KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Verkeer - Spoorweg
Artikel 5 Leiding - Gas
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek
4.1 Inleiding
4.2 Milieu
4.3 Water
4.4 Natuur
4.5 Archeologie
4.6 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Planvorm
5.2 Planstukken
5.3 Toelichting Op De Verbeelding
5.4 Toelichting Op De Planregels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure En Overleg
7.1 Procedure
7.2 Inspraak En Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
7.3 Tervisielegging En Zienswijzen
Bijlagen
Bijlage 1 Infiltratieonderzoek Raadskuilderweg
Bijlage 2 Infiltratieonderzoek Lintjesweg
Bijlage 3 Natuuronderzoek
Bijlage 4 Programma Van Eisen Archeologie
Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 6 Nota Van Wijzigingen

Raadskuilderweg en Lintjesweg, fietsonderdoorgangen

Bestemmingsplan - Gemeente Sittard-Geleen

Vastgesteld op 03-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Raadskuilderweg en Lintjesweg, fietsonderdoorgangen' met identificatienummer NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01 van de gemeente Sittard-Geleen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.9 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.10 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.11 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.12 nutsvoorzieningen

gebouwen en overkappingen ten behoeve van de waterhuishouding, de energievoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen openbare nutsvoorzieningen, niet zijnde geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven.

1.13 prostitutiebedrijf

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.

1.14 seks- en/of pornobedrijf

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

2.2 (bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk

vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend;

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het straatpeil tot aan de kruising van de snijlijn van het dakvlak en een evenwijdig daaraan gelegen gevelvlak van een gebouw;

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

op straatpeil tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

2.6 inhoud van een bouwwerk

boven straatpeil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 afstand tot de zijdelingse perceelgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overdekte daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voet- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer en landbouwverkeer;

alsmede voor:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. kunstuitingen;
  3. d. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. e. nutsvoorzieningen;
  5. f. overige bijbehorende voorzieningen;

met bijbehorende:

  1. g. gebouwen;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met daaraan ondergeschikt de andere aan de grond gegeven bestemmingen.

3.2 Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd met een oppervlakte van maximum 15 m² en een bouwhoogte van maximum 3 m;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. 1. van verlichting 9 m;
    2. 2. van voorzieningen voor de verkeersgeleiding 10 m;
    3. 3. van kunstuitingen 12 m;
    4. 4. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.

Artikel 4 Verkeer - Spoorweg

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer – Spoorweg aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. railverkeer en de daarbij behorende voorzieningen;
  2. b. spoorwegovergangen, -onderdoorgangen en viaducten voor het wegverkeer;
  3. c. ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, straten en water;
  4. d. een onderdoorgang ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';

alsmede voor:

  1. e. parkeervoorzieningen en andere openbare ruimten;
  2. f. groenvoorzieningen;
  3. g. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. h. nutsvoorzieningen;
  5. i. overige bijbehorende voorzieningen;

met bijbehorende:

  1. j. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 4.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen dat:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. 1. van verlichting 7 m;
    2. 2. van voorzieningen voor de spoorgeleiding zoals draagconstructies voor bovenleidingen, seinpalen, bakens en andere spoorverkeersvoorzieningen 15 m;
    3. 3. voor het onderbrengen van voorzieningen van de elektrotechnische systemen 7 m;
    4. 4. van geluidsschermen 4 m;
    5. 5. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hogedruk gastransportleidingen (inclusief bijbehorende voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.
  2. b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemming met uitzondering van de bestemming "waarde-archeologie".

5.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 5.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen indien:

  1. a. de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en
  2. b. vooraf een positief schriftelijk advies is verkregen van de betrokken leidingexploitant.
  3. c. het geen (beperkt) kwetsbaar object betreft.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  2. b. het wijzigen van het gebruik van gebouwen, indien daardoor een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden;
  2. b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. b. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
  3. c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  4. d. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2.

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2, sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, indien:
  1. 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  1. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
  1. 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. 2. het doen van opgravingen of;
  3. 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. 1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen,mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. 2. het verlagen van het waterpeil;
  3. 3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  1. b. Het verbod, als bedoeld onder a, is niet van toepassing:
  1. 1. indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. 2. indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. 3. indien de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 500 m2 of smaller zijn dan 1,5 m;
  4. 4. indien de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning;
  5. 5. indien de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  6. 6. indien de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  7. 7. indien de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  8. 8. indien objectief wordt aangetoond dat de bodem al zodanig is verstoord door in het verleden uitgevoerde werkzaamheden dat geen sprake meer is van archeologische verwachtingswaarde;
  9. 9. ter plaatse van de figuren 'hartlijn leiding - gas';
  1. c. Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  3. 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
  1. 1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. 2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en). Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden en bouwwerken als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  4. d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
  5. e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - spoor

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bepaalde in het plan voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
  2. b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Raadskuilderweg en Lintjesweg, fietsonderdoorgangen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Sittard-Geleen heeft het voornemen om op twee locaties een fietspad onder het spoorlijn door aan te leggen. Het gaat om locaties ter hoogte van de Lintjesweg en de Raadskuilerweg. Om deze onderdoorgangen mogelijk te maken dienen de ter plaatse geldende bestemmingsplannen te worden herzien. De fietsonderdoorgangen zijn niet voorzien in de geldende bestemmingsplannen. Voorliggend plan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor deze twee fietsonderdoorgangen.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit twee deelgebieden, een ter hoogte van de Lintjesweg en een ter hoogte van de Raadskuilderweg, beide ten noorden van Geleen en ten zuiden van Sittard. Ten westen van het deelgebied aan de Raadskuilderweg ligt de wijk Landgraaf (bestemmingsplan Maastrichterbaan). Ten oosten van het deelgebied aan de Lintjesweg ligt Munstergeleen. De afbeelding hierna laat de globale ligging van het plangebied zien met links in de afbeelding het deelgebied bij bij de Raadskuilderweg en rechts het deelgebied bij de Lintjesweg. In het vervolg van deze toelichting, wordt wanneer relevant, gesproken over deelgebied Raadskuilderweg en deelgebied Lintjesweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging deelgebieden plangebied bestemmingsplan (bron: ESRI)

In de afbeeldingen hierna zijn de locaties afzonderlijk in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: deelgebied ter hoogte van Raadskuilderweg (bron: ESRI)

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: deelgebied ter hoogte van Lintjesweg (bron: ESRI)

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Hierna wordt ingegaan op de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Eerst wordt ingegaan op de geldende bestemmingsplannen ter hoogte van deelgebied Lintjesweg, waarna wordt ingegaan op de geldende bestemmingsplannen ter hoogte van de Raadskuilderweg.

Ter hoogte van deelgebied Lintjesweg gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Reststroken (vastgesteld door de gemeenteraad van Sittard-Geleen op 29 september 2016). Dit bestemmingsplan is geheel onherroepelijk.
  • Bestemmingsplan Buitengebied Sittard (vastgesteld door de gemeenteraad van Sittard-Geleen op 26 juni 2016). Dit plan is eveneens geheel onherroepelijk).
  • Bestemmingsplan Middengebied - Noord (vastgesteld door de gemeenteraad van Sittard-Geleen op 25 februari 2014).

In de afbeelding hierna zijn de ter plaatse geldende bestemmingen ter hoogte van deelgebied Lintjesweg zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0004.png"Afbeelding 4: geldende bestemmingen ter hoogte van deelgebied Lintjesweg (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

In het bestemmingsplan Reststroken gelden ter plaatse van het deelgebied de enkelbestemming 'Verkeer - Spoorweg' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'.

Binnen de enkelbestemming 'Verkeer - Spoorweg' is de realisatie van een fietsonderdoorgang niet mogelijk.

De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' staat het aanleggen van een onderdoorgang ook niet toe. Gezien het voorgaande is dit bestemmingsplan opgesteld.

In het bestemmingsplan Buitengebied Sittard gelden ter plaatse van het deelgebied de enkel bestemmingen 'Natuur', 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 4' en 'Waarde - Cultuurhistorie'. Daarnaast zijn nog de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen: 'erosiegebied', 'POG' en 'recreatief netwerk'. De ter plaatse geldende bestemmingen en aanduidingen zijn in eerste instantie gericht op agrarisch gebruik en het behoud van de aanwezige waarden. Het aanleggen van een fietsonderdoorgang past hier niet binnen. Mede daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.

In het bestemmingsplan Middengebied - Noord gelden ter plaatse van het deelgebied de enkelbestemmingen 'Verkeer' en 'Woongebied'. Ook geldt een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' en zijn er een bouwvlak, een 'vrijwaringszone - spoor' en een 'wetgevingzone - wet geluidhinder' opgenomen. Een fietsonderdoorgang is niet geregeld. Mede daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.

Ter hoogte van deelgebied Raadskuilderweg gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Middengebied - Noord (vastgesteld door de gemeenteraad van Sittard-Geleen op 25 februari 2014).
  • Bestemmingsplan 'Aardgastransportleiding Odiliapeel - Schinnen' (vastgesteld door de gemeenteraad van Sittard-Geleen op 13 september 2012). Het plan is geheel onherroepelijk.
  • Bestemmingsplan Maastrichterbaan (vastgesteld op 25 juni 2008). Dit plan is eveneens geheel onherroepelijk.

In de afbeelding hierna zijn de ter plaatse geldende bestemmingen ter hoogte van deelgebied Raadskuilderweg zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: geldende bestemmingen ter hoogte van deelgebied Raadskuilderweg (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Ook is de beheersverordening 'Middengebied' van de gemeente Sittard-Geleen van toepassing. Deze is vastgesteld in ontwerp-vorm op 16 mei 2013.

De beheersverordening staat de aanleg van een fietsonderdoorgang niet toe. Mede daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.

In bestemmingsplan 'Middengebied - Noord' is ter plaatse van het deelgebied de enkelbestemming 'Natuur' opgenomen. In het bestemmingsplan 'Aardgastransportleiding Odiliapeel-Schinnen' gelden ter plaatse van het deelgebied de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Waarde - Archeologie'. Ook is de hartlijn van de gasleiding opgenomen. De onderdoorgang voor een fietspad past niet binnen debestemmingen 'Natuur' en 'Groen'. Bij de begrenzing van het plangebied is rekening gehouden met de ligging van de aardgastransportleiding. Deze wordt ontzien, maar is wel als zodanig opgenomen in dit plan, om zo de ligging juridisch-planologisch te borgen.

In het bestemmingsplan 'Maastrichterbaan' is ter hoogte van het deelgebied sprake van de bestemming 'Agrarisch gebied' en de dubbelbestemmingen 'Archeologisch waardevol gebied' en 'Leidingenzone B'.

1.4 Leeswijzer

In het hoofdstuk hierna is een beschrijving opgenomen van het plangebied van dit bestemmingsplan. Ook wordt in dit hoofdstuk de toekomstige situatie omschreven.

Hoofdstuk 3 staat stil bij het ter plaatse geldende, relevante beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op randvoorwaarden en onderzoek dat is uitgevoerd ter onderbouwing van het initiatief. De juridische opzet van dit plan wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. De economische uitvoerbaarheid is omschreven in hoofdstuk 6. Het laatste hoofdstuk bevat een omschrijving van de procedure en het overleg rondom dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is er ter hoogte van het deelgebied Lintjesweg sprake van een gelijkvloerse kruising van de Lintjesweg en het spoorlijn Sittard-Herzogenrath. De Lintjesweg is al een bestaande fietsverbinding, maar door het gelijkvloers kruisen met het spoorlijn onveilig en een ongewenste situatie.

Gronden ter plaatse en in directe omgeving zijn overwegend in agrarisch gebruik. Daarnaast beslaat het plangebied de bermen van het spoorlijn en een heel klein deel van een bosgebied (aan de oostzijde van het deelgebied). De afbeelding hierna laat de situatie ter plaatse zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: huidige situatie ter hoogte van deelgebied Lintjesweg (bron: ESRI)

Deelgebied Raadskuilderweg kruist in de huidige situatie het spoorlijn Sittard-Maastricht en de Westelijke Randweg van Geleen. Ook voor deze locatie geldt dat gronden binnen het plangebied dienst doen als sperm van het spoorlijn en de weg. Daarnaast zijn gronden agrarisch in gebruik en als groenvoorziening / park. Ten oosten van het deelgebied ligt het Zuyderland ziekenhuis. Zie afbeelding hierna voor de huidige situatie ter hoogte van deelgebied Raadskuilderweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: huidige situatie ter hoogte van deelgebied Raadskuilderweg (bron: ESRI)

Een aardgastransportleiding kruist 'ter hoogte' van het plangebied eveneens het spoorlijn Sittard-Maastricht en de Westelijke Randweg. In de afbeelding hierna is de ligging van de gasleiding ter hoogte van het deelgebied inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0008.png"

Afbeelding 8: liggint gasleiding ter hoogte van deelgebied Raadskuilderweg (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige Situatie

Voorliggend bestemmingsplan maakt twee fietsonderdoorgangen mogelijk, ter plaatse van elk deelgebied één. Deze fietsonderdoorgangen zorgen voor het veilig kunnen kruisen van de spoorlijnen en de Westelijke Randweg van Geleen. In de toekomst worden de spoorlijnen dan niet meer op maaiveld gekruist op deze locaties. Zo ontstaat een veilige oost-west fietsverbinding ten noorden van Geleen, ten zuiden van Sittard. Het fietspad wordt verhard uitgevoerd.

Ter hoogte van de Lintjesweg wordt een onderdoorgang onder het spoorlijn door gerealiseerd ter hoogte van de reeds bestaande Lintjesweg. Het tracé van de Lintjesweg wijzigt hier niet of nauwelijks. Om het fietspad onder het spoorlijn door aan te leggen, is een wat groter ruimtebeslag nodig dan in de huidige situatie. Het fietspad moet immers verdiept worden aangelegd. Uit onderstaande afbeelding, met daarin de verbeelding van dit bestemmingsplan blijkt dit grotere ruimtebeslag en de nagenoeg gelijke ligging ter hoogte van de Lintjesweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0009.png"

Afbeelding 9: deelgebied Lintjesweg (verbeelding)

Ter hoogte van de Raadskuilderweg is de kruising met spoor en Westelijke Randweg wat opgeschoven naar het noorden ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor is er een wat ruimere bocht in het tracé van het fietspad gekomen dan in de huidige situatie.

De ligging van het tracé is mede ingegeven door de eerder genoemde aardgastransportleiding. De aardgastransportleiding en het fietspad kruisen elkaar, daar waar het fietspad weer op maaiveld ligt. Hier is expliciet rekening mee gehouden en afgestemd met de leidingbeheerder.

De afbeelding hierna bevat de verbeelding van het deelgebied Raadskuilderweg. Hieruit blijken de ruime bocht in het tracé en de kruising met de aardgastransportleiding (zuidelijk deel plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0010.png"

Afbeelding 10: deelgebied Raadskuilderweg (verbeelding)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Hierna wordt eerst ingegaan op het ter plaatse geldende Rijksbeleid, waarna provinciaal, regionaal en lokaal beleid aan de orde komen.

Deze paragraaf spitst zich voornamelijk toe op ter plaatse geldend, ruimtelijk, relevant beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.
Nederland moet concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig zijn in 2040. Dit is het uitgangspunt van de SVIR. Om dit te bereiken moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven gebracht. Provincies en gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheden en beleidsvrijheid (decentraal, tenzij) en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk zet zich met name in op de drie hoofddoelen:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Naast het benoemen van bovenstaande beleidsdoelen onderscheidt het Rijk 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken:

  1. 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  2. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  3. 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (ketenmobiliteit en multimodale knooppunten);
  6. 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  7. 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  8. 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  9. 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  10. 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Relevantie voor het plan

De aanleg van de fietsonderdoorgangen en het fietspad kunnen worden gezien als een project dat bijdraagt aan de optimalisatie van infrastructuur. Het plan levert een bijdrage aan een veiligere en leefbare omgeving door het optimaliseren van de fietsinfrastructuur in de omgeving. Het plan sluit aan bij de in de SVIR opgenomen visie op de ontwikkeling van Nederland.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is eind december 2011 in werking getreden. In oktober 2012 is een wijziging van het Barro doorgevoerd. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit geeft nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Deze regels worden gesteld ten aanzien van bestemmingsplannen die raken aan de volgende nationale belangen:

  1. 1. Rijksvaarwegen.
  2. 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  3. 3. Kustfundament.
  4. 4. Grote Rivieren.
  5. 5. Waddenzee en waddengebied.
  6. 6. Defensie.
  7. 7. Hoofdwegen.
  8. 8. Landelijke spoorwegen.
  9. 9. Elektriciteitsvoorziening.
  10. 10. Ecologische Hoofdstructuur.
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en,
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Relevantie voor het plan

De regels uit het Barro zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 15 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 vastgesteld. De centrale ambitie zoals verwoord in het POL2014 komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Aan het provinciaal omgevingsbeleid ligt een aantal principes ten grondslag: kwaliteit staat daarbij centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.

Het POL nodigt gemeenten uit om een flink aantal vraagstukken in regionaal verband verder uit te werken. Voor de thema’s wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, land- en tuinbouw, energie en vrijetijdseconomie richt de provincie zich op regionale visies, die de basis moeten vormen voor afspraken tussen regiogemeenten en Provincie. Minder dan voorheen richt de Provincie zich op het beoordelen van individuele ontwikkelingen met een lokaal karakter: deze rol wordt overgelaten aan de diverse gemeenten. Middels het POL2014 wordt wel een aantal beleidsmatige kaders gesteld, al dan niet verankerd in de provinciale Omgevingsverordening.


Beide deelgebieden vallen binnen het besluit-vlak Regio Zuid-Limburg.

Het deelgebied ter hoogte van de Lintjesweg valt deels samen met de volgende aanduidingen, zoals opgenomen in de omgevingsverordening / Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014:

'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en de 'Bronsgroene landschapszone'.

Het deelgebied ter hoogte van de Raadskuilderweg valt eveneens deels samen met de 'Bronsgroene landschapszone'.

Het beleid van de provincie is binnen de Bronsgroene landschapszone gericht op het behouden, beheren, ontwikkelen en beleven van de (huidige) landschappelijke kernkwaliteitenen. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema’s biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden (‘ja-mits’).

Verder wordt in het omgevingsplan opgemerkt dat de fiets een snel stijgende populariteit kent. Daarom wordt de compleetheid en samenhang van het utilitaire fietsnetwerk (vnl. woon-werkverkeer en schoolroutes) in samenwerking met de gemeenten onderzocht en aangepakt. Verder wil de provincie met ontwikkeling van snelfietsroutes inspelen op de grotere actieradius en mogelijkheden van de elektrische fiets. De kwaliteit van het recreatieve fietsnetwerk moet gewaarborgd worden.

Relevantie voor het plan

Het aanleggen van fietsonderdoorgangen om zo infrastructuur te kruisen heeft nauwelijks tot geen invloed op de landschappelijke kwaliteiten ter plaatse.

Het initiatief tot het aanleggen van veilige fietsverbindingen past binnen het Provinciaal Omgevingsplan Limburg. Verder doet het Provinciaal Omgevingsplan Limburg geen concrete uitspraken over fietsonderdoorgangen van spoorlijnen.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

Zoals aangegeven in de paragraaf hiervoor valt het plangebied van dit bestemmingsplan ter hoogte van de Lintjesweg samen met de Bronsgroene landschapszone en het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

In de omgevingsverordening is het volgende opgenomen met betrekking tot deze aanduidingen:

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Bij ligging van een plangebied binnen dit beschermingsgebied is het de bedoeling dat in de toelichting bij een ruimtelijk plan wordt aangegeven om welke kernkwaliteiten het gaat en een korte omschrijving van de na te streven (beeld)kwaliteit. Voorts wordt duidelijk hoe het belang van deze kernkwaliteiten in de afweging is betrokken en op welke wijze (in de voorschriften) is voorzien in behoud en zo mogelijk versterking van de kernkwaliteiten. Wanneer aantasting niet te vermijden is, wordt in de toelichting aangegeven op welke wijze deze aantasting zoveel mogelijk is beperkt. Het Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg vormt hiervoor een goede bron. Het biedt ook inspiratie voor een landschappelijk goede inpassing van ontwikkelingen en voor versterking van de kernkwaliteiten.


Bronsgroene landschapszone

Bij ligging van een plangebied binnen deze landschapszone dient in de toelichting bij een ruimtelijk plan te worden aangegeven om welke kernkwaliteiten het gaat en een korte omschrijving van de na te streven (beeld)kwaliteit. Voorts wordt duidelijk hoe het belang van deze kernkwaliteiten in de afweging is betrokken en op welke wijze (in de planregels/voorschriften) is voorzien in behoud en zo mogelijk versterking van de kernkwaliteiten. Wanneer aantasting niet te vermijden is, wordt in de toelichting aangegeven op welke wijze deze aantasting zoveel mogelijk is beperkt. Het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg en het Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg vormen hiervoor goede bronnen. Ze bieden ook inspiratie voor een landschappelijk goede inpassing van ontwikkelingen en voor versterking van de kernkwaliteiten.

Relevantie voor het plan

Voorliggend bestemmingsplan betreft zeer kleine ingrepen, die met name ondergronds (onder de infrastructuur door) plaatsvinden. Vanuit dit oogpunt wijzigt het landschappelijk beeld in het overwegend agrarisch gebied, omgeven door verstedelijking, ter plaatse niet of nauwelijks.

In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op het aspect natuur, mede in relatie tot de aanduidingen in de Omgevingsverordening Limburg.

3.4 Regionaal En Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016

De Omgevingsvisie is de opvolger van de Structuurvisie Sittard-Geleen 2010. De Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016 heeft de fasen doorlopen van ontwerp, met mogelijkheid voor indienen zienswijzen bij wijze van inspraak, naar definitief plan en is op 15 december 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.

In de Omgevingsvisie komen alle aspecten aan bod die te maken hebben met de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van en binnen de gemeente. Van wonen en werken, tot recreatie en mobiliteit. Van economische en technologische ontwikkelingen tot natuur en milieu.

In de uitwerking is nadrukkelijk gekozen voor de lijn ‘ruimte waar mogelijk, sturing waar nodig’; een uitnodiging aan alle partners om met de gemeente doorlopend te ontwikkelen naar een gemeente waar het goed wonen, leven en werken is.

De Omgevingsvisie is een weerslag van de ontwikkelingen die de gemeente van belang acht, en hoe zij de kwaliteit hiervan wil waarborgen. In de afgelopen jaren heeft de gemeente geleidelijk aan en gezamenlijk met mede-overheden en shareholders in de regio het proces doorlopen om deze stap te kunnen zetten. De Omgevingsvisie past hiermee niet alleen bij de doelstellingen van de Omgevingswet, maar is een weerslag van het huidige denken in de regio.

In de Omgevingsvisie geeft de gemeente aan welke koers ze nastreeft voor de fysieke ontwikkeling van Sittard-Geleen. Hiermee maakt de gemeente helder welke ontwikkelingen ze wil faciliteren en wat hierbij het fysieke afwegingskader is. De Omgevingsvisie biedt ruimte waar dat mogelijk is, en is sturend wanneer dat nodig is. In de Omgevingsvisie maakt de gemeente helder welke instrumenten ze inzet om de komende periode richting te geven aan de uitvoering van doelen en prioriteiten. Met de Omgevingsvisie wil de gemeente een uitnodiging doen aan al haar partners om samen met de gemeente blijvend te ontwikkelen naar een gemeente waar het goed wonen, leven en werken is.

Relevantie voor het plan

Voorliggend bestemmingsplan maakt veilige fietsonderdoorgangen mogelijk die bijdragen aan het veiligheidsgevoel van de fietsers. Dit sluit aan bij het idee van de omgevingsvisie: een gemeente waar het goed wonen, leven en werken is.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek

4.1 Inleiding

In de paragrafen hierna komen randvoorwaarden voor de regeling van de onderdoorgangen en het fietspad aan de orde en wordt een toelichting gegeven op de uitgevoerde onderzoeken.

Eerst wordt ingegaan op de milieu-aspecten, waarna de andere thema's aan bod komen.

4.2 Milieu

4.2.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, dient in een vroeg stadium te worden beoordeeld of de toekomstige activiteiten mogelijk significante effecten hebben op milieu, natuur of landschap. Een eerste stap in dit proces is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.


In het Besluit m.e.r. zijn in de onderdelen C en D van de bijlagen beoordelingsdrempels opgenomen, op grond waarvan bepaald kan worden of voor een bepaalde ontwikkeling een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een m.e.r.-procedure uitgevoerd dient te worden. Deze drempels zijn indicatief. Dit houdt in dat het niet vanzelfsprekend is dat wanneer een ontwikkeling beneden deze drempelwaarden blijft, er geen m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst, maar welke beneden de drempelwaarden blijft, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Uit deze toets zijn twee conclusies mogelijk:

  1. 1. Er is geen m.e.r.(-beoordeling) nodig, want belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
  2. 2. Er is een m.e.r.-beoordeling dan wel direct een m.e.r. noodzakelijk, aangezien belangrijke negatieve milieugevolgen niet vallen uit te sluiten.


In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden. Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende ten allen tijde te worden meegewogen:

  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
  • het grens overschrijdende karakter van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.


De aanleg van nieuwe infrastructuur is in het Besluit m.e.r. opgenomen in verschillende categorieën. Het gaat daarbij om infrastructuur in de vorm van nieuwe autowegen (categorie C1.2) of de aanleg of uitbreiding van wegen bestaande uit vier of meer rijstroken, niet zijnde autowegen of autosnelwegen (categorie D 1.2). De aanleg van een fietspad en twee onderdoorgangen is niet opgenomen in het Besuit m.e.r. Het plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig op basis van het Besluit m.e.r.


Naast het Besluit m.e.r. wordt ook de Wet natuurbescherming als afwegingskader gehanteerd. Indien er namelijk sprake is van significante negatieve effecten op een Natura2000-gebied, geldt een planm.e.r.-plicht. Bij de aanleg van het fietspad en de onderdoorgangen zijn negatieve effecten op Natura2000-gebieden niet aan de orde. Er is geen planm.e.r.-plicht.

4.2.2 Akoestiek

De Wet geluidhinder stelt eisen aan ruimtelijke ingrepen die:

  • Gevoelige functies, zoals woningen, toevoegen binnen de vastgestelde geluidzone van een weg.
  • Mogelijk geluidhinder veroorzaken bij gevoelige objecten.


Een fietspad en onderdoorgangen onder het spoor door zijn geen geluidgevoelige functies. Evenmin heeft de aanleg van de fietsverbinding akoestische gevolgen voor omliggende woningen. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk. Vanuit de Wet geluidhinder of vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening worden geen eisen gesteld aan de aanleg van het fietspad en de onderdoorgangen.

4.2.3 Bodem

Bij wijziging van een bestemming dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden besteed aan de kwaliteit van bodem en grondwater. In beschouwing dient te worden genomen of er sprake is van gebruik dat gevoeliger is voor eventueel aanwezige bodemverontreinigingen dan het gebruik dat ingevolge de vigerende bestemmingsregelingen is toegestaan. Dit is bijvoorbeeld het geval bij wijziging van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming, waarbij andere bodemkwaliteitsnormen worden gehanteerd.


In voorliggend geval is nader onderzoek naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit niet nodig omdat er geen sprake is van een verblijfsfunctie of anderszins contact met de bodem door mensen wordt gemaakt. Gezien het grondgebruik in de huidige situatie zijn er geen concrete aanwijzingen die wijzen op een ernstige vervuiling. Indien er grondwerkzaamheden worden uitgevoerd en grond wordt toegepast in een ander werk, is onderzoek noodzakelijk. Om aan te kunnen tonen of vrijkomende grond geschikt is voor toepassing in een ander werk, is het uitvoeren van partijkeuringen noodzakelijk. Dit levert echter geen belemmeringen op voor de herziening van de geldende bestemmingsplannen.

4.2.4 Externe veiligheid

Een drietal (gas) hoofdtransportleidingen kruist het plangebied van dit bestemmingsplan. Het gaat om de volgende leidingen: A-520, A-640, A-665. De laatste hoofdtransportleiding (A-665)kruist het plangebied op twee locaties.

Daarnaast ligt de regionale aardgastranportleiding (Z-540-01) ter hoogte van het plangebied.

Ten aanzien van externe veiligheid wordt een fietspad niet aangemerkt als een gevoelig object. Het plaatsgebonden risico (PR) van de buisleiding levert geen belemmeringen op voor de realisatie van het fietspad.


Ten aanzien van het groepsrisico (GR) kan worden gesteld dat ter plekke van de buisleiding meer fietsers gebruik zullen maken van het pad, dan momenteel het geval is, maar dat deze fietsers slechts zullen passeren en niet ter plaatse van de risicobronnen verblijven. Er treedt derhalve geen onaanvaardbare verhoging van het groepsrisico op.

4.3 Water

In het kader van voorliggend initiatief is een waterparagraaf opgesteld. Deze is hierna opgenomen. In de bijlagen zijn de stukken opgenomen die hieraan ten grondslag liggen. Zie bijlage 1 en bijlage 2.

Huidige situatie

Bodemverontreiniging

De kwaliteit van de bodem in het plangebied vormt geen verdere randvoorwaarde ten aanzien van het toekomstige beoogde gebruik van de gronden.


Bodemopbouw en geohydrologie

De maaiveldhoogte van het plangebied bedraagt circa 58 m+ NAP (Lintjesweg) respectievelijk 60,7 m+ NAP (Raadskuilderweg). Het plangebied ligt op de bodemkaart van Nederland, kaartblad 68 Oost, 1991 (schaal 1:50.000), in een niet-gekarteerd gebied. De dichtstbijzijnde kaarteenheid betreft een Radebrikgrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit siltige leem. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel.


De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 50 m +NAP, waardoor het grondwater zich naar verwachting bevindt op ± 8 - 10 m -mv. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO, kaartblad 60 West, 1977 (schaal 1:50.000), in noordoostelijke richting. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.


In het plangebied is een diepteinfiltratieonderzoek uitgevoerd teneinde de doorlatendheid van de diepere bodemlagen te bepalen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.fietstunnGeleen-VA01_0011.png"

Tabel 1: resultaten doorlatendheidsonderzoek

Waterlopen

In het plangebied zijn geen bovengrondse of overkluisde waterlopen aanwezig.


Huidig afwateringssysteem

In de huidige situatie zijn de in het plangebied aanwezige verhardingen niet aangesloten rioleringsstelsel. Er vindt afwatering plaats naar de naastgelegen percelen en het water infiltreert rechtsreeks in de bodem.


Toekomstige situatie

De hemelwatervoorzieningen welke ten behoeve van het planvoornemen in het plangebied worden gerealiseerd moeten voldoen aan de eisen van de gemeente Sittard-Geleen. Deze eisen zijn vastgelegd in het document 'Uitvoeringsnotitie 'Verwerken hemelwater particulier terrein bij nieuwbouw' Westelijke Mijnstreek' (november 2015). Hieruit blijkt dat hemelwaterbergende voorzieningen gedimensioneerd dienen te worden op een bui van T=25 (35 mm in 45 minuten). De maximale leegloop / herbeschikbaarheid van de bergende en infiltrerende voorziening(en) bedraagt 24 uur. Dit dient te worden aangetoond middels een berekening volgens de ISSO-publicatie 70.1: 'Omgaan met hemelwater binnen de perceelgrens' (ISBN: 978-90-5044-156-8). Tevens dienen de gevolgen van bui van T=100 (45 mm in 30 minuten) inzichtelijk te worden gemaakt.

In de ondertunneling zullen grindkoffers worden aangelegd teneinde een bui van 35 mm in het plangebied te kunnen bergen en infiltreren. Gelet op het beschikbare oppervlak is hiervoor voldoende ruimte aanwezig. Zoals aangegeven dient de hemelwatervoorziening binnen 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een volgende maatgevende regenbui. Het water dat als gevolg van een bui groter dan 35 mm niet in de infiltratievoorziening kan worden opgevangen zal de tunnel mogelijk tijdelijk onder water zetten. Er is wel sprake van een overloop via een infiltratieput naar het onderliggende grindpakket.

Dit zal niet leiden tot overlast op naburige erven.


Wateroverlast buiten de tunnel als gevolg van een bui groter dan 35 mm valt dan niet te verwachten. Het hemelwater zal worden opgevangen en geïnfiltreerd in infiltratiekoffers. Voorliggend bestemmingsplan staat binnen alle bestemmingen water en waterhuishoudkundige voorzieningen toe. Hierdoor wordt indien nodig maximale flexibiliteit voor het treffen van maatregelen voor de waterberging en -infiltratie geboden.

4.4 Natuur

In het kader van de planvorming voor de twee fietsonderdoorgangen is een natuuronderzoek uitgevoerd. Hierna is een verkorte weergave van de resultaten van dit onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting.

Eerst wordt ingegaan op gevolgen van het initiatief voor (eventueel) aanwezige beschermde soorten. Vervolgens komt de bescherming van gebieden in relatie tot het initiatief aan de orde.

Beschermde soorten

Als gevolg van de werkzaamheden binnen het plangebied treden mogelijk negatieve effecten op algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën op. Daarnaast leiden de werkzaamheden mogelijk tot een negatief effect op broedvogels en een potentieel aanwezige vliegroute voor vleermuizen. Voor overige beschermde soorten worden negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden en het toekomstige gebruik van de onderdoorgangen niet verwacht.


Broedvogels - rekening houden met broedseizoen

Het kappen van bomen binnen het plangebied leidt mogelijk tot negatieve effecten op broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1 lid1) en het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1 lid 2). Het is daarnaast mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1 lid 4). Doordat de staat van instandhouding van de te verwachten vogelsoorten binnen het plangebied gunstig is, als gevolg van een grote hoeveelheid geschikt leefgebied in de omgeving, leidt het verstoren van vogels niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.

In gebruik zijnde nesten zijn streng beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er wordt daarom voorkomen dat nesten van vogels vernield worden bij de kapwerkzaamheden. Eventuele kapwerkzaamheden worden daarom uitgevoerd buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli. Deze periode is echter afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort, waardoor het mogelijk kan zijn dat vogelsoorten eerder tot broeden komen binnen het plangebied of langer broeden dan half juli. Als broedtijd van vogels wordt de periode tussen de bouw van het nest en het uitvliegen van de kuikens beschouwd.

Indien het niet mogelijk is om de kapwerkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen, wordt middels een broedvogelschouw onderzocht of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn in de te kappen bomen. Indien nesten afwezig zijn, kunnen deze locaties vrijgegeven worden voor de werkzaamheden.

Algemeen voorkomende zoogdieren - rekening houden met de zorgplicht

Binnen de plangebieden zijn de bosschages, het struikgewas en de ruige bermen geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten. De omvang van de werkzaamheden in deze delen van het plangebied zal echter beperkt zijn. Daarnaast biedt de omgeving voldoende uitwijkmogelijkheden voor deze soorten. Permanente negatieve effecten als gevolg van de vervanging van de kunstwerken worden, door het grote aanbod aan alternatief habitat in de omgeving, niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op individuen van voorkomende soorten. Algemeen beschermde zoogdiersoorten kunnen tijdens werkzaamheden worden gedood (Wnb artikel 3.10 lid 1).

De te verwachten algemeen voorkomende zoogdiersoorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het verjagen of vangen, met het oog op het verplaatsen van de soort, is daarentegen wel vrijgesteld van ontheffing. Het is slechts toegestaan om dieren te vangen wanneer het niet redelijkerwijs mogelijk is om de dieren te verdrijven.

De toegestane middelen van vangen, vastgesteld door de provincie, betreffen schepnetten, schermen, vangemmers, vangkooien en kastvallen. De dieren dienen vrijgelaten te worden in het aanliggende gebied, buiten invloed van de werkzaamheden. Door middel van zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden.


Eekhoorn - werken buiten kwetsbare periode

De bomen binnen en in de omgeving van het plangebied bieden geschikt leefgebied voor de in de omgeving voorkomende eekhoorn. De ingreep betreft het ondertunnelen van twee gelijkvloerse spoorwegovergangen, waardoor de functie van het gebied niet verandert. Er is derhalve geen sprake van permanente negatieve effecten op de eekhoorn. Wel is het mogelijk dat de eekhoorn zich in de periode tussen het verkennend onderzoek en de uitvoering van de werkzaamheden nestelt in een te kappen boom binnen het plangebied. In dat geval kan in de kwetsbare en voorplantingsperiode van de eekhoorn een vaste verblijfplaats verloren gaan en individuen kunnen mogelijk worden gedood (Wnb artikel 3.10 lid 1).

Buiten de kwetsbare periodes voor de eekhoorn, is deze soort in de provinciale verordening van de provincie Limburg, vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. De vrijstellingsperiode loopt van maart tot en met april en van juli tot en met november. Het doden van individuen van deze soorten blijft ook in deze periode verboden, maar het verjagen of vangen, met het oog op het verplaatsen van de soort, is vrijgesteld van ontheffing. Het is slechts toegestaan om dieren te vangen wanneer het niet redelijkerwijs mogelijk is om de dieren te verdrijven. Door middel van zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden.

Indien het niet mogelijk blijkt om de werkzaamheden in de aangegeven perioden uit te voeren, dient middels een schouw bekeken te worden of eekhoornnesten afwezig zijn binnen het plangebied.


Vleermuizen - voorkomen verstoring vliegroute bij werkzaamheden

De Lintjesweg en het aangrenzend struweel zijn geschikt als vliegroute voor vleermuizen. Doordat de functie van de weg onveranderd blijft is er geen sprake van permanente negatieve effecten op een eventueel aanwezige vliegroute. Wel kunnen door werkzaamheden tijdelijke verstoringen plaatsvinden door het gebruik van lichtbronnen. Door de werkzaamheden overdag uit te voeren, kunnen negatieve effecten op vliegroutes van vleermuizen op voorhand voorkomen worden. De werkzaamheden vinden daarom plaats tussen zonsopkomst en zonsondergang. Indien 's nachts wordt gewerkt (in treinvrije periodes) worden maatregelen zoals het hanteren van gerichte verlichting toegepast.


Beschermde gebieden


Natura 2000 - geen effecten

Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden niet verwacht.


Natuurnetwerk Nederland - afstemming met provincie

Gezien het feit dat een klein deel van het deelgebied Lintjesweg is aangewezen als Goudgroene natuurzone, heeft afstemming plaatsgevonden met de provincie Limburg. In het kader van deze afstemming is geproken over mogelijke alternatieven en de compensatie van de ligging ter hoogte van de Goudgroene natuurzone. Een alternatieve ligging blijkt niet mogelijk te zijn, omdat deze naar verwachting alleen leidt tot een grotere aantasting van de Goudgroene natuurzone. De aantasting van de Goudgroene natuurzone (ca. 500 m2) wordt gecompenseerd binnen de natuurontwikkeling Absbroekerbos. Gronden die hier nu zijn aangeduid als Zilvergroene natuurzone, worden aangeduid als Goudgroene natuurzone. Het beschikbare perceel heeft een oppervlakte van ca. 8.000 m2 en biedt dus voldoende ruimte voor de compensatie van voorliggend plan. De provincie Limburg formaliseert het omzetten van dit perceel van 'Zilvergroene natuurzone' naar 'Goudgroene natuurzone'.

Significante negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de Goudgroene natuurzone worden op basis van het uitgevoerde verkennende onderzoek niet verwacht.

Houtopstanden - mogelijk melding en/of vergunning kapwerkzaamheden

Voor kapwerkzaamheden wordt rekening gehouden met de aanvraag van een omgevingsvergunning (APV 2018 gemeente Sittard-Geleen, artikel 4.11).

Daarnaast wordt een melding in het kader van de Wet natuurbescherming ten aanzien van het kappen van houtopstanden gedaan (Wnb, artikel 4.2).

Rekening houdend met het voorgaande staat het aspect natuur de realisatie van de fietsonderdoorgangen niet in de weg.

4.5 Archeologie

In de ter plaatse van het plangebied geldende bestemmingsplannen zijn dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de (eventueel) ter plaatse aanwezige arcehologische waarden.

Op grond van eerdere bevindingen en op basis van de vlakke hoge ligging van de vindplaatsen 'landgraaf' en 'de haese' wordt gesteld dat het betreffende droogdal geen geschikte vestinglocatie betreft. Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat de aanleg van de westelijke randweg de bodem voor een groot deel al heeft verstoord. Het deelplangebied aan de Raadskuilderweg is/wordt vrijgegeven wat betreft archeologie.

Ter hoogte van het deelplangebied aan de Lintjesweg kunnen werkzaamheden eventueel aanwezige archeologische resten verstoren. Gezien de hoge archeologische verwachting én de omvang van de cerstoringen (circa 6.000 m2) acht de gemeente onderzoek in het gebied noodzakelijk. Vanwege de aard van de werkzaamheden en de mogelijkheid dat er reeds sprake is van verstoringen (weg en kabels en leidingen naast de weg) kiest de gemeente ervoor werkzaamheden uit te voeren onder archeologische begeleiding. Het programma van eisen is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Voor alle zekerheid is ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' opgenomen. Gezien het voorgaande staat het aspect archeologie de realisatie van de fietsonderdoorgangen niet in de weg.

4.6 Kabels En Leidingen

In de voorbereidings- en planfase van de werkzaamheden is een KLIC-melding gedaan, waarbij de in de ondergrond aanwezige kabels en leidingen in beeld zijn gebracht. Met aanwezige leidingen is rekening gehouden.

De volgende drie hoofdtransportleidingen vallen samen met het plangebied van dit bestemmingsplan:

  • A-520;
  • A-630;
  • A-365 (kruist op twee locaties).

Ook valt een regionale aardgastransportleiding (Z-540-01) samen met het plangebied van dit bestemmingsplan.

Expliciet is rekening gehouden met de ligging van de aardgastransportleiding ter hoogte van de westelijke en oostelijke monding van de fietsonderdoorgang Raadskuilderweg. Het fietspad kruist deze gasleiding op maaiveld.

Verder raken nog een tweetal hoofdtransportleidingen en een aardgastransportleiding het plangebied. Deze zijn ook met hun beschermingszones opgenomen op de verbeelding en voorzien van een passende regeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Opzet

5.1 Planvorm

In de voorgaande hoofdstukken van deze toelichting zijn de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende uitgangspunten en randvoorwaarden omschreven. Dit hoofdstuk bevat een nadere toelichting op de planvorm en planregels.

De planvorm betreft een bestemmingsplan zoals dit is aangeduid in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan is erop gericht een basis te bieden voor de realisatie van twee fietsonderdoorgangen on der het spoor door, ten noorden van Geleen.
Het plan bevat derhalve het planologisch-juridisch instrumentarium voor de aanleg van deze onderdoorgangen. Omdat de voorgenomen ontwikkeling een sterk locatie-specifiek karakter heeft, kent dit bestemmingsplan een gedetailleerde bestemmingswijze met een beperkte mate van flexibiliteit. De gedetailleerde bestemmingswijze draagt zorg voor het stellen van de condities waaraan de in het plangebied voorgestane onderdoorgangen moeten voldoen.

Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte aan rechtszekerheid van mogelijke belanghebbenden. De in het plan opgenomen flexibiliteitsmogelijkheden dienen als extra waarborgen om het in de toekomst gewenste grondgebruik te kunnen realiseren.


In de regels en op de planverbeelding van dit plan zijn bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen opgenomen, welke het toegestane gebruik van de in het plangebied gelegen gronden regelen: middels een bestemmingsvlak wordt op de planverbeelding aangegeven welke hoofdbestemming op de betreffende gronden rust. Voor deze bestemming gelden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden zoals deze zijn opgenomen in de bestemmingsregels van de betreffende bestemming. Door middel van een op de planverbeelding aangegeven dubbelbestemming en / of aanduiding kunnen nadere eisen worden gesteld aan de ter plekke geldende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Aan dubbelbestemmingen kan behoefte bestaan wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoeleinden die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijke relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet voldoende in de hoofdbestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of de bouwregels.
Verschillende type aanduidingen kunnen worden onderscheiden, zoals bijvoorbeeld gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen en bouwaanduidingen.


De planregels en verbeelding zijn, met het oog op de digitale uitwisselbaarheid van bestemmingsplannen die vanaf 1 januari 2010 verplicht is, opgesteld conform de bepalingen

van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVB2012). Uitgangspunt hierbij is, door middel van het hanteren van heldere planregels en een duidelijke verbeelding, te komen tot een zo goed als mogelijk werkbaar en handhaafbaar plan.

5.2 Planstukken

Het bestemmingsplan ‘Raadskuilderweg en Lintjesweg, fietsonderdoorgangen’ bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is vervat in een dataset met het planidentificatienummer NL.IMRO.1883.fietstunnelsGeleen.VO01.

5.3 Toelichting Op De Verbeelding

De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale ondergrond, op werkelijke schaal. De analoge versie van de planverbeelding is afgedrukt op schaal 1:500.

Voor de benaming van de verschillende bestemmingen en de kleuren van de bestemmingen zijn de huidige richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplannen overgenomen (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012).

5.4 Toelichting Op De Planregels

De regels behorende bij het bestemmingsplan ‘2 fietsonderdoorgangen’ zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Hoofdstuk 1: ‘Inleidende regels’;
  2. 2. Hoofdstuk 2: ‘Bestemmingsregels’;
  3. 3. Hoofdstuk 3: ‘Algemene regels’;
  4. 4. Hoofdstuk 4: ‘Overgangs- en slotregels’.


De regels worden in het hierna volgende deel van deze paragraaf nader toegelicht.

Inleidende regels

In hoofdstuk 1 ‘Inleidende regels’ zijn twee artikelen te onderscheiden:


Begrippen (artikel 1):

Artikel 1 van de planregels bevat beschrijvingen van begrippen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschil in interpretatie mogelijk is.
Wijze van meten (artikel 2):

In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moet worden.


Bestemmingsregels

De gronden binnen het plangebied kennen een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de toegekende bestemming direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat realisatie van de fietsonderdoorgangen en de aanleg van een fietspad ter plaatse direct mogelijk zijn nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke overigens niet alleen aan de regels van een bestemmingsplan, maar ook dient te voldoen aan onder meer de regels van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels weergegeven. Hierbij wordt in ieder geval een onderscheid gemaakt tussen de regeling van (hoofd)gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.


Afwijken van de bouwregels:

Door het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (niet in alle bestemmingen opgenomen):

Ten einde specifieke belangen te beschermen is in de bestemmingsregels bepaald dat voor de uitvoering van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. Een omgevingsvergunning kan verplicht gesteld worden om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de realisering van de desbetreffende bestemming of ter handhaving en bescherming van bepaalde belangen. De bestemmingsregels geven aan onder welke voorwaarden de omgevingsvergunning kan worden verleend.

Conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) worden de volgende bestemmingen gehanteerd:

  • Verkeer;
  • Verkeer - Spoorweg;
  • Leiding - Gas
  • Waarde - Archeologie.


Bestemming Verkeer (artikel 3)

Daar waar het fietspad niet het spoor kruist, is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Voor de regeling is toegespitst op de aanleg, beheer en onderhoud van voet en fietspaden. Het is niet mogelijk hier een autoweg aan te liggen. Dat is immers ook niet de essentie van voorliggend bestemingsplan.

Bestemming Verkeer - Spoorweg (artikel 4):

Daar waar het spoor het plangebied kruist in noord-zuidelijke richting is ter bescherming de bestemming 'Verkeer-Spoorweg' opgenomen. Hier is de regeling opgenomen zoals deze is opgenomen in het reeds ter plaatse geldende bestemmingsplan. Daarnaast is de realisatie van onderdoorgangen mogelijk gemaakt.

Bestemming Leiding - Gas (artikel 5):
Ter bescherming van de aanwezige aardgastransportleiding ter hoogte van het plangebied is de reeds geldende regeling overgenomen in dit bestemmingsplan.

Bestemming Waarde - Archeologie (artikel 6):

Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is ter hoogte van het plangebied deze bestemming, conform bestemmingsplan Buitengebied Sittard, opgenomen.


Algemene regels


Hoofdstuk 3: ‘Algemene regels’ omvat regels en bepalingen die betrekking hebben op het gehele plangebied.


Anti-dubbeltelbepaling (artikel 6):

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven formulering.


Algemene gebruiksregels (artikel 7):

Deze bepaling is een rechtstreekse uitwerking van het in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen verbod om gronden of bouwwerken te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.


Algemene aanduidingsregels (artikel 8):

Binnen het plangebied is een aanduiding opgenomen in verband met de aanwezigheid van de vrijwaringszone-spoor. In dit artikel zijn regels opgenomen ter behoud van deze vrijwaringszone-spoor.


Algemene afwijkingsregels (artikel 9):

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel kan worden afgeweken en waarvoor.


Algemene wijzigingsregels (artikel 10):

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. Dit betreft een wijzigingsbevoegdheid voor het in geringe mate opschuiven van de bestemmingsgrenzen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.


Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 ‘Overgangs- en slotregels’ bevat onder andere de bepalingen die betrekking hebben op:


Overgangsrecht (artikel 11):

In deze bepaling wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen. Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de planregels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven.


Slotregel (artikel 12):

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.


Het project wordt financieel volledig gedragen door initiatiefnemer en verloopt derhalve budget neutraal voor de gemeente Sittard-Geleen. Tevens wordt een planschadeovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente, waarin wordt vastgelegd dat eventuele planschade als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling voor rekening van initiatiefnemer komt. De gemeente Sittard-Geleen loopt derhalve geen financieel risico ten aanzien van het project.


Vanwege het kleinschalige karakter van het planvoornemen is het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk.


Gelet op het bovenstaande kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 7 Procedure En Overleg

7.1 Procedure

Voordat de wettelijke procedure ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan, zoals omschreven in hoofdstuk 3 van de Wet ruimtelijke ordening kan worden opgestart, wordt het conceptontwerp bestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden ten behoeve van overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling schrijft voor dat het bestuursorgaan (i.c. de gemeente Sittard-Geleen) dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan spelen.


Na het vooroverleg wordt de vaststellingsprocedure zoals omschreven in art. 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening opgestart. Deze wettelijke procedure kan als volgt worden samengevat: de procedure start met een openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan, waarna het ontwerpbestemmingsplan wordt gepubliceerd en gedurende een termijn van 6 weken door één ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan kunnen worden ingebracht. Na de termijn van de terinzagelegging dient de gemeenteraad binnen 12 weken te beslissen over de vaststelling van het plan. Na de publicatie van het vastgestelde bestemmingsplan hebben belanghebbenden 6 weken de tijd om tegen het plan in beroep te gaan. Het bestemmingsplan treedt de dag na afloop van de beroepstermijn in werking.

7.2 Inspraak En Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Het voorontwerpbestemmingsplan is voor een reactie toegestuurd aan vooroverleginstanties en heeft ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend. In het kader van het vooroverleg is er een reactie binnengekomen van Prorail. Naar aanleiding van deze reactie is een aantal tekstuele / redactionele aanpassingen doorgevoerd.

7.3 Tervisielegging En Zienswijzen

Het opgestelde ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 februari tot en met 3 april 2019 (gedurende zes weken) ter inzage gelegen, na voorafgaande publicatie in de Staatscourant. Gedurende de periode van terinzagelegging is het ontwerpbestemmingsplan digitaal raadpleegbaar geweest op de website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.

Tijdens deze periode zijn twee zienswzijen ingediend. In bijlage 5 van deze toelichting is de nota zienswijzen opgenomen. Naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. In bijlage 6 is de nota van wijzigingen opgenomen. Hier is inzichtelijk gemaakt welke wijzigingen zijn doorgevoerd.

Bijlagen

Bijlage 1 Infiltratieonderzoek Raadskuilderweg

Bijlage 2 Infiltratieonderzoek Lintjesweg

Bijlage 3 Natuuronderzoek

Bijlage 4 Programma Van Eisen Archeologie

Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 6 Nota Van Wijzigingen