie ook handvatten voor de situatie dat het ruimtelijk belangrijk is een economisch initiatief te faciliteren, ondanks dat er al teveel m2's zijn. Belangrijk hierbij is dat er op het relevante schaalniveau een goede en transparante afweging gemaakt kan worden.
Doelstelling is de leefbaarheid in de kernen en Zuid-Limburg als geheel, waar relevant, zo goed mogelijk te behouden of te verbeteren. Dit kan door het faciliteren van kwalitatieve toevoegingen die passen binnen de uitgangspunten van de structuurvisie, of door middel van herbestemmen, bijdragen aan verbetering van het gebruik en de functionaliteit van de bestaande locatie - bebouwde of onbebouwde bestemmingen.
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het regionale beleid.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Omgevingsvisie Sittard-Geleen (2016)
De Omgevingsvisie Sittard-Geleen is de opvolger van de Structuurvisie Sittard-Geleen uit 2010. Met de omgevingsvisie kiest de gemeente nadrukkelijk voor de lijn 'ruimte waar mogelijk, sturing waar nodig'. In de omgevingsvisie geeft de gemeente Sittard-Geleen aan welke koers zij nastreeft voor de fysieke ontwikkeling van Sittard-Geleen. De gemeente maakt in de omgevingsvisie ook helder welke instrumenten zij zal inzetten om de komende periode richting te geven aan de uitvoering van haar doelen en prioriteiten. Ze maakt een start met het creëren van voorzienbaarheid bij het verminderen van de mogelijkheden voor ontwikkelingen op het gebied van wonen, detailhandel en kantoren. Ook relateert de gemeente de doelbestemming voor het kostenverhaal ruimtelijke ontwikkelingen aan de doelen van haar omgevingsvisie. Met de omgevingsvisie nodigt de gemeente haar partners uit om zich samen met de gemeente blijvend te ontwikkelen naar een gemeente waar het goed wonen, leven en werken is.
Binnen de regio wordt het groene karakter van Sittard-Geleen bepaald door alle landschappelijke structuren die hier bij elkaar komen. Van de oostzijde van de gemeente naar de westzijde gaat het Heuvelland over in het Maasdal. De bekenzone van de Geleenbeek en de Rode Beek komen samen in Sittard-Geleen om vervolgens via het gemeenschappelijke traject in Sittard-Geleen en Echt-Susteren in de Maas uit te komen. Op een iets lagere schaal kent ook Sittard-Geleen een groen hart met een uiterst landelijk karakter waar de dorpen in open agrarisch gebied liggen, met daarom heen het verstedelijkte gebied en werkgebieden. De dorpen langs de Maas hebben een heel ander karakter dan de dorpen in het open agrarische landschap.
Voor het 'groene hart' van de gemeente, met haar open coulissenlandschap afgewisseld met kleine dorpen en buurtschappen, wordt al jaren geen bebouwing toegelaten. Hierdoor is de open landschappelijke kwaliteit en daarmee het aantrekkelijke woonklimaat bewaard gebleven. De dynamiek zit aan de randen ten noorden en zuiden van Sittard-Geleen, op de rand van de stad en het land. Hier zijn gemengde gebieden ontstaan zonder heldere structuur of eigen identiteit.
De dorpen zoals Grevenbicht en Obbicht liggen als wooneilanden in het coulissenlandschap.
De meeste sportvoorzieningen in de gemeente Sittard-Geleen hebben een lokaal belang. Het huidige aanbod van voorzieningen is te groot, zeker in de toekomst. Het clusteren van voorzieningen is noodzakelijk, maar mag niet ten koste gaan van het woon- en leefklimaat.
Uitsnede kaart Wonen en voorzieningen - Omgevingsvisie
Uitsnede kaart Groen, natuur en landschap - Omgevingsvisie
Op kaarten in de Omgevingsvisie zijn de kernen Grevenbicht en Obbicht aangeduid als 'dorps wonen', waarbij de dorpsranden omringd zijn door groenzones. Deze 'groenzones rondom dorpsranden' vormen de geleidelijke overgang van de randen van een dorp naar het landschap. In een dorpsrand kan de behoefte aan speel- en recreatieve ruimte opgevangen worden.
Voor de dorpskern Grevenbicht is de opgave om het voorzieningenniveau en daarmee de leefbaarheid zoveel mogelijk op peil te houden.
2.4.2 Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs- en kindfuncties (2013-2025)
In het Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs- en Kindfuncties (2013-2025) is een beleidsmatig beoordelingskader vastgesteld voor ontwikkelingen inzake onderwijs en kindfuncties in meerjarenperspectief. Dit plan geeft ontwikkelingen aan op de korte, middellange en lange termijn.
Ten aanzien van het Integraal Kindcentrum is aangegeven dat dit primair een netwerkorganisatie is die niet noodzakelijkerwijs in één gebouw of op één locatie behoeft te zijn gehuisvest. Echter, concentratie van de functies van het Integraal Kindcentrum op één locatie heeft zeker meerwaarde.
2.4.3 Agenda Sport en bewegen (2016-2020)
De gemeente Sittard-Geleen heeft de Agenda Sport en Bewegen (2016-2020) opgesteld, een vervolg op de nota 'Sportvernieuwing in de gemeente Sittard-Geleen". In deze agenda wordt sterker ingezet op sport als middel om een bijdrage te leveren aan de doelstellingen op andere beleidsterreinen, zoals onderwijs en gezondheid. De gemeente zet in op een stijging van het beweeggedrag van de inwoners. Sport is niet alleen goed voor de gezondheid, maar draagt ook bij aan de maatschappelijke verbondenheid en betrokkenheid van inwoners en leefbaarheid van wijken. Om te kunnen sporten en bewegen zijn adequate voorzieningen noodzakelijk. Met de ontgroening in combinatie met krimp vermindert de komende jaren heel geleidelijk de behoefte aan de traditionele sportaccommodaties.
Er zijn beleidskaders vastgesteld die betrekking hebben op spreiding van voorzieningen voor de verschillende maatschappelijke functies en op de afweging om bij overcapaciteit een adequate afweging te kunnen maken tussen verschillende accommodaties. Deze beleidskaders zijn input geweest voor een totaalplan voor alle maatschappelijke functies. Parallel aan het opstellen van dit totaalplan werden trajecten doorlopen ter voorbereiding op de besluitvorming over centrale huisvesting van onderwijs- en sportvoorzieningen voor de kernen Grevenbicht en Obbicht. Uit dat parallelle traject is uiteindelijk de keuze gevallen op de Unilocatie tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht.
2.4.4 Toekomstvisie Duurzame Accommodaties (2016)
In het vastgestelde beleidskader Duurzame Accommodaties uit 2016 is per functie aangegeven op welk niveau bepaalde voorzieningen aanwezig dienen te zijn. Primair onderwijs is van oudsher op wijk- en dorpsniveau te vinden. De aanwezigheid van een basisschool heeft grote invloed op de leefbaarheid in buurten en moet betrokken worden bij het geheel van maatschappelijke accommodaties in de buurt.
Onderwijs en kinderopvang huizen al steeds meer onder één dak. Door onderwijs- en sportgebouwen te combineren, krijgen zij een multifuctioneel karakter. Omdat binnensport in belangrijke mate verbonden is aan het onderwijs, worden de sportgebouwen binnen schooltijd gebruikt door het onderwijs en kunnen ze buiten schooltijd door de sportverenigingen en recreatieve doelgroepen worden gebruikt. Dit geldt ook voor de buitensportcomplexen.
Op de Unilocatie Grevenbicht-Obbicht komen naast onderwijs ook sportvoorzieningen in de vorm van een gymzaal, voetbal- en tennisvelden.
2.4.5 Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2015)
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit, vastgesteld in 2015, vervangt de Welstandnota uit 2004. Ruimtelijke plannen worden integraal behandeld, waarbij een relatie wordt gezocht met de beleidsterreinen Ruimtelijke Ordening, Cultuurhistorie en Landschapsbeheer. Meer dan in de Welstandnota worden in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit het buitengebied en het belangrijkste stedelijk groen als kwaliteitsdragers voor de bebouwde omgeving aangemerkt, waarmee rekening gehouden moet worden bij ruimtelijke initiatieven. De Nota bevat een aantal vaste criteria waaraan initiatieven - die niet beschreven worden in het Handboek - moeten voldoen. Voor een aantal gebieden zijn gebiedseigen karakteristieken beschreven waarmee voor een initiatief dat in zo'n gebied ligt, aanvullend rekening dient te houden.
Gebiedskarakteristieken: het landschap
Voor de gemeente Sittard-Geleen zijn zeven verschillende landschappen onderscheiden, met elk een eigen karakter. Het plangebied Unilocatie is gelegen in het Rivierenlandschap. Het rivierenlandschap vormt de schakel tussen de Maas en het achterland. Het is een open cultuurlandschap met een agrarisch karakter. In de omgeving van Obbicht is de verkaveling kleinschalig. Hier zijn oude landschapselementen, relicten van het oorspronkelijke rivierdalengebied terug te vinden. Dorpen en landschap vormen een samenhangend ruimtelijk ensemble, dat nog altijd voelbaar is.
Initiatieven in het landschap dienen rekening te houden met een aantal aandachtspunten:
- het herkenbaar houden van de specifieke eigenschappen van elk van de zeven landschapstypen;
- het behoud van de nog bestaande elementen van het oorspronkelijke landschap;
- het behouden van zachte overgangen tussen het landschap en de dorpen;
- het behoud van kenmerkende zichtlijnen;
- de natuur- en ecologische waarden en de natuurbeleving;
- de agrarische functie van het cultuurlandschap;
- de functie van het landschap als recreatiegebied voor de bewoners van de gemeente.
Gebiedskarakteristieken: de woongebieden
De openbare ruimte in dorpen is vaak informeel en kleinschalig. Sportvelden en uitloopruimte doen hun intrede en zorgen ruimtelijk voor meer groenbeleving. In de latere uitbreidingsplannen is de rustige overgang naar het landschap nadrukkelijk een thema, waarbij gebruik wordt gemaakt van de geldende landschapselementen voor het buitengebied. Grevenbicht is een straatdorp met allure, met een nog gave inpassing in het landschap van het Maasdal.
Initiatieven in een woongebied, specifiek voor dorpen, dienen rekening te houden met een aantal aandachtspunten:
- het samenhangend ensemble van dorp en landschap, waarbij entrees en dorpsranden niet zijn vormgegeven;
- het vrije zicht op het landschap vanuit veel straten tussen of langs de huizen door.
2.4.6 Parkeerbeleid
De gemeente Sittard-Geleen heeft in december 2004 het parkeerbeleidsplan vastgesteld. Belangrijkste bouwsteen van dit beleidsplan is de 'parkeerplaatsverplichting'. Doelstelling van deze verplichting is dat iedere ontwikkeling waarvoor een bouwvergunning en/of bestemmingsplanwijziging wordt aangevraagd, verplicht kan worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. In de nota "Parkeernormen- systematiek" van januari 2012 is dit verder uitgewerkt.
De normen zoals gesteld binnen de eerder genoemde nota zullen voor het onderliggende plangebied Unilocatie dus als toetsingskader dienen na vaststelling van dit bestemmingsplan bij beoordeling van nieuwe ontwikkelingen waarbij gebruik wordt gemaakt van flexibiliteits- en/of vrijstellingsregelingen.
Voor onderhavig bestemmingsplan is het uitgangspunt conform dit beleid: parkeren op eigen terrein.
Zie verder paragraaf 4.8.
2.4.7 Duurzaamheidsbeleid 2015-2017
De gemeente Sittard-Geleen heeft zich na het verdrag van Parijs, tijdens de lokale Klimaattop in Sittard-Geleen, gecommitteerd aan de klimaatverklaring van het Klimaatverbond. Het doel is dat de gemeente Sittard-Geleen uiterlijk in 2030 geen broeikasgassen meer produceert en in 2050 klimaatneutraal is. Daarop heeft de gemeenteraad in 2008 het beleidsplan Duurzame Energie 2008-2016 vastgesteld. Tweejaarlijks wordt de voortgang van de implementatie van het Energiebeleid gerapporteerd, om waar nodig maatregelen te formuleren om de doelstellingen alsnog te halen.
De Rapportage duurzaamheidsbeleid 2015-2017 is de eerste voortgangsrapportage. In deze rapportage staat de rol van de gemeente Sittard-Geleen beschreven die benodigd is om de energietransitie goed te begeleiden. Wil de gemeente op termijn volledig energieneutraal zijn, zal zij bijvoorbeeld duurzame inkoop moeten stimuleren of compensatie. Om het ambitieniveau en de doelstellingen te realiseren, zal er veelvuldig samengewerkt moeten worden met de regionale netbeheerder, woningbouwcorporaties, het bedrijfsleven, verenigingen en de inwoners.
Het verder verduurzamen van de eigen gebouwen, openbare verlichting, inkoop, groene energie, duurzaam vervoer dient zo ambitieus als mogelijk te worden opgepakt. De opgave van energieneutraliteit in 2050 is groot en de gemeente Sittard-Geleen heeft een voorbeeld rol.
De huidige scholen en buitensportaccommodaties zijn in eigendom van de gemeente Sittard-Geleen. Verduurzaming van de eigen gebouwen is doelen. De realisatie van het Integraal Kindcentrum past daarmee binnen het duurzaamheidsbeleid.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Locatiekeuze
De gemeente Sittard-Geleen heeft het voornemen om een Integraal Kindcentrum met een centrale sportvoorziening te realiseren in het gebied tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht. De oorsprong van deze plannen ligt omstreeks 2012.
Gedurende het proces zijn meerdere varianten benoemd door de stakeholders, zoals een Unilocatie in het buitengebied midden tussen Grevenbicht en Obbicht (de middengebied-variant), een Unilocatie aan de rand van een van beide dorpskernen, een Unilocatie in een van de kernen en het scenario met meerdere locaties. In 2014 is de programmatische haalbaarheid voor een Unilocatie voor de scholen (zie Bijlage 15) en de haalbaarheid voor de buitensportaccommodaties onderzocht (zie Bijlage 16; dit laatste onderzoek is in 2020 geactualiseerd, zie Bijlage 17). De middengebied-variant is als locatie naar voren gekomen als voorkeurslocatie na een interactief proces. In 2015 is vervolgens een ruimtelijk haalbaarheidsonderzoek naar de voorkeurslocatie Grevenbicht-Obbicht uitgevoerd (zie Bijlage 18).
Door de komst van de sportvelden en het Integraal Kindcentrum wordt er een grote 'korrel' toegevoegd aan de zuidkant van de kern Grevenbicht, waardoor de open ruimte tussen de kernen nagenoeg wordt opgevuld. Aantasting van deze open ruimte dient zo veel mogelijk te worden voorkomen. Voor de bebouwing wordt daarom aansluiting gezocht bij de rand van de kern Grevenbicht, om het open karakter in het gebied ten zuiden van de bebouwing zo veel mogelijk te waarborgen. Oprichten van de bebouwing ten noorden van Obbicht ligt minder voor de hand, aangezien er nog een onbebouwd perceel tussen de nieuwe bebouwing en de bestaande bebouwing aanwezig is. Bebouwing midden tussen de twee kernen in, is vanuit landschappelijk oogpunt niet wenselijk. Door aansluiting te zoeken bij de zuidrand van Grevenbicht, wordt aantasting van de open beleving tussen de twee kernen zo veel mogelijk voorkomen.
De inpassing van de sportvelden en het Integraal Kindcentrum draagt bij aan de versterking van de landschappelijke structuur in het Grensmaasgebied. Uitgangspunt voor de visueel-landschappelijke inrichting van het Grensmaasgebied is het versterken van een aantal groene structuurlijnen in noord-zuidrichting. Door de groene inpassing van de sportvelden kan de bestaande kleinschaligheid tussen de kernen worden behouden en worden versterkt door het aanleggen van nieuwe groene structuurlijnen.
3.2 Stedenbouwkundig Ontwerp Unilocatie
Door buro STUB is een stedenbouwkundig plan vervaardigd voor de Unilocatie Grevenbicht-Obbicht (september 2019). Dit stedenbouwkundig plan vormt de basis voor het bestemmingsplan.
Stedenbouwkundig plan Unilocatie
Het plangebied Unilocatie wordt aan de noordzijde begrensd door de Frankenstraat en aan de westzijde door de Kempenweg. Op de hoek van de Frankenstraat en Kempenweg bevindt zich een woonhuis, Kempenweg 70, dat grenst aan het plangebied Unilocatie. Aan de oostzijde van het plangebied Unilocatie ligt het perceel Frankenstraat 17/17A. De oostgrens het plangebied Unilocatie loopt vanaf de westzijde van dit perceel zuidwaarts tot aan de Dukkelaarsweg. De zuidzijde van het plangebied Unilocatie wordt begrensd door de Dukkelaarsweg.
De school heeft een belangrijke rol binnen de gemeenschap en mag in het zicht liggen. Het schoolgebouw omvat één bouwlaag met een hoogte van 5 meter waarin zich 11 klaslokalen bevinden. Het schoolplein is zuidwest georiënteerd en wordt omringd door de school aan de noordzijde, de gymzaal en het clublokaal aan de oostzijde, een bomenrij aan de westzijde en het voetbalveld aan de zuidzijde. De bomenrij start op de Kempenweg, is noordoost georiënteerd en markeert het entreelaantje. De bomenrij loopt parallel met het schoolplein zuidwestwaarts tot aan het noordelijke voetbalveld. Daar vervolgt de bomenrij zich ongeveer 100 meter noordoostwaarts, gelijk met het noordelijke voetbalveld. De gymzaal bevindt zich tussen het schoolplein - aan de westzijde - en de tennisbanen aan de oostzijde. De gymzaal en het clublokaal behorende bij de sportvelden hebben ieder een hoogte van 7 meter. Het clublokaal, in maximaal 2 bouwlagen, is gelegen ten zuidoosten van de gymzaal en omvat 6 kleedlokalen: 4 ruime kleedlokalen voor het voetballen en 2 normale kleedlokalen voor het tennissen. Daarnaast bevinden zich in het clublokaal de bestuurskamer, kantine, scheidsrechterlokalen, een EHBO-ruimte en toilet- en douchevoorzieningen. Het clubgebouw en de gymzaal bieden voldoende ruimte om inpandig materiaal op te bergen.
Ten noorden van de school, tussen de school en de Frankenstraat, zijn van west naar oost respectievelijk een bloementuin, een moestuin en een infiltratiezone voorzien. De school grenst aan de oostzijde aan de moestuin. Ten zuiden van de moestuin en infiltratiezone bevinden zich een tennismuur en vier tennisbanen. Deze vier tennisbanen liggen niet naast elkaar, maar zijn gegroepeerd per twee. De gegroepeerde tennisbanen worden van elkaar gescheiden door een pad, waarmee de tennismuur te bereiken is. Deze tennismuur is te gebruiken aan de zuidoostzijde; de achterzijde grenst aan de infiltratiezone. De infiltratiezone, tennismuur en oostelijke tennisbanen worden aan de oostzijde van het plangebied Unilocatie begrensd door een bomenrij. Deze bomenrij loopt door tot het noordelijke voetbalveld en loopt dan parallel tussen de tennisbanen en het voetbalveld in zuidwestelijke richting door naar het clubgebouw. Het clubgebouw kijkt aan de zuidoostzijde uit over het noordelijke voetbalveld.
De twee voetbalvelden zijn gesitueerd aan de zuidzijde van het plangebied Unilocatie. De oriëntatie van de voetbalvelden is noordoost. Het noordelijke voetbalveld is verlicht. Omdat de voetbalvelden een plek krijgen in het landschap, versterken ze hiermee de openheid.
Ten westen, zuiden en oosten van de voetbalvelden is ruimte voor landschappelijke inpassing met een infiltratiezone. Hierbij wordt gedacht aan lage(re) elementen zoals (landschappelijke) hagen en brede zones grasland, die passen bij het open karakter van het gebied en bestaande doorzichten in stand houden.
De tennisperiode en het gebruik van de tennisbanen is seizoensgebonden en zal doorgaans plaatsvinden van 1 april tot 15 november. De banen worden gebruikt voor zowel (jeugd)training als competitie. Overdag wordt er recreatief getennist; op werkdagen vindt er tussen 17 en 20 uur jeugdtraining plaats. Hierbij worden twee tennisbanen gebruikt. Gedurende de competitie zullen de banen intensiever gebruikt worden. De voorjaarscompetitie (april tot medio juni) kent wekelijks een aantal dagen waarop tussen 9:30 en 15:30 uur wordt getennist. Tijdens de najaarscompetitie (begin september tot medio november) wordt er op de vrijdagmiddag gespeeld tussen 13 en 17 uur. Tijdens de competitiedagen (7 vrijdagen per jaar), worden de tennisbanen gebruikt tot ongeveer 22 uur. Incidenteel kan het voorkomen dat er meer sets gespeeld moeten worden en dat een wedstrijd tot 24 uur duurt. Dit betreft dan meestal één tennisbaan. Daarnaast organiseert de tennisvereniging jaarlijks, gedurende één à twee weken, een toernooi waarbij de wedstrijden tot ongeveer 24.00 uur duren. Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden er beperkingen van het gebruik van de lichtmasten na 23.00 uur.
Publiek bij het tennissen is op doordeweekse dagen minimaal; bij competitie zal dit hoger liggen.
De voetbalvelden zijn te allen tijde bereikbaar. Het voetbalseizoen loopt van medio augustus tot medio juni. Trainingen worden gegeven op werkdagen, en vinden plaats tussen 18 en 22 uur. De wedstrijden vinden plaats in het weekend en duren globaal genomen van 9 tot 18 uur.
Het publiek bij jeugdwedstrijden is beperkt, en vaak vinden er meerdere jeugdwedstrijden gelijktijdig plaats. Op zondag bij de senioren worden de wedstrijden van het eerste elftal drukker bezocht dan de wedstrijden van de lagerer teams. De bezoekersaantallen variëren tussen 50 en 150 per wedstrijd.
Ontsluiting
Betreden van het plangebied Unilocatie is mogelijk vanaf de westzijde, de Kempenweg. Hier zijn twee ingangen voorzien; een noordelijk gelegen ingang voor fietsers en voetgangers en 50 meter ten zuiden hiervan is de ingang voor gemotoriseerd verkeer naar de parkeerplaats. Het autoverkeer en fietsverkeer zijn op deze manier gescheiden op het terrein in het belang van de verkeersveiligheid voor de schoolkinderen.
Fietsers en voetgangers betreden het plangebied Unilocatie via de entree voor het langzaam verkeer. Ten noorden van het entreelaantje bevindt zich de fietsenstalling, die gebruikt wordt door zowel het Integraal Kindcentrum als het sportcomplex. De fietsenstalling wordt voorzien van een kap en een gesloten achterwand richting de woning van Kempenweg 70.
Ten zuiden van de entreelaan is het parkeerterrein gelegen. Deze is te bereiken via de ingang voor gemotoriseerd verkeer. Het parkeerterrein biedt plaats aan 78 auto's en biedt zowel ruimte voor parkeerplaatsen voor medewerkers van het Integraal Kindcentrum en bezoekers van de sportvelden als ook voor Kiss & Ride parkeerplaatsen. Vanwege de ligging van de parkeerplaats in de kernrand én in lijn met de nieuwe bebouwing wordt de parkeerplaats voorzien van bomen (bv. parkeren in de boomgaard) waardoor beter wordt aangesloten op het groen rondom de bebouwing. In verband met sociale veiligheid wordt een lage haag rondom de parkeerplaats aangelegd.
De Kempenweg wordt voorzien van verkeerskundige maatregelen. Ter hoogte van de entree van de Unilocatie, waar fietsers en voetgangers kunnen oversteken, wordt een plateau gerealiseerd. Dit plateau werkt snelheid remmend en attentieverhogend voor automobilisten. Daarnaast komt ter hoogte van deze entree over een lengte van 50 meter een vrijliggend fietspad aan de westzijde van de Kempenweg. Fietsers en voetgangers kunnen op een veilige manier de weg oversteken. Het voetpad aan de oostzijde van de Kempenweg blijft gehandhaafd.
Hoofdstuk 4 Planologische- En Milieuaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de planologische- en milieuaspecten beschreven.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van het plangebied Unilocatie tot een Integraal Kindcentrum en een sportlocatie. Hiermee moet het plan worden aangemerkt als wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit de geschiedenis van totstandkoming van artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit milieueffectrapportage blijkt dat het bevoegd gezag op grond van artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer zich ervan moeten vergewissen of een activiteit die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempel valt, daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben. Het bevoegd gezag dient zijn standpunt hieromtrent deugdelijk te motiveren. Hiertoe wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
Inleiding
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.), moet bij initiatieven voor (het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van de bijlage bij het Besluit m.e.r. dient bepaald te worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen.
De ontwikkeling van het Integraal Kindcentrum met een centrale sportvoorziening valt onder categorie D11.2.
De drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. zijn indicatief, omdat ook externe factoren kunnen leiden tot 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om cumulatie met andere projecten, ligging in of bij een gevoelig gebied (zoals een natuurgebied) of een dichtbevolkt gebied en de duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect. De vormvrije m.e.r.-beoordeling geeft antwoord op de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen door de gewenste ontwikkelingen kunnen worden uitgesloten. Met de voorliggende vormvrije m.e.r.-beoordeling bevoegd gezag ondersteund bij de voorbereiding van de bestuurlijke keuze en motivatie om al dan niet een m.e.r.-, of m.e.r.- beoordelingsprocedure te doorlopen.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling geeft de informatie voor de invulling van de vergewisplicht, die gekoppeld is aan het op te stellen bestemmingsplan. Bij de analyse en beslissing dient rekening gehouden te worden met de bijlage III van de EEG-richtlijn m.e.r. voor projecten aangegeven omstandigheden. Deze zijn:
- Kenmerken van de activiteit;
- Plaats waar de activiteit wordt verricht;
- Kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit).
Voor de kenmerken van de activiteit en de plaats waar de activiteit wordt verricht, wordt verwezen naar Hoofdstuk 1 en paragraaf 3.2 van dit bestemmingsplan.
Kenmerken van de gevolgen van de activiteit
Archeologie
Op basis van een bureau- en verkennend booronderzoek was reeds bekend dat direct rondom het plangebied drie archeologisch waardevolle terreinen liggen en 46 archeologische meldingen. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn in totaal 41 putten aangelegd met een totale oppervlakte van 4.100 m2. Verspreid over de proefsleuven zijn verschillende archeologische resten van drie vindplaatsen aangetroffen. Op basis van de waardering van de aangetroffen archeologische resten, waarbij is gekeken naar zowel de fysieke als de inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats, wordt geconcludeerd dat vindplaats 1 niet-behoudenswaardig is maar vindplaats 2 wel. Vindplaats 3 kan niet gewaardeerd worden, omdat de vindplaats nauwelijks is onderzocht en de aard, omvang en datering van de vindplaats onzeker blijven. Indien hier inderdaad een oudere vindplaats aanwezig is, dan is deze vindplaats hoogstwaarschijnlijk ook behoudenswaardig.
Voor vindplaats 1 en zones waar geen vindplaats is aangetroffen, geldt dat bij ontwikkeling geen verdere onderzoeksplicht bestaat. Ter hoogte van vindplaats 2 en 3 geldt in principe dat de vindplaatsen in situ behouden moeten worden, door bijvoorbeeld het gebied voldoende op te hogen voorafgaand aan de ontwikkeling. Indien in situ geen optie is, is nader onderzoek nodig, voorafgaand aan de ontwikkeling.
Hiermee leidt het aspect archeologie niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (zie tevens Bijlage 3).
Ecologie-gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 1 km afstand van het plangebied Unilocatie, te weten Natura 2000-gebied de Grensmaas.
Gezien de afstand en de aard van de voorgenomen ingrepen zijn directe effecten op het Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten.
Verder zijn met behulp van de AERIUS-Calculator voor zowel de gebruiks- als realisatiefase de hoogste stikstofbijdragen per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied berekend, waarbij wordt opgemerkt dat de Grensmaas niet stikstofgevoelig is. De berekeningen hebben geen depositieresultaten opgeleverd boven de 0,00 mol/ha/jr.
Toetsing van de maatregelen aan de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming, is daarom niet aan de orde.
Het plangebied Unilocatie is niet gelegen in de NNN (Natuurnetwerk Nederland), maar wel binnen de Bronsgroene landschapszone. Deze Bronsgroene landschapszone omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d. Omdat het plangebied Unilocatie niet binnen het beschermingsgebied van het Handvat voor Zuid-Limburg valt, zijn er geen vaste omschrijvingen van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn zodoende aan de hand van het veldbezoek beschreven en getoetst op basis van de voorgenomen inrichting van het plangebied Unilocatie. Deze beschrijving van de kernkwaliteiten is opgenomen in de Quickscan natuurwetgeving, zie Bijlage 4).
Geconcludeerd kan worden dat er geen vervolgstappen noodzakelijk zijn vanuit de NNN. Verder schaadt het voornemen geen kernkwaliteiten van de Bronsgroene landschapszone. Hiermee zijn effecten uitgesloten.
Ecologie-soortenbescherming
Ten gevolg van de ingreep treden er mogelijk negatieve effecten op voor enkele soorten flora, algemene broedvogels en broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Hierdoor kunnen verbodsbepalingen van de Wnb mogelijk worden overtreden. Middels mitigerende maatregelen zijn negatieve effecten op algemene broedvogels (broedplaats en leefgebied) en jaarrond beschermde nesten (enkel foerageergebied) te voorkomen.
Om de bovengenoemde effecten uit te sluiten zijn mitigerende en compenserende maatregelen opgenomen (zie ook paragraaf 4.4.1) en geldt een zorgplicht.
Betreffende mogelijk voorkomende flora zijn drie inventarisatierondes uitgevoerd. Tijdens de eerste twee inventarisaties zijn geen beschermde plantensoorten waargenomen. Gezien het aanwezige landgebruik is de kans klein dat deze soorten hier voorkomen. Alleen algemeen voorkomende plantensoorten zijn aangetroffen. Met de derde inventarisatie is de optimale periode voor planten geïnventariseerd. Hierbij is de aanwezigheid van beschermde planten niet vastgesteld en daarmee is het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied uitgesloten.
Hiermee leidt het aspect ecologie niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (zie tevens Bijlage 4 en Bijlage 5).
Water
Voor het bepalen van de effecten ten aanzien van water, is onderzoek verricht naar de waterstaatkundige aspecten in het plangebied Unilocatie en is aandacht besteed aan de bergingsopgave. De tennisvelden bestaan niet uit verharding, maar zijn gelegen op de slecht doorlatende bovenste bodemlaag en voorzien van drainage. De verwachting is dat de velden minimaal infiltreren en het merendeel van het hemelwater versneld op de infiltratievoorziening zal worden geloosd (en overloop op het gemengde stelsel). Vergeleken met de huidige - feitelijke- situatie is er sprake van een toename van het verhard oppervlak met 10.869 m2. De totale bergingseis bedraagt 1.087 m3. In het stedenbouwkundig plan zijn twee zogenoemde infiltratiezones gereserveerd voor de opvang en infiltratie van hemelwater. Voor de noordelijke infiltratiezone is circa 2.000 m2 beschikbaar. Indien de voorziening in de vorm van een wadi uitgevoerd wordt, met een afmeting van 35 x 45 m, een talud van 1:1,5, een drooglegging van 0,25 meter een maximale waterdiepte van 0,75 meter is de beschikbare berging circa 1.109 m3. In het huidige stedenbouwkundig plan is er voldoende ruimte beschikbaar om aan de bergingsopgave te voldoen. Het overschot aan beschikbare berging is met 22 m3 minimaal, de gereserveerde ruimte is dus volledig nodig voor de infiltratievoorziening.
Het aspect water leidt niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (zie tevens Bijlage 8).
Rivierkunde
In samenspraak met Rijkswaterstaat (RWS) zijn berekeningen met vigerende vergunningsmodellen uitgevoerd, waaruit blijkt dat het plangebied Unilocatie bij Grevenbicht droog blijft bij een maatgevende afvoer. Zelfs in de situatie 1:1250 blijkt dat het gebied niet zal overstromen. Op basis van de berekeningen kan geconcludeerd worden dat het gebied niet meer zal overstromen. Ondanks dat het plangebied Unilocatie in het bergend regime is gesitueerd, hoeft het bergend vermogen niet gecompenseerd te worden.
Hiermee leidt het aspect rivierkunde niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Verkeerstoets
De entree van het Integraal Kindcentrum en het sportcomplex ligt buiten de bebouwde kom. De functie van de weg sluit nu niet aan op de vormgeving. Door de maximumsnelheid te verlagen naar 60 km/uur, en de weg in te richten als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met kantstroken die de rijloper optisch versmallen, zullen de snelheden verlagen. Daarnaast leidt de aangepaste inrichting tot een soepele en verkeersveilige verkeersafwikkeling van het verkeer in het plangebied Unilocatie.
Het Integraal Kindcentrum en het sportcomplex zorgen voor circa 615 ritten per etmaal. Aangenomen wordt dat de ritten gelijk verdeeld zijn over Grevenbicht en Obbicht. Dit betekent dat er circa 300 mvt/etmaal over de Kempenweg naar het noorden bijkomen en circa 300 ritten naar het zuiden.
De verkeersintensiteit op de Kempenweg groeit dus van 2.600 mvt/etmaal (autonome ontwikkeling) door het plan naar bijna 2.900 mvt/etmaal in 2030. Deze verkeersintensiteit kan op de Kempenweg goed worden afgewikkeld en leidt niet tot problemen in de verkeersdoorstroming. Het verkeer op de Frankenstraat zal naar verwachting licht toenemen door bezoekers uit het buitengebied. Ook dit levert geen problemen op in de verkeersdoorstroming.
Bij de Unilocatie zijn minimaal 26 parkeerplaatsen nodig, en nog eens 25 Kiss & Ride parkeerplaatsen. In totaal zijn er dus 51 parkeerplaatsen nodig. In het plan is rekening gehouden met 78 parkeerplaatsen.
In de stedenbouwkundige schets is vanuit het beleid “veilige school-thuisrroute” rekening gehouden met een plateau ter hoogte van de entree van de unilocatie, waar voetgangers en fietsers over kunnen steken. Dit plateau werkt snelheidsremmend en attentie verhogend voor automobilisten. Ter hoogte van de entree van de unilocatie wordt over een lengte van 50 m een vrijliggend fietspad gerealiseerd aan de westzijde van de weg. Met deze voorzieningen is geborgd dat voetgangers en fietsers op een veilige manier de weg kunnen oversteken. Tussen dit plateau en de verkeerssluis nabij de Dukkelaarsweg wordt het wegprofiel van de Kempenweg aangepast door de aanleg van een trottoir en fietssuggestiestroken.
In het kader van een veilige school-thuisroute vindt tevens een herprofilering van de Frankenstraat plaats inclusief het aanleggen van een trottoir, mede bedoeld voor de bereikbaarheid van de huisartsenpost, vanaf de kruising met de Kempenweg. Op de kruising Kempenweg-Frankenstraat wordt eveneens een verkeersplateau gerealiseerd met oversteekplaats.
Het aspect verkeer leidt niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (zie tevens Bijlage 9).
Lichthinder
Voor het plangebied Unilocatie wordt uitgegaan van de zogenaamde E-zone "buitenstedelijk/landelijk woongebied (E2). Hiervoor gelden de volgende grenswaarden:
- De maximale verticale verlichtingssterkte bedraagt 5 lux. (van 7.00 tot 23.00 uur)
- De maximale toelaatbare lichtsterke bedraagt 7.500 cd. (van 7.00 tot 23.00 uur).
Om zeker te zijn dat lichthinder naar de omgeving wordt voorkomen, dient de tilt-hoek van de armaturen 0 graden te zijn. De onderkant van het glazen afdekscherm is dan horizontaal gepositioneerd. Hiermee wordt voorkomen dat er floodlighttechnieken worden toegepast.
Op het moment dat bekend is welke armaturen er gebruikt gaan worden, dient een lichtberekening te worden uitgevoerd. Daarvoor is van belang dat de lichtberekening conform de eisen van de diverse sportbonden gemaakt moet zijn, en dat er een terreintekening van het gebied wordt gemaakt met daarin de positie van eventueel gehinderden.
In de bestemmingsplanregels is een bepaling opgenomen ten aanzien van lichthinder. Het aspect lichthinder leidt niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu mits voldaan wordt aan bovenstaande grenswaarden, die tevens zijn vastgelegd in de planregels (zie tevens paragraaf 4.9).
Bodem
Voor het plangebied Unilocatie blijkt uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek dat zowel de bovengrond als de ondergrond, op basis van de analyseresultaten, licht verontreinigd is met verschillende zware metalen in gehalten boven de achtergrondwaarde en in het geval van nikkel boven de index 0,5. Op basis van de afzonderlijk geanalyseerde grondmonsters komen er geen gehalten aan nikkel boven de interventiewaarde voor in de ondergrond. Verder zijn andere zware metalen licht verhoogd aangetroffen. In het nader onderzoek naar de aanwezigheid van asbest ter plaatse van de (voormalige moestuin) zijn er geen asbestverdachte of asbesthoudende materialen aangetoond. Het overige deel van de onderzoekslocatie is niet verdacht op het voorkomen van asbest.
De gevonden gehalten in de bovengrond vormen in milieuhygiënische zin geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein. Vanwege de indicatieve bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’ in het geval van hergebruik in de ondergrond (vanaf 0,75 m -mv.) verdient het aanbeveling om de daarboven gelegen laag grond te behouden en/of te voorzien van duurzame afdekking/isolatie.
Uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt niet dat op de locatie Steenweg in Grevenbicht, die momenteel in gebruik is als sportveld/sportterrein, bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Wel bestaat de kans dat er asbest is gebruikt in de bebouwing, gezien de ouderdom ervan.
Ook voor de locatie Kasteelweg, Obbicht, die momenteel in gebruik is als sportveld/sportterrein blijkt uit het vooronderzoek niet dat er bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Wel bestaat de kans dat er asbest is gebruikt in de bebouwing, gezien de ouderdom ervan. Er zijn, voor zover bekend, recent geen bodemonderzoeken uitgevoerd.
Hiermee leidt het aspect bodem niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (zie Bijlage 11 en Bijlage 12).
Geluid
In het weekend wordt voldaan aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Voor een doordeweekse dag worden de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit in de nachtperiode overschreden voor de woningen aan de Frankenstraat 17/17a en Frankenstraat 20. Het maximale geluidniveau bedraagt respectievelijk 61 dB(A) en 62 dB(A). Het maximale geluidniveau op de gevel van het schoolgebouw vanwege de tennisvelden bedraagt 74 dB(A). Hiermee worden de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit overschreden.
Met een geluidscherm tot 5 meter hoog is het mogelijk het maximale geluidniveau voor de Frankenstraat 17/17a terug te brengen tot onder de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Voor de woning aan de Frankenstraat 20 wordt deze grenswaarde al behaald met een 4 meter hoog geluidscherm. Voor het schoolgebouw is een 3 meter hoog geluidscherm afdoende om het maximale geluidniveau terug te brengen onder de voorschriften uit het Activiteitenbesluit.
In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de minimaal benodigde hoogte van het geluidscherm te waarborgen.
Hiermee leidt het aspect geluid niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (zie Bijlage 13).
Luchtkwaliteit
Er is een met behulp van de NIBM tool een berekening uitgevoerd naar de invloed van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit. Uit de berekening volgt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen.
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (zie tevens paragraaf 4.10.3).
Externe veiligheid
Er is een inventarisatie uitgevoerd naar de risico's voor de externe veiligheid in de directe omgeving van de kernen Grevenbicht en Obbicht. Uit deze beschouwing zijn twee “risicobronnen” ten opzichte van de externe veiligheid geïdentificeerd. Dit zijn de binnenvaartroute Maascorridor en een buisleiding: Pijpleiding Rotterdam - Beek (PRB).
Gelet op de ligging van de risicobronnen ten opzichte van het plangebied Unilocatie, ligt het plangebied Unilocatie buiten de PR10-6 contouren van deze risicobronnen. Tevens neemt het groepsrisico niet toe, als gevolg van deze ontwikkeling door de grote afstand. Bovendien gaat het om een verplaatsing van twee bestaande scholen binnen hetzelfde invloedsgebied naar onderhavige nieuwe locatie aan de Kempenweg.
Hiermee leidt het aspect externe veiligheid niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (zie tevens paragraaf 4.10.4).
Conventionele explosieven
De aanleiding tot het uitvoeren van een vooronderzoek naar mogelijk aanwezige Conventionele Explosieven (CE) voor het project Unilocatie Grevenbicht-Obbicht vloeit voort uit het voornemen tot het uitvoeren van werkzaamheden in het plangebied Unilocatie en het vermoeden van de mogelijke aanwezigheid van CE in de bodem. Het doel van een vooronderzoek is beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het projectgebied CE aanwezig zijn, en zo ja, om het op CE verdachte gebied in horizontale en verticale dimensies af te bakenen.
Uit het bronnenonderzoek komt naar voren dat er in de periode 1971-heden twee munitieruimingen hebben plaatsgevonden binnen het onderzoeksgebied. Echter is deze munitievondst geen aanleiding tot de afbakening van een op CE verdacht gebied. Er zijn tijdens het onderzoek geen verdere indicaties achterhaald voor de aanwezigheid van CE in het plangebied Unilocatie.
Omdat er geen indicaties voor de aanwezigheid van CE in het plangebied Unilocatie zijn, is er geen onderzoek naar contra-indicaties gedaan. Het plangebied Unilocatie wordt op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal als 'onverdacht' gekwalificeerd op de aanwezigheid van CE. De voorgenomen werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd zonder aanvullend onderzoek naar CE.
Hiermee leidt het aspect conventionele explosieven niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (zie tevens Bijlage 14).
Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Een nadere m.e.r.(beoordeling) is dan ook niet noodzakelijk.
4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. De duurzaamheidsladder is van toepassing op alle ruimtelijke plannen die vanaf 1 oktober 2012 worden vastgesteld en geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. De ladder voor duurzame verstedelijking is in principe kaderstellend voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Hieronder valt onder meer een bestemmingsplan dat een locatie voor stedelijke ontwikkeling aanwijst. Ook voor voorliggend plan moet de ladder voor duurzame verstedelijking worden doorlopen.
In artikel 3.1.6., tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening wordt aangegeven dat de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt ook een beschrijving moet bevatten van de behoefte aan de ontwikkeling. Wanneer de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, dient tevens te worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Op deze aspecten wordt hieronder nader ingegaan.
Binnen het onderwijs is meer nadruk gekomen op Passend Onderwijs en de individuele ontwikkelingsbehoeften van kinderen. Vanuit de samenleving bestaat er een groeiende behoefte aan goede voorzieningen voor basisonderwijs, voor- en naschoolse opvang en peuteraanbod, in een vorm waarbij niet naast elkaar wordt gewerkt, maar met elkaar via een integraal aanbod. Om te kunnen voldoen aan deze behoefte is een Integraal Kindcentrum nodig, waarbinnen voorzieningen voor basisonderwijs, voor- en naschoolse opvang en peuteraanbod aanwezig zijn onder één dak. Daarnaast is er sprake van meerwaarde als er een verdere clustering van het kindcentrum met buitensportfaciliteiten kan worden aangeboden (zie onderbouwing in Bijlage 1).
De locatie van de huidige school in Grevenbicht is qua oppervlakte groot genoeg voor de nieuwe school. De gemeente, sportverenigingen en het schoolbestuur zijn echter van mening dat voor een duurzame verandering van onderwijs- en sportvoorzieningen ten behoeve van de beide kernen de realisatie van een integraal onderwijs sportconcept noodzakelijk is.
Voor deze ontwikkeling ontbreekt het aan geschikte locaties binnen het stedelijk gebied van de kernen Grevenbicht en Obbicht waar voldoende ruimte is om de clustering van het kindcentrum met buitensportmogelijkheden mogelijk te maken (zie onderbouwing in Bijlage 2). Juist deze clustering op één locatie is een belangrijke meerwaarde van deze ontwikkeling. De meest geschikte locatie hiervoor is de locatie tussen de beide kernen. Hier zullen de sportvoorzieningen worden geconcentreerd. De vrijkomende nu bestaande sportvoorzieningen worden ontmanteld. Deze gebieden krijgen een groene, landschappelijke invulling. Op deze manier blijft de ingreep op het landschap ten gevolge van de school en sportvoorzieningen beperkt en worden de vrijkomende locaties teruggegeven aan het landschap.
Geconcludeerd wordt dat er binnen het verzorgingsgebied geen geschikte alternatieve locaties zijn waar deze ontwikkeling gerealiseerd zou kunnen worden. Aangezien sprake is van een behoefte, waarin nergens binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, voldoet de ontwikkeling van het Integrale Kindcentrum met buitensportmogelijkheden in het middengebied hiermee aan de uitgangspunten van de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Verder wordt verwezen naar de Nota van zienswijzen opgenomen in Bijlage 22.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3.1 Archeologie
Aan de hand van een bureau- en verkennend booronderzoek uit 2019 was reeds bekend dat direct rondom het plangebied volgens ARCHIS drie archeologisch waardevolle terreinen liggen en 46 archeologische meldingen, terwijl ook nog eens diverse vondsten door amateurs bekend zijn die nog niet in ARCHIS waren opgenomen. Het booronderzoek maakte tevens duidelijk dat de bodems in het gebied intact waren.
In maart 2019 is er in opdracht van de gemeente Sittard-Geleen een aanvullend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het plangebied Unilocatie. Het doel van het proefsleuvenonderzoek is om inzicht te krijgen in de precieze aard, omvang, diepteligging en datering van de vindplaatsen en te bepalen of het gaat om één of meerdere behoudenswaardige vindplaatsen. Het volledige archeologische proefsleuvenonderzoek is opgenomen als Bijlage 3.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn verspreid over het plangebied 41 proefsleuven aangelegd met een totaal oppervlak van 4100 m2. Dit komt neer op een dekkingsgraad van 10% van het totale plangebied. Verspreid over de proefsleuven zijn verschillende archeologische resten van drie vindplaatsen aangetroffen.
Landschap en stratigrafie
Geologisch gezien ligt het plangebied Unilocatie in een zone met een pakket rivierklei, bovenop riviergrinden en -zanden. Het gaat in beide gevallen om Maasafzettingen die respectievelijk gedurende het Pleistoceen (zanden en grinden) en het Holoceen (kleien) zijn afgezet en gerekend worden tot de Formatie van Beegden. Het plangebied Unilocatie ligt volgens de Maasterrassenkaart op het Maasterras van Geistingen, dat aan het einde van de laatste ijstijd is ontstaan als gevolg van insnijding van de Maas in de grindige en zandige afzettingen uit de Jonge Dryas. De huidige Maas ligt iets verder naar het westen en als het ware nog één trede lager in het landschap. Aangezien uit het gebied diverse oppervlaktevondsten bekend zijn, werd aangenomen dat archeologische grondsporen zich ondiep onder het huidige maaiveld bevinden. Gezien de nabijheid aan de huidige Maas is er echter ook met overstromingen in het verleden rekening gehouden, omdat sporen zich op meerdere niveau's kunnen bevinden.
Proefsleuvenonderzoek
Gezien de aanwezigheid van diverse vindplaatsen uit de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen direct rondom het onderzoeksgebied en de aanwezigheid van sporen en vondsten uit de Romeinse tijd, kan geconcludeerd worden dat op basis van de ensemblewaarde een behoudenswaardige vindplaats aanwezig is. Tijdens het veldwerk waren er weinig dateerbare vondsten aanwezig, daarom is bij het couperen ook steeds houtskool uit de sporen verzameld.
Het archeologisch onderzoek heeft 239 vondsten opgeleverd, exclusief het verzamelde houtskool. Per vondstcategorie is de waardering van de vondsten en de potentie van het materiaal beoordeeld.
Overzicht van sporen in het noordelijk deel van het plangebied Unilocatie
Overzicht van sporen in het zuidelijk deel van het plangebied Unilocatie
Het onderzoek heeft aangetoond dat in het plangebied Unilocatie twee vindplaatsen aanwezig zijn, vindplaatsen 1 en 2. Ter hoogte van vindplaats 2 is mogelijk nog een derde vindplaats aanwezig (vindplaats 3) op een (iets) dieper niveau. In het plangebied Unilocatie zijn vindplaatsen 1 en 2 onderzocht.
Vindplaats 1
Vindplaats 1 bestaat uit de resten van een veldbrandoven uit de nieuwe tijd en kuilen met baksteenpuin uit de veldbrandoven(s). De vindplaats heeft binnen het plangebied een omvang van circa 75 x 17 m (1.275 m2). De sporen bevinden zich min of meer direct onder het huidige maaiveld. De vindplaats is zowel in horizontale als verticale zin niet meer gaaf aanwezig. De conservering is middelmatig. De vindplaats is niet zeldzaam, heeft een lage informatiewaarde en een gemiddelde ensemblewaarde. De vindplaats is niet behoudenswaardig.
Vindplaats 2
Vindplaats 2 bestaat uit nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en of de vroege middeleeuwen, hoogstwaarschijnlijk uit de laat-Romeinse tijd en of de Merovingische periode. De vindplaats heeft binnen het plangebied een omvang van circa 150 x 120 m (1,8 ha). De sporen zijn direct onder de bouwvoor herkenbaar. Met uitzondering van de direct ten westen liggende Kempenweg is de vindplaats gaaf aanwezig. De conservering van grondsporen varieert van slecht tot goed. De conservering van het vondstmateriaal is redelijk tot goed. De vindplaats is zeldzaam, heeft een middelmatige informatiewaarde en een hoge ensemblewaarde. De vindplaats is behoudenswaardig.
Vindplaats 3
Vindplaats 3 is onzeker, het betreft een mogelijke oudere bewoningsfase ter hoogte van vindplaats 2. Het gaat om enkele sporen die iets dieper onder het maaiveld werden vastgesteld (circa 60-70 cm – mv), maar op basis van de NAP-waarden nog wel tot vindplaats 2 kunnen behoren. De omvang van de vindplaats is onbekend, omdat het vlak binnen vindplaats 2 niet verder werd verdiept als sporen (direct onder de bouwvoor) werden vastgesteld. Indien een oudere vindplaats aanwezig is, dan is deze vindplaats hoogstwaarschijnlijk ook behoudenswaardig. Indien het gaat om een vindplaats uit de ijzertijd ontstaat een hoge diachrone ensemblewaarde, terwijl voor oudere dateringen een hoge zeldzaamheidswaarde geldt.
Conclusie
Op basis van de waardering van de aangetroffen archeologische resten, waarbij is gekeken naar zowel de fysieke als de inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats, wordt geconcludeerd dat vindplaats 1 niet-behoudenswaardig is maar vindplaats 2 wel. Vindplaats 3 kan niet gewaardeerd worden, omdat de vindplaats nauwelijks is onderzocht en de aard, omvang en datering van de vindplaats onzeker blijven.
Indien hier inderdaad een oudere vindplaats aanwezig is, dan is deze vindplaats hoogstwaarschijnlijk ook behoudenswaardig.
Ligging van vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied met waardestelling
Voor vindplaats 1 en zones waar geen vindplaats is aangetroffen, geldt dat bij ontwikkeling geen verdere onderzoeksplicht bestaat.
Ter hoogte van vindplaats 2 (en 3) geldt in principe dat de vindplaatsen in situ behouden moeten worden, door bijvoorbeeld het gebied voldoende op te hogen voorafgaand aan de ontwikkeling. Indien in situ geen optie is, is nader onderzoek nodig, voorafgaand aan de ontwikkeling. Voor deze gronden is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" opgenomen.
Daarnaast is aan een deel van de gronden binnen het plangebied waarvoor geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden de bestemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend. De reden hiervoor is dat deze gronden als zodanig zijn opgenomen op de Archeologische beleidskaart (2012) van de gemeente.
4.3.2 Cultuurhistorie
Door de tijd heen is het plangebieddeel tussen Grevenbicht en Obbicht vrijwel primair in gebruik geweest als akkerland met een enigszins geometrisch aandoend wegenpatroon. De Kempenweg, Dukkelaarsweg en Frankenstraat zijn oude structuren. Pas na de Tweede Wereldoorlog heeft de bebouwing van Grevenbicht en Obbicht zich langzaamaan langs de Kempenweg naar elkaar toe ontwikkeld, dit ten koste van het open landschap. De bewoningsgeschiedenis in dit gebied gaat terug tot de Romeinse tijd; bekend is dat er hier enkele villa’s en woningen hebben gelegen.
Door de relatief laaggelegen ligging en de nabijheid van de Kingbeek is het plangebieddeel sportlocatie Grevenbicht gedurende de tijd vrijwel altijd in gebruik geweest als weiland en heeft daardoor haar open karakter goed weten te behouden. De oudste bebouwing concentreerde zich oorspronkelijk op de hogere delen van het gebied, op de flanken van de ondiepe laagte en langs de Maasdijk. De drie historische clusters Grevenbicht, Papenhoven en Opstaai zijn tegenwoordig vrijwel aaneengegroeid tot een sterk verdichte kern met duidelijk herkenbare randen rondom de ondiepe laagte.
De sportlocatie (Sportpark Den Dreesj) is sedert de jaren vijftig van de vorige eeuw op deze plek gevestigd.
Historisch gezien behoorde het plangebieddeel sportlocatie Obbicht tot het eigendom van Kasteel Obbicht. Tegenwoordig is het terrein niet meer in eigendom van Kasteel Obbicht. Deze wat drassige randzone tussen kasteel en kernrand is door de tijd heen voornamelijk in gebruik geweest als hooiland en bouwland maar kende ook een korte periode een invulling met boomgaarden. Ook hier ligt de historische bebouwing alsook het kasteel op de hogere gelegen delen in het Maasdal. Ten oosten van het gebied, waar de steilrand en de Kingbeek elkaar ontmoeten heeft een papiermolen gelegen, tegenwoordig geheel verdwenen. De sportlocatie (Sporrtpark De Baendj) is sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw op deze plek gevestigd.
Conclusie
Bij de herinrichting van het gebied middengebied zullen gebiedseigen bomen en struiken worden gebruikt en blijft de openheid van het gebied tussen de beide kernen zoveel mogelijk behouden. Bovendien zullen op de beide vrijkomende sportlocaties natuur- en landschapswaarden worden hersteld en versterkt.
4.4 Ecologie
4.4.1 Quickscan natuurwetgeving
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met natuurwetgeving. Derhalve is het belang om na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden. Door de voorgenomen ingreep op de Unilocatie Grevenbicht-Obbicht is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten of kwalificerende waarden van Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) of effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg (NNL, voorheen EHS).
In de in juni 2018 uitgevoerde quickscan natuurwetgeving zijn de eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld gebracht (zie Bijlage 4).
Plangebied
Het plangebied Unilocatie ligt tussen de dorpskernen van Grevenbicht en Obbicht. Het bestaat uit voornamelijk akkerland met maïsteelt. Een klein gedeelte van het plangebied Unilocatie bestaat uit een hoogstamboomgaard met een enkele schuur. Het plangebied Unilocatie grenst aan de noordzijde aan het dorp Grevenbicht. Aan de zuidzijde grenst het plangebied Unilocatie aan het dorp Obbicht. In de directe omgeving bevinden zich enkele woningen van de dorpskernen met aangelegen tuinen en akkers en hoogstamboomgaarden ten westen en oosten van het plangebied Unilocatie.
Gebiedsbescherming
Het plangebied Unilocatie is niet gelegen in het Natura 2000-gebied de Grensmaas, en grenst ook niet aan dit Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied de Grensmaas ligt op 1 km afstand van het plangebied Unilocatie. De werkzaamheden in het plangebied Unilocatie zijn lokaal van aard; effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied de Grensmaas zijn op voorhand uit te sluiten. Nader toetsing is dan ook niet noodzakelijk.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied Unilocatie is niet gelegen in de NNN (Natuurnetwerk Nederland), maar wel binnen de Bronsgroene landschapszone. Deze Bronsgroene landschapszone omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d. Omdat het plangebied Unilocatie niet binnen het beschermingsgebied van het Handvat voor Zuid-Limburg valt, zijn er geen vaste omschrijvingen van de kernkwaliteiten. Door Heuschen Copier is onderzoek verricht naar de kernkwaliteiten en omgevingskwaliteiten (zie paragraaf 4.5 en Bijlage 7).
Geconcludeerd kan worden dat er geen vervolgstappen noodzakelijk zijn vanuit de NNN.
Soortenbescherming
Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming.
Er zijn ten aanzien van de soortenbescherming een bureauonderzoek en een veldbezoek (25 april 2018) uitgevoerd. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen vijf jaar.
Mitigerende maatregelen
Met de volgende maatregelen wordt overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming voorkomen ten aanzien van algemene broedvogels, steenuil en torenvalk:
- Verwijderen van aanwezige vegetatie en bebouwing (schuur) buiten het broedseizoen; het broedseizoen loopt doorgaans tussen 15 maart en 1 juli, echter kunnen soorten ook buiten deze periode starten met broeden. Actieve nesten zijn dan nog steeds beschermd.
- Indien werkzaamheden uitgevoerd moeten worden in het broedseizoen dient een ecoloog te controleren of er geen vogels broeden in het plangebied Unilocatie. Bij uitsluiten van nesten kunnen de werkzaamheden alsnog plaatsvinden. Bij het aantreffen van nesten kunnen de werkzaamheden op de betreffende plek en een zone van 10m eromheen niet plaatsvinden.
Zorgplicht
De Wnb kent een algemene zorgplicht. Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige planten en dieren moet worden omgegaan. Daarom moeten de volgende maatregelen genomen worden:
- Maai voorafgaand aan de werkzaamheden de vegetatie buiten broedseizoen in het werkgebied kort. Hierdoor wordt het voor grondgebonden zoogdieren minder aantrekkelijk om te verblijven in deze zone tijdens aanleg.
- Voer de werkzaamheden rustig uit en in één richting van de weg af. Op deze manier zijn dieren in de gelegenheid om te vluchten naar andere leefgebieden en worden ze niet de weg opgejaagd.
- Gebruik van materiaal door daartoe deskundig personeel om schade en overlast aan dieren en planten zoveel als mogelijk te beperken.
- Werken in één richting zodat eventueel aanwezige dieren weg van de werkzaamheden kunnen vluchten naar in de omgeving beschikbare natuurlijke schuilplaatsen.
Conclusie
In het plangebied Unilocatie komen mogelijk beschermde soorten voor. Het betreft de volgende soorten:
- Flora als: akkerboterbloem, brave hendrik, dreps, getande veldsla en grote leeuwenklauw;
- Algemene broedvogels: leefgebied en broedlocatie merel, lijster, mezen etc.;
- Broedvogels met jaarrond beschermd nest: leefgebied steenuil en torenvalk;
- Algemene grondgebonden zoogdieren: konijn, haas, egel etc.;
- Algemene amfibieën: landbiotoop bruine kikker en gewone pad.
Doordat enkele van deze soorten vrijgesteld zijn in het kader van ruimtelijke ingrepen is een toetsing van de Wnb verricht op enkele soorten flora, algemene broedvogels en broedvogels met jaarrond beschermde nesten.
Ten gevolge van de voorgenomen ingreep treden er mogelijk negatieve effecten op voor deze soorten door de voorgenomen ingreep. Hierdoor kunnen verbodsbepalingen van de Wnb mogelijk worden overtreden. Middels mitigerende maatregelen zijn negatieve effecten op algemene broedvogels (broedplaats en leefgebied) en jaarrond beschermde nesten (enkel foerageergebied) te voorkomen.
Betreffende mogelijk voorkomende flora is door de aard en tijdstip van het verrichte onderzoek niet duidelijk of de soorten daadwerkelijk voorkomen. Aanvullend onderzoek is nodig om uit te wijzen of beschermde soorten in het gebied groeien en welke mitigerende maatregelen te treffen zijn ter voorkoming van de verbodsbepalingen van de Wnb. Hiermee kan inzichtelijk gemaakt worden of het plan vergunbaar is. Op basis hiervan kunnen mitigerende maatregelen worden opgesteld die de negatieve effecten moeten voorkomen. Voor de planfase is de verwachting dat het mogelijk is om binnen het plan invulling te geven aan de mitigerende maatregelen zoals deze zijn voorgesteld. Bij het niet volledig voorkomen van negatieve effecten is een ontheffing Wnb noodzakelijk. Voor het aanvullende onderzoek flora wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2.
4.4.2 Aanvullend onderzoek flora
Uit de uitgevoerde quickscan blijkt dat in het plangebied Unilocatie mogelijk beschermde planten (akkerboterbloem, brave hendrik, dreps, getande veldsla en grote leeuwenklauw) voorkomen. Voor meer informatie over de inventarisatie van eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden als gevolg van de voorgenomen ingrepen verwijzen we naar de quickscan (zie paragraaf 4.4.1).
Omdat de voorgenomen activiteiten mogelijk effect hebben op de standplaats van beschermde (akker)flora, is aanvullend ecologisch onderzoek gedaan om te zien of beschermde planten aanwezig zijn in het plangebied Unilocatie (zie Bijlage 5).
Conclusie
Tijdens de inventarisaties zijn geen beschermde plantensoorten waargenomen zoals beschermd onder de Wet natuurbescherming. Gezien het aanwezige landgebruik is de kans klein dat deze soorten hier voorkomen. Er zijn enkel algemeen voorkomende plantensoorten aangetroffen. Met de laatste inventarisatie in 2019 is in de optimale periode voor planten geïnventariseerd. Hierbij is de aanwezigheid van beschermde planten niet vastgesteld en daarmee is het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied Unilocatie uitgesloten. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van soortenbescherming doorgang kan vinden
4.4.3 AERIUS-berekening
In Bijlage 6 zijn de rekenresultaten opgenomen van de AERIUS-Calculator voor zowel de gebruiks- als realisatiefase. Berekend zijn de hoogste stikstofbijdragen per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. De berekeningen hebben geen depositieresultaten opgeleverd boven de 0,00 mol/ha/jr.
Vanuit het aspect stikstof bestaan dan ook geen bezwaren tegen de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Landschap
Heuschen Copier heeft voor de Unilocatie en de 2 vrijkomende sportlocaties een onderzoek verricht naar de kernkwaliteiten en omgevingskwaliteiten (zie Bijlage 7).
Zuid-Limburg wordt gewaardeerd om haar grote variatie in omgevingskwaliteiten en landschapstypen. Deze verscheidenheid is een belangrijk en sterk kenmerk van het Zuid-Limburgse landschap en wordt samengevat in vier landschappelijke kernkwaliteiten: het reliëf, het groene karakter, het contrast tussen openheid en beslotenheid en de cultuurhistorische waarden. Het inzichtelijk maken van de landschappelijke kernkwaliteiten vormt, samen met een analyse van de omgevingskwaliteit, de basis voor een gedegen planvorming. Omgevingskwaliteit bestaat uit drie waarden: de functionele waarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde.
Unilocatie
De open ruimte tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht draagt bij aan de herkenbaarheid van beide kernen. Het zacht glooiende open landschap met daarin de herkenbare geomorfologie van het prehistorische Maasdal en de vergezichten als gevolg van het coulissen-achtige landschap zijn veruit de belangrijkste kwaliteiten in dit gebied.
De landbouwkundige invulling houdt de zo kenmerkende open ruimte tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht in stand en draagt daarmee in grote mate bij aan het kenmerkende ritme van open en besloten in het Maasdallandschap én aan de woonbeleving en kwaliteit van de aangrenzende woonmilieus. In minder mate gaat het om de wisselwerking tussen de ruimte en haar randen en om het contrast tussen laagdynamische functies (landbouw) in de open ruimte en de relatief hogere dynamiek van de dorpse voorzieningen in de kernrand. Het contrast in beleving en gebruik (functie) zijn bepalend voor de woon- en omgevingskwaliteit van het gebied tussen de twee kernen. Wanneer er nieuwe functies in de open ruimte worden toegevoegd (lees: een sport- en schoollocatie) moet goed worden nagedacht over hoe de huidige balans in beleving en functie kan worden behouden en verbeterd. Aangezien de algemene omgevingskwaliteit zwaar rust op de open ruimte zal het toevoegen van toekomstwaarde moeten worden gezocht in een kwaliteitsverbetering van de randen.
- De voorgestelde positionering van de voetbalvelden in de open ruimte is goed te onderbouwen. De beleving van de openheid van het resterende (agrarische) gebied tussen de kernen blijft hiermee behouden. Op basis hiervan is het aan te raden geen hoge opgaande beplanting (zoals windsingels of boomgaarden) toe te passen als landschappelijk inpassing rondom de voetbalvelden. Lage(re) elementen zoals (landschappelijke) hagen en brede zones grasland passen daarentegen beter bij het open karakter en houden bestaande doorzichten in stand. Veldgerelateerde inrichtingselementen zoals verlichting, ballenvangers en veldafrastering zouden beperkt moeten blijven tot het noordelijk gelegen wedstrijdveld.
- Om de herkenbaarheid van de kernentree van Grevenbicht te handhaven wordt geadviseerd de toegang van het parkeerterrein aan de Kempenweg zo noordelijk mogelijk (lees: zo dicht mogelijk bij de kernrand) te positioneren. Tevens wordt een vergroening voorgesteld van het parkeerterrein.
- De positie van de infiltratiezones is vanuit de landschappelijke logica van het gebied goed te beargumenteren. Maak gebruik van het aanwezige reliëf van de lagergelegen voormalige Maasgeul om waterberging op een landschappelijke wijze(lees: niet-technische wijze) in te passen.
- Gebruikmakend van het aanwezige reliëf en verwijzend naar de landschapsvormen die de (prehistorische) Maas in het gebied heeft achtergelaten kan het waardevol zijn om het zuidelijke veld lager te leggen dan het noordelijke.
Sportlocatie Obbicht
De kernkwaliteiten van de sportlocatie Obbicht schuilen met name in het omringende landschap. De nabijheid van het domein van Kasteel Obbicht nodigt uit tot een fysieke verbinding. Verder bieden het beboste Kingbeekdal, de steilrand van het Graetheideplateau maar ook het relatief onzichtbare Maasdal bieden genoeg potentie om het gebied nadrukkelijker aan te haken op haar omgeving.
De omgevingskwaliteit van het gebied vindt men niet zo zeer op de sportlocatie zelf maar moet worden gezocht in de functionele invulling van de context. Groene, cultuurhistorisch en ecologisch waardevolle randen zoals Kasteel Obbicht, het Kingbeekdal, de steilrand en het Maasdal bepalen vanwege de besloten opgezette sportlocatie de voornaamste (visuele) beleving van het gebied. De interne, naar binnengekeerde functie van de sportlocatie bepaalt hierin de (beperkte) beleving van buitenaf. De toekomstwaarde en de voornaamste impuls voor de algemene omgevingskwaliteit van het gebied zit dus met name in een afstemming van de nieuwe functionele invulling van de (voormalige) sportlocatie met de omgeving. Deze functionele afstemming zal gepaard moeten gaan met een verbeterde fysieke en visuele aanhaking, zodat het terrein, anders dan nu, een meer openbaar (en daarmee breder beleefbaar) karakter krijgt. Het creëren van een functionele eenheid zal tevens van meerwaarde zijn voor de woon- en recreatieve beleving van de randen.
Sportlocatie Grevenbicht
De sportlocatie Grevenbicht neemt een voorname en herkenbare positie binnen de bebouwingsstructuur van Grevenbicht in. Het groene open midden, al dan niet beleefbaar en bereikbaar, in combinatie met de historische bebouwing op de flanken en de relatie met de Kingbeek zijn kernkwaliteiten waarmee in de toekomst kan worden voortgebouwd en waarin de meeste potentie schuilt.
Overeenkomstig met de sportlocatie in Obbicht is de huidige omgevingskwaliteit met name te vinden in de randen en de nabije omgeving van de sportlocatie: de naar binnen gekeerde sportlocatie zoekt nauwelijks contact met haar omgeving. De belevingswaarde van binnen naar buiten en omgekeerd is zeer beperkt. De woonmilieus ontlenen in de huidge situatie hun woonbeleving voornamelijk aan hun situering aan een van de historische linten; aan de zuidrand kan de Kingbeek hier nog aan worden toegevoegd. De oorspronkelijke functionele relatie tussen de groene open ruimte (dorpsweide/gaard) tussen de twee lintstructuren is met de komst van de besloten sportlocatie sterk aangetast. De grootste winst in de algemene omgevingskwaliteit een woonbeleving valt te behalen in het herstellen van deze oorspronkelijke relatie. De toekomstwaarde zit met name in een herwaardering van de ruimte tussen de bebouwingsclusters door een verbetering van de visuele en fysieke verbondenheid en eenheid in het gebied. Wel moet er rekening worden gehouden met eventuele beperkingen door de aanwezige vervuilde grond.
Conclusie
De adviezen uit de rapportage zijn voor het overgrote deel overgenomen. Ten aanzien van het verplaatsen van de ingang naar het parkeerterrein heeft de gemeente het belang van de verrkeersveiligheid voor de schoolkinderen boven het belang van de omgevingskwaliteit gesteld. De inrit blijft dus op de voorgestelde locatie; 50 meter ten zuiden van de ingang van het entreelaantje.
Ook het verdiept aanleggen van het zuidelijk voetbalveld is niet gewenst vanwege de aanwezige archeologische verwachtingswaarde. Verder wordt conform het advies voor het plangebied Unilocatie ten zuiden van de voetbalvelden een vergunningstelsel opgenomen om te voorkomen dat dit gebied zonder vergunning wordt opgehoogd.
Ten aanzien van de vrijkomende sportlocaties is:
- a. bij de vrijkomende sportlocatie Grevenbicht voorzien in de bestemming 'Groen', waarin een herinrichting in de vorm van een plukbos en/of verhoogde moestuin mogelijk is;
- b. bij de vrijkomende sportlocatie Obbicht voorzien in de bestemmingen 'Groen' en 'Natuur', waarbij binnen de bestemming 'Groen' een herinrichting in de vorm van een plukbos mogelijk is.
Door de raad is bij besluit van 8 juli 2020 besloten dat de kosten van onder meer de herontwikkeling van de vrijkomende sportlocaties wordt gefinancierd uit de vrijvallende kapitaallasten, grondexploitatie en subsidies. De totale kosten van de herontwikkeling van de vrijkomende onderwijs- en sportlocaties zijn begroot op € 1.800.000. De kosten voor de herontwikkeling van de vrijkomende sportlocatie Obbicht zijn daarbij begroot op € 800.000. De kosten voor de herontwikkeling van de vrijkomende sportlocatie Grevenbicht zijn daarbij begroot op € 600.000 (zie raadsvoorstel ten behoeve van de raadsvergadering van 8 juli 2020, reg.nr. 258170).
4.6 Waterparagraaf
Om het Integraal Kindcentrum met een centrale sportvoorziening te realiseren in het gebied tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht, is een waterparagraaf nodig. In deze waterparagraaf wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van het betreffende plangebied Unilocatie. De waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 8. Hierin zijn het waterbeleid en de huidige situatie beschreven.
Door de realisatie van het Integraal Kindcentrum met een centrale sportvoorziening zal er een toename zijn in dakverharding en bestrating. Onder de tennisvelden wordt drainage aangelegd die, samen met de daken en bestrating, kan afwateren op een infiltratievoorziening aan de noord- en/of zuidzijde van de tennisvelden. De infiltratievoorziening wordt voorzien van een noodoverlaat op het gemengde stelsel in de Frankenstraat.
Bergingsopgave en inpassing
Voor het bepalen van de bergingseis en de inpassing ervan, zijn vanuit de Keur van Waterschap Limburg de bergingsopgave en de drooglegging relevant.
- Bergingsopgave: T=100: 80 mm in 2 uur
- Drooglegging: T=100: 0,25 m eis, 0,50 m geadviseerd.
De tennisvelden bestaan niet uit verharding, maar zijn gelegen op de slecht doorlatende bovenste bodemlaag en voorzien van drainage. De verwachting is dat de velden minimaal infiltreren en het merendeel van het hemelwater versneld op de infiltratievoorziening zal worden geloosd (en overloop op het gemengde stelsel). Om deze reden is dit oppervlak meegenomen in de bergingsopgave in onderstaande tabel. De totale bergingseis bedraagt 870 m3.
Toename verharding (m2) | Bergingseis T=100 (m3) | |
Opgave verharding | 8.393 | 672 |
Opgave tennisvelden | 2.476 | 199 |
Totaal | 10.869 | 870 |
In het huidige stedenbouwkundig plan is er voldoende ruimte beschikbaar om aan de bergingsopgave te voldoen. In het stedenbouwkundig plan zijn twee zones gereserveerd voor de opvang en infiltratie van hemelwater, waarbij de volledige opgave past in de beschikbare ruimte aan de noordzijde en is de zuidelijke voorziening in principe niet nodig.
Voor de noordelijke infiltratiezone is circa 2.000 m² beschikbaar. Indien de voorziening in de vorm van een wadi uitgevoerd wordt, met een afmeting van 36 x 36 m, een talud van 1:1.5, een drooglegging van 0,25 meter en een maximale waterdiepte van 0,75 meter is de beschikbare berging circa 900 m³. In het huidige stedenbouwkundig plan is daarmee voldoende ruimte beschikbaar om aan de bergingsopgave te voldoen. Er is een gemeentelijk rioolstelsel aanwezig waar de noodoverlaat op aangesloten kan worden.
Werking van de voorziening
De verharding in het plangebied Unilocatie kan zowel bovengrondse afvoer als ondergronds met een hemelwaterriool aangesloten worden op de wadi. De sportvelden voeren middels drainage af. Om wateroverlast bij neerslag groter dan T=100 te voorkomen, wordt een noodoverlaat op het gemeentelijk stelsel gerealiseerd. Om te voldoen aan de eisen van de Keur ligt deze drempel op minimaal 0,25 m onder maaiveld. Gezien de grote infiltratiecapaciteit op twee meter diepte ((>30 m/d) is de verwachting dat de overloop zelden functioneert wanneer in deze laag wordt geïnfiltreerd.
Om er voor te zorgen dat de voorziening zich binnen 2 uur kan ledigen, dient de wadi zorgvuldig opgebouwd te worden zodat voldoende infiltratiecapaciteit gerealiseerd wordt.
Waterkwaliteit
Rond de parkeerplaatsen kan afstroming van hemelwater tot mogelijke verontreiniging leiden. Door het infiltreren van het afstromende hemelwater worden mogelijke verontreinigingen in de voorziening afgevangen en vastgelegd. De verontreinigingsgraad van deze laag moet op termijn gemonitord worden. Gezien de gebruiksfuncties zal de verontreiniging gering zijn waardoor de wadi relatief lang kan blijven functioneren.
Droog weer afvoer (DWA)
Van zowel het clubhuis, de gymzaal en het schoolgebouw zal vuil water op het gemeentelijk stelsel aangesloten worden. De ontsluiting van DWA belasting kan via de noordzijde op de persleiding van de Frankenstraat aangesloten worden, of via de westzijde op het vrij verval stelsel van de Kempenweg.
Wateradvies
Het vooradvies van Waterschap Limburg is ontvangen op 25 september 2019. Het waterschap heeft de waterparagraaf beoordeeld en ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Waterschap Limburg spreekt haar waardering uit dat klimaatadaptieve initiatieven worden toegepast.
4.7 Rivierkunde
In samenspraak met Rijkswaterstaat (RWS) zijn berekeningen met vigerende vergunningsmodellen uitgevoerd, waaruit blijkt dat het plangebied Unilocatie bij Grevenbicht droog blijft bij een maatgevende afvoer. Zelfs in de situatie 1:1250 blijkt dat het gebied niet zal overstromen.
Inundatiepatronen
Rijkswaterstaat heeft geconcludeerd dat het gebied volgens de huidige berekeningen niet meer zal overstromen. Ondanks dat het plangebied Unilocatie in het bergend regime is gesitueerd, hoeft het bergend vermogen niet gecompenseerd te worden. Er is echter wel een Waterwetvergunning nodig.
4.8 Verkeerstoets
In de verkeerstoets worden de effecten onderzocht van de realisatie van het Integraal Kindcentrum en het sportcomplex aan de Kempenweg tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht. De verkeerstoets is toegevoegd als Bijlage 9.
Verkeersstructuur
Het plangebied Unilocatie ligt aan de Kempenweg, tussen de Frankenstraat en de Dukkelaarsweg. De kruisingen Frankenstraat/Kempenweg en Dukkelaarsweg/Kempenweg liggen binnen de bebouwde kom van Grevenbicht respectievelijk Obbicht (zone 30 km/uur), maar daartussen is een stuk buitengebied. De Kempenweg ligt daar buiten de bebouwde kom. De maximumsnelheid is 60 km/uur. Uit verkeerstellingen op de Kempenweg (buiten de bebouwde kom) blijkt dat er langzamer gereden wordt dan toegestaan. Dit komt doordat beide kernen op zichtafstand van elkaar liggen, met zicht op de bebouwde kom.
De weg is voorzien van een voetpad aan de oostzijde en versmalde, onderbroken kantmarkering. Er zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig.
De functie van de Kempenweg is een erftoegangsweg, deels binnen en deels buiten de bebouwde kom. De geplande entree van het kindcentrum en sportvelden ligt buiten de bebouwde kom.
De functie van de weg sluit nu niet aan op de vormgeving. Geadviseerd wordt de weg in te richten als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met kantstroken die de rijloper optisch versmallen. Vormgeving en functie sluiten dan beter op elkaar aan.
Verkeersintensiteiten
In januari en februari 2019 hebben verkeerstellingen plaatsgevonden op wegen rondom het plangebied Unilocatie. De entree van de Unilocatie ligt aan de Kempenweg. In de huidige situatie heeft deze weg heeft een verkeersintensiteit van ruim 2.000 mvt/etmaal. Deze verkeersintensiteit past goed bij de functie van de weg. De verwachting is dat in 2030 circa 2.600 mvt/etmaal gebruik maken van de Kempenweg. Dit is een groei van circa 1,5%. Deze verkeersintensiteit kan prima worden afgewikkeld op de Kempenweg.
Op basis van de kencijfers van het CROW en een aantal uitgangspunten is de verkeersgeneratie van het Integraal Kindcentrum en het sportcomplex berekend.
De school genereert in de ochtend bij het brengen 207 ritten en 155 ritten in de middag bij het halen. In totaal zijn dit 362 ritten per etmaal. De BSO genereert aan het einde van de middag nog eens 52 ritten. Voor de peuterspeelzaal komt dit op 46 ritten per etmaal. Het Integraal Kindcentrum genereert in totaal circa 459 ritten per werkdagetmaal.
Er zijn geen kencijfers beschikbaar voor de verkeersgeneratie van een sportveld; voor de berekening van de verkeersgeneratie van een sportveld is daarom uitgegaan van de parkeernormen. De parkeerbehoefte van de sportvelden bedraagt 29 parkeerplaatsen. De verkeersgeneratie van het sportcomplex komt na berekeningen uit op 174 ritten/etmaal. De piek is op zaterdagen, op de overige dagen is het aantal verkeersbewegingen beperkt.
Het Integraal Kindcentrum en het sportcomplex zorgen voor circa 634 ritten per etmaal. Aangenomen wordt dat de ritten gelijk verdeeld zijn over Grevenbicht en Obbicht. Dit betekent dat er circa 300 mvt/etmaal over de Kempenweg naar het noorden bijkomen en circa 300 ritten naar het zuiden.
De verkeersintensiteit op de Kempenweg groeit dus van 2.600 mvt/etmaal (autonome ontwikkeling) door het plan naar bijna 2.900 mvt/etmaal in 2030. Deze verkeersintensiteit kan op de Kempenweg goed worden afgewikkeld en leidt niet tot problemen in de verkeersdoorstroming.
Het verkeer op de Frankenstraat zal naar verwachting licht toenemen door bezoekers uit het buitengebied. Dit levert geen problemen op in de verkeersdoorstroming.
De inrichting leidt tot een soepele en verkeersveilige afwikkeling van het verkeer in het plangebied Unilocatie.
Parkeren
Per functie in het plangebied Unilocatie is de parkeervraag vastgesteld. Hieruit volgt dat de parkeervraag van het Integraal Kindcentrum en het sportcomplex in totaal minimaal 38 parkeerplaatsen is. Op basis van aanwezigheidpercentages en dubbelgebruik van parkeerplaatsen blijven er 29 van de 38 benodigde parkeerplaatsen over.
Behalve parkeerplaatsen voor medewerkers van het Integraal Kindcentrum en bezoekers van de sportvelden, zijn er ook 25 Kiss & Ride parkeerplaatsen nodig voor ouders die hun kinderen naar school brengen.
Er zijn minimaal 29 parkeerplaatsen nodig bij de Unilocatie. Daarnaast zijn er nog 25 Kiss & Ride parkeerplaatsen nodig voor ouders die hun kinderen brengen en halen. In totaal zijn er dus 54 parkeerplaatsen nodig. Er is in het plan rekening gehouden met 58 parkeerplaatsen. Dit is voldoende om aan de vraag te voldoen.
Verkeersveiligheid langzaam verkeer
De route tussen Grevenbicht en Obbicht maakt deel uit van een primaire fietsroute.
In de stedenbouwkundige schets is vanuit het onderzoek naar een “veilige school-thuisroute” (zie Bijlage19) rekening gehouden met een plateau ter hoogte van de entree van de unilocatie, waar voetgangers en fietsers over kunnen steken. Dit plateau werkt snelheidsremmend en attentie verhogend voor automobilisten. Ter hoogte van de entree van de unilocatie wordt over een lengte van 50 meter een vrijliggend fietspad gerealiseerd aan de westzijde van de weg. Met deze voorzieningen is geborgd dat voetgangers en fietsers op een veilige manier de weg kunnen oversteken. Tussen dit plateau en de verkeerssluit nabij de Dukkelaarsweg wordt het wegprofiel van de Kempenweg aangepast door de aanleg van een trottoir en fietssuggestiestroken.
In het kader van een veilige school-thuisroute vindt tevens een herprofilering van de Frankenstraat plaats inclusief het aanleggen van een trottoir, mede bedoeld voor de bereikbaarheid van de huisartsenpost, vanaf de kruising met de Kempenweg. Op de kruising Kempenweg-Frankenstraat wordt eveneens een verkeersplateau gerealiseerd met oversteekplaats.
In het plan is rekening gehouden met een fietsenstalling, op een logische plek bij de entree voor het langzaam verkeer en met een veilige route (via het schoolplein), naar de school.
Autoverkeer en fietsverkeer zijn gescheiden op het terrein. Dit betekent dat de voorgestelde inrichting een verkeersveilige inrichting is.
4.9 Lichthinder
Lichtoverlast vormt een groeiend probleem in Nederland, waaronder ook het verlichten van sportvelden.
Buitensportverlichting kan door omwonenden of in het algemeen voor de omgeving als hinderlijk, storend of onwenselijk worden beoordeeld.
Hinderlijke effecten kunnen zijn:
- Lichtinval bijvoorbeeld directe lichtinstraling door armaturen;
- Te hoge luminantie, verlichtingssterkte;
- Te heldere verlichtingsarmaturen;
- Te heldere kleurtemperatuur van lampen;
- Bewegende of knipperende lichten;
- Grote heldere vlakken/objecten zoals reclameborden.
Voor lichthinder door de buitensportverlichting naar de omwonenden is de 'richtlijn lichthinder (2014)' van toepassing. In deze richtlijn zijn de grenswaarden voor verlichting opgenomen (hoofdstuk 7 van de richtlijn).
De richtlijnen op grond waarvan een uitspraak gedaan kan worden over de mate van hinder van verlichting is ondermeer afhankelijk van het achtergrondniveau in de omgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in vier zones (gebieden). Waarbij een natuurgebied (E1) met een zeer lage omgevingshelderheid als meest strenge richtlijn (norm) geldt en industrie- en stedelijke gebieden (E4) als minst strenge richtlijn.
Voor het plangebied Unilocatie wordt uitgegaan van de zogenaamde E-zone "buitenstedelijk/landelijk woongebied (E2). Hiervoor gelden de volgende grenswaarden:
- De maximale verticale verlichtingssterkte bedraagt 5 lux. (van 7.00 tot 23.00 uur)
- De maximale toelaatbare lichtsterkte bedraagt 7.500 cd. (van 7.00 tot 23.00 uur).
Om zeker te zijn dat lichthinder naar de omgeving wordt voorkomen, dient de tilt-hoek van de armaturen 0 graden te zijn. De onderkant van het glazen afdekscherm is dan horizontaal gepositioneerd. Hiermee wordt voorkomen dat er floodlighttechnieken worden toegepast.
De grenswaarden zijn vastgelegd in de regels.
Op het moment dat bekend is welke armaturen er gebruikt gaan worden, dient een lichtberekening te worden uitgevoerd. Daarvoor zijn de volgende punten van belang:
- De lichtberekening moet conform de eisen van de diverse sportbonden gemaakt zijn, maar moet ook parameters bevatten die eventuele lichthinder aantonen (lichtsterkte 'i' en verticale verlichtingssterkte 'ev').
- Een terreintekening van het gebied (velden en verlichtingspunten) met daarin tevens de positie van eventueel gehinderden, zodat op deze posities lichthinder-waarnemers in de lichtberekening kunnen worden geplaatst voor een goede berekening hiervan.
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een Vooronderzoek lichthinder uitgevoerd (zie Bijlage 10).
Eind 2020 is een nieuwe richtlijn lichthinder uitgebracht.
In het rekenmodel is het fabricaat EWO toegepast, die op het gebied van volledig afgeschermde verlichting het hoogste scoort. In het rekenmodel is de lichtsterkte en verticale verlichtingssterkte op de diverse "potentieel gehinderden" posities getoetst. Overschrijding van Verticale verlichtingssterkte is niet het geval.
Daarnaast is het lichthindercriterium Upward Light Ratio (ULR). Dit is de grenswaarde voor de maximaal toelaatbare hoeveelheid licht die door een armatuur of lamp rechtstreeks naar boven mag worden uitgestraald ten opzichte van de totale hoeveelheid uitgestraald licht. De ULR voor zone E2 heeft een waarde van 0,05. Dit betekent dat er slechts 2,5% direct licht boven de "horizontaal" mag worden uitgestraald. In onderstaande afbeelding is illustratief de ULR weergegeven. Er wordt voldaan aan de NSVV2020.
Voorbeelden van URL
Tot slot is de beperking van de uitstralingshoek van het armatuur in zone E2 van belang. Voor de armaturen van het sportveld kan dit betekenen dat hier wat extra mechanische afschermingen aan moeten worden gebracht.
Dit dient het definitieve lichtplan op basis van de gekozen aramaturen uit te wijzen.
4.10 Milieuaspecten
4.10.1 Bodemkwaliteit
Historisch bodemonderzoek
Om de voorgenomen realisatie van een Integraal Kindcentrum met een centrale sportvoorziening te realiseren in het gebied tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht, is in juni 2018 een actualisatie van het destijds uitgevoerde historische vooronderzoek uitgevoerd (zie bijlage Bijlage 11). Immers, in het kader van de haalbaarheidsstudie voor de school heeft in 2014 reeds een vooronderzoek voor de onderzoekslocatie plaatsgevonden (Historisch vooronderzoek, nieuwe centrale sport- en/of schoollocaties gemeente Sittard-Geleen, kenmerk 14081796, d.d. 19 november 2014).
Conclusie
Uit het in 2014 verrichte vooronderzoek blijkt dat ter plaatse van enkele opstallen op de locatie van het plangebied Unilocatie asbestverdachte golfplaten op het dak zijn waargenomen. Op het maaiveld werden geen asbestverdachte materialen waargenomen, maar moet wel worden opgemerkt dat de betreffende percelen destijds niet toegankelijk waren. De huidige dakbedekking van de opstallen is asbestverdacht. Voorafgaand aan de sloop zal daarom een asbestinventarisatie moeten plaatsvinden. Indien de dakbedekking asbesthoudend blijkt te zijn, zal een verkennend onderzoek asbest in de bodem moeten worden uitgevoerd ter plaatse van de twee percelen, nadat de aanwezige opstallen zijn gesloopt.
Het (voormalige) gebruik als boomgaard van het meest noordoostelijk gedeelte en het gebruik als moestuin/boomgaard van de locatie maakt de bodem verder verdacht voor bestrijdingsmiddelen.
Tijdens een verkennend bodemonderzoek dient ter plaatse van de (voormalige) boomgaard de parameter OCB te worden meegenomen.
Sinds 2014 hebben er, voor zover bekend, geen aanvullende bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden noch zijn er verdachte locaties bijgekomen.
Ten behoeve van de functiewijziging en/of omgevingsvergunning voor de bouw van de schoolgebouwen in het plangebied Unilocatie zal een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Geadviseerd wordt dan tevens een asbestonderzoek uit te voeren ten behoeve van de (voormalige) opstallen en de voormalige boomgaard als verdachte locatie te onderzoeken waarbij de parameter OCB (bestrijdingsmiddelen) wordt meegenomen.
De locatie Steenweg in Grevenbicht is momenteel in gebruik als sportveld/sportterrein. Het perceel heeft een oppervlakte van 3,7 hectare. Uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt niet dat op de locatie Steenweg in Grevenbicht bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Wel bestaat de kans dat er asbest is gebruikt in de bebouwing, gezien de ouderdom ervan. Daarnaast is ter plaatse van de onderzoekslocatie Steenweg in Grevenbicht een ophooglaag aanwezig met een dikte van maximaal circa 1,5 meter, die in het verleden reeds onderzocht is, en licht tot sterk verontreinigd bleek te zijn. De ophooglaag is grotendeels, voor zover bekend, niet gesaneerd en derhalve nog steeds aanwezig ter plaatse van het sportpark. De ophooglaag is ook niet geheel horizontaal ingekaderd, gezien er (met name aan de noordkant) rondom in de directe omgeving de ophooglaag en bijbehorende lichte tot sterke verontreinigingen op aangrenzende percelen zijn teruggevonden. Een onderscheid is niet goed te maken.
Indien de bestemming wijzigt naar een gevoeliger gebruik, kan het noodzakelijk zijn om de locatie met ophooglaag actualiserend te onderzoeken en vervolgens alsnog te saneren.
Het perceel op de locatie Kasteelweg, Obbicht en Papenhoven, is momenteel in gebruik als sportveld/sportterrein en heeft een oppervlakte van 5,1 hectare. Uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt niet dat op deze locatie bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Wel bestaat de kans dat er asbest is gebruikt in de bebouwing, gezien de ouderdom ervan. Er zijn, voor zover bekend, recent geen bodemonderzoeken uitgevoerd.
Indien de bestemming wijzigt naar een gevoeliger gebruik, hetgeen nu niet het geval is, kan het noodzakelijk zijn om de locatie aan de Kasteelweg verkennend te onderzoeken (eventueel aangevuld met asbest)
Verkennend bodemonderzoek
In opdracht van de gemeente Sittard-Geleen heeft Arcadis Nederland BV in maart 2019 een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht op het terrein aan de Kempenweg/Frankenstraat tussen Grevenbicht en Obbicht. Ter plaatse van twee percelen is tevens een verkennend onderzoek asbest in de bodem verricht. In het kader van het verkennend bodemonderzoek zijn een vooronderzoek, veldonderzoek en een laboratoriumonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn beschreven in Bijlage 12.
Op basis van het vooronderzoek is de onderzoeksstrategie geformuleerd en het aantal, alsmede de locatie, van de te verrichten boringen en te analyseren grond- en grondwatermonsters als functie van de oppervlakte van de te onderzoeken locatie.
Ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek asbest in de bodem zijn van de verdachte bodemlaag mengmonsters samengesteld, waarvan de fijne fractie is geanalyseerd op asbest in grond.
Plangebied Unilocatie met boorlocaties en proefgaten voor asbestonderzoek
Conclusie
Zowel de bovengrond als de ondergrond is, op basis van de analyseresultaten, licht verontreinigd met verschillende zware metalen in gehalten boven de achtergrondwaarde en in het geval van nikkel boven de index 0,5. Op basis van de afzonderlijk geanalyseerde grondmonsters komen er geen gehalten aan nikkel boven de interventiewaarde voor in de ondergrond.
De verhoogd aangetroffen gehalten aan zware metalen zijn niet direct toe te schrijven aan de zintuiglijke bijmengingen, aangezien ze ook in zintuiglijk schone monsters worden aangetoond, zowel binnen de verdachte locaties voormalige moestuin en boomgaard, als ter plaatse van het onverdachte terrein. De voormalige moestuin en boomgaard blijken niet verontreinigd te zijn met bestrijdingsmiddelen (OCB).
Aangezien er enkel sprake is van licht verhoogde gehalten aan zware metalen, is er vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen.
De op asbest in de bodem onderzochte locatie heeft een oppervlakte van circa 2.600 m2. In de ter plaatse van de (voormalige moestuin) onderzochte grond, vrijgekomen uit de proefgaten (tot 0,5 m -mv.), zijn zowel zintuiglijk als analytisch geen asbestverdachte of asbesthoudende materialen aangetoond. Het overige gedeelte van de onderzoekslocatie is niet verdacht op het voorkomen van asbest.
De gevonden gehalten in de bovengrond vormen in milieuhygiënische zin geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein. Vanwege de indicatieve bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’ in het geval van hergebruik in de ondergrond (vanaf 0,75 m -mv.) verdient het aanbeveling om de daarboven gelegen laag grond te behouden en/of te voorzien van duurzame afdekking/isolatie.
Op basis van de indicatieve toetsing is de grond van de locatie ‘Altijd toepasbaar’, ‘Wonen’ en/of ‘Industrie’. Echter, afhankelijk van het bodembeleid van de gemeente waarin de grond wordt toegepast en de beoogde plaats van toepassing, dient mogelijk nog een partijkeuring uitgevoerd te worden om dit definitief vast te stellen.
4.10.2 Geluidhinder
Het ontwerp van het Integraal Kindcentrum met een centrale sportvoorziening tussen de kernen Grevenbicht en Obbicht is getoetst aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Het sportcomplex en de basisschool vallen onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit, en dienen te voldoen aan de geluidsvoorschriften die zijn opgenomen in artikel 2.17 van dit besluit. Het stemgeluid van de spelers en bezoekers op het buitenterrein van de inrichting mogen buiten beschouwing worden gelaten volgens artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit. Dit geldt tevens voor de piekniveaus ten gevolge van buitensportacitviteiten en activiteiten die hiermee in nauw verband staan (stemgeluid, fluitgeluid e.d). Dit geldt ook voor het komen en gaan van bezoekers.
Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzage gegeven in de te verwachten equivalente geluidsniveaus als gevolg van het stemgeluid en de sportactiviteiten. In het akoestisch onderzoek zijn de geluidsvoorschriften conform het Activiteitenbesluit opgenomen, alsmede de uitgangspunten en resultaten. Zie hiervoor Bijlage 13.
Toetsing heeft plaatsgevonden op de gevels van de geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het complex.
Resultaten geluidsbelasting
Voor doordeweekse dagen worden de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit in de avondperiode overschreden voor de woningen aan de Frankenstraat 17/17a en 20. In de dag- en nachtperiode zijn er geen overschrijdingen berekend.
De geluidsbelasting op het schoolgebouw bedraagt maximaal 52 dB(A) in de dagperiode. Ook deze overschrijdt de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit.
Met een geluidscherm tot 5 meter hoog is het mogelijk het maximale geluidniveau voor de Frankenstraat 17/17a terug te brengen tot onder de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Voor de woning aan de Frankenstraat 20 wordt deze grenswaarde al behaald met een 4 meter hoog geluidscherm. Voor het schoolgebouw is een 3 meter hoog geluidscherm afdoende om het maximale geluidniveau terug te brengen onder de voorschriften uit het Activiteitenbesluit.
In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de minimaal benodigde hoogte van het geluidscherm te waarborgen.
Maximale geluidsniveau
In het weekend wordt voldaan aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Voor een doordeweekse dag worden de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit in de nachtperiode overschreden voor de woningen aan de Frankenstraat 17/17a en Frankenstraat 20. Het maximale geluidniveau bedraagt respectievelijk 61 dB(A) en 62 dB(A). Het maximale geluidniveau op de gevel van het schoolgebouw vanwege de tennisvelden bedraagt 74 dB(A). Hiermee worden de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit overschreden.
Met een geluidscherm tot 5 meter hoog is het mogelijk het maximale geluidniveau voor de Frankenstraat 17/17a terug te brengen tot onder de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Voor de woning aan de Frankenstraat 20 wordt deze grenswaarde al behaald met een 4 meter hoog geluidscherm. Voor het schoolgebouw is een 3 meter hoog geluidscherm afdoende om het maximale geluidniveau terug te brengen onder de voorschriften uit het Activiteitenbesluit.
In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om een geluidscherm op te richten van 5 meter.
Verkeersaantrekkende werking
De geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer van komende en gaande bezoekers is lager dan 50 dB(A) etmaalwaarde en voldoet daarmee aan de grenswaarde zoals gesteld in de circulaire ‘Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting’ van het Ministerie van VROM d.d. 29 februari 1996. Voor wegverkeer wordt niet getoetst aan de maximale geluidsniveaus.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid door de plaatsing van een 5 meter hoog geluidscherm geen belemmering vormt voor de planvorming. Tussen 23.00 en 7.00 uur vinden er in principe geen wedstrijden of trainingen plaats op de tennisvelden. Incidenteel kan het voorkomen dat er meer sets gespeeld moeten worden voor een wedstrijd en uitloopt tot uiterlijk 24 uur. Dit betreft over het algemeen één tennisbaan.
4.10.3 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen. De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Ten aanzien van PM2,5 kan worden opgemerkt dat uit de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.
Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.
Uitvoeringsregels
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:
- Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
- Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
- Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
- Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).
In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien aan deze regels wordt voldaan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit nibm.
Beoordeling
Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende plannen vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwplannen met minder dan 1.500 woningen;
- kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
- plannen die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
Op de Unilocatie worden een integraal kindcentrum en een centraal sportcomplex gerealiseerd.
Het integraal kindcentrum bestaat uit een basisschool met gymzaal, peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang.
Het sportcomplex heeft de volgende functies omvat 2 voetbalvelden, 4 tennisbanen en een (verblijfs)accommodatie.
In het kader van het akoestisch onderzoek is in beeld gebracht wat de verkeersaantrekkende werking van het plan is. In totaal gaat het om 616 motorvoertuigbewegingen. Uitgesplitst naar functie gaat het om het volgende:
- basisschool: 362 autobewegingen;
- buitenschoolse opvang: 52 autobewegingen;
- peuterspeelzaal: 46 autobewegingen
- sportcentrum: 156 autobewegingen
Wanneer deze verkeersaantrekkende werking wordt ingevuld in de NIBM-tool van Infomil, volgt daaruit dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen (zie onderstaand). Nader onderzoek naar dit aspect is dan ook niet aan de orde.
Resultaat van de NIBM-tool 2019
Heersende luchtkwaliteit
Naast hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is ook het beginsel van een goede ruimtelijke ordening van toepassing. In het kader van een goede belangenafweging kan het onwenselijk zijn dat personen worden blootgesteld aan een slechte luchtkwaliteit, ondanks dat wordt voldaan aan hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Van belang is daarom dat er inzicht is in de luchtkwaliteit.
De heersende luchtkwaliteit ter hoogte van het projectgebied is beoordeeld aan de hand van de grootschalige concentratiekaartbestanden (GCN) zoals gepubliceerd door het RIVM. De heersende luchtkwaliteit voor het peiljaar 2020 is bestudeerd.
Uit de concentratiekaartbestanden blijkt dat de heersende waarden voor stikstofdioxide en fijn stof ruim lager zijn dan de grenswaarde van 40 microgram/m³ respectievelijk 25 microgram/m3. Voor stikstof bedraagt de heersende waarde immers 13,5 µg/m3 en voor PM10 is dit 17 µg/m3. Dit leidt ertoe dat er ten aanzien van de heersende luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn.
Heersende concentratie NO2 in 2020
Heersende concentratie PM10 in 2020
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het nibm-criterium waardoor er geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit is. Daarnaast voldoet de reeds heersende luchtkwaliteit ter plekke van het projectgebied ruimschoots aan de normen. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de planvorming.
4.10.4 Externe veiligheid
Bij het toetsen van het aspect externe veiligheid is de volgende wet- en regelgeving relevant:
- de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs);
- de Wet basisnet (Wbn);
- de Regeling basisnet (Rbn);
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Handleiding risicoanalyse transport (HART).
Er is in januari 2019 een inventarisatie uitgevoerd naar de risico's voor de externe veiligheid in de directe omgeving van de kernen Grevenbicht en Obbicht. Hiervoor is de meest actuele versie van de risicokaart gebruikt. Uit deze beschouwing zijn twee “risicobronnen” ten opzichte van de externe veiligheid geïdentificeerd die hieronder nader worden toegelicht.
Binnenvaartroute Maascorridor
Op circa 900 meter afstand bevindt zich de binnenvaartroute Maascorridor. Deze route is onderdeel van het basisnet water zoals opgenomen in de regeling basisnet (Rbn) en wordt gebruikt als transportas voor het vervoeren van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Volgens de risicokaart vervoeren er per jaar 258 schepen de stofcategorie GT3. Deze categorie heeft een invloedsgebied 1%-letaliteitsafstand van 1070 meter volgens de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART). Gelet op de bevolkingsdichtheid en de aantallen schepen per jaar is er voor het Groepsrisico geen aantoonbaar effect te verwachten.
Buisleiding
Aan de oost- en zuidkant van de kern Obbicht loopt de Pijpleiding Rotterdam – Beek (PRB). Deze ligt op 0,60 meter diepte. Doel van de PRB is het vervoer van vloeibare koolwaterstoffen zoals Nafta en gascondensaat. De koolwaterstoffen dienen als grondstof voor de fabrieken van SABIC. Het eindproduct van deze fabrieken is plastic (polyetheen en polypropeen). Het beginpunt van de leiding ligt in de Rotterdamse Haven. Het eindpunt van de leiding ligt op het complex van de chemische industrie Chemelot in de gemeente Sittard-Geleen.
Gelet op de kenmerken van de PRB is er sprake van een PR 10-6 contour van 12 meter. Het groepsrisico (GR) dat wordt bepaald binnen het invloedsgebied van 1% letaliteit ligt op 31 meter. Het invloedsgebied voor het GR wordt nader geduid met plasbrandaandachtsgebied. Gelet op de ligging van de PRB en de afstand tot het plangebied Unilocatie (circa 1,5 km) zal ook hier geen aantoonbaar effect te verwachten zijn.
Conclusie
Gelet op de ligging van de risicobronnen ten opzichte van het plangebied Unilocatie, ligt het plangebied Unilocatie buiten de PR10-6 contouren van deze risicobronnen. Tevens neemt het groepsrisico niet toe, als gevolg van deze ontwikkeling door de grote afstand. Bovendien gaat het om een verplaatsing van twee bestaande scholen binnen hetzelfde invloedsgebied naar onderhavige nieuwe locatie aan de Kempenweg.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
De aanleiding tot het uitvoeren van een vooronderzoek naar mogelijk aanwezige Conventionele Explosieven (CE) voor het project Unilocatie Grevenbicht-Obbicht vloeit voort uit het voornemen tot het uitvoeren van werkzaamheden in het plangebied Unilocatie en het vermoeden van de mogelijke aanwezigheid van CE in de bodem.
Het doel van een vooronderzoek is beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het projectgebied CE aanwezig zijn, en zo ja, om het op CE verdachte gebied in horizontale en verticale dimensies af te bakenen.
Het vooronderzoek CE wordt uitgevoerd conform de vigerende wet- en regelgeving, zijnde het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) zoals opgenomen in bijlage XII van de Arbeidsomstandighedenregeling.
Beoordeling indicaties
In de periode 1971-heden hebben twee munitieruimingen plaatsgevonden binnen het onderzoeksgebied. Van de munitieruiming in 1973 zijn in het EOD-archief geen gegevens bekend. De munitieruiming in 1996 betreft een niet-verschoten Amerikaanse pantsergranaat van 37mm. Deze munitievondst is op zich geen aanleiding tot de afbakening van een op CE verdacht gebied. Er zijn tijdens het onderzoek geen verdere indicaties achterhaald voor de aanwezigheid van CE in het plangebied Unilocatie.
Beoordeling contra-indicaties
Van contra-indicaties is sprake indien er in het plangebied Unilocatie gerichte opsporing van CE heeft plaatsgevonden, of dat grondwerkzaamheden binnen het verdachte gebied hebben plaatsgevonden waarbij grond tot ten minste de maximale penetratiediepte is ontgraven en afgevoerd. Dergelijke gegevens over naoorlogs grondverzet worden alleen verzameld en geanalyseerd, indien er in het bronnenonderzoek indicaties voor de aanwezigheid van CE zijn aangetroffen.
Aangezien er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE in het plangebied Unilocatie, is er geen onderzoek naar contra-indicaties gedaan.
Conclusie
Het plangebied Unilocatie wordt op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal als 'onverdacht' gekwalificeerd op de aanwezigheid van CE. De voorgenomen werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd zonder aanvullend onderzoek naar CE.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Ruimtelijk Plan
Het bestemmingsplan Unilocatie Grevenbicht-Obbicht is vervat in (plan)regels, verbeelding en toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en / of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn voor bestemmingsplannen (SVBP 2012), alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
5.2 Juridische Regeling
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan. De juridische regeling bestaat, zoals hiervoor aangegeven, uit de verbeelding en de (plan)regels. Deze onderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd gezamenlijk geraadpleegd en gelezen te worden.
5.2.1 Verbeelding
Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan. Met een bouwvlak is de mogelijkheid en situering van bebouwing aangeduid.
Naast de hoofdbestemming bevat het plan ook de dubbelbestemmingen.
5.2.2 Planregels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de 'Inleidende regels', de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.
Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de nieuw beoogde functies binnen het plangebied Unilocatie. Teneinde de benodigde flexibiliteit te bieden is gekozen voor de bestemming 'Gemengd' waarbinnen zowel de school als de sportvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Tevens zijn de Frankenstraat en de Kempenweg bestemd als 'Verkeer', evenals het parkeerterrein aan de Kempenweg.
Voor de locaties die door de samenvoeging van de voorzieningen vrijkomen is de bestemming 'Groen' opgenomen. Langs de Kingbeek is aan de gronden de bestemming 'Natuur' toegekend. Ook de gronden gelegen ten zuiden en ten oosten van het perceel Kempenweg 70 hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Daarnaast is de bestemming 'Horeca' opgenomen voor daghoreca ter plaatse van de bestaande kantine bij de sportvelden van Obbicht en de bestemming 'Maatschappelijk' ter plaatse van de bestaande bebouwing bij de sportvelden van Grevenbicht.
De bestaande hogedruk aardgastransportleiding die aan de oostzijde van de Kempenweg loopt, is positief bestemd en wordt beschermd via een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden.
Verder zijn de mogelijke aanwezige archeologische resten beschermd via de dubbelbestemmingen ''Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. Tevens is voor de onderhoudsstrook van een waterloop de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' opgenomen.
Algemene regels
In dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Anti-dubbeltelregel
Dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen.
Algemene bouwregels
Hierin zijn regelingen opgenomen voor ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels:
Dit artikel bevat onder meer een algemeen verbod voor (detail)handel, prostitutie, seksinrichtingen en geluidgezoneerde inrichtingen. Tevens zijn hier de voorwaardelijke verplichtingen ondergebracht. Deze voorwaardelijke verplichtingen hebben betrekking op het aanbrengen van een afschermende groenvoorziening, het bouwen van een fietsenstalling met gesloten achterwand, het realiseren van een geluidscherm en het aanleggen van voldoende waterberging.
Algemene aanduidingsregels:
Hierin is de regeling voor het aanwezige straalpad opgenomen. Er mag niet hoger dan 20 meter worden gebouwd.
Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is een aantal algemene afwijkingen opgenomen van de regels. Het betreft de mogelijkheid om onder voorwaarden maximaal 10% af te wijken van de voorgeschreven maatvoeringen. Tevens mogen bouwgrenzen beperkt worden overschreden.
Overige regels:
In dit artikel is opgenomen hoe de verhouding is tussen bestemmingen en dubbelbestemmingen en dubbelbestemmingen onderling. Tevens is hier de parkeerregeling opgenomen.
Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat:
- Het overgangsrecht (artikel 19): hierin is bepaald dat legaal gebouwde bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels zoals deze in dit nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze bouwwerken mogen eveneens deels worden vernieuwd of veranderd of in geval van tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden herbouwd. Voorwaarde is wel dat de afwijking van de bouwregels naar aard en omvang niet mag worden vergroot. Via een omgevingsvergunning is een eenmalige vergroting van maximaal 10% toegestaan.
Tevens is een regeling opgenomen die toeziet op het gebruik van gronden en opstallen. Wanneer het bestaande legale gebruik op het moment dat het bestemmingsplan rechtskracht krijgt, afwijkt van de regels, mag dit bestaande gebruik in die omvang worden gehandhaafd. Een intensivering van het gebruik is dus niet toegestaan. Ook naar aard mag het gebruik niet verder gaan afwijken. Wanneer het gebruik gedurende een termijn van meer dan een jaar onderbroken wordt dan mag het niet meer opnieuw worden opgepakt. - De slotregel (artikel 20), waarin de titel van het plan staat.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Economische uitvoerbaarheid
De gemeente is in dit project de initiatiefnemer en heeft in haar begroting geld gereserveerd voor de nieuwbouw en inrichting van de Unilocatie. Ook voor de kosten van herontwikkeling van de vrijkomende sportlocaties in Grevenbicht en Obbicht zijn door de gemeente financiële dekkingsmiddelen gereserveerd (zie paragraaf 4.5 Landschap). De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.
6.1.2 Grondexploitatie
Met de grondexploitatieregeling in artikel 6.4. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over instrumentarium ter uitvoering van de wettelijke kostenverhaalplicht indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Tot de verhalen kosten van de grondexploitatie behoren de kosten van het bouwrijp en gebruiksgereed maken van een locatie, waarbinnen aangewezen bouwplannen zijn voorzien. Ook gaat het bijvoorbeeld om de inbrengwaarden van de ondergrond van de openbare ruimte, onderzoekskosten, plan- en apparaatskosten en kosten van voorzieningen die buiten een locatie zijn gelegen maar mede van nut zijn voor de te ontwikkelen locatie. Daarnaast biedt de grondexploitatieregeling in de Wro de mogelijkheid om regels te stellen over de uitvoering van een bestemmingsplan (zgn locatie-eisen), zoals regels over ruimtegebruik (waaronder bindende verkaveling), eisen voor en uitvoeringsregels over de uitvoering van het bouwrijp maken van uitgeefbaar gebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte.
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een integraal kindcentrum en van sportvoorzieningen. Dit valt onder de aangewezenbouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. In de Wro is opgenomen dat gelijktijdig bij het vast te stellen bestemmingsplan waarin deze bouwplanmogelijkheden zijn opgenomen, ter uitvoering van de wettelijke kostenverhaalplicht, een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien als het kostenverhaal van de kosten van de grondexploitatie voor alle in het bestemmingsplan begrepen gronden, waarop de bouwplannen zijn voorzien, 'anderszins verzekerd' is en indien zich de noodzaak tot het stellen van regels over locatie-eisen niet voordoet.
Het geheel van de nieuw voorziene uitgeefbare gronden (daarop zijn aangewezen bouwplannen voorzien) is ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan niet aangekocht of verworven door of namens de gemeente. Evenmin zijn voor het geheel van de particuliere eigendommen anterieure (kostenverhaals)overeenkomsten over de grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 Wro gesloten. Dit maakt reeds dat de verplichting bestaat een exploitatieplan vast te stellen. Er is verder een noodzaak tot het stellen van regels over het toekomstige ruimtegebruik van het exploitatie-plangebied, waarin allereerst de indeling naar openbare ruimte en uitgeefbaar gebied is vastgelegd en vervolgens, voor de hoofdfunctie openbare ruimte, de verdere indeling is aangegeven voor de functies openbaar groen, wegen, parkeren, fiets- en voetpad. Daarnaast is er de noodzaak de regels voor het ruimtegebruik voor het uittgeefbaar gebied verder uit te werken in een regeling voor een bindende verkaveling.
Het exploitatieplan is verbonden aan voorliggend bestemmingsplan "Unilocatie Grevenbicht-Obbicht" waarin bouwplanmogelijkheden worden gecreëerd. Hierdoor ontstaat de beginselplicht om gelijktijdig met de vaststelling van genoemd bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.
Binnen het gebied van het bestemmingsplan ˜Unilocatie Grevenbicht-Obbicht" wordt voorzien in de bestemming ˜Gemengd". Binnen deze bestemming is de ontwikkeling mogelijk van bouwplannen als bedoeld in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro.
Het exploitatieplan heeft betrekking op het gedeelte van het plangebied van het bestemmingsplan "Unilocatie Grevenbicht-Obbicht" waar de ontwikkeling van het Integraal Kindcentrum en centrale sportvoorzieningen, met inbegrip van de bijbehorende aanleg en aanpassing van de openbare ruimte, is voorzien. De overige delen van het bestemmingsplangebied (sportlocaties Grevenbicht en Obbicht) zijn niet in het exploitatieplan betrokken, omdat het de inpassing van bestaande te handhaven bebouwing betreft en hier geen sprake is van aangewezen bouwplanmogelijkheden als bedoeld in artikel 6.12 Wro juncto 6.2.1. Bro. Dienaangaande is er dan ook geen mogelijkheid en daarmee een beginselplicht een exploitatieplan te moeten vaststellen.
Door de gemeente wordt in relatie tot het exploitatieplangebied een actieve grondpolitiek gevoerd voor de gronden bestemd tot uitgeefbaar gebied respectievelijk aan te leggen openbare ruimte, die in eigendom zijn van derden.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:
- Waterschap Limburg
- Provincie Limburg
- Rijkswaterstaat Zuid-Nederland
Alle instanties hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in Bijlage 21 van deze toelichting. De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.
6.2.2 Inspraak
Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Sittard-Geleen heeft het voorontwerp bestemmingsplan "Unilocatie Grevenbicht-Obbicht" van 13 maart tot en met 27 april 2020 ter inzage gelegen. Een ieder werd in de gelegenheid gesteld om op het voorontwerp te reageren.
Er zijn 10 inspraakreacties ontvangen. De ingediende reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in Bijlage 21 van deze toelichting. De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.
6.2.3 Zienswijzen
Op de voorbereiding om een besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar kan maken.
Het ontwerp bestemmingsplan Unilocatie Grevenbicht-Obbicht heeft van 14 december 2020 tot en met 24 januari 2021 voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken.
Er zijn 13 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in Bijlage 22.