KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 De Onderdelen Van Het Bestemmingsplan
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Rijksbeleid En Europese Richtlijnen
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusie Beleidskader
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Algemeen
3.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
3.3 Planconcept
3.4 Het Plan
Hoofdstuk 4 Onderzoek Planeffecten
4.1 Algemeen
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Water
4.4 Archeologie
4.5 Natuur En Soorten
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Crisis- En Herstelwet
7.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
7.3 Inspraak En Vooroverleg
7.4 Vaststelling
7.5 Beroep
Bijlagen
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Vormvrij M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek (Woningen)
Bijlage 4 Verkennend Asbestonderzoek (Woningen)
Bijlage 5 Nader Asbestonderzoek (Woningen)
Bijlage 6 Verkennend En Aanvullend Bodem- En Asbestonderzoek (Wegen)
Bijlage 7 Water
Bijlage 8 Archeologie
Bijlage 9 Inventariserend Veldonderzoek (Ivo)
Bijlage 10 Natuur En Soorten
Bijlage 11 Aanvullend Onderzoek Ecologie
Bijlage 12 Geluid
Bijlage 13 Externe Veiligheid
Bijlage 14 Kwantitatieve Risicoanalyse Spoor
Bijlage 15 Verantwoordingsplicht Groepsrisico
Bijlage 16 Verslag Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 17 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 18 Nota Van Wijzigingen
Bijlage 19 Nota Van Wijzigingen Beeldkwaliteitsplan

Thienbunder

Bestemmingsplan - gemeente Sittard-Geleen

Vastgesteld op 28-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Thienbunder van de gemeente Sittard-Geleen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld, ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis gebonden bedrijf

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

1.7 aan huis gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt, een kapsalon hieronder begrepen;

1.8 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 ander-werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;

1.10 archeologische waarde

oudheidkundige waarden in de bodem die van belang zijn voor de kennis en studie van (de culturele overblijfselen van) de beschavingsgeschiedenis;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.12 bebouwingspercentage

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak;

1.13 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.15 beperkt kwetsbaar object

een beperkt kwetsbaar object, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen

1.16 bestemmingsgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmings vlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw (inclusief aan- en uitbouw)

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel staand hoofdgebouw;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels één hoofdgebouw met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, is toegestaan;

1.23 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 bouwwerk van openbaar nut

een gebouw ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;

1.27 categoriescheidingslijn

een op de verbeelding aangegeven lijn die de grens aangeeft tussen gebieden waarvoor ten aanzien van de toegestane woningbouwcategorieën een verschillende categorie-indeling geldt;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 eengezinswoning

een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;

1.30 erf

een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijke opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, waarop ingevolge de regels van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit kadastrale gegevens;

1.31 erker

een uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond, geen afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.34 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.35 huishouden

de bewoning van een woning door:

  • een persoon;
  • meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;

1.36 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie;

1.37 kwetsbaar object

een kwetsbaar object, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen

1.38 mantelzorg

het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn;

1.39 meergezinswoning

een gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere huishoudens in afzonderlijke woonruimten.

1.40 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan;

1.41 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de
bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.42 ondergeschikte bouwdelen/bouwdelen van ondergeschikt belang

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen;

1.43 ondergronds

beneden het peil;

1.44 peil

de hoogte, zoals bedoeld in artikel 2.8;

1.45 prostitutiebedrijf

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice;

1.46 seks- en/of pornobedrijf

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seksen/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

1.47 staat van bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.48 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.49 verharden van wegen

het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton;

1.50 voorste bouwgrens

de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens;

1.51 voorgevelrooilijn

de bouwgrens die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.52 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.53 woningblok

twee of meer aaneengebouwde woningen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 horizontale diepte van een bouwwerk

tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil;

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de dakvlakken (zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen) en boven het peil;

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, zulks met inbegrip van erkers;

2.7 oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.8 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang nabij een weg of pad ligt: de bouwhoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 30 cm;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 30 cm.

2.9 verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.10 ondergeschikte onderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten, wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen, water(lopen) en uitritten, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen, (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling;
  2. b. ontsluitingswegen, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' dan wel op een afstand van ten hoogste 2 m gemeten gemeten vanaf deze aanduiding;
  3. c. een langzaamverkeerroute, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeerroute' met dien verstande dat deze tot op een afstand van ten hoogste 5 m gemeten ter weerszijden van de op de kaart aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeerroute' mag worden aangelegd;
  4. d. waterberging ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
  5. e. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  6. f. een speeltuin, ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';

met bijbehorende nutsvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.

3.2 Bouwregels

  1. a. Bouwen is toegestaan uitsluitend ten dienste van de in artikel 3.1 omschreven bestemming en met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. gebouwen zijn niet toegestaan;
    2. 2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
      • van verlichting, speelvoorzieningen en kunstuitingen 6 m;
      • van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.
  2. b. Bouwen is toegestaan uitsluitend ten dienste van de in atikel 6.1 omschreven bestemming ter plaatse van de aanduidingen 'gestapeld' en 'aaneengebouwd' ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
    1. 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m;
    2. 2. de hoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,30 m;
    3. 3. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw.
  3. c. in afwijking van het bepaalde in 3.2 sub b mag ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' de overschrijding voor balkons niet meer bedragen dan maximaal 2 m.

Artikel 4 Tuin

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. tuin en erf;

met bijbehorende nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.

4.2 Bouwregels

  1. a. Bouwen is toegestaan uitsluitend ten dienste van de in artikel 4.1 omschreven bestemming en met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
    2. 2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten hoogste mag bedragen:
      • van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
      • van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
      • van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 m;
  2. b. Bouwen is toegestaan uitsluitend ten dienste van de in artikel 6.1 omschreven bestemming ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
    1. 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m;
    2. 2. de hoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,30 m;
    3. 3. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2onder a voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en wandel- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer;
  2. b. een langzaamverkeerroute, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeerroute';

met bijbehorende kunstuitingen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.

5.2 Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 5.1 omschreven bestemming en met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. 1. van verlichting 6 m;
    2. 2. van voorzieningen voor de verkeersgeleiding 10 m;
    3. 3. van kunstuitingen 12 m;
    4. 4. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

'specifieke bouwaanduiding-1': aaneengebouwde woningen, twee-aaneen gebouwde woningen en/of vrijstaande woningen worden gebouwd;
'specifieke bouwaanduiding-2': twee-aaneen gebouwde woningen en/of vrijstaande woningen worden gebouwd;
'aaneengebouwd': aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
'gestapeld': gestapelde woningen worden gebouwd;
'vrijstaand': vrijstaande woningen worden gebouwd

  1. b. het maximaal aantal woningen dat is toegestaan is ter plaatse aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

met bijbehorende erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, bouwwerken, bouwwerken geen gebouwen zijnde, overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.

6.2 Bouwregels

Bouwen is toegestaan uitsluitend ten dienste van de in artikel 6.1 omschreven bestemmingen en met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
  2. b. de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' mogen blokken van maximaal 5 aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd;
  4. d. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding-1', 'specifieke bouwaanduiding-2' en 'vrijstaand' bedraagt de afstand van het hoofdgebouw:
    1. 1. tot beide zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m indien het een vrijstaande woning betreft;
    2. 2. tot één zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter indien het een twee-aaneen gebouwde woning betreft of een aaneengebouwde woning die slechts aan één zijde aaneengebouwd is;
  5. e. de breedte van het hoofdgebouw bedraagt:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' maximaal 6 m indien het een aaneengebouwde woning betreft en maximaal 8 m indien het een twee-aaneen gebouwde woning of een vrijstaande woning betreft;
    2. 2. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding-2' en 'vrijstaand' maximaal 8 m;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' maximaal 11 m, waarbij geldt dat de breedte van de volgende bouwlagen maximaal 70% van de breedte van de eerste bouwlaag mag bedragen;
    4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' maximaal de breedte van het bouwvlak;
  6. f. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:

op de begane grond/eerste bouwlaag 15 m;
op de volgende bouwlagen 12,5 m,
met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het
bouwperceel minimaal 5 m bedraagt;

  1. g. in afwijking van het bepaalde onder f. mag ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de horizontale diepte van een hoofdgebouw op de volgende bouwlagen ten hoogste 8 meter bedragen, gerekend vanaf de voorgevelrooilijn;
  2. h. in afwijking van het bepaalde onder f. mag ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' het bouwvlak geheel worden bebouwd;
  3. i. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, tot een oppervlakte van maximaal 70 m2, met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m2 mag bedragen;
  4. j. bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 m achter de voorste bouwgrens of de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd, met dien verstande dat een garage/carport ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding-1', 'specifieke bouwaanduiding-2' en 'vrijstaand' op een afstand van ten minste 12 m achter de voorste bouwperceelsgrens mag worden gebouwd;
  5. k. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    goothoogte bouwhoogte
    van hoofdgebouwen zie verbeelding zie verbeelding
    van aangebouwde bijgebouwen hoogte 1e bouwlaag hoofdgebouw +0,30 m goothoogte+afstand tot perceelsgrens, tot maximum van 5 m
    van vrijstaande bijgebouwen 3 m goothoogte+afstand tot perceelsgrens, tot maximum van 5 m
    van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens - 1 m
    van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens - 2 m
    van overige bouwwerken, geen bebouwen zijnde - 3 m
  6. l. het hoofdgebouw wordt voorzien van een kap met een dakhelling van 45 tot 55 graden, met dien verstande dat:
    1. 1. bij de toepassing van een dwarskap de dakhelling minimaal 61 graden bedraagt;
    2. 2. ter plaatse van de aanduidingen 'plat dak' het hoofdgebouw met plat dak mag worden gebouwd of met een kap waarbij de dakhelling 10 tot 20 graden bedraagt;
    3. 3. in afwijking van het bepaalde sub 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrij' het hoofdgebouw wordt voorzien van een dwarskap met een dakhelling van 25 tot 30 graden;
  7. m. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' wordt het hoofdgebouw voorzien van een kap met een nokrichting evenwijdig aan de voorgevel;
  8. n. in afwijking van het bepaalde in 6.2 sub j mag ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' de bouwhoogte worden overschreden met 1,5 m ten behoeve van een liftschacht.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2:

  1. a. ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m, waarbij geldt dat de overschrijding ten behoeve van een entree maximaal 6 m diep en 8 m breed bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', waarbij geldt dat per aanduidingsvlak maximaal 2 entrees zijn toegestaan;
    2. 2. de hoogte van erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,30 m;
    3. 3. de breedte van erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
  2. b. voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m;
  3. c. voor de realisatie van een kap met een nokrichting haaks op de voorgevel ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting';
  4. d. en toestaan dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' wordt overschreden met maximaal 4,5 m ten behoeve van een windturbine.

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 6) mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 50 m2 en/of dieper dan 0,30 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    2. 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
    4. 4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    5. 5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
    6. 6. het scheuren van grasland.
  2. b. Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is nodig voor:
    1. 1. ander-werk dat het normale onderhoud, gebruik en beheer betreft, mits de gronden niet dieper dan 0,30 m worden geroerd [tenzij is aangetoond dat vanaf 0,30 m diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan];
    2. 2. ander-werk dat op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering is of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
    3. 3. ander-werk als onderdeel van een ingreep in de bodem met een oppervlakte van maximaal 50 m2;
    4. 4. ander-werk waarvoor een omgevingsvergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologie, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

Het bepaalde in deze regels en omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
    2. 2. bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedraagt.
  2. b. Afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 sub a kan slechts mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Voorrangsregeling bij meerdere bestemmingen

Daar waar aan gronden meerdere bestemmingen zijn gegeven, gelden de regels van de dubbelbestemming primair ten opzichte van de andere daar voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

14.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Thienbunder van de gemeente Sittard-Geleen.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 28 juni 2012.

De voorzitter, De griffier,

……………… ………………

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De bevolkingskrimp in Limburg is de aanleiding voor de regionale opgave om de woningvoorraad te herstructureren en het aantal woningen te verminderen. Woonmaatschappij ZO Wonen, Gemeente Sittard-Geleen en de Provincie Limburg hebben daartoe een samenwerkingsovereenkomst afgesloten voor de integrale wijk- en buurtverbetering in het TASs-gebied te Sittard. Het doel daarbij is de buurten te verbeteren op ruimtelijk-functioneel en op sociaal-maatschappelijk vlak.

De buurt Thienbunder loopt voorop in deze verbeteringsopgave. Alle bewoners zijn verhuisd en nagenoeg alle woningen zijn gesloopt. De vigerende regeling maakt de ontwikkeling van Thienbunder niet geheel mogelijk, daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan schept een ruimtelijk kader waardoor de herontwikkeling van de nieuwe woonlocatie mogelijk wordt gemaakt.

1.2 De Onderdelen Van Het Bestemmingsplan

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Dit onderdeel heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan. Ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol bij de toepassing van de regels evenals een visualiserende functie van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen en randvoorwaarden weergegeven. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Aan de zuidkant van de kern Sittard (gemeente Sittard-Geleen) ligt de wijk Sanderbout. Een van de buurten binnen Sanderbout is Thienbunder. Thienbunder vormt samen met de buurten Achtbunder, Sanderbout en de voormalige slachthuislocatie het TASs-gebied, dat als prioritair herstructureringsgebied is aangemerkt binnen de Westelijke Mijnstreek, dat wordt gevorm door de gemeenten Beek, Schinnen, Sittard-Geleen en Stein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied Thienbunder

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Voetstraat aan de westzijde, de Monseigneur Canoystraat aan de noordzijde, aan de oostzijde de Monseigneur Vranckenstraat en de achtertuinen van de woningen gelegen aan de Rijksweg zuid en aan de zuidzijde de achtertuinen van de woningen gelegen aan de Geuweg.

Het plangebied is circa 5,4 hectare groot. In onderstaande figuur is een luchtfoto opgenomen met de begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Luchtfoto voormalige situatie en begrenzing plangebied Thienbunder

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Sittard-zuid' dat is vastgesteld op 2006-12-13. Het plangebied is bestemd als Wonen, Verkeer, Groen en Water.

1.5 Bij Het Plan Behorende Stukken

Voor de totstandkoming van het plan Thienbunder zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan zijn verwoord. De volgende rapportages, behorende bij dit plan, zijn als bijlagen opgenomen:

  • Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan Thienbunder TASs Sittard, Inbo te Woudenberg, definitief ontwerp, 9 mei 2012, kenmerk P06910;
  • Verkennend bodemonderzoek Thienbunder t.p.v. voormalige woningen, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, 23 november 2011, referentienummer 307862.ehv.344.R002;
  • Verkennend asbestonderzoek Thienbunder t.p.v. voormalige woningen, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, 23 november 2011, referentienummer 307862.ehv.344.R003;
  • Nader asbestonderzoek Thienbunder t.p.v. voormalige woningen, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, 24 april 2012, referentienummer GM-0055467;
  • Verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek Thienbunder t.p.v. voormalige wegen, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, 24 april 2012, referentienummer 307862.ehv.344.R005;
  • Waterparagraaf wijk Thienbunder te Sittard, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, 7 oktober 2011, referentienummer GM-0036037;
  • Archeologisch onderzoek plangebied Thienbunder te Sittard - Bureauonderzoek plangebied Thienbunder te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, Grontmij Nederland B.V., Roermond, 8 september 2011, referentienummer 307862/RM/GAR1072;
  • Inventariserend veldonderzoek (IVO) Sittard Thienbunder, Evaluatierapport en voorlopgie aanbevelingen, ARCHOL, Leiden, concept, 23 mei 2012, 51497 / STB 1352;
  • Locatieonderzoek natuurwaarden - Natuur- en soortenbeleid Thienbunder, gemeente Sittard, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, 8 juni 2011, referentienummer GM-0035823;
  • Aanvullend ecologisch onderzoek, Thienbunder, gemeente Sittard, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, 25 oktober 2011, referentienummer GM-0039586;
  • Bestemmingsplan Thienbunder te Sittard - Akoestisch onderzoek naar de effecten van wegen railverkeerslawaai, Grontmij Nederland B.V., Roosendaal, 5 oktober 2011, referentienummer GM-0032931;
  • Risico-inventarisatie Thienbunder te Sittard-Geleen, Externe Veiligheid onderzoek in het kader van woningbouw, Grontmij Nederland B.V., De Bilt, 15 mei 2012, referentienummer 307862/D2.1;
  • Bestemmingsplan Thienbunder - Onderdeel Externe veiligheid: QRA spoor, Grontmij Nederland B.V., De Bilt, 15 mei 2012, referentienummer 307862.424.DBlt.QRA05;
  • Bestemmingsplan Thienbunder - Onderdeel Externe Veiligheid: Elementen Verantwoordingsplicht Groepsrisico, Grontmij Nederland B.V., De Bilt, 15 mei 2012, referentienummer 307862.424.DBlt.VP01.

1.6 Leeswijzer

De aanleiding van het plan en de ligging van het plangebied staan centraal in hoofdstuk 1. In hoofdstuk 2 is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven voor zover relevant voor de met dit plan beoogde ontwikkelingen. Een beschrijving van het plan (situering, voorwaarden, planconcept en beeldkwaliteit) is opgenomen in hoofdstuk 3, gevolgd door een samenvatting en conclusie van de uitgevoerde onderzoeken in hoofdstuk 4. Uiteindelijk wordt het plan Thienbunder juridisch vastgelegd met behulp van de regels en de verbeelding. De opzet hiervan wordt beschreven in hoofdstuk 5, waarbij is aangegeven op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Dit heeft een directe relatie met de uitvoerbaarheid, met name het beleid ter handhaving van de inrichting van het plangebied waaraan in hoofdstuk 6 aandacht wordt besteed. De procedure, het overleg en de inspraak komen tot slot aan bod in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

2.2 Rijksbeleid En Europese Richtlijnen

2.2.1 Nota Ruimte

In de Nota Ruimte, die in april 2004 is verschenen, zijn door de ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. In de Nota Ruimte zijn het beleid uit de Structuurvisie Groene Ruimte 2 en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid uit de Vijfde Nota over de ruimtelijke ordening meegenomen. Hoofddoel van de Nota Ruimte is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op een relatief beperkt oppervlak dat Nederland ter beschikking staat.

In de Nota Ruimte worden vier algemene doelen geformuleerd:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

De Nota Ruimte kent zes nationale stedelijke netwerken, waaronder Zuid Limburg (Maastricht, Heerlen, Sittard-Geleen). Zuid-Limburg wordt geschetst als een nationaal stedelijk netwerk en deels economisch kerngebied. Geen ander nationaal stedelijk netwerk heeft zo zeer met ‘niet-Nederlandse’ ontwikkelingen en beleid te maken als Zuid-Limburg. Afstemming en overleg met Vlaamse, Waalse en Duitse partijen is voor verschillende onderwerpen een noodzaak.

Het economisch kerngebied van het stedelijk netwerk is internationaal sterk gepositioneerd en maakt onderdeel uit van de toptechnologieregio Zuidoost-Nederland, die doorloopt naar Zuidoost-Brabant, Aken, Hasselt-Genk en Luik. Ook voorzieningen op het vlak van cultuur, recreatie en toerisme en de aanwezigheid van verschillende onderwijsinstellingen in de regio dragen bij aan een positieve dynamiek. De Nota Ruimte gaat in haar sturingsfilosofie uit van een vergaande mate van beleidsdecentralisatie. Dat wil zeggen dat het provinciaal beleidskader de komende jaren steeds meer richtinggevend zal zijn.

2.2.2 Natura 2000

De Europese Unie heeft het initiatief genomen voor 'Natura 2000', een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn zijn ook aangegeven als Natura 2000-gebied. Het is niet toegestaan om zonder vooraf toegekende vergunning nieuwe activiteiten in deze gebieden uit te voeren.

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura2000-gebied en binnen een straal van 3 kilometer van het plangebied bevinden zich ook geen Natura2000-gebieden. Gelet op de afstand van het plangebied ten aanzien van deze gebieden en de centrale ligging van het plangebied tussen bestaande bebouwing zijn negatieve effecten door externe werking vanuit plangebied op Natura2000-gebieden niet te verwachten.

2.2.3 Wet Milieubeheer, luchtkwaliteitseisen

Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit' (wijziging Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.2. luchtkwaliteitseisen). In deze wet zijn voor verschillende vervuilende stoffen normen opgenomen waaraan minimaal voldaan moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een vervuilde lucht kan immers leiden tot gezondheidsklachten bij mensen. Voor Nederland zijn voornamelijk overschrijdingen van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide aan de orde en plaatselijk van benzeen (parkeergarages).

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin worden gebiedsgerichte programma's en rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren opgenomen. Projecten worden niet meer aan de normen getoetst maar aan het doel van het programma. Bouwprojecten in een gebied kunnen dan doorgaan als maatregelen worden genomen om de luchtkwaliteit op zijn minst gelijk te houden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die opgenomen zijn in het NSL mogen worden vervangen door plannen van gelijke of kleinere omvang.

Naast de 'Wet Luchtkwaliteit' is in 2007 het begrip niet in betekenende mate bijdragen verduidelijkt (Besluit niet in betekenende mate bijdragen en Regeling niet in betekenende mate bijdragen). Door het in werking treden van het NSL op 1 augustus 2009 worden projecten die minder dan 3% bijdragen aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide geacht niet in betekenende mate bij te dragen. Voor dergelijke projecten is geen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk.

De voorgenomen locatieontwikkeling valt binnen de categorie die minder dan 3% bijdraagt aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide.

2.2.4 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water (hierna: Krw) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Krw is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. Doel is in 2015 de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in orde te hebben. In het verleden zijn vele Europese richtlijnen op het gebied van water verschenen. De Krw moet in deze verschillende soorten regels meer eenheid brengen.

De Kaderrichtlijn Water vindt zijn doorwerking in het waterbeleid van de gemeente en het waterschap.

2.2.5 Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding (1999) beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Hierbij zijn van belang:

  • ruimte voor gebiedsgericht beleid (o.a. duurzaam stedelijk waterbeheer);
  • terugdringen van de verdroging;
  • waterbodemproblematiek in relatie tot de verontreiniging van het oppervlaktewater met diffuse bronnen.

De Vierde Nota Waterhuishouding vindt zijn doorwerking in het waterbeleid van de gemeente en het waterschap.

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) is vastgesteld op 22 september 2006 ter vervanging van het POL uit 2001. Per 1 juli 2008 dient het POL2006 als provinciale structuurvisie. Het POL2006 is zowel een streekplan, waterhuishoudingplan, milieubeleidplan als een verkeer- en vervoerplan en bevat ook de meer fysieke (ruimtelijke) onderdelen van het economisch en welzijnsbeleid en is nu vastgesteld als zijnde provinciale structuurvisie.

Het POL2006 is een plan op hoofdlijnen. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor die onderwerpen waar de Provincie een duidelijke rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. Het gehele plan staat in het teken van een actieve bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg. In het eerste hoofdstuk van het POL wordt ingegaan op deze ambitie. Daarna wordt Limburg in een ruimer verband bekeken, waarbij rekening gehouden wordt met de (inter)nationale ligging van de provincie. Tot slot wordt ingezoomd op de wijze waarop (hoe en waar) binnen Limburg duurzaam en efficiënt kan worden ingespeeld op ontwikkelingen van de verschillende ruimte gebruikende functies. In dit deel wordt ingegaan op de stedelijke en landelijke kwaliteiten en de verschillende stadsregio's en landelijk gebied regio's. Inspelend op de aanwezige kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden worden voor deze gebieden negen perspectieven onderscheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1: Uitsnede plankaart 1 Perspectieven (actualisatie 2010)

Voorts geeft het POL een visie op de beleidsregio’s. De stadsregio Sittard-Geleen is dé industrieregio van Limburg. Het chemiecluster is een belangrijke drager van de economie in de regio maar ook voor Limburg als geheel. De automotive-sector is eveneens van groot belang voor de regio. Een goed logistiek concept is essentieel met het oog op een efficiënte en milieuvriendelijke afwikkeling van de verschillende goederenstromen in de regio. Aanpak van de stadscentra van Sittard en Geleen, ontwikkeling van het middengebied (woningbouw, stedelijke voorzieningen, ziekenhuis) en de ontwikkeling van de rijkswegboulevard als verbindende OV-as zijn cruciale projecten voor het verbeteren van de stedelijke structuur. Ontwikkeling van de landschapsparken De Graven en Susteren waarborgt dat het open gebied ten westen van Sittard niet verstedelijkt.

Het gehele plangebied valt in het perspectief 'stedelijke bebouwing' (P9), op figuur 2.1 aangegeven met zalmroze. Dit perspectief omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. De verstedelijkingsopgave wordt zover mogelijk in dit gebied opgevangen door middel van herstructurering en inbreiding. Hierbij moeten de randvoorwaarden vanuit het watersysteem in acht genomen worden. Het bestemmingsplan 'Thienbunder' sluit aan bij dit perspectief.

2.3.2 POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering (2009)

De afgelopen periode zijn er diverse gebiedsvisies opgesteld waarin een ontwikkelingsrichting is geschetst voor verschillende gebieden in Limburg. Tegelijkertijd is meer zicht ontstaan op de effecten van de krimpende bevolking voor de woningvoorraadontwikkeling en de noodzaak voor een duidelijke provinciale sturing op de transformatieopgave van de woningvoorraad in de komende decennia.

Dit levert voldoende aanleiding tot het vaststellen van de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering (PS: 18 december 2009), waarmee tevens POL2006 partieel is gewijzigd.

Hierin staat, dat met inachtname van verschillen tussen Zuid- en Midden- en Noord-Limburg, er wordt ingezet op de ontwikkeling en transformatie van de bestaande woningvoorraad, met als doel een adequate woningvoorraad afgestemd op de krimpende bevolkingsomvang (tot 2030). Voor Zuid-Limburg wordt in de periode tot 2030 een afname met per saldo ca. 16.000 woningen verwacht, waarvan vijf procent in het landelijk gebied wordt geëffectueerd. Voor Noord- en Midden-Limburg zal de woningvoorraad eerst nog licht toenemen en zich daarna stabiliseren. Dat betekent dat de opgave ten aanzien van de woningvoorraad zich op kwaliteit zal focussen. Het vraaggestuurd bouwen enerzijds en het herstructureren/transformeren anderzijds zijn belangrijke instrumenten om de woningvoorraad in balans te krijgen en de effecten van krimp voor te zijn. De herstructureringsopgave zal primair door de direct betrokken verhuurders, eigenaren, gemeenten en lokale organisaties moeten worden uitgevoerd.

Met het voorgenomen bouwplan wordt enerzijds invulling gegeven aan de focus op kwaliteit van de woningmarkt en anderzijds wordt invulling geven aan herstructureren en transformeren van bestaand stedelijk gebied.

2.3.3 Regionale woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek

Met de woonmilieuvisie leggen de gemeenten Sittard-Geleen, Stein, Beek en Schinnen en corporaties gezamenlijk een kwalitatieve visie neer op het wonen in de Westelijke Mijnstreek in een veranderende markt tot 2030.

De regionale woonmilieuvisie bevat een strategische visie. Deze formuleert het woonbeleid voor de periode tot aan de jaren 2020/2030, voor de Westelijke Mijnstreek als geheel en voor de 5 onderscheiden woonmilieus. De status van de visie is een richtinggevend kader per woonmilieu. Kwalitatieve en kwantitatieve doorvertaling van de visie naar de plannen en mogelijkheden binnen de woonmilieus zal als vervolg nog nader gestalte moeten krijgen. Daarbij zal de focus op de periode 2010-2020 liggen. Om dat goed te kunnen doen is onder andere de uitvoering van een kwalitatief woningmarktonderzoek noodzakelijk.

Het plangebied valt binnen het woonmilieu 'stedelijk wonen'. Deze hebben overwegend het karakter van woonwijken, waarbij sprake is van een sterke oriëntatie op de stad. De wijken maken namelijk nadrukkelijk onderdeel uit van het stedelijk gebied.

Bewoners in deze wijken kunnen gebruik maken van een ruim aanbod aan voorzieningen in de stad, maar zeker ook in de wijken zelf. Het straatbeeld in de wijken wordt gedomineerd door een veelheid aan eengezinswoningen, afgewisseld met flats. In vergelijking met het ‘centrum stedelijk wonen’ is bij het ‘stedelijk wonen’ sprake van ruimere en groenere wijken. Binnen de wijken is sprake van beperkte sociale banden. De wijken die behoren tot het ‘stedelijke wonen’ hebben een vrij hoge woningdichtheid en kennen een laag aandeel koopwoningen. Met name in die opzichten behoren de woonmilieus echt tot de stad en onderscheiden zij zich duidelijk van het suburbaan wonen.

Het accent ligt voor Sittard op het verbeteren van de leefbaarheid en de kwaliteit van de woningen. Dit gebeurt door het realiseren van kwalitatief goede woningen in uiteenlopende typen. Deze zijn overwegend bedoeld voor (jonge) gezinnen en ouderen. Bij het huisvesten van (jonge) gezinnen gaat het enerzijds om huishoudens die sterk gebonden zijn aan de stad (lagere inkomensgroepen) maar anderzijds om het vasthouden van gezinnen die anders overwegen naar de suburbane kernen te verhuizen.

Ten aanzien van senioren gaat het om nultredenwoningen, gestapeld maar zeker ook grondgebonden. Daarmee leveren deze projecten een bijdrage aan het toekomstbestendig maken van het stedelijk woonmilieu. Omdat in grote delen van het stedelijk woonmilieu geherstructureerd wordt en daarmee de dichtheid zal gaan afnemen, is theoretisch gezien ruimte nodig om bewoners op te vangen. De bestaande voorraad en nieuwbouw kunnen daarvoor worden aangewend. Echter, omdat nu al blijkt dat corporaties de bewoners die moeten verhuizen vanwege sloop/nieuwbouw relatief eenvoudig kunnen herhuisvesten, kunnen vraagtekens bij de noodzaak tot als uitbreiding van het stedelijk wonen geplaatst worden. Zeker als over de gehele linie straks het aantal huishoudens in het stedelijk woonmilieu gaat afnemen. Overigens is voor een toekomstbestendig stedelijk woonmilieu meer nodig dan alleen fysieke veranderingen. Aandacht voor de sociale pijler, juist in dit woonmilieu waar de leefbaarheid in het geding is, is van groot belang. Een gezamenlijke aanpak tussen gemeente, corporatie en andere betrokken partij op het gebied van welzijn, zorg, arbeidsvoorziening en scholing is een vereiste. De aanpak moet gericht zijn op het vergroten van de kansen voor de individuele bewoners.

2.3.4 Provinciale Woonvisie Limburg

Gedeputeerde Staten hebben op 1 februari 2011 de Provinciale Woonvisie vastgesteld. Doel van de Provinciale Woonvisie is om samen met alle partners in de regio’s te bereiken dat de juiste woningen op de juiste plaats en op het juiste moment beschikbaar komen. De visie behandelt met nadruk de bovenlokale en –regionale sturing van de woningmarktontwikkeling (zeker tegen de achtergrond van de veranderende demografische context) en op kwalitatieve aandachtspunten als herstructurering, leefbaarheid en duurzaamheid. De Woonvisie behandelt de woonbehoeften van verschillende doelgroepen, de specifieke aandachtspunten voor de verschillende regio’s en gaat in op internationale aspecten van het wonen.

Geconcludeerd is dat er in Limburg sprake is van een dalende bevolkingsomvang. Limburg loopt hierin vooruit op andere provincies. Dit heeft ondermeer te maken met de vergrijzing en ontgroening van de bevolking, maar daarnaast ook met het negatieve migratiesaldo van Limburg. Dit negatieve migratiesaldo heeft ondermeer te maken met onvoldoende aanbod op de markt dat voldoet aan de vraag van de woonconsument en daarnaast de krimpende werkgelegenheid van Limburg. Verschil is duidelijk zichtbaar tussen Zuid en Midden Limburg ten opzicht van Noord Limburg. Noord Limburg volgt veel meer het landelijke patroon.

Woonregio Westelijke Mijnstreek
Eén van de zeven regio's die in de Provinciale Woonvisie wordt onderscheiden is Westelijke Mijnstreek. Deze woonregio bestaat uit de gemeenten Sittard-Geleen, Stein, Schinnen en Beek. Sittard-Geleen vervult de functie van centrumgemeente met ten zuiden en westen ervan de overige gemeenten gelegen. De grens van de regio wordt in het oosten gevormd door de landgrens met Duitsland en in het westen door de landgrens met België.

Wat betreft woningvoorraadontwikkeling zet de Provincie in deze regio duidelijk in op de herstructurering van enkele bestaande woonwijken, specifiek binnen deze regio haar rol als partner in de herstructurering van de wijken Thienbunder, Achtbunder, Sanderbout en de voormalige slachthuislocatie, kortweg TASs genoemd. De Provincie werkt hierbij samen met de gemeente Sittard-Geleen, woningcorporatie ZO Wonen en met de bewoners van de betrokken wijken. Vanuit deze samenwerking wordt er fors geïnvesteerd in mensen, woningen, infrastructuur en voorzieningen.

2.3.5 Structuurvisie Wonen

Vanuit de Woonregio Westelijke Mijnstreek heeft de regio voor de woningmarkt in het algemeen zelf op basis van onderzoek uitgangspunten geformuleerd, die in de ‘Structuurvisie Wonen’ gehanteerd worden. Deze structuurvisie is vastgesteld op 9 juni 2011.

De structuurvisie is erop gericht om de ontwikkelingen te stimuleren voor een hogere kwaliteit van wonen. De regio wil blijven werken aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met voldoende dynamiek. Om deze ambities voor de Westelijke Mijnstreek te bereiken, benoemen de gemeenten drie hoofduitgangspunten:

  1. 1. De regio wil ruimte bieden aan ontwikkelingen die bijdragen aan een goed woon- en leefklimaat in de Westelijke Mijnstreek.
  2. 2. De regio draagt zorg voor een evenwichtige regionale woningmarkt, kwantitatief en kwalitatief.
  3. 3. De regio werkt hieraan via een gebiedsgerichte benadering; door samenwerking en een integrale aanpak.

Sittard-Geleen wil zich ontwikkelen tot een herkenbare, samenhangende, levendige stad met een sterke eigen, stedelijke identiteit waarbinnen diverse stadsdelen een specifieke functie in het geheel uitoefenen. Het centrum van Geleen wordt in de stadsvisie bestempeld als een stedelijk servicecentrum en de binnenstad van Sittard als recreatief winkelgebied. Het middengebied dient zich te ontwikkelen tot gemengde stedelijke zone van wonen, zorg en sport. In de omliggende dorpen gaat het in de toekomst om het creëren dan wel in standhouden van een toekomstbestendige woningvoorraad binnen de contouren van het POL. Daarbij geldt ook in de dorpen dat ingespeeld moet worden op de ontgroening en vergrijzing door onder meer het bieden van adequate huisvesting voor starters, ouderen en alleenstaanden.

De ontwikkelingskaart wonen (zie figuur 2.2) borduurt voort op de woonmilieuvisie. Rondom de centra liggen stedelijke woongebieden, hier wordt ingezet op verdunning, al dan niet in combinatie met vergroening of met de clustering van wijkfuncties. Verschillende wijken vragen om een integrale vernieuwing, zoals Sanderbout (TASs).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Uitsnede plankaart lokaal streefbeeld wonen gemeente Sittard-Geleen

2.3.6 Beleid ten aanzien van water

Provinciaal beleid

Volgens de Omgevingsverordening Limburg (ingangsdatum 1 januari 2011) liggen binnen en in de nabijheid van het plangebied geen beschermingsgebieden ten behoeve van water. Op circa 450 m ten oosten van het gebied loopt een beschermingsgebied “Overige kwetsbare gebied in kader van de vrijstelling rioleringsverplichting. Het gaat hierbij om de Geleenbeek en haar omgeving. Op circa 700 m ten noorden van het gebied begint de boringsvrije zone “Roerdalslenk”.

Waterschap Roer en Overmaas

Uit het “Stroomschema toepassingsbereik watertoets” (waterschap Roer en Overmaas, 2010) kan worden opgemaakt dat voor het plangebied het ruimtelijke plan bij het watertoetsloket ingediend dient te worden.

Bij het indienen van het plan zijn de normen en uitgangspunten uit de volgende stukken van toepassing:

  • Notitie “Praktische vuistregels voor de watertoets” (waterschap Roer en Overmaas, 2010);
  • Brochure “Regenwater schoon naar beek en bodem” (provincie Limburg, waterschap Peel en Maasvallei, waterschap Roer en Overmaas en Rijkswaterstaat, 2005) en gehanteerd te worden. Daarin is het uitgangspunt dat al het verharde oppervlak afgekoppeld dient te worden.

Op 2 augustus 2011 heeft Waterschap Roer en Overmaas een positief prewateradvies afgegeven.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Milieu en duurzame stedelijke ontwikkeling

Duurzame ontwikkeling is te kenschetsen als een ontwikkelingsproces waarbij gestreefd wordt een duurzame samenleving tot stand te brengen door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

Ook de gemeente Sittard-Geleen heeft duurzaamheid in haar beleidsdoelen opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen. Dit is onder meer vastgelegd in de volgende beleidsplannen; Duurzame Energie 2001, Convenant Duurzaam Bouwen SWM (Stadsgewest Westelijke Mijnstreek) 2002 en Klimaat en Dubobeleid in de gemeente 2003, Gebruik Duurzame bouwmaterialen gemeente Sittard-Geleen 2004.

Stedelijke ontwikkelingen en de daarmee gepaard gaande milieukwaliteit worden in sterke mate bepaald door menselijke activiteiten zoals bouwen, slopen, wonen, werken, mobiliteit en recreatie. Deze activiteiten hebben gevolgen voor onder andere de volgende milieuaspecten; energie (broeikasgas), bodem (verontreiniging), water (verdroging/overstroming), groen (tekort aan recreatieruimte), geluid (hinder) en lucht (gezondheid). Deze milieuproblemen doen zich voor op verschillende schaalniveaus. Het sterkst op lokaal niveau en in afnemende mate van regionaal naar mondiaal niveau.

Als algemeen uitgangspunt om de milieubelasting te verminderen wordt de ‘Drie Stappen Strategie’ (trias ecologica) gehanteerd:

  1. 1. Voorkom onnodig gebruik.
  2. 2. Gebruik eindeloze bronnen.
  3. 3. Gebruik de eindige bronnen verstandig, schoon en met een hoog rendement.

Naast ecologische kwaliteit speelt de ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol bij duurzame stedelijke ontwikkelingen. De wijze waarop de ruimte voor wonen, werken en recreëren wordt ingericht bepaalt in sterke mate de gebruiks- en belevingswaarde, als ook de effectieve levensduur van een stedelijk gebied. Een gevarieerd ingerichte ruimte met een hoge gebruiks- en belevingswaarde, waar mensen prettig wonen en werken, met goede voorzieningen en recreatiemogelijkheden, is de beste garantie voor duurzaamheid. Aandachtspunten hierbij zijn; consumentgericht bouwen, differentiatie van functies, flexibiliteit en aanpasbaarheid, integratie van groen en water.

In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen is een planvormingsproces opgenomen dat de milieukwaliteitsaspecten integraal met de ruimtelijke kwaliteitsaspecten benadert. Deze integrale aanpak is –mede voortkomend uit de ondertekening van het SWM convenant duurzaam bouwen– de leidraad voor de ontwikkeling van gemeentelijke stedenbouwkundige plannen.

Het voorliggende bestemmingsplan moet de herstructurering van de wijk Thienbunder mogelijk maken. Bij de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt, dient rekening gehouden te worden met duurzaamheid. Mede-ontwikkelaar Zo Wonen heeft zich via het DPL (waarover hierna meer) geconformeerd aan de duurzaamheidsambitie voor gebiedsontwikkeling. Daarnaast worden vanaf 2008 alle bouwplannen getoetst op milieukwaliteit d.m.v. de gemeentelijk prestatierichtlijn (GPL-gebouw), met een gewenste GPR-score van minimaal 7.

Leefbaarheid en flexibel ruimtegebruik

Belangrijke items voor het verkrijgen van een vitale stad zijn leefbaarheid en flexibel ruimtegebruik. Differentiatie en diversiteit spelen hierbij een belangrijke rol. Dit wordt onder meer bereikt door in het TASs-gebied de functies wonen, werken, winkelen, onderwijs, cultuur en recreatie te mengen, dit zowel qua plaats als tijd. Dit verhoogt de dynamiek in de stad. Binnen dit bestemmingsplan wordt de toekomstige situatie vastgelegd. Het betreft voor Thienbunder hoofdzakelijk een woonwijk.

2.4.2 Structuurvisie Sittard-Geleen

De Structuurvisie Sittard-Geleen uit 2010 is een samenvoeging van alle bestaande ruimtelijke ambities en doelen van de gemeente Sittard-Geleen, op basis van het vigerend beleid. Het is tevens gebaseerd op de hoofdlijnen van nationaal en regionaal beleid dat doorwerkt binnen de gemeente, en op beleid dat is opgesteld met buurgemeenten in de Westelijke Mijnstreek.

De Structuurvisiekaart geeft ter plaatse van het plangebied een stedelijk woonmilieu aan met een verdunningsopgave ten aanzien van het verdunnen van de woonbuurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0005.jpg"Figuur 2.3 Uitsnede Structuurvisiekaart Sittard-Geleen

Uitvoeringsparagraaf

De Structuurvisie bevat een uitvoeringsparagraaf waarin de gemeente aangeeft hoe zij de structuurvisie in uitvoerende zin zal realiseren; het vormt de strategische agenda. De transformatieopgave van de woningvoorraad is van toepassing op het plangebied. De herstructurering van TASs is hierbij als eerste concreet project in de uitvoeringsparagraaf opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0006.png"

Figuur 2.4 Uitsnede kaart Strategische projecten en ontwikkelingen

2.4.3 Stadsvisie Sittard-Geleen 2016

Bij het samenvoegen van de voormalige gemeenten Sittard, Geleen en Born is de stadsvisie, die is vastgesteld in 2002, in 2011 geactualiseerd. In de stadsvisie staat de zoektocht naar een eigen identiteit van de nieuwe gemeente centraal waaruit een aantal strategische doelstellingen is afgeleid:

  • het versterken van de sociale vitaliteit van de stad;
  • versterking van stedelijke functies, waaronder de versterking van het landschap;
  • actief inzetten op transformatie van de economische structuur.

De herontwikkeling van Thienbunder sluit aan bij de doelstellingen van de stadsvisie.

2.4.4 Welstandsnota

De gemeente Sittard-Geleen is opgedeeld in gebieden waarvoor een bepaald bebouwingstype geldt. Aan deze bebouwingstypen hangt een welstandsniveau. Vier welstandsniveaus worden daarbij onderscheiden: hoog, normaal, licht en welstandsvrij onder voorwaarden.

De woonbebouwing in Thienbunder, behorend tot het welstandscluster Sittard-zuid, is gerekend tot gebieden met een ‘normaal’ welstandsniveau. De bebouwing is getypeerd als planmatige stadsuitbreiding en naoorlogse woningbouw tot 1970.

De aangrenzende bebouwing aan de Geuweg kent een licht welstandsniveau en de bebouwing aan de Rijksweg zuid is hoog. De keuze hiervoor is gelegen in de uitstraling die deze bebouwing heeft op zijn directe omgeving; veranderingen hebben hierdoor een grotere impact en dienen dan ook zorgvuldig bekeken te worden.

De groene zone aan de noordzijde wordt tot het lichte welstandsniveau gerekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0007.png"

Figuur 3.3 Uitsnede welstandskaart 04, Welstandsnota Sittard-Geleen

Paragraaf 3.4.6 gaat nader in op de beeldkwaliteit voor Thienbunder. Na vaststelling vormt het welstandsdeel van het beeldkwaliteitsplan voor Thienbunder een bindende aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota.

2.4.5 Waterbeleid

Het beleid en de uitgangspunten van de gemeente Sittard-Geleen komen grotendeels overeen met de uitgangspunten van het waterschap Roer en Overmaas (zie paragraaf 2.3.6). Aanvullende uitgangspunten zijn:

  • Een gescheiden rioolstelsel aanleggen;
  • Het riool- en waterontwerp dienen te worden afgestemd op het bestaande gemengd rioolsysteem buiten het plangebied van Achtbunder (afwateringsgebied 13). De interactie hiertussen dient te worden onderzocht en getoetst aan de gemeentelijke eisen;
  • Het hemelwater zoveel mogelijk verwerken bij de bron. Daarbij te beginnen met hergebruik, afkoppelen en overloop in de tuin (=educatief verantwoord). De mogelijkheden op eigen terrein voor hergebruik en infiltratie van hemelwater bepalen. Daarbij zijn de grondeigenschappen van groot belang. Eventueel benodigde afvoermogelijkheid richting openbaar gebied bepalen;
  • De leegloop van de bergende en infiltrerende voorziening(en) aantonen middels een berekening volgens de ISSO-publicatie 70.1: “Omgaan met hemelwater binnen de perceelgrens” (ISBN: 978-90-5044-156-8);
  • Indien bij de bui T=100 water “over het maaiveld” afstroomt dit doorleiden naar voor wateroverlast ongevoelige locaties. Hierbij valt te denken aan het openbaar groen en parkeerplaatsen / pleinen. Dit aantonen middels een waterbalansberekening. Voor het ontwerp rekening houden met de volgende ontwerpuitgangspunten van de openbare ruimte:
    1. 1. Peilhoogte woningen minimaal 0,25 m boven “hart” rijweg/rioolput;
    2. 2. Geen verdiepte wegen en/of paden in “waterstromen” creëren;
    3. 3. Aanleg van wadi (arabisch voor “dal”) niet dieper dan 0,8 m en dwarshelling maximaal 10%;
    4. 4. Verdiepte garage en/of verdiepte woongedeelten niet onder vrij verval op riolering;
  • De hemelwaterriolen dienen te worden ontworpen op een bui-intensiteit voorkomend met een herhalingsfrequentie van 1 keer in de 2 jaar (=bui 08). De borging van de maximale drukhoogte dient 0,5 m onder de toekomstige wegdekhoogte te zijn. Tevens dient het stelsel met bui 09 te worden doorgerekend. Hierbij mogen geen “water op straat”-situaties optreden.

2.4.6 Bodembeheerplan

Op 26 april 2011 hebben burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen het Bodembeheerplan 2011 vastgesteld. Dat is vervolgens op 12 mei 2011 in werking getreden. Samen met de bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctieklassenkaart geeft het bodembeheerplan het toetsingskader voor het omgaan met diffuus verontreinigde grond binnen Sittard-Geleen. Het Bodembeheerplan is niet van toepassing bij de aanpak van zogenaamde puntverontreinigingen en ook niet bij de aanpak van verontreinigd grondwater.

Voor de aanpak van puntverontreinigingen gelden de Wet bodembescherming en het provinciale bodemsaneringsbeleid. Diffuse grondwaterverontreiniging kan worden aangepakt middels het instrument gebiedsgericht grondwaterbeheer zodra de wetgeving op dat punt is aangepast en de provincie daarvoor beleid heeft geformuleerd.

Bodembeheerplan 2011 en ruimtelijke ordening

Wat betreft de te hanteren bodemkwaliteitsdoelstellingen kent de Wet ruimtelijke ordening beleidsvrijheid die in het bodembeheerplan, voor ruimtelijke ontwikkelingen, als volgt is ingevuld.

  1. 1. Het gebied waar de regels uit het Bodembeheerplan van toepassing zijn.

De ruimtelijke ontwikkeling is gelegen in het gebied Wonen 1 en vanuit de Wet ruimtelijke ordening is dan ook de gemeente bevoegd gezag voor het beoordelen van de bodemkwaliteit.

  1. 2. De bodemkwaliteitsdoelstellingen die bij ruimtelijke ontwikkelingen worden nagestreefd. Algemeen geldt hierbij dat op een locatie alleen sanerende maatregelen moeten worden getroffen, indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Voor wat betreft de saneringsdoelstelling bij saneringen van historische verontreinigingen (ontstaan vóór 1987) wordt onverkort aangesloten bij de functiewaarden uit het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit. Bij de sanering van niet-historische verontreinigingen (ontstaan vanaf 1987) geldt de herstelplicht van de bodemkwaliteit.

  1. 3. De mogelijkheden voor het hergebruik van grond.

Hierbij sluit de gemeente aan bij het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit. Dit wil zeggen dat een partij her te gebruiken grond moet voldoen aan de bodemfunctieklasse (volgens de bodemfunctieklassenkaart) van de ontvangende bodem en aan de bodemkwaliteitsklasse (volgens de bodemkwaliteitskaart) van de ontvangende bodem. In de concrete gevallen geldt de strengste van beide eisen.

  1. 4. De mogelijkheden om gebruik te maken van informatie uit de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de bodemkwaliteit.

Gebruik van de bodemkwaliteitskaart is ook mogelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen een voldoende betrouwbare voorspelling te kunnen doen over de te verwachten bodem-kwaliteit. Algemeen geldt hierbij dat bij locaties die mogelijk niet beïnvloed zijn door een puntbron, de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden om die voorspelling te doen.

Wanneer geldt de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel voor de bodemkwaliteit en is bodemonderzoek nodig?

Bij ruimtelijke ontwikkelingen op locaties waar mogelijk sprake is van ernstige bodemverontreiniging, op locaties die zijn uitgezonderd van de bodemkwaliteitskaart en bij gronden met de bestemming moestuin/volkstuin, dient altijd een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

  1. 5. Het uitvoeren van een historisch onderzoek.

Dit ter onderbouwing van de verwachting dat de bodem niet beïnvloed is door een puntbron en (vermoedelijk) geen sprake is van een geval van ernstige bodem-verontreiniging.

Het bodemkwaliteitsbeleid is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen, met uitzondering van het Maasdalgebied en Chemelot. Het grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen, is ingedeeld in de volgende homogene deelgebieden:

  • Oude historische kern van Sittard
  • De buitenring van Sittard
  • Stadbroek
  • Dorpskernen Limbricht, Guttecoven en Einighausen
  • Bedrijfsterreinen
  • Overig gebied (buitengebied)

Actief Bodembeheer Limburg is van toepassing op nieuwe situaties. Deze zijn gedefinieerd als een verschuiving naar een gevoeliger functie dan wel meer dan 25 m3 grondverzet.

2.4.7 Nota Parkeernormensystematiek

Eén van de bouwstenen van het in november 2005 vastgestelde parkeerbeleid is de invoering van de zogenaamde parkeerplaatsverplichting. Doelstelling van deze verplichting is dat iedere ontwikkeling waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten en/of bestemmingsplanwijziging wordt aangevraagd, verplicht kan worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. De eerste stap voor een dergelijke parkeerplaatsverplichting is het opstellen van functie- en locatieafhankelijke parkeernormen en een kader voor de toepassing van de parkeernormen. De nota ‘Parkeernormensystematiek: omschrijving ten behoeve van implementatie’ vormt de weerslag van deze eerste stap. Om de parkeerplaatsverplichting definitief in werking te kunnen stellen, zijn de parkeernormen opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening.

Het bestemmingsplan dient vanwege de bebouwingsmogelijkheden getoetst te worden aan het parkeerbeleid. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op de parkeernormen als randvoorwaarde voor het plan. Hoe parkeren is opgelost in het plan, wordt beschreven in paragraaf 3.4.4.

2.4.8 Beleid ten aanzien van duurzaamheid

De gemeente heeft in gezamenlijkheid met de provincie Limburg en woningcorporatie ZO Wonen een Duurzaamheids Prestatie op Locatie (hierna: DPL) uitgevoerd. In het DPL is de huidige duurzaamheidssituatie bepaald en zijn de verbeteringen in kaart gebracht. De voornoemde partijen hebben met elkaar afgesproken zich te zullen inspannen om de in de DPL opgenomen verbeteringen door te voeren. In het DPL is ook aandacht besteed aan het onderhavige plangebied Thienbunder.

In het DPL worden diverse duurzaamheidsaspecten omschreven, waarvan onderstaand enkele aspecten zijn omgesomd. Bij elk aspect zijn de huidige situatie (2008) en de huidige plannen (2020) beschreven:

  • ruimtegebruik: het gaat hierbij om de intensiteit van ruimtegebruik. Vanuit het perspectief van duurzaamheid is het gewenst om compact te bouwen, echter gelet op de verwachtte krimp voorzien de huidige plannen in het slopen van woningen en hiervoor in de plaats komen minder woningen terug;
  • energie: het gaat hierbij enerzijds om energiebesparingen en anderzijds om het inzetten van duurzame energie. De huidige plannen gaan uit van een lagere EPC-norm, voor 2011 geldt een EPC-norm van 0,6. Daarnaast is het gewenst nieuwe woning te bouwen die een energielabel B hebben;
  • materialen: het gaat hierbij om het materiaalgebruik in gebouwen. De huidige plannen gaan bij nieuwbouwwoningen uit van een GPR-norm van 7,5. Deze norm geldt ook voor de materiaalmodule;
  • waterbeheer: het gaat hierbij hoe wordt omgegaan met de opvang en afvoer van regenwater. De huidige plannen gaan bij nieuwbouwwoningen uit van een gescheiden rioolstelsel. Het regenwater wordt hierdoor gescheiden opgevangen en afgevoerd van het huishoudelijke afvalwater;
  • groen in de wijk: de huidige plannen gaan uit van meer groene ruimte, omdat bestaande woningen worden gesloopt en hiervoor in de plaats komen minder woningen terug.

Het voorliggende plan draagt bij aan diverse aspecten op het gebied van duurzaamheid.

2.5 Conclusie Beleidskader

Het plan past binnen het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk is het voorgenomen plan beschreven, ondersteund door afbeeldingen.

3.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten

De volgende randvoorwaarden van ZO Wonen en gemeente zijn leidraad geweest bij de ontwikkeling van dit stedenbouwkundig plan. Hieronder staan de belangrijkste punten voor TASs algemeen en voor Thienbunder specifiek weergegeven:

Algemeen TASs: Woonmilieus

  • verschuiving aanbrengen in woningtypen (differentiatie)
  • verdunnen bebouwingsdichtheid (ontdichten)
  • van kwantiteit naar kwaliteit
  • creëren van een stedelijk woonmilieu met ruimte voor groen
  • uit isolement halen van de wijk, nu erg in zichzelf gericht (Van doodlopend naar doorlopend)
  • plekken maken
  • vergroenen/verdunnen langs de spoorlijnen
  • profileren deelgebieden
  • aantrekkelijke entrees
  • de kracht van identiteit

Algemeen TASs: Programma

  • realiseren van nultredenwoningen, levensloopbestendig
  • streefbeeld voor stedelijk wonen: afnemen, verhouding huur/koop verschuiven naar 40/60
  • toename aantal duurdere woningen en qua typologie een toename van eengezinswoningen
  • afname van hoogbouw en portieketageflats
  • gevarieerd woningaanbod genereren
  • voldoende kwalitatieve huisvesting voor lagere inkomens, starters, zorgbehoevenden en ouderen en voor bijzondere doelgroepen.
  • energiezuinig en duurzaam bouwen

Specifiek Thienbunder

  • centrumgericht
  • bewoners gericht op flexibiliteit en mobiliteit
  • goede aansluitingen op het stedelijke netwerk
  • voordeel van voorzieningen nabij, niet de nadelen
  • jonge alleenstaanden en koppels
  • goedkoop/middensegment
  • keuzevrijheid: grondgebonden woningen geschikt voor starters (koop/ soc. huur), gelijkvloerse woningen/ lofts (sociale huur)
  • nieuwbouw: circa 100 woningen (ca. 50% soc. huur / 50 % koop)
  • (Loft)-appartementen, compacte stadswoningen, vrije kavels en 2-onder-1-kapwoningen
  • Parkeernormen: uitgaan van de normen beschreven in de CROW-plus (schil/overloopgebied; maximaal):

woning duur: 2,0 pp (waarvan min. 0,3 in de openbare ruimte)
woning middenduur: 1,8 pp (waarvan min. 0,3 in de openbare ruimte)
woning goedkoop: 1,6 pp (waarvan min. 0,3 in de openbare ruimte)
patiowoningen: 1,6 pp (waarvan min. 0,3 in de openbare ruimte)

  • Ten aanzien van de inrichting aandacht voor:
    1. 1. de overgangen privaat naar openbare ruimte (erfscheidingen, plantsoentjes etc.)
    2. 2. de erfscheidingen van de patio's in het binnengebied
    3. 3. de beheerbaarheid algemeen
    4. 4. detaillering langsparkeren
    5. 5. de verkeerskundige structuur en het bordenplan
    6. 6. de achterpaden/ brandgangen t.b.v. ontsluiting van de tuinen en de behoefte die zal ontstaan om bergingen te maken.
    7. 7. de watertoets; wellicht water oplossen in een zichtbaar bovengronds systeem. Een ondergronds systeem kan, maar infiltratiekokers zijn geen optie in verband met bescherming grondwaterkwaliteit
    8. 8. de hiërarchie in de padenstructuur binnen het gebied
    9. 9. het lichtplan, dit zou moeten bijdragen aan de herkenbaarheid van de wijk en de oriëntatie binnen de wijk. In de verkeersstructuur en de verblijfsplekken zou bijvoorbeeld gedifferentieerd moeten worden. Verder zou de veiligheid, duurzaamheid en esthetica moeten meespelen in de uitwerking van het lichtplan voor Thienbunder.

3.3 Planconcept

Thienbunder was een woonbuurt waar met name twee aspecten de ruimtelijke verschijningsvorm sterk beïnvloedden. Eén van die aspecten waren de woningen die door de witte kleur van de gevels (uitgevoerd in pleisterwerk) sterk de beleving van een eigenstandigheid van de buurt manifest maakten. Daarnaast speelde de stedenbouwkundige opzet van de buurt een belangrijke rol in de beleving en verschijningsvorm. Lange rechte straten waaraan aan weerszijden de woningen waren geplaatst. De woningen waren naar uitvoering en type uniform. De beleving van woonbuurt Thienbunder was daarom niet gevarieerd, verrassend, afwisselend en ruimtelijk.
Gelet op de demografische ontwikkelingen in de regio en de gewijzigde vraag van de consument, vormen kwaliteit en ruimte de meest belangrijke sleutelbegrippen als het gaat om de beoogde toekomstbestendigheid.
Het programma voorziet in een gedifferentieerde doelgroep van huur en koop. Er is voorzien in gezinswoningen, senioren- woningen (levensloopbestendig) en appartementen. Tevens is er ruimte gegeven om te voorzien in de behoefte aan bouwkavels en aan Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Er wordt circa 50% van het oorspronkelijke woningaantal teruggebouwd. Door de nieuwe verkaveling ontstaat er in het binnengebied een groen centrum. Vrij in dit groene hart zijn een tweetal patioblokken en appartementen gesitueerd.
Thienbunder ligt als buurt in de directe nabijheid van het stadscentrum. De buurt wordt hierop georiënteerd. Hierbij is de aansluiting op de Monseigneur Vranckenstraat van belang. Deze fungeert als belangrijke entree naar de buurt.

Het witte wonen in een parkachtige setting is het leitmotiv van het vernieuwde Thienbunder. De woningen in het toekomstige Thienbunder worden in herkenbaar en vertrouwd wit uitgevoerd. De witte gevels van de nieuw te bouwen woningen komen voor een groot deel letterlijk terug zoals dat in het oorspronkelijke Thienbunder ook het geval was. De stedenbouwkundige opzet van Thienbunder is daarentegen doelbewust sterk anders. Omdat er minder woningen in het gebied worden teruggebouwd is er ruimte om Thienbunder een andere opzet te geven. Daarbij was het doel te komen tot een ruime verkaveling met veel groen waarin parkachtig gewoond kan worden. De visie gaat dan ook uit van een groene centrale ruimte, met daar omheen woningen gesitueerd. Er is gekozen om zo min mogelijk straten te maken en zoveel mogelijk ruimte. De groene randen van de buurt, de groene centrale ruimte maken dat nagenoeg alle woningen aan deze groene beelddragers zijn georiënteerd. Door de (her)inrichting van de Spoorzone ontstaat er een gebied dat ingericht wordt als groene openbare ruimte en daarmee een bijdrage levert aan een groene uitstraling van Thienbunder. In de Spoorzone kunnen tevens speelvoorzieningen worden ondergebracht. In het overig openbaar groen (centrale groene ruimte) van Thienbunder kunnen ook speelvoorzieningen worden ondergebracht, maar deze zullen kleinschalig van opzet zijn. De kwaliteiten van de huidige Monseigneur Canoystraat worden als structurerend element ingezet en versterkt. Deze laan vormt straks één element in het gehele TASs-gebied. De laan wordt een (langzaam verkeers)verbinding tussen Sittard Centrum, Thienbunder, Achtbunder, Sanderbout en verder. Deze verbinding zorgt voor levendigheid in de buurt.

Het stedenbouwkundig ontwerp gaat uit van ruimere woningen en kavels dan in de huidige situatie. De bebouwing rond de centrale ruimte bestaat uit verschillende types, rijwoningen met een kleinschalig karakter, twee-onder-één-kap-woningen en vrijstaande woningen. Op deze wijze ontstaat een afwisselend beeld langs de groene kern. De groene centrale ruimte is toegankelijk gemaakt voor voetgangers. Er worden parkpaden aangelegd. Bij de patiowoningen zijn deze parkpaden toegankelijk voor auto’s (auto te gast). De appartementengebouwen zijn ook toegankelijk via de parkpaden. Voor het gebouw met koopappartementen geldt dat een gebouwde en halfverdiepte voorziening is opgenomen. Voor het gebouw met huurappartementen geldt dat parkeerplaatsen nabij het gebouw op eigen terrein zijn ondergebracht, waarbij het zicht op de voertuigen vanuit de omgeving zoveel mogelijk wordt onttrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0008.png"

Figuur 3.1 Van visie tot ontwerp

3.4 Het Plan

3.4.1 Programma

De bebouwingsstructuur is afwisselend en kent daarbij uiteenlopende woningtypologieën. Langs de randen van het plan zijn de grondgebonden woningen gesitueerd, variërend van vrijstaande woningen tot korte rijtjes van woningen (van maximaal 4 tot 5 woningen). Een begeleidende bebouwingswand is langs de Monseigneur Canoystraat voorzien. Langs de zuidzijde en oostzijde van de centrale groene ruimte is een wat lossere bebouwingskorrel als overgang naar de bestaande bebouwing de ambitie. In de centrale groene ruimte zijn bebouwingsobjecten in vorm van appartementen en patiowoningen opgenomen.

Het beoogd programma bestaat uit maximaal 124 woningen verdeeld over diverse woningtypen:

  • 32 appartementen
  • 18 patiowoningen
  • 42 rijwoningen
  • 20 twee-onder-één-kap-woningen
  • 4 geschakeld vrijstaande woningen
  • 8 vrijstaande woningen

Huur- en koopwoningen zijn verspreid in het plan gelegen. Een weloverwogen, maatschappelijk in evenwicht opgebouwd Thienbunder is daarbij het doel. Van de 124 woningen zijn circa 54 stuks een huurwoning (waarvan 8 patiowoningen en 16 appartementen). Aan de oostzijde van Thienbunder is de uitgifte van vrije kavels voorzien. De kopers van deze kavels kunnen hier binnen de kaders van dit plan een vrijstaande woning realiseren. Aan de zuidzijde van Thienbunder is het tevens mogelijk om in de vorm van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) een vrijstaande en/of twee-onder-één-kap-woning woning te realiseren. Ingeval van een CPO organiseert een groep van toekomstige bewoners zich als opdrachtgever. Vanuit de CPO worden de architect en aannemer gecontracteerd en zal tevens de uitvoering/realisatie van de woningen worden georganiseerd.

Rooilijnen en oriëntatie

De rooilijnen aan de Monseigneur Canoystraat, aan de westelijke straat aan de groene centrale ruimte, hebben een rooilijn die parallel aan de straat is gepositioneerd (3 en 5 meter voortuin). De woningen aan de zuidzijde en oostzijde van de centrale groene ruimte hebben een afwijkende rooilijn. De kavelrichting is hier gekoppeld aan de naastliggende bestaande kavels. De rooilijn is gebaseerd op deze kavelrichting, waardoor een speels beeld aan de straatzijde in Thienbunder ontstaat. De appartementengebouwen staan evenals de patiowoningen als objecten los in het groene grasbed. Voor deze woningen geldt dat de dubbele oriëntatie (oftewel het bereiken van een alzijdige kwalitatieve uitstraling van het gebouw) in de architectonische uitwerking een cruciale rol speelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0009.png"

Figuur 3.2 Stedenbouwkundig plan

3.4.2 Groenstructuur

Het plan kent een groene centrale ruimte, welke in verbinding staat met de speeltuin. Bestaande bomen hebben invloed gehad op de positionering van kavels en bebouwing. Er worden zoveel mogelijk bestaande bomen opgenomen in het plan, zodat de buurt direct een groen karakter krijgt. De Monseigneur Canoystraat wordt begeleid door laanbomen, voor een deel zijn dit bestaande bomen. Langs het spoor worden in het groen nieuwe speelvoorzieningen opgenomen in de vorm van verblijfs- en activiteitenplekken voor jongeren. Er wordt nagedacht over geluidswerende voorzieningen als gevolg van railverkeerslawaai, een van de mogelijke maatregelen betreft een geluidswerende voorziening in de groene zone langs het spoor.

Kleinschalige spel- en speelvoorzieningen voor jonge kinderen vinden een plaats in de centrale groene ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0010.png"

Figuur 3.3 Groenstructuur

3.4.3 Openbare ruimte

Het concept voor de buitenruimte van Thienbunder is eenvoudig van opzet en refereert aan de directe omgeving. Een no-nonsense, duidelijke buitenruimte gecombineerd met robuuste materialen waarborgt een duurzaam gebruik van de openbare ruimte. Er wordt geparkeerd op de rijloper. Elke straat heeft een berm waar bomen en verlichting in zijn opgenomen. Op deze wijze hebben alle straten een herkenbaar profiel, enkel de profielbreedte geeft aan wat de functie van de straat is. De Mgr. Canoystraat gaat over in een langzaamverkeersverbinding op de Geuweg. De straat wordt hier voor de auto ‘geknipt’, terwijl de laan visueel doorloopt, ook in de materialisering. De paden door de groene ruimtes zijn duidelijk herkenbaar.

Overgang openbaar - privé

De overgangen tussen het openbaar gebied en de kavels is in de meeste gevallen ingeplant met een lage haag. Dit draagt bij aan het beoogde groene straatbeeld. Op een aantal plaatsen wordt gebruikt gemaakt van hekwerken.

Op de ‘koppen’ van de bouwblokken –daar waar een zijtuin grenst aan het openbaar gebied- wordt een overgang gerealiseerd die bestaat uit een lage muur in combinatie met een open hekwerk. De vormgeving van deze overgang maakt onderdeel uit van de architectonische uitwerking. Doel is een verzorgd, samenhangend en eenduidig eindbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0011.png"

Figuur 3.4 Groen op overgangen openbaar-privaat

3.4.4 Verkeer en parkeren

Ontsluiting autoverkeer

Visueel loopt de Monseigneur Canoystraat van de Monseigneur Vranckenstraat tot aan de Geuweg (bij de spoorwegovergang naar Achtbunder en Sanderbout). Zo ontstaat een aaneengesloten laan tussen het centrum van Sittard, Thienbunder, Achtbunder, Sanderbout en verder. Functioneel is het echter niet wenselijk dat deze verbinding door het autoverkeer wordt gebruikt. Dit zou sluipverkeer tussen centrum en de wijk sanderbout bevorderen hetgeen niet wenselijk is. In de huidige situatie wordt dit al belemmerd. Daarom is de verbinding functioneel ‘geknipt’ tussen Thienbunder en de Geuweg. Doorgaand verkeer wordt hierdoor geweerd. Deze knip is echter wel toegankelijk voor hulpdiensten. Naast de woonstraten zijn er bij de patiowoningen verbrede paden voorzien die toegankelijk zijn voor de auto (auto is ‘te gast’).

Ontsluiting langzaam verkeer

In tegenstelling tot het autoverkeer kan het langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) gebruik maken van de route tussen het centrum van Sittard, Thienbunder, Achtbunder, Sanderbout en verder. De eerder beschreven knip is niet van toepassing voor (brom)fietsers. De doorgaande fietsroute vanuit het centrum / station in de richting van Sanderbout en Fortuna versterkt de levendigheid in de buurt. Voor alle fietsroutes geldt dat deze zoveel mogelijk als meefietsen op de rijweg zijn uitgevoerd. De verbinding tussen de Monseigneur Canoystraat en de Monseigneur Buckxstraat verbinding tussen Sanderbout, Achtbunder en het centrum / station) is als fiets- en wandelpad uitgevoerd.

Parkeren

Parkeren wordt zoveel mogelijk op eigen terrein opgelost. Er is ruim voldoende parkeergelegenheid in het plan opgenomen. Bij de parkeerbalans is in ieder geval bepaald dat bij woningen met parkeren op eigen terrein minimaal wordt uitgegaan van 0,3 parkeerplaats in de openbare ruimte. Met andere woorden: als de parkeernorm voor een woning 1,6 is en er desondanks bijvoorbeeld 2 parkeerplekken op eigen terrein zijn voorzien, dient er alsnog 0,3 parkeerplek in de openbare ruimte worden meegenomen in de balans. Eén appartementengebouw heeft een gebouwde parkeervoorziening, het andere appartementengebouw heeft eigen parkeerplekken direct naast het gebouw. Daarbij wordt uitgegaan van minimaal 1 eigen parkeerplek per appartement. In de openbare ruimte zijn 100 parkeerplekken voorzien (vrij parkeren op straat, geen markeringen), terwijl er volgens de normen slechts 86 parkeerplekken benodigd zijn. Er is in Thienbunder derhalve sprake van een positieve parkeerbalans als resultaat (+14 parkeerplekken).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0012.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0013.png"

Figuur 3.5 Verkeerssysteem en parkeren

3.4.5 Watersysteem

In deze paragraaf is een globale opzet van de toekomstige waterhuishouding opgenomen. Bij de latere uitwerking van het ruimtelijk plan voor de woonwijk wordt ook de waterhuishouding nader uitgewerkt in een advies waterhuishouding en bouwrijp maken.

Ondanks de matige infiltratiemogelijkheden hebben de ontwikkelende partijen, waaronder de gemeente Sittard-Geleen, de voorkeur uitgesproken voor het opvangen en hergebruik van hemelwater op de kavels. Door het hemelwater binnen de kavels op te vangen en te gebruiken kan het gebruik van drinkwater worden teruggebracht. Daarnaast komt minder hemelwater tot afvoer, waarmee binnen het openbaar gebied minder grote afvoer- en opvangvoorzieningen nodig zijn. Hiermee zijn de voorzieningen beter inpasbaar, kunnen kosten worden bespaard en is de kans op waterproblemen en onveilige situaties kleiner. Voor de opvang van het hemelwater in het openbaar gebied gaat de voorkeur uit naar wadi's.

In afstemming met het stedenbouwkundig plan d.d. 15 april 2011 is een principe voor de hemelwaterbehandeling opgezet, waarbij het plangebied is opgedeeld in drie gebieden. Bij het principe zijn de beschikbare ruimtes voor waterberging en het maaiveldverloop leidend geweest. In hoofdstuk 4 van de waterparagraaf (zie bijlage 7) wordt de hemelwaterbehandeling per deelgebied toelicht en is het principe voor de hemelwaterbehandeling gevisualiseerd in figuur 4.1 op pagina 15.

Hemelwaterberging

De benodigde hemelwaterberging is bepaald op basis van het toekomstige verhard oppervlak en de bergingsnorm van het waterschap en de gemeente. Voor de regenbui T=10 is de benodigde berging bepaald op circa 930 m3 en voor de T=100 op circa 1.200 m3 (zie tabel 3.1).

Tabel 3.1 Verhardingsoppervlak en benodigde hemelwaterberging

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.Thienbunder-VA01_0014.png"

Bij de uitwerking van de ontwikkeling wordt de ligging en maatvoering van de bergingsvoorzieningen in relatie tot de ruimtelijke en functionele inrichting van het gebied gedetailleerd uitgewerkt.

Afgaand op de grondwaterstanden voldoet het plangebied ruimschoots aan de ontwateringsnormen. Hiermee zijn geen ontwateringsmaatregelen noodzakelijk.

Binnen het plangebied komt een nieuw vrijverval afvalwaterriolering te liggen welke wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel aan de zuidzijde van het gebied. Dit komt overeen met de aansluiting van het huidige gemengde stelsel binnen het gebied. Omdat de toekomstige ligging van de wegen niet overeenkomt met de huidige ligging kunnen de bestaande riolen (grotendeels) niet worden hergebruikt.

3.4.6 Beeldkwaliteit

Om het gewenste ambitieniveau voor de nieuwe woonbuurt daadwerkelijk te kunnen realiseren is het van belang aandacht te besteden aan beeldkwaliteit. Daarom is in dit plan een beeldkwaliteitsplan opgenomen, waarin criteria ten aanzien van uitstraling en architectuur zijn vastgelegd. Deze criteria gelden voor zowel de gebouwen binnen de verschillende deelgebieden als de openbare buitenruimte.

De opgestelde beeldkwaliteitscriteria zijn niet vrijblijvend. Het welstandshoofdstuk uit het beeldkwaliteitsplan wordt apart van het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad conform artikel 12a van de Woningwet en vormt daarmee een verplichte leidraad voor de welstandstoetsing. Het betreft daarmee een bindende wijziging op de gemeentelijke welstandsnota, zoals omschreven in paragraaf 2.4.4.

Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 opgenomen.

Supervisor

Voor het bewaken van de integrale kwaliteiten en kwalitatieve uitgangspunten die in het beeldkwaliteitsplan zijn vastgelegd, zijn de betrokken organisaties (gemeente, ZO Wonen, provincie) voornemens om een onafhankelijke supervisor aan te stellen. Andere taken van deze supervisor zijn het stimuleren van de uitwerking in hoogwaardige ontwerpen voor de bebouwing en de openbare ruimte en het adviseren van de gemeente Sittard-Geleen en de directie van de ontwikkelingscombinatie i.o. voordat beslissingen worden genomen. Met een positief advies van de supervisor worden producten vervolgens neergelegd voor gemeentelijke besluitvorming danwel behandeling in de Commissie Welstand & Monumenten.

Hoofdstuk 4 Onderzoek Planeffecten

4.1 Algemeen

In het kader van de ontwikkeling van Thienbunder zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.

4.2 Bodemkwaliteit

Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van woningen

In het kader van de planvorming is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725 ter plekke van de voormalige woningen en het openbaar groen. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn weergegeven in de rapportage die is opgenomen in bijlage 3. De huidige wegen binnen het plangebied zijn niet meegenomen in het verkennend bodemonderzoek, maar zijn apart onderzocht, omdat deze mogelijk zijn verontreinigd in verband met de mogelijke toepassing van metaalhoudende slakken in het funderingsmateriaal en de gedateerde riolering (verdachte deellocatie).

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. De lichte verhoogde gehalten in de boven- en ondergrond vormen geen directe belemmering voor het huidige gebruik en toekomstige ontwikkelingen op de onderzoekslocatie.

Op basis van onderhavig onderzoek zijn er, behoudens enkele plaatsen waar sporen puin zijn aangetroffen, geen hergebruikbeperkingen binnen de zone voor wonen. Op deze plaatsen waar puin is gevonden is een verkennend asbestonderzoek noodzakelijk. De hergebruiksmogelijkheden van grond die vrijkomt ter plaatse van de hierboven benoemde plaatsen worden in overleg met de gemeente bepaald.

Verkennend asbestonderzoek ter plaatse van woningen

Het verkennend asbestonderzoek (zie bijlage 4) heeft bestaan uit een maaiveldinspectie en het met een kraan graven van 58 asbestgaten.

Tijdens de uitvoering van het veldonderzoek is op het maaiveld ter plaatse van vijf locaties asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. In de grond is op één plaats asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen.

Geadviseerd wordt om een nader asbestonderzoek uit te voeren met als doel het bepalen van de concentratie asbest in de grond. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek dient beoordeeld te worden welke vervolgstappen eventueel benodigd zijn.

Nader asbestonderzoek ter plaatse van woningen

In het nader asbestonderzoek (zie bijlage 5) is de concentratie asbest in de bodem bepaald ter plaatse van de voormalige woningen, conform de NEN 5707. Het onderzoek bestond uit veldonderzoek en laboratoriumonderzoek.

Op het maaiveld van de gehele onderzoekslocatie en in de grondlaag van de vier ruimtelijke eenheden is het gehalte aan asbest onderzocht. Het gehalte aan asbest bevindt zich beneden de interventiewaarde en restconcentratienorm. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de voormalige woningen geen bodemverontreiniging is met asbest.

Verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van wegen

Het verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van de huidige wegen (zie bijlage 6) zijn gebaseerd op de NEN 5740 en de NEN 5707. Samengevat betreffen de resultaten van het veld- en laboratoriumonderzoek:

  • In de bovengrond zijn slechts lichte verontreinigingen aangetroffen.
  • Ter plaatse van 2 boringen is de puinlaag sterk verontreinigd met PAK, aanvullend onderzoek is hierbij niet aan de orde aangezien het een niet-vormgegeven bouwstof betreft.
  • Ter plaatse van de riolering is geen verontreiniging aangetroffen.
  • Ter plaatse van 1 boring is een sterke minerale olie verontreiniging aangetroffen van circa 15 m3. In overleg met de gemeente Sittard-Geleen is besproken dat een BUS-melding wordt uitgevoerd met een worst-case benadering van maximaal 55 m3. Tijdens de uitvoering van het werk wordt de verontreiniging exact ingekaderd.
  • Ter plaatse van 1 sleuf is een sterke minerale olie verontreiniging aangetroffen van circa 10 m3. Hiervoor wordt een plan van aanpak opgesteld, dat door de gemeente Sittard-Geleenbeoordeeld en goedgekeurd dient te woden.

Conclusies

Vanuit het aspect bodem bestaan ter plaatse van de voormalige woningen geen beperkingen voor het toekomstig gebruik van het plangebied als wonen met tuin. Ter plaatse van de voormalige wegen dient de bodem op twee plaatsen geschikt te worden gemaakt voor de beoogde bestemming wonen met tuin. Deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd bij het bouwrijpmaken van het terrein en in afstemming met de gemeente Sittard-Geleen.

4.3 Water

Grontmij Nederland B.V. heeft een waterparagraaf opgesteld. Onderstaand beschrijft beknopt de meest relevante aspecten; de volledige waterparagraaf is opgenomen als bijlage 7.
Op 17 januari 2012 heeft Waterschap Roer en Overmaas een positief wateradvies afgegeven.

Uit de waterparagraaf blijkt de waterdoorlatendheid van de bodem 3,0 m –mv circa 0,1 tot 0,5 m/d, dit betreft een matige waterdoorlatendheid. Ter hoogte van de diepere infiltratiemetingen lijkt de doorlatendheid beter te zijn dan bij de ondiepere.

Op basis van het DINOLoket en geohydrologisch bodemveldwerk kan geconcludeerd worden dat de grondwaterstand binnen het plangebied dieper ligt dan 5,0 m –mv. De precieze diepte is niet vastgesteld vanwege de (erg) diepe grondwaterstand.

Het plangebied valt binnen het beheergebied van het waterschap Roer en Overmaas. Binnen het gebied komen geen oppervlaktewateren voor. Wel ligt ten westen van het gebied op het bedrijventerrein Fortuna een regenwaterbuffer. Op circa 450 m ten oosten van het gebied loopt de Geleenbeek.

Binnen en rondom het plangebied is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Dit betekent dat het afvalwater van de woningen gezamenlijk met het hemelwater, dat afstroomt van de wegen, daken en andere terreinverhardingen, wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Afgaand op de gegevens van de bodem en grondwaterstand lijkt het plangebied matig geschikt voor de infiltratie van hemelwater in de bodem. Voor de uitwerking van de hemelwaterbehandeling binnen het plangebied wordt uitgegaan van volledige opvang van hemelwater op de kavels. Het openbaar gebied kan wel op gemeentelijk hemelwater- en rioleringssysteem worden aangesloten.

Ondanks de matige infiltratiemogelijkheden hebben de ontwikkelende partijen, waaronder de gemeente Sittard-Geleen, de voorkeur uitgesproken voor het opvangen en hergebruik van hemelwater op de kavels. Door het hemelwater binnen de kavels op te vangen en te gebruiken kan het gebruik van drinkwater worden teruggebracht. Daarnaast komt minder hemelwater tot afvoer, waarmee binnen het openbaar gebied minder grote afvoer- en opvangvoorzieningen nodig zijn. Hiermee zijn de voorzieningen beter inpasbaar, kunnen kosten worden bespaard en is de kans op waterproblemen en onveilige situaties kleiner. In deze waterparagraaf wordt enkel ingegaan op de opvang van hemelwater. Eventueel hergebruik van hemelwater is op initiatief van de toekomstige gebruikers.

In paragraaf 3.4.5 is de uitwerking van het watersysteem voor het plangebied beknopt omschreven en schematisch weergegeven.

4.4 Archeologie

Grontmij Nederland B.V. heeft in mei 2011 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de nieuwbouwplannen in het plangebied (zie bijlage 8). Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied.

Het plangebied was ten tijde van het onderzoek deels braakliggend en deels bebouwd. Een groot aantal huizen was reeds gesloopt.

Op de bodemkaart is het plangebied als niet gekarteerd weergegeven vanwege de ligging in bebouwd gebied. Uit extrapolatie van het omliggende gebied wordt verondersteld dat zich in het plangebied radebrikgronden bevinden. De bodemopbouw in het plangebied blijkt te zijn verstoord als gevolg van bouw en sloop activiteiten alsmede de aanleg van kabels, leidingen en riolering.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat zich in het plangebied geen bekende archeologische vindplaats bevindt. In de nabije omgeving van het plangebied zijn diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd waarbij archeologische waarden van met name de Lineaire Bankeramiek zijn aangetroffen. Deze bestaan grotendeels uit kuilen en zijn aangetroffen in gebieden waar evenals in het plangebied gebouwen zijn gesloopt.

Voor het plangebied is de volgende verwachtingswaarde opgesteld: een lage verwachting voor het aantreffen van jager-verzamelaar vindplaatsen, een hoge verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum (LBK vindplaatsen), een middelhoge voor vindplaatsen uit de Late Prehistorie en Romeinse tijd en een lage voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek wordt, aanbevolen het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven (IVO-P). Doel van het onderzoek is het opsporen en waarderen van archeologische waarden. Alsmede de mate van verstoring van de bodemopbouw in kaart te brengen. Aan de hand van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek kunnen al dan niet delen van het plangebied worden geselecteerd voor vervolgonderzoek.

Inventariserend veldonderzoek

Het inventariserend veldonderzoek is in mei 2012 uitgevoerd door bureau Archol. Voor de beschrijving van de werkzaamheden, de resultaten, de waardering en de uitwerking, wordt verwezen naar de betreffende rapportage (zie bijlage 9).

Op basis van de waardering van het Inventariserend Veld Onderzoek (IVO) is de vindplaats met crematiegraven uit de bronstijd/ijzertijd en kuil/paalsporen uit - vermoedelijk - het neolithicum behoudenswaardig. Op basis van de aangetoonde verstoringen is een diehoekvormige zone gemarkeerd waarin het grafveld zich – althans binnen het plangebied – maximaal uit kan strekken. Behoud in situ van de vindplaats behoort niet meer tot de mogelijkheden, gezien de geplande sloop- en bouwwerkzaamheden op korte termijn. Op grond van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek adviseert Archol om de bedreigde sporen van de vindplaats binnen het plangebied op te graven: behoud ex situ.
Ter plaatse van de onderzochte en gewaardeerde vindplaats (de 'driehoek' aan de zuidoostzijde van het plangebied) is in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie' opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. In de regels is een ondergrens van verstoring van 50 m2 en 0,3 m diepte opgenomen.

Voor het overige deel van het plangebied (buiten de vindplaats) kan gesteld worden dat de aangetroffen archeologische waarden niet behoudenswaardig zijn; hiervoor adviseert Archol geen vervolgonderzoek.

4.5 Natuur En Soorten

De huidige inrichting van het plangebied bestaat uit grotendeels leegstaande huizenblokken met kale grond, waarop voorheen huizenblokken hebben gestaan. Op dit moment zijn nog een aantal huizenblokken ter plaatse aanwezig zijn. De overige voormalige bebouwing is inmiddels niet meer aanwezig, waardoor lege velden worden afgewisseld met bebouwing.

Voor het plangebied is een onderzoek gedaan naar de aanwezige natuurwaarden. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage 'Locatieonderzoek natuurwaarden, Natuur- en soortenbeleid Thienbunder, gemeente Sittard', dat is opgenomen in bijlage 10.

Het plangebied maakt geen deel uit van de EHS. Gelet op de afstand en tussengelegen bebouwing zijn tevens geen negatieve effecten te verwachten op nabijgelegen EHS gebieden door externe werking vanuit het plangebied. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van vervolgstappen.

Het plangebied maakt geen deel uit van gebieden die beschermd zijn binnen de Provinciale Ontwikkelingszone Groen. Tevens zijn er geen negatieve effecten door externe werking vanuit het plangebied te verwachten op deze gebieden. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van vervolgstappen.

Op grond van de beschikbare verspreidingsgegevens, aangevuld met het veldbezoek 18 mei 2011 kan het volgende worden geconcludeerd ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van van bepaalde soorten flora en fauna in het plangebied:

  • Het plangebied vormt een leefgebied voor diverse algemeen voorkomende broedvogels, evenals een leefgebied voor vogels met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen, zoals de Huismus;
  • Het plangebied vormt een geschikt leefgebied voor algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van verbodsbepaling Flora- en faunawet voor het uitvoeren van ruimtelijke ontwikkelingen. De uitvoering van nader onderzoek is niet noodzakelijk;
  • De leegstaande huizenblokken in het plangebied bevatten mogelijk verblijfplaatsen voor Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. Daarnaast is foerageergelegenheid voor beide soorten voorhanden door de ruime aanwezigheid van insecten rondom de bestaande bewoning. Er zijn geen negatieve effecten op mogelijk aanwezige vliegroutes te verwachten, waarvoor nadere toetsing noodzakelijk is;
  • Het plangebied biedt geen geschikt leefgebied voor reptielen en vissen. Aanwezigheid van beide soorten kan worden uitgesloten. De huidige inrichting vormt een geschikt leefgebied voor algemeen beschermde amfibieën. Voor het uitvoeren van ruimtelijke ontwikkelingen geldt echter een vrijstelling van verbodsbepalingen Flora- en faunawet;
  • Door het gebrek aan geschikt leefgebied kunnen overige beschermde soorten worden uitgesloten. De uitvoering van nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Op basis van de conclusie wordt het volgende aanbevolen:

  • De uitvoering van werkzaamheden dient buiten de kwetsbare periode (ongeveer 15 maart tot 15 juli) van broedvogels te worden uitgevoerd om overtredingen van verbodsbepalingen Flora- en faunawet te voorkomen. Indien men kort vooraf of aansluitend aan deze periode sloop- of kapwerkzaamheden wil uitvoeren, dan dient door een terzake deskundige op het gebied van broedvogels vastgesteld te worden, dat er zich ter plaatse geen broedvogels meer bevinden;
  • Men dient een gerichte inventarisatie naar de aanwezigheid van Huismussen binnen het plangebied uit te voeren;
  • Men dient een gerichte inventarisatie naar de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen uit te voeren conform het gedragsprotocol voor vleermuizenonderzoek van de GaN/NGB.

Indien de werkzaamheden in het kader van onderhavig plan zullen worden uitgevoerd buiten het broedseizoen, dan is het niet nodig om aanvullende maatregelen te nemen ten aanzien van broedvolgels.

De overige soorten die binnen het plangebied mogelijk aanwezig zijn, zijn geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

Aanvullend ecologisch onderzoek

Omdat het onderzoeksgebied mogelijk een leefgebied vormt voor de Huismus alsmede voor vleermuizen, is aanvullend onderzoek gedaan (zie bijlage 11). Er is hierbij in het bijzonder gekeken naar de verspreiding van de Huismus en eventueel andere vogelsoorten met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen, evenals de aanwezigheid van functionele elementen (verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden) voor vleermuizen.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Het plangebied vormt een leefgebied voor de Huismus. Binnen de bestaande bebouwing is een zestal broedparen van de soort waargenomen, die een vaste verblijfplaats hebben. De bestaande tuininrichting en de open delen tussen de huizenblokken worden gebruikt als foerageergebied;
  • Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen, evenals vaste vliegroutes van vleermuizen waargenomen binnen het plangebied. Er zijn tijdens de onderzoeksmomenten enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Er is echter geen sprake van de aanwezigheid van een vast foerageergebied van de soort. De diversiteit en beschikbare ruimte in foerageergelegenheid voor de soort in de directe omgeving van het plangebied en de voorgenomen inrichting van de toekomstige nieuwbouw is ruimschoots aanwezig. Er zal dan ook geen sprake zijn van negatieve effecten op een duurzame instandhouding van de soort. Nadere vervolgstappen voor vleermuizen is dan ook niet noodzakelijk.

Op basis van de conclusies wordt het volgende geadviseerd:

  • Gelet op de voornemens voor het slopen van de bestaande bebouwing binnen het plangebied en daarmee het verdwijnen van een zestal jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen en leefgebied van de Huismus, dienen passende mitigerende en compenserende maatregelen te worden genomen. Daarvoor dient men ruimschoots vooraf aan de uitvoering van sloopwerkzaamheden in overleg met een ter zake deskundige op het gebied van de huismus, een mitigatie- cq. compensatievoorstel op te stellen en uit te voeren;
  • Men dient rekening te houden met de zogenaamde 'Zorgplicht'. De algemene zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Iedereen is medeverantwoordelijk voor de zorg en bescherming van flora en fauna. Deze zorgplicht is verwoord in artikel 2 van de Flora- en faunawet en vloeit voort uit de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren. De algemene zorgplicht geldt voor alle soorten.

Leefgebied huismussen

Op basis van het ‘Mitigatie- en compensatievoorstel leefgebied Huismus’, d.d. 21 september 2011 door Grontmij Nederland B.V. zijn in week 39 van 2011 18 nestkasten onder ecologische begeleiding op 6 verschillende locaties in de directe omgeving van de bestaande verblijfplaatsen geplaatst.

Met het aanbieden van de nestkasten binnen het bestaande leefgebied van de lokaal aanwezige huismuspopulatie in de wijk Thienbunder, zal er geen sprake zijn van negatieve effecten op de duurzame instandhouding van de aanwezige populatie. Derhalve zal er geen sprake zijn verbodsovertredingen van de Flora- en faunawet. Monitoring wordt ingezet om te bepalen of de geplaatste nestkasten ook daadwerkelijk worden gebruikt door de populatie in het aankomende broedseizoen. Indien uit de monitoring blijkt, dat de geplaatste nestkasten nog niet in gebruik zijn door de desbetreffende soort, dan worden in overleg met een ter zake deskundige op het gebied van huismussen gepaste aanpassingen getroffen.

4.6 Geluid

Het gebied kent een geluidbelasting die voortkomt uit weg en spoor. Bij de nieuwbouwplannen zal hiermee rekening worden gehouden. Aan de zijde van Achtbunder/Sanderbout is enige jaren geleden een geluidscherm aan de spoorzijde geplaatst waarmee het geluidniveau binnen voor de woningen op vereist niveau gebracht hoort te zijn. Er is geen lopend saneringsprogramma voor geluidbelaste woningen van toepassing noch aan de orde.

In het kader van de voorbereiding van onderhavig plan is door Grontmij Nederland B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai en railverkeerlawaai. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage 'Bestemmingsplan Thienbunder te Sittard, Akoestisch onderzoek naar de effecten van weg- en railverkeerslawaai', dat is opgenomen in bijlage 12.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten aanzien van wegverkeerslawaai ter plaatse van de gevels van geplande woningen niet wordt overschreden. Een nadere procedure met het oog op wegverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.

Ten gevolge van railverkeer over de trajecten 840 en 850 wordt de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van respectievelijk 21 en 18 geplande woningen overschreden. De kwaliteit van wonen staat voorop. Maatregelen worden in eerste instantie gezocht aan de spoorzijde, bijvoorbeeld middels een geluidswerende voorziening. Het restant van de geluidsbelasting wordt opgelost in de gevels van de woningen. Indien een geluidwal wordt aangelegd met een hoogte van 2,0 m langs het spoor is sprake van respectievelijk 21 en 14 overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde. De uiterste grenswaarde wordt niet overschreden.

Conclusie

Het wegverkeerlawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Ten aanzien van railverkeerslawaai wordt een hogere grenswaarde vastgesteld. Kwaliteit van wonen staat voorop; bezien wordt welke maatregelen worden genomen. Maatregelen worden gezocht in een geluidswerende voorziening of aanvullende maatregelen aan de gevels van de woningen. In de nadere technische uitwerking van het plan wordt deze keuze gemaakt.

4.7 Luchtkwaliteit

Om de ontwikkeling van nieuwe functies mogelijk te maken dient de luchtkwaliteit in beschouwing te worden genomen. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit' (wijziging Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.2. luchtkwaliteitseisen). In deze wet zijn voor verschillende vervuilende stoffen normen opgenomen waaraan minimaal voldaan moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een vervuilde lucht kan immers leiden tot gezondheidsklachten bij mensen. Voor Nederland zijn voornamelijk overschrijdingen van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide aan de orde en plaatselijk van benzeen (parkeergarages).

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin worden gebiedsgerichte programma's en rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren opgenomen. Projecten worden niet meer aan de normen getoetst maar aan het doel van het programma. Bouwprojecten in een gebied kunnen dan doorgaan als maatregelen worden genomen om de luchtkwaliteit op zijn minst gelijk te houden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die opgenomen zijn in het NSL mogen worden vervangen door plannen van gelijke of kleinere omvang.

Naast de 'Wet Luchtkwaliteit' is in 2007 het begrip niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) verduidelijkt (Besluit niet in betekenende mate bijdragen en Regeling niet in betekenende mate bijdragen). Door het in werking treden van het NSL op 1 augustus 2009 worden projecten die minder dan 3% bijdragen aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide geacht niet in betekenende mate bij te dragen. Voor dergelijke projecten is geen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk.

Voor pure woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 1000 woningen. Hiervan is in casu geen sprake.

Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van Thienbunder.

4.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRnvgs). Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.

Binnen de 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 / jaar plaatsgebonden risicocontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.

Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de f/N-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving kan komen te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Verantwoording van het GR

In het externe veiligheidsbeleid is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording van het GR opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het GR in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRnvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Voor inrichtingen dient de verantwoording van het GR te voldoen aan artikel 12 of artikel 13 van het Bevi. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water dient de verantwoording van het GR te voldoen aan paragraaf 4.3 van de cRnvgs. Indien het GR verantwoord dient te worden voor buisleidingen, dan geldt dat deze verantwoording dient te voldoen aan de eisen die gesteld zijn in artikel 12 van het Bevb.

Het plangebied is gelegen in het potentiële invloedsgebied van diverse risicobronnen. In dit kader is door Grontmij een risico-inventarisatie uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid.

Voor de wettelijke aspecten alsmede de uitgangspunten, resultaten van berekeningen, de volledige informatie omtrent de personenaantallen en het bepaalde GR wordt kortheidshalve verwezen naar genoemde rapportage. In onderstaand overzicht zijn de conclusies van de risico-inventarisatie samengevat.

Risicovolle inrichtingen

De gemeente Sittard Geleen heeft aangegeven dat het plangebied binnen het invloedsgebied van Chemelot en het spoorwegemplacement ligt. Het plan is niet gelegen binnen een 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour, met andere woorden het PR legt geen beperkingen op. De afstand tussen Chemelot en het plangebied bedraagt circa 2,9 kilometer en de afstand tussen het spoorwegemplacement en het plangebied bedraagt circa 500 meter.

Met betrekking tot het GR ligt het plangebied weliswaar binnen het invloedsgebied van de Chemelotsite maar op een dusdanige afstand dat dit geen significante bijdrage zal leveren aan het GR (zie ook Veiligheidsvisie externe veiligheid Chemelotsite / westelijke mijnstreek). Voor het emplacement geldt dat reeds bekend is dat het GR groter is dan de oriëntatiewaarde. Derhalve dient het GR verantwoord te worden.

Het Basisnet voorziet in een vervanging van de huidige ATB's (Automatisch Trein Beveiliger's) in een achttal ATBVVS's (Automatisch Trein Beveiliger Verbeterde Veiligheidssystemen). Hierdoor valt in de toekomst het GR ter hoogte van het station en het spoorwegemplacement lager uit dan nu bekend is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Via de Risicokaart van Nederland zijn de ondergrondse buisleidingen opgevraagd die de externe veiligheid voor het plangebied mogelijk beïnvloeden. In totaal liggen vier hogedruk buisleidingen binnen de inventarisatieafstand, echter ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen. Vanwege de ruime afstand tot het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden met de buisleidingen.

Transport van gevaarlijke stoffen over spoor

Binnen het inventarisatiegebied ligt het spoor tussen Heerlen en Sittard en het spoor tussen Maastricht en Eindhoven. Het plangebied ligt aan het spoor tussen Heerlen en Sittard en op een afstand van circa 90 meter van het spoor tussen Maastricht en Eindhoven. Hiervoor is nader onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 13). Door de vermindering van het aantal personen in het nieuw te ontwikkelen plangebied neemt het GR, veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen tussen Sittard en Heerlen af met iets minder dan 17%. Hierdoor komt het GR voor deze transportroute onder de 10% van de oriëntatiewaarde te liggen. Ondanks een vermindering van het aantal personen in het nieuw te ontwikkelen plangebied blijft het GR, veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen tussen Sittard en Maastricht, hoog en wordt de oriëntatiewaarde met een factor 2,2 overschreden. Dit betekent dat voor het spoor het GR verantwoord dient te worden.

Transport van gevaarlijke stoffen over water

Binnen de inventarisatieafstand liggen geen vaarwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Transport vervoer gevaarlijke stoffen weg

Binnen de gemeente Sittard-Geleen geldt een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen het plangebied zijn geen wegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg aangewezen. Arcadis heeft in 2010 voor de provincie Limburg onderzoek uitgevoerd naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale wegen. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen wegen zijn met knelpunten. Gelet op de hoogte van het GR en het karakter van het bestemmingsplan waardoor er geen toename van het GR plaatsvindt, hoeft conform de cRnvgs het GR niet te worden betrokken bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

Verantwoording van het GR

De planontwikkeling brengt een afname van de personendichtheid met zich mee. Ondanks de afname wordt de oriëntatiewaarde nog steeds overschreden en dient door de gemeente Sittard-Geleen in het kader van de verantwoordingsplicht een afweging te worden gemaakt. In de aanvullende rapportage (aanzet tot verantwoordingsplicht) dienen argumenten ten behoeve van deze afweging en verantwoording te worden opgenomen.

In de rapportage wordt ingegaan welke kansreducerende bronmaatregelen zullen worden genomen, die een gunstige invloed zullen hebben op het GR. Dit betreft onder andere maatregelen in het kader van het Basisnet Spoor. Ten aanzien van overdrachtsmaatregelen wordt opgemerkt dat deze, gelet op de afstand tot de bron en de toekomstige woonwijk, buiten de scope van onderhavig project vallen. Met betrekking tot mogelijke maatregelen bij de ontvanger (c.q. de woonwijk) is beschreven dat in dit kader vooroverleg dient plaats te vinden met de brandweer.

In het kader van de ongevalsscenario's plasbrand, BLEVE en toxisch kunnen de volgende organisatorische/stedenbouwkundige maatregelen worden getroffen:

  1. 1. vluchtwegen van de bron af;
  2. 2. scheiding van vluchtwegen en (aanvals)wegen van hulpdiensten;
  3. 3. situering van bluswatervoorziening;
  4. 4. opstelplaatsen en route voor hulpdiensten (brandweer en medische hulpdiensten).

Vanaf het terrein kan in meerdere richtingen gevlucht worden vanaf de bron (spoorweg). Extra vluchtwegen vanuit het gebied zijn niet nodig (Zie ook stedenbouwkundig plan). In het kader van de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen dient advies ingewonnen te worden bij de lokale brandweer.

De toekomstige bewoners in het plangebied zullen overwegend zelfredzaam zijn. Voor de volledige verantwoording van het GR wordt verwezen naar de betreffende rapportage.

Op basis van de gemaakte afwegingen acht de gemeente Sittard-Geleen de externe veiligheidssituatie voldoende verantwoord.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van de bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding (plankaart) vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

In dit hoofdstuk wordt de systematiek, de opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

5.2 Planregels

5.2.1 Indeling hoofdstukken

Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient conform een vaste volgorde te worden aangehouden, te weten:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels (paragraaf 5.2.2

  • begrippen
  • wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (paragraaf 5.2.3)

  • bestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels (paragraaf 5.2.4)

  • anti-dubbeltelregel
  • algemene bouwregels
  • algemene gebruiksregels
  • algemene aanduidingsregels
  • algemene afwijkingsregels
  • algemene wijzigingsregels
  • overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (paragraaf 5.2.5)

  • overgangsrecht
  • slotregel

5.2.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.

Artikel 2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend regels die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen van een specifieke regel.

Artikel 3 Groen

Deze gronden zijn onder andere bestemd voor een park, plantsoenen, groenstroken, overige aanplanten. Tevens zijn (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling toegestaan. Kleine speelvoorzieningen passen binnen de gehele bestemming, grotere speelvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening'. De in het groen gelegen ontsluitingswegen of zoekgebieden daarvoor, zijn voorzien van de aanduiding 'ontsluiting'. Parkeren is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. Ten behoeve van de aanleg van wadi's is in de groene centrale ruimte de aanduiding 'waterberging' opgenomen. Als zoekgebied voor wandel- en fietspad is een 'specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeerroute' opgenomen in het plan. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd; bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn wel toegestaan. Binnen de bestemming kunnen ook bij de woningen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s en afdaken worden gebouwd mits wordt voldaan aan de regels. Balkons bij de appartementengebouwen zijn onder voorwaarden toegestaan binnen deze bestemming.

Artikel 4 Tuin

De gronden binnen deze bestemming betreffen de voortuinen behorende bij de woningen met de bestemming ‘Wonen’. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Binnen de bestemming kunnen ook bij de woningen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s en afdaken worden gebouwd mits wordt voldaan aan de regels.

Artikel 5 Verkeer

Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wegen en voet- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer. De plaatsen die niet bestemd zijn voor autoverkeer zijn aangegeven met de aanduiding specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeerroute'. Bouwen binnen deze bestemming is beperkt mogelijk.

Artikel 6 Wonen

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn primair bestemd voor wonen. Voor de bebouwing geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd en tot aan het maximaal aangegeven woningaantal, waarbij de voorgevel in de voorste bouwgrens moet worden gebouwd. Het toegestane woningtype is middels een bouwaanduiding aangegeven op de verbeelding. Voor enkele woningen is een kap voorgeschreven. Bij een omgevingsvergunning is onder voorwaarden een aan huis gebonden beroep of bedrijf of mantelzorg mogelijk.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. In de bestemming zijn bouwregels opgenomen, waarbij gebouwen van maximaal 500 m² zijn toegestaan. Voor gebouwen groter dan 500 m² en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Waarde - Archeologie verwijderen indien middels archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden beschermd dienen te worden.

5.2.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel, overeenkomstig artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt, bij de toepassing van regels van het bestemmingsplan, de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten. Verder wordt in dit artikel een opsomming gegeven van onderwerpen, waarop de bouwverordening wel van toepassing is.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een aantal aanvullende gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Verder zijn afwijkingsregels opgenomen om vrijstaande bijgebouwen te kunnen gebruiken als afhankelijke woonruimte.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is aan het college de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 13 Overige regels

Bij de overige regels is de voorrangsregeling bij meedere bestemmingen opgenomen.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

In deze regel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 15 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Dit omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Bij onderhavig bestemmingsplan is dit laatste van toepassing en is een exploitatieplan daarom niet nodig. De kosten van de grondexploitatie zijn verzekerd door middel van gesloten overeenkomst met ZO Wonen en de Provincie Limburg. Besluitvorming omtrent de samenwerkingsovereenkomst heeft plaatsgevonden op de volgende data in 2011:

  • ZO Wonen 7 februari;
  • GS 15 februari PS 30 juni;
  • College 15 februari Raad SG 28 april;
  • Ondertekening 21 februari, met mede-ondertekening bewoners.

6.2 Handhaving

Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen borgen.

Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid. Alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de planregels. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden om toe te zien op de naleving vergroot.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Crisis- En Herstelwet

Op voorliggend bestemmingsplan ‘Thienbunder’ is de Crisis- en herstelwet van toepassing, omdat het plan betrekking heeft op de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied.

Het doel van de Crisis- en herstelwet is het bestrijden van de gevolgen van de economische crisis waarin de mondiale en de Nederlandse economie zich sinds het najaar van 2008 bevinden. De crisis- en herstelwet is gericht op de versnelling van ruimtelijke projecten (kortere procedures), zoals woningbouw, bedrijventerreinen en infrastructuur en projecten op het gebied van duurzaamheid, energie en innovatie.

7.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r. aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet een m.e.r.(beoordeling) nodig is.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in het plan Thienbunder liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is: de oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 5,4 ha, het totale aantal geplande woningen bedraagt maximaal 124 en de bedrijfsvloeroppervlakte is 0 m2. Gelet hierop, kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’.

De resultaten van deze uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn weergegeven in bijlage 2 van dit bestemmingsplan.

7.3 Inspraak En Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan Thienbunder heeft - in het kader van de gemeentelijke inspraakprocedure - gedurende 4 weken ter inzage gelegen. Het plan is gepubliceerd op de website http://www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast is een inloopbijeenkomst georganiseerd waarbij een ieder kennis kon nemen van het plan.

Het voorontwerp bestemmingsplan is tevens aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

7.4 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan Thienbunder heeft van 15 maart 2012 tot en met 25 april 2012 ter inzage gelegen. Het plan is gepubliceerd op de website http://www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze publicatie is voorzien van een rectificatie, waarin de eerder genoemde periode van 7 maart 2012 tot en met 18 april 2012 werd gecorrigeerd.

Tijdens de periode van tervisielegging zijn ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan Thienbunder 4 zienswijzen ingediend, het betreft alle schriftelijke en ontvankelijke zienswijzen. Het college van B&W heeft de zienswijzen samengevat en beantwoord in een reactienota. In de reactienota is aangegeven in hoeverre de zienswijze heeft geleid tot planaanpassingen.

De ambtelijke aanpassingen zijn opgenomen in een nota van wijzigingen.

Op 27 juni 2012 stelt de gemeenteraad van Sittard-Geleen het bestemmingsplan gewijzigd vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  1. 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
  2. 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M - wijzigingen aangebracht.

7.5 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan Thienbunder kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan Thienbunder.

Bijlagen

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Vormvrij M.e.r.-beoordeling

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek (Woningen)

Bijlage 4 Verkennend Asbestonderzoek (Woningen)

Bijlage 5 Nader Asbestonderzoek (Woningen)

Bijlage 6 Verkennend En Aanvullend Bodem- En Asbestonderzoek (Wegen)

Bijlage 7 Water

Bijlage 8 Archeologie

Bijlage 9 Inventariserend Veldonderzoek (Ivo)

Bijlage 10 Natuur En Soorten

Bijlage 11 Aanvullend Onderzoek Ecologie

Bijlage 12 Geluid

Bijlage 13 Externe Veiligheid

Bijlage 14 Kwantitatieve Risicoanalyse Spoor

Bijlage 15 Verantwoordingsplicht Groepsrisico

Bijlage 16 Verslag Inspraak En Vooroverleg

Bijlage 17 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 18 Nota Van Wijzigingen

Bijlage 19 Nota Van Wijzigingen Beeldkwaliteitsplan