KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 8 Algemene Procedureregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Vigerend Bestemmingsplan
1.2 Situering En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Functie En Doelstelling Van Het Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bouwplan Afgewogen Tegen Ruimtelijke Inventarisatie En Analyse
3.1 Bouwplan, Ruimtelijk En Stedenbouwkundige Structuur
3.2 Verkeer En Parkeren
3.3 Kabels En Leidingen
3.4 Cultuurhistorie En Archeologie
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Geluid
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Lucht
4.5 Water
4.6 Bodem
4.7 Ecologie
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrjiving
5.1 Algemeen
5.2 Nadere Toelichting Op De Planregels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Overleg Instanties Ex Artikel 3.1.1. Besluit Ruimtelijke Ordening
7.2 Tervisielegging En Zienswijzen Ex Artikel 3.8. Wet Ruimtelijke Ordening / Afdeling 3.4 Algemene Wet Bestuursrecht
Bijlage 1 Archeologie
Bijlage 2 Schaduwstudie
Bijlage 3 Bodem
Bijlage 4 Inspraak- En Vooroverlegnota Bestemmingsplan "Langs De Veestraat, Obbicht"
Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen

Langs de Veestraat

Bestemmingsplan - Gemeente Sittard-Geleen

Vastgesteld op 15-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Langs de Veestraat, Obbicht" van de gemeente Sittard-Geleen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1883.langsdeVeestraat-VA01 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grond van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt, een kapsalon hieronder begrepen;

1.6 aan huis gebonden bedrijf:

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grond van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

1.7 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.8 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage:

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen
een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw (inclusief aan- en uitbouw):

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel staand hoofdgebouw;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceelsgrens:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 calamiteit:

een onvermijdelijk, eenmalig, buiten de schuld van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk veroorzaakt onheil; van calamiteit is in ieder geval geen sprake bij tenietgaan (mede) door slecht onderhoud;

1.20 eengezinswoning:

een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden;

1.21 erf:

een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijke opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, waarop ingevolge de regels van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit kadastrale gegevens;

1.22 erker:

een uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond, geen afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.25 huishouden:

de bewoning van een woning door:

  1. a. een persoon;
  2. b. meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;

1.26 nutsvoorzieningen:

kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen);

1.27 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.28 ondergeschikte bouwdelen/bouwdelen van ondergeschikt belang:

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen;

1.29 ondergronds:

beneden het peil;

1.30 peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel;

1.31 prostitutiebedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals
een bordeel of escortservice;

1.32 seks- en of pornobedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

1.33 Staat van bedrijfsactiviteiten:

bedrijfsactiviteitenlijst zoals opgenomen in de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering";

1.34 verbeelding:

de tekening met nummer NL.IMRO.1883.langsdeveestraat-VA01 van de gemeente Sittard-Geleen;

1.35 voorste bouwgrens:

de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens. Voor hoeksituaties geldt dat de voorste bouwgrens gelijk dient te zijn aan de voorste bouwgrens van de naastgelegen bebouwing;

1.36 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.37 vrijstaande woning:

onder een vrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzende bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;

1.38 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.39 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.40 uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels van dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat minimaal mag worden bebouwd;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

van het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddeld niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de horizontale diepte van een ondergronds bouwwerk:

tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin;

alsmede voor:

  1. b. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. c. nutsvoorzieningen;
  3. d. parkeervoorzieningen;

met bijbehorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

3.2 Bouwen

Op de voor "Tuin" aangewezen gronden mogen ten dienste van de in lid 3.1omschreven doeleinden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de hoogte van erfafscheidingen vóór de voorste bouwgrens mag ten hoogste 1 m bedragen;
  2. b. de hoogte van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens mag ten hoogste 2 m bedragen;
  3. c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen;

3.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.2 onder a sub 1 voor de realisatie van erfafscheidingen vóór de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

alsmede voor:

  1. b. erven;
  1. a. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende:

  1. c. hoofdgebouwen;
  2. d. bijgebouwen;
  3. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Op de voor "Wonen" aangewezen gronden is bouwen uitsluitend toegestaan ten dienste van de in 4.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met uitzondering van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen";
  2. b. er mag uitsluitend worden gebouwd in het woningtype "vrijstaand" zoals aangegeven op de verbeelding;
  3. c. bijgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding "bijgebouwen";
  4. d. de dakhelling van hoofdgebouwen dient minimaal 30° en maximaal 60° te bedragen, met dien verstande dat de nokrichting van de gebouwen parallel aan de Langs de Veestraat dient te zijn gelegen;
  5. e. de voorgevel van de hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
  6. f. de horizontale diepte van hoofdgebouwen mag ten hoogste bedragen:
    1. 1. op de begane grond/eerste bouwlaag 15m;
    2. 2. op de volgende bouwlagen 12,5 m;
  7. g. het bebouwingspercentage van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding;
  8. h. het bebouwingspercentage van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen" mag niet meer bedragen dan 100%;
  9. i. de goothoogte van hoofdgebouwen moet minimaal 4,5 m bedragen;
  10. j. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m, met dien verstande dat bijgebouwen plat afgedekt dienen te worden;
  11. k. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

4.3 Ontheffing van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt tevens verstaan:

  1. a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
  2. b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf.

4.5 Ontheffing van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het aantal bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" op de verbeelding te wijzigen naar maximaal 2 bouwvlakken

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidhinder veroorzakende inrichtingen;
  4. d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
  5. e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf,met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.

Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in het plan voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, breedte en diepte van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
  2. b. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  3. c. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  4. d. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen door:
    1. 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:
      • de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      • de hoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 m;
      • de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
    2. 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Artikel 8 Algemene Procedureregels

8.1 Ontheffing

Een besluit tot het verlenen van ontheffing wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken aan burgemeester en wethouders.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Verwijzing naar andere regelingen

Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

9.2 Ondergronds bouwen

Het bepaalde in deze planregels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Langs de Veestraat, Obbicht.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Vigerend Bestemmingsplan

De gemeente Sittard-Geleen is voornemens op gedeelten van de gronden van het perceel kadastraal bekend als Obbicht Sectie B nummer 4460, gelegen Langs de Veestraat, maximaal 3 grondgebonden eengezinswoningen te realiseren. De locatie is gelegen in het thans nog vigerende bestemmingsplan "Obbicht kern", vastgesteld d.d. 30-11-1981 en goedgekeurd op d.d. 10-5-1983. De gronden hebben in voornoemd bestemmingsplan de bestemming 'Woondoeleinden - nog nader uit te werken'. In 1985 is voor het gebied Bornerweg/Beelaertsstraat, een uitwerkingsplan voor woningbouw vastgesteld. De gronden hebben daarin de bestemming 'Openbaar groen' gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorzieningen en derhalve is het niet toegestaan om op de gronden drie woningen te realiseren. Om de bouw van de woningen mogelijk te maken dient er een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Onderhavige bestemmingsplan biedt de juridische regeling om de woningen te kunnen realiseren.

1.2 Situering En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied betreft de gronden gelegen Langs de Veestraat, kadastraal bekend als zijnde perceel Obbicht Sectie B nummer 4460. Het gebied wordt begrensd door woningen; in het noorden zijn de woningen aan de Langs de Veestraat gelegen met daaraan evenwijdig aan de oostzijde de Beelaertsstraat met woningen enerzijds en agrarisch gronden anderzijds. Aan de zuidzijde bevindt zich groen in de vorm van een (sport- en speel) park met daaraan sluitend weilanden met agrarische doeleinden. In het westen (loopt de langs de Veestraat over in ) Langs de Groene weg, alwaar ook woningen gesitueerd zijn.

Op onderstaande luchtfoto is een overzicht van de ligging van het projectgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.langsdeVeestraat-VA01_0001.jpg"

1.3 Functie En Doelstelling Van Het Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan vormt bij uitstek het instrument voor de gemeentelijke ruimtelijke ordening. Per 1 juli 2008 zijn gemeenten verplicht voor hun gehele grondgebied bestemmingsplannen vast te stellen. In het bestemmingsplan wordt het ruimtelijk beleid van de gemeente vertaald. Het vormt daarmee een beleidsstuk waarin alle bij het gebruik van de grond betrokken belangen worden gecoördineerd ten behoeve van een zo doelmatig mogelijke indeling en een verantwoord gebruik van grond en opstallen. Het gaat dus om het actief coördineren van belangen ten behoeve van een goede ruimtelijke ontwikkeling. Beleid vormt de drager en toetssteen voor een goede ruimtelijke ordening. In eerste instantie moet duidelijk zijn welk beleid er voor het nieuwe plangebied gevoerd wordt. Op basis van een inventarisatie van de aanwezige functies en bebouwing, de analyse van knelpunten en het bepalen van de mogelijkheden voor de gewenste functionele en ruimtelijke ontwikkeling kunnen uitspraken worden gedaan over het plangebied. De beleidsuitgangspunten dienen niet te worden beperkt tot de bestaande situatie en de korte termijn, maar dienen tevens inzicht te geven op de middellange of zelfs de lange termijn. De beleidsuitgangspunten kunnen dan ook betrekking hebben op concrete situaties, mogelijkheden en wensen voor de toekomst.


Middels dit bestemmingsplan wordt het thans in het gebied vigerende bestemmingsplan herzien en opgesteld volgens de huidige wet- en regelgeving. Het bestemmingsplan kan worden getypeerd als een vrij gedetailleerd bestemmingsplan met de nodige flexibiliteit. De gedetailleerde bestemmingswijze draagt zorg voor het stellen van de condities waaraan de in het plangebied eventuele ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van rechtszekerheid voor de belanghebbenden. De flexibiliteitmogelijkheden (zoals wijzigings- en ontheffingsbevoegdheden en nadere eisen) dienen ertoe om het toekomstige gewenste grondgebruik te kunnen verwezenlijken, danwel toekomstige ongewenste ontwikkelingen tegen te kunnen gaan.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan “Langs de Veestraat” bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding (schaal 1: 1:500 , NL.IMRO.183.langsdeveestraat.Vo01);
  • (Plan)regels;
  • Toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden en opstallen opgenomen, alsmede een legenda waarin een verklaring van de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en aanduidingen is opgenomen.

In de planregels wordt de juridische regeling voorgeschreven welke van toepassing is op het plangebied. In hoofdstuk 6 van deze toelichting wordt deze juridische regeling nader uiteen gezet.

Daarnaast worden in voorliggende toelichting van het bestemmingsplan de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en randvoorwaarden beschreven: in hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt het relevante Rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid behandeld. In hoofdstuk 3 wordt het bouwplan in relatie met de ruimtelijke inventarisatie en analyse van het plangebied beschreven. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de milieuaspecten zoals geluid, bodem, waterhuishouding, externe veiligheid, luchtkwaliteit, milieuzonering en duurzaam bouwen aan bod. De juridische opzet van het plan wordt beschreven in hoofdstuk 5. De economische uitvoerbaarheid van het plan wordt in hoofdstuk 6 aangetoond. Hoofdstuk 7 behandelt het aspect handhaving.Ten slotte wordt in het afsluitende hoofdstuk 8 de resultaten van de inspraak- en overlegmomenten opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader

2.1 Inleiding

Het bestuursorgaan welke bevoegd is tot het wijzigen van een bestemmingsplan moet de afweging maken of de gemaakte keuzen van bestemmingen passen binnen de bestaande beleidskaders. Daarvoor zijn de structuurvisies op Rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau en de vigerende planologische regelingen, richtgevend. Hieronder worden de van toepassing zijnde en relevante beleidsplannen en regelingen kort beschreven zodat duidelijkheid verschaft kan worden of de planafwijking zoals beoogd past binnen de vigerende beleidskaders en bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland, die spelen tussen nu en 2020 met een doorkijk naar 2030, zijn vastgelegd. De nota is op 27 februari 2006 van kracht geworden. De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen). De vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd. Het accent verschuift van 'toelatingsplanologie' naar 'ontwikkelingsplanologie'. 'Ruimte voor ontwikkeling' betekent ook dat het Rijk ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgt en mogelijkheden creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en dit niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Iedere overheidslaag moet in staat worden gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken.


Voor heel Nederland wordt een beperkt aantal generieke regels gehanteerd ter handhaving van de basiskwaliteit. Dat wil zeggen een heldere ondergrens op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en (samenwerkende) gemeenten om dit generieke ruimtelijke beleid integraal en concreet gestalte te geven en integraal op elkaar af te stemmen zowel bij planvorming als uitvoering en daarmee te zorgen voor basiskwaliteit. Uitzondering hierop vormen vastgelegde Rijksverantwoordelijkheden, zoals die voor de hoofdinfrastructuur. Een aantal ruimtelijke structuren en netwerken dat in belangrijke mate ruimtelijk structurerend is voor Nederland als geheel, vormt samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Opgebouwd vanuit deze twee invalshoeken, bevat deze nota de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land.

2.2.2 Nota "Mensen, wensen en wonen"

2.2.2 Nota "Mensen, wensen en wonen"

De Nota "Mensen, wensen, wonen" (mei 2000) is opgezet onder het motto "de burger centraal". Daarbij wordt veel aandacht besteed aan de individualisering van de samenleving. In de nota wordt uitgegaan van drie uitgangspunten:

  • Meer keuzevrijheid voor burgers.
  • Aandacht voor maatschappelijke waarden.
  • Betrokken overheid bij beheerste marktwerking.


Aan de hand van deze drie uitgangspunten zijn vijf kernthema's benoemd:

  • Zeggenschap over woning en woonomgeving vergroten.
  • Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities.
  • Wonen en zorg op maat bevorderen.
  • Stedelijk woonklimaat verbeteren.
  • Groene woonwensen faciliteren.


Deze nota geeft richting aan veranderingen in het woningbouwbeleid. Van de kwantitatieve woningbouwinspanningen vanuit de VINEX wordt nu de weg ingeslagen van de kwalitatieve woningbouw. Daarbij speelt de overheid een andere, meer betrokken rol. In de interactieve samenleving, zo wordt gesteld, zal deze overheid het in toenemende mate van wilsovereenstemming moeten hebben. Het gaat om het principe van prestatie en tegenprestatie die als basis dient voor transacties tussen de partijen.

Langs de Veestraat

In het onderhavige plan is expliciet aandacht besteed aan de kwalitatieve woningbouw door het faciliciteren van 'groene' woonwensen.

2.2.3 Beleidslregels Grote Rivieren

De Beleidsregels Grote Rivieren geldt voor alle grote rivieren en is bedoeld om plannen en projecten in het rivierbed te kunnen beoordelen. Onder voorwaarden worden zo mogelijkheden geboden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed. Deze voorwaarden hebben betrekking op de afvoercapaciteit van de rivier ter plaatse: nieuwe activiteiten mogen de waterafvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed. De beleidsregels Grote Rivieren maakt een onderscheid in twee afwegingsregimes:

  • Het "stroomvoerend regime". Dit geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, in principe alleen specifiek omschreven "riviergebonden" activiteiten zijn toegestaan ("ja, mits"). Deze activiteiten dienen te voldoen aan rivierkundige voorwaarden. Niet - riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan; alleen onder specifieke criteria zijn uitzonderingen mogelijk. ("nee, tenzij").
  • Het "bergend regime". Dit geldt voor delen van het rivierbed waar - in principe - alle activiteiten kunnen worden toegestaan, mits deze voldoen aan de gestelde rivierkundige voorwaarden ("ja, mits").

Voor zowel de riviergebonden als de niet riviergebonden activiteiten is een watervergunning noodzakelijk op grond van de op 22 december 2009 in werking getreden waterwet. de randvoorwaarden waaronder de toestemming kan worden verleend staan in de Beleidsregels Grote Rivieren.

De gebieden waarvoor artikel 2a van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) van toepassing is - kortweg de artikel 2a gebieden zijn gedeelten van het rivierbed waar op basis van rivierkundige gronden en via een algemene maatregel van bestuur het vergunningenregime van de Wbr niet van toepassing is. De overwegingen die hebben geleid tot het aanwijzen van de artikel 2a-gebieden maken duidelijk dat deze gebieden voor het realiseren van de doelstellingen van deze beleidslijn feitelijk geen rol spelen. Daarom vallen de gebieden waar artikel 2a van toepassing is - ondanks de ligging in het rivierbed - niet onder het toepassingsgebied van de Beleidslijn Grote Rivieren. De artikel 2a-gebieden blijven wel onderdeel van het rivierbed. Dit betekent dat sommige van deze gebieden bij hoogwatersituaties onder water kunnen staan. Bouwen in deze, in het rivierbed gelegen artikel 2a-gebieden, geschiedt net als elders in het rivierbed op eigen risico. Ook hier is het Rijk niet aansprakelijk voor eventuele schade.


Langs de Veestraat

Op onderstaande detailkaart van de Beleidsregels Grote Rivieren is te zien dat het plangebied in het "witte gebied" ligt en dus buiten het stroomvoerend regime valt en het eveneens geen artikel 2a gebied betreft. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied buiten het bergend rivierbed van de Maas ligt en de Beleidsregels Grote Rivieren dus niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.langsdeVeestraat-VA01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.langsdeVeestraat-VA01_0003.png"

2.2.4 Duurzaam bouwen

Onder duurzaam bouwen, ook milieubewust of ecologisch bouwen genoemd, wordt verstaan: 'het op zodanige wijze bouwen en beheren van gebouwen dat de schade voor het milieu in alle stadia, van ontwerp tot sloop, zoveel mogelijk beperkt blijft'. Essentieel hierbij is de onderlinge verwevenheid van ruimtelijke schaalniveaus en bouwsectoren. Bouwen zal in alle fasen van het bouwproces moeten gebeuren met een verantwoordelijkheid voor het milieu.


Tegen deze achtergrond is door het ministerie van VROM een aanpak geformuleerd die er op gericht is duurzaamheidaspecten een sterke en op termijn vaste positie te geven in de besluitvorming over de inrichting van de gebouwde omgeving. Met dit plan, het zogenaamde 'Plan van aanpak Duurzaam Bouwen" wordt een schaalsprong gemaakt van experimenteren op het gebied van duurzaam en energiezuinig bouwen naar een meer stelselmatige toepassing van deze principes in den brede bouwstroom. Duurzaam en energiezuinig bouwen dient vanzelfsprekend te worden zowel in de woning- als utiliteitsbouw.


Met meer recente publicaties zoals het Pakket Duurzaam Bouwen en Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw worden verdere stappen in deze richting gezet. Daarnaast worden in de Derde Energienota plannen uiteengezet om de komende jaren het energieverbruik in Nederland fors terug te dringen en het gebruik van duurzame energie te vergroten. Ook de bouw zal daar een aandeel in moeten leveren door bijvoorbeeld een geleidelijke aanscherping van de energie prestatienorm.


Reeds in de stedenbouwkundige planfase moet rekening gehouden worden met principes van duurzaam bouwen. Bebouwing kan op de zon worden gericht en belemmeringen door gebouwen onderling kunnen worden beperkt om zoveel mogelijk gebruik te maken van zonne-energie voor ruimte en tapwaterverwarmingen. Ook wind- en geluidshinder kunnen hierdoor aanzienlijk worden beperkt. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met materialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Door te kiezen voor duurzame, milieuvriendelijke materialen (bijvoorbeeld geen hardhout, geen pvc) kan in een latere fase bij onderhoud, renovatie of sloop de hoeveelheid (niet te hergebruiken) afval zo klein mogelijk worden gehouden. Op buurtniveau kan worden bijgedragen aan het milieu door de aanplant van groen (zuurstofproductie), een goede openbaar vervoer- en langzaam verkeersstructuur en de ontmoediging van het autoverkeer.


Langs de Veestraat

Veel gemeenten in Nederland hebben op regionaal niveau (onder andere) een convenant Duurzaam Bouwen ondertekend, waarin afspraken zijn vastgelegd over de wijze waarop met duurzaam bouwen wordt omgegaan. Verwezen wordt naar 2.4.1Duurzaam bouwen

2.2.5 Veiligheidsbeleid

Het bieden van bescherming en veiligheid wordt beschouwd als een van de kerntaken van de overheid. Door toename van de criminaliteit is het algemene gevoel van veiligheid onder druk komen te staan. Het is noodzakelijk gebleken om de uitvoering van die kerntaak te intensiveren en te vernieuwen. Het Kabinet heeft daartoe o.m. in juli 1995 de nota "Veiligheidsbeleid" aan de Tweede Kamer aangeboden. In deze nota wordt de noodzaak van intensivering en vernieuwing van zowel de inhoud als de organisatie van het veiligheidsbeleid onderschreven.


Het Kabinet benadrukt dat de kansen en mogelijkheden van preventie meer gestimuleerd en benut moeten worden. Een goede en veilige uitvoering van de woonomgeving maakt daar van deel uit. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in sociale- en verkeersveiligheid.


In het kader van de sociale veiligheid wordt gestreefd naar een overzichtelijke en goed verlichte woonomgeving met een hoge sociale controle waarbij bijzondere aandacht besteed dient te worden aan voet- en fietsroutes, openbare voorzieningen zoals bushaltes, telefooncellen en brievenbussen en openbaar groen.


Bij verkeersveiligheid ligt het accent op het verminderen van het autoverkeer en het stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets. In het eerste geval kan sturend worden gewerkt door een aangepaste vormgeving van de wegenstructuur en locatie van parkeervoorzieningen. In het tweede geval ligt het accent op de verbetering van het openbare vervoerssysteem en verbetering van het langzaam verkeersroute stelsel.


Langs de Veestraat

De ligging van de woningen ten opzichte van het park maakt de woonomgeving overzichtelijk doordat zij geïntegreerd worden in de bestaande woonbuurt en vallen binnen de bebouwingscontour. De aansluiting van woningen en park binnen de bestaande bebouwingscontour draagt ook bij aan de veiligheid door hoge sociale controle van de buurtbewoners.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) en actualisatie 2008 en 2010

Op 22 september 2006 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL 2006) vastgesteld. POL 2006 treedt in de plaats van het POL dat op 29 juni 2001 is vastgesteld. Net als de eerste POL is POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de Provincie een rol heeft de ambities, de context (ontwikkelingen, Europees en nationaal beleid en regelgeving) en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is in 2008 en vervolgens in 2010 geactualiseerd.


POL is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio.

Onder de kwaliteitsregio Limburg verstaat de provincie een regio waar het goed en gezond leven, wonen, leren, werken en recreëren is. Een regio die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. En een regio die stevig is ingebed in inter-nationaal verband. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien.


POL-kaart 'Perspectieven' (actualisatie 2010)

Ter beoordeling van deze toekomstige ontwikkelingen is de zogenaamde POL-kaart 'Perspectieven' vervaardigd welke onderscheid maakt in negen ruimtelijke perspectieven.

Binnen het plangebied is het perspectief ' P6 Plattelandskern' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.langsdeVeestraat-VA01_0004.jpg"P6 Plattelandskern

Plattelandskernen zijn overwegend kleinschalig van karakter. De vitaliteit van deze dorpen en stadjes moet behouden blijven. Met het oog daarop wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking en voor de groei van lokaal en, in een enkel geval, ook regionaal georiënteerde bedrijvigheid. Het in stand houden van winkels en publieksvoorzieningen in plattelandskernen vraagt de nodige aandacht, net als de bereikbaarheid per openbaar vervoer, zodat sociaal-culturele voorzieningen(ook in de stadsregio's) goed bereikbaar zijn.

Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen met een stedelijk karakter horen in principe niet thuis in plattelandskernen. Voor plattelandskernen wordt een terughoudend groeibeleid gevoerd, enerzijds gebaseerd op het bundelingsbeleid voor wonen, werken en mobiliteit, anderzijds gebaseerd op het contourenbeleid voor plattelandskernen.

Op basis van de POL-aanvulling contourenbeleid is rondom elke plattelandskern een (verbale) contour vastgelegd. Initiatieven voor rode ontwikkelingen buiten deze contour dienen gepaard te gaan met de realisatie van extra natuur en landschap in de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG), in combinatie met een goede landschappelijke inpassing ter plaatse van het initiatief.


Langs de Veestraat

De kern Obbicht wordt op de POL kaart ' Perspectieven' aangeduid als een 'Plattelandskern'. Kenmerkend voor een plattelandskern is de kleinschaligheid en vitaliteit die behouden moet worden door middel van een terughoudend groeibeleid, welke gebaseerd wordt op bundelingsbeleid voor wonen, werken en mobiliteit en het contourenbeleid voor plattelandskernen.

Het project betreft de bouw van drie woningen aansluitend aan de bestaande bebouwing van de kern Obbicht. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling die ruimte biedt aan de woonbehoefte van de eigen bevolking. De woningen worden gerealiseerd in een bestaande woonwijk zodat aangesloten wordt op het bundelingbeleid. Eveneens valt het project binnen de rode contouren van de plattelandskern Obbicht en wordt een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd.

2.3.2 Provinciale Woonvisie 2005

Zonder een complete samenvatting te geven van de Provinciale Woonvisie worden hier in kort bestek de belangrijkste beleidskeuzen genoemd die in dit document zijn aangegeven. In de Provinciale Woonvisie wordt een aantal trends geconstateerd met betrekking tot de toekomstige woningmarktontwikkelingen. Voor heel Limburg geldt dat de bevolking ouder wordt. Dat vraagt op het vlak van wonen, welzijn en zorg grote inspanningen. Voor het stedelijk gebied Westelijke Mijnstreek geldt tevens als uitdaging dat de woonwensen zich deels richten op identiteit en op een 'begrijpelijke' schaal worden geconcretiseerd. De volgende beleidskeuzen zijn in de Provinciale Woonvisie gemaakt:


Beleidskeuze uitbreidingsbehoefte (kwantitatieve opgave):

Stap 1: een in kwantitatief opzicht ontspannen woningmarkt.

Het tekort aan woningen wordt in de periode tot 2010 teruggedrongen met 75%, en is in 2020 volledig weggewerkt. Met name voor de stedelijke gebieden wordt wat extra ruimte gecreëerd, omdat herstructurering nu eenmaal schuifruimte nodig heeft om vaart te kunnen krijgen. Daarbij wordt aangesloten op de reeds gemaakte afspraken tussen rijk, gemeenten en provincie.

Stap 2: werken binnen bandbreedten.

De ondergrens geldt als absoluut nastreefbaar, als terughoudend antwoord op het tekort, de migratie en de huishoudensverdunning. De bovengrens geldt als bijzondere ambitie, waarbij het antwoord op genoemde ontwikkelingen ruim voldoende wordt geacht. Daarbij wordt met dit programma op de woningmarkt ruimte geschapen voor verhuisbewegingen, die - althans in kwantitatief opzicht - huishoudens in staat stellen hun woonwens te optimaliseren en die het mogelijk maakt herstructureringsprocessen op gang te houden. Deze marges worden naar rato doorvertaald naar de regio's.

Voor de regio Westelijke Mijnstreek geldt voor de periode 2004-2010 een bandbreedte tussen 1.000 en 2.000 woningen en voor de periode 2010-2020 een zelfde bandbreedte tussen 1.000 en 2.000 woningen. Ieder woningbouwplan zal door de gemeente worden getoetst aan de uitgangspunten van de regionale agenda uit de provinciale woonvisie.

Stap 3: huishoudensontwikkeling, migratie en markt volgen, wanneer nodig koers bijstellen.

Op basis van goede argumenten en aan de hand van monitoring kunnen de bandbreedten in de loop van de tijd worden gewijzigd of verruimd. Die argumenten moeten zijn gerelateerd aan de woningmarkt, de woningbehoefte en aan kwalitatieve doelstellingen. Er wordt bij aanpassing van bandbreedten vanzelfsprekend wel gelet op de samenhang tussen regio's.


Beleidskeuze kwalitatieve opgave:

Stap 1: ontspannen woningmarkt, ook in kwalitatief opzicht.

Brede keuzemogelijkheden voor de woonconsument, minder 'gemiddeld' aanbod en meer 'bijzonder' aanbod, innovatief en consumentgestuurd. Aandacht voor woonmilieus en voor te waarborgen of nieuw te scheppen kwaliteiten. Goede mogelijkheden voor starters, door doorstroming en door bijzondere initiatieven. Een gevarieerd aanbod voor ouderen.

Stap 2: meer variatie bij grondgebonden woningen in koop- en huursector.

In de grote stedelijke gebieden gelden de volgende uitgangspunten:

  • Centrum en rond centrum: aandacht voor grote, grondgebonden stadswoningen met stadstuin, maar ook beknopte kleine stadswoningen voor starters.
  • Wijken aan de rand van de stad: steviger kavels, grote woningen.
  • De echte stadsranden: echt groen wonen.

Stap 3: aandacht voor groter wordende groep ouderen, gevarieerd aanbod creëren.
Woonwensen van ouderen zijn net zo gevarieerd als die van twintigers of veertigers. Koop of huur, landelijk of stedelijk, groot of klein, grondgebonden of gestapeld. Er moet veel breder worden meegedacht, in plaats van 'waarnemend' te denken en de vraag van ouderen onmiddellijk door te vertalen in appartementen met lift van 70 m². De essentie is: zijn de bij voorkeur zeer gevarieerde woningen intern en extern goed toegankelijk, met alle woonfuncties zonder hindering op één niveau bereikbaar, en met voorzieningen en diensten om de hoek of juist aan huis.


Langs de Veestraat

Het project voorziet met de realisatie van drie woningen niet zozeer een substantiële bijdrage ten aanzien van de beleidskeuze uitbreidingsbehoefte, echter zijn de uitgangspunten van de beleidskeuze kwalitatieve opgave ruimschoots terug te vinden door; een meer 'bijzonder' aanbod van woningen; aandacht voor woonmilieus en te waarborgen kwaliteiten door 'echt groen wonen' te faciliteren.

2.4 Regionaal Beleid

2.4.1 Duurzaam bouwen

Duurzame ontwikkeling is te kenschetsen als een ontwikkelingsproces waarbij gestreefd wordt een duurzame samenleving tot stand te brengen door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Ook de gemeente Sittard-Geleen heeft duurzaamheid in haar beleidsdoelen opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen. Dit is onder meer vastgelegd in de volgende beleidsplannen: Duurzame Energie 2001, Convenant Duurzaam Bouwen SWM (Stadsgewest Westelijke Mijnstreek) 2002, Klimaat en Dubo-beleid in de gemeente 2003 en Gebruik Duurzame bouwmaterialen gemeente Sittard-Geleen 2004.

Stedelijke ontwikkelingen en de daarmee gepaard gaande milieukwaliteit worden in sterke mate bepaald door menselijke activiteiten zoals bouwen, slopen, wonen, werken, mobiliteit en recreatie. Deze activiteiten hebben gevolgen voor onder andere de volgende milieuaspecten; energie (broeikasgas), bodem (verontreiniging), water (verdroging/overstroming), groen (tekort aan recreatieruimte), geluid (hinder) en lucht (gezondheid). Deze milieuproblemen doen zich voor op verschillende schaalniveaus. Het sterkst op lokaal niveau en in afnemende mate van regionaal naar mondiaal niveau.

Als algemeen uitgangspunt om de milieubelasting te verminderen wordt de ‘Drie Stappen Strategie’ (trias ecologica) gehanteerd:
1 Voorkom onnodig gebruik.

2 Gebruik eindeloze bronnen.

3 Gebruik de eindige bronnen verstandig, schoon en met een hoog rendement.

Naast ecologische kwaliteit speelt de ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol bij duurzame stedelijke ontwikkelingen. De wijze waarop de ruimte voor wonen, werken en recreëren wordt ingericht bepaalt in sterke mate de gebruiks- en belevingswaarde, als ook de effectieve levensduur van een stedelijk gebied.

Een gevarieerd ingerichte ruimte met een hoge gebruiks- en belevingswaarde, waar mensen prettig wonen en werken, met goede voorzieningen en recreatiemogelijkheden, is de beste garantie voor duurzaamheid.

Aandachtspunten hierbij zijn; consumentgericht bouwen, differentiatie van functies, flexibiliteit en aanpasbaarheid, integratie van groen en water. In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen is een planvormingsproces opgenomen dat de milieukwaliteitsaspecten integraal met de ruimtelijke kwaliteitsaspecten benadert. Deze integrale aanpak is –mede voortkomend uit de ondertekening van het SWM convenant duurzaam bouwen– de leidraad voor de ontwikkeling van gemeentelijke stedenbouwkundige plannen.


Langs de Veestraat

Bij de (beperkte) ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt, dient rekening gehouden te worden met duurzaamheid. Waar mogelijk en ruimtelijk relevant worden duurzaamheidsmaatregelen in ontwikkeling van de drie woningen opgenomen. Zo wordt er in het kader van energiebesparing gestreefd naar de toepassing van extra isolatie en energiezuinige installaties. Daarnaast dient te worden gestreefd naar de toepassing van duurzame energie en de toepassing van het maatregelenpakket zoals genoemd in het convenant. Zie ook 2.5.4 Duurzame Ontwikkeling

2.4.2 Regionale Woonvisie Westelijke Mijnstreek 'Wonen met kwaliteit in een veranderde markt'

Op 16 april 2008 heeft de raad van de gemeente Sittard-Geleen de regionale woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek "Wonen met kwaliteit in een veranderende markt" vastgesteld. Het betreft een uitwerking van de Provinciale Woonvisie Limburg uit 2005. Daarin verzoekt de provincie aan alle regio's om een regionale woonvisie op te stellen. Tevens is het een verdere uitwerking van het hiervoor besproken regionaal woningbouwprogramma en het Convenant Duurzaam Bouwen, waarin is afspraak is opgenomen dat gemeenten, provincie en woningcorporaties een gezamenlijke visie tot 2020 gaan ontwikkelen.

De woonmilieuvisie bevat een strategische visie. Deze formuleert het woonbeleid voor de periode tot aan de jaren 2020/2030, voor de Westelijke Mijnstreek als geheel en voor 5 te onderscheiden woonmilieus. De status van de visie is een richtinggevend kader per woonmilieu. Kwalitatieve en kwantitatieve doorvertaling van de visie naar de plannen en de mogelijkheden binnen de woonmilieus zal als vervolg nog nader gestalte moeten krijgen. Daarbij zal de focus op de periode 2010-2020 liggen. Om dat goed te kunnen doen is onder andere de uitvoering van een kwalitatief woningmarktonderzoek noodzakelijk( zie hieronder Woononderzoek Westelijke Minstreek 2009).

Met deze strategische woonvisie wordt gestreefd naar de volgende resultaten:

  • inzetten op een kwalitatieve versterking van het wonen in Sittard-Geleen en de regio;
  • een regionaal en lokaal toetsingskader voor woningbouwontwikkeling tot 2020;
  • samenhang in de ontwikkeling van woningbouw en woonmilieus binnen de regio.


Woononderzoek Westelijke Mijnstreek 2009

Ter nadere detaillering en verdieping van het in 2008 door alle gemeenteraden in de Westelijke Mijnstreek vastgestelde woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek en de behoefte aan inzichten omtrent de gewenste woonkwaliteiten in de Westelijke Mijnstreek in de komende 20 jaar in het licht van de bevolkingsdaling, is in 2009 een woononderzoek op de schaal van de Westelijke Mijnstreek uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen in een 7-tal kernpunten worden samengevat:

  1. 1. Er is een ongekende transformatieopgave, de aanpak is niet uit te stellen.De Westelijke mijnstreek staat voor een grote transformatieopgave. Als de uitkomsten van het woonwensenonderzoek worden gevolgd, hebben 1 op de 7 woningen een ontoereikend toekomstperspectief.
  2. 2. Kansen voor centraal-stedelijke en groenere woonmilieus. Door gelijkertijd een aanmerkelijke woonmilieutransformatie tot stand te brengen kan de kwaliteit van het wonen in de regio van een toekomstbestendig en vitaal elan worden voorzien.
  3. 3. Dubbele planontwikkeling. Dit perspectief betekent niet eenvoudig plannen schrappen, maar leidt tot een dubbele opgaven van het toevoegen van gewenste woningtypen in gewenste milieus en het uit de markt halen van ongewenste aanbod.
  4. 4. Heftige corporatieopgave. Het transformatievraagstuk spitst zich voor een groot deel toe op de corporatievoorraad in het stedelijk gebied, terwijl het perspectief voor het genereren van middelen door de verkoop van huurwoningen de komende jaren met onzekerheden omkleed is.
  5. 5. Strategie goedkope koopwoningen nodig. De kwetsbare marktpositie van goedkope koopwoningen kan de woonkwaliteit in de hele regio bedreigen. De aanpak dient in samenhang met de corporatieopgave gezien en opgepakt te worden.
  6. 6. Heroverweging voorzieningenstructuur van de dorpen. De ontwikkeling van de woningbehoefte in de dorpen kan het draagvlak van veel huidige voorzieningen onvoldoende in stand houden. Het beleid zal daarop moeten anticiperen door expliciete keuzen te maken.
  7. 7. Toegespitste programmering hard nodig. De opgave van de regio vraagt om een toegespitste programmering door een adequate beoordeling en waar nodig wijziging van de huidige plannen en het toevoegen van ontbrekende plannen.

Langs de Veestraat

De kern Obbicht valt binnen het woonmilieu "dorps wonen". Dit betekent dat hier het accent ligt op inbreiding en ondersteuning van voorzieningen. Accent op inbreiding, vooral daar waar bestaande voorzieningencentra kunnen worden versterkt. Maatwerk bij eventuele uitbreiding, bijvoorbeeld ten aanzien van excellente woonmilieus. Uitgangspunt daarbij is het respecteren van de contouren van het POL.

Bij het project Langs de Veestraat ligt het accent op inbreiding daar de woningen gerealiseerd worden binnen de dorpskern tussen reeds bestaande woningen. Eveneens worden de POL contouren gerespecteerd doordat de ontwikkeling binnen de Pol contouren plaatsvindt met behoudt van kenmerkende landschapswaarden.

Ten opzichte van het kernpunt 'heroverweging voorzieningenstructuur van de dorpen' en 'ondersteuning van voorzieningen', dient bij het project Langs de Veestraat ook de recente ontwikkeling van speelvoorzieningen Langs de Groene weg in ogenschouw genomen worden. Dit impliceert een expliciete keuze van de gemeente om door middel van de ontwikkeling van de woningen, de algemene speelvoorziening Langs de Groene weg mogelijk te maken.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Stadsvisie 2012 en Structuurvisie

Op 12 december 2002 is de Stadsvisie Sittard-Geleen 2012 vastgesteld. Deze stadsvisie kenmerkt zich door het zoeken naar identiteit en het daaruit afleiden van strategische doelstellingen. Sittard-Geleen wil zich ontwikkelen (transformeren) tot één herkenbare, samenhangende stad, waarin burgers, bedrijven, en instellingen actief vorm en inhoud geven aan de stad.

Tevens heeft de gemeente, vanuit haar wettelijke verplichting op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Structuurvisie Sittard-Geleen opgesteld, die op 10 juni 2010 is vastgesteld. Deze Structuurvisie is het eerste integraal ruimtelijk plan voor de totale gemeente Sittard-Geleen sinds de herindeling in 2001. Het is een samenvoeging van alle bestaande ruimtelijke ambities en doelen van de gemeente Sittard-Geleen, op basis van het vigerend beleid. de visie is ook gebaseerd op hoofdlijnen van nationaal en regionaal beleid dat doorwerkt binnen de gemeente, en op beleid dat is opgesteld samen met andere overheden -zoals de regiovisie Westelijke Mijnstreek. De Structuurvisie zal het kader gaan vormen voor op te stellen bestemmingsplannen, projectbesluiten en voorbereidingsbesluiten.

Langs de Veestraat

Ten aanzien van dit project zijn geen bijzondere uitgangspunten geformuleerd.

2.5.2 Welstandsnota

In de welstandsnota is het kader voor het welstandsbeleid van de gemeente Sittard-Geleen neergelegd. Doel van de welstandsnota is het vertalen, waarborgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving en het openbare gebied in stedenbouwkundig, cultuurhistorisch, architectonisch en landschappelijke opzicht. Dit door middel van transparante, objectieve en daarmee voor eenieder begrijpelijke criteria.

Voor onderhavige gebied is de gebiedsgerichte uitwerking "W4 Thematische in- en uitbreidingswijken 1990- tot heden" van toepassing. Wijken met dit bebouwingstype kenmerken zich door de grote samnehang en hoogwaardige beeldkwaliteit. Binnen de wijken zijn verschillende woonmilieus en/of architectuurstijlen te onderscheiden. De complexwaarde speelt vanwege de herkenbaarheid en de indentiteit daarvan een grote rol. De bebouwing is op elkaar afgestemd met veel samenhang en omgevingskwaliteit waardoor aan het bebouwingstype een hoog welstandsniveau wordt toegekend.

Langs de Veestraat

Het bouwplan dient aan de welstandscommissie voorgelegd te worden zodat de bouwaanvragen voor binnen het onderhavige gebied gelegen percelen aan de welstandsnota getoetst kunnen worden.

2.5.3 Parkeerbeleid

De gemeente Sittard-Geleen heeft in december 2004 het parkeerbeleidsplan vastgesteld. Belangrijkste bouwsteen van dit beleidsplan is de 'parkeerplaatsverplichting'. Doelstelling van deze verplichting is dat iedere ontwikkeling waarvoor een bouwvergunning en/of bestemmingsplanwijziging wordt aangevraagd, verplicht kan worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. In de nota “Parkeernormensystematiek: omschrijving ten behoeve van implementatie” zijn functie- en locatieafhankelijke parkeernormen opgenomen en is een kader geschapen voor de toepassing van deze normen. Hierbij zij opgemerkt dat het slechts beleidsmatige voorstellen betreft die pas als norm gelden zodra zij vastgesteld zijn binnen de bouwverordening of een bestemmingsplan. De parkeernormen zijn inmiddels in de Bouwverordening opgenomen.

Langs de Veestraat

De normen zoals gesteld binnen de eerder genoemde nota zullen voor het onderliggende plangebied dus als toetsingskader dienen.

2.5.4 Duurzame Ontwikkeling

Duurzame ontwikkeling is te kenschetsen als een ontwikkelingsproces waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit dient te gebeuren door kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting.

De gemeente Sittard-Geleen heeft duurzaamheid in haar beleidsdoelstellingen opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen. Dit is onder meer vastgelegd in de volgende beleidsplannen: "Duurzaamheidsplan Sittard-Geleen 2009-2016".

Om duurzaamheid te concretiseren gebruikt de gemeente het duurzaamheidsinstrumentarium GPR-gebouw. Het instrument maakt de duurzaamheidprestaties zichtbaar voor de onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. de gemeente vraagt een ovaerallscore van minimaal 7 op een schaal van 1 tot en met 10.

2.5.5 Lokaal woningbouwprogramma gemeente Sittard-Geleen 2005-2010

Het voorliggende initiatief is niet opgenomen in het basisprogramma. De locatie is niet opgenomen in het reserveprogramma met de planning "oplevering na 2009" waarbij uitgegaan wordt van sociale huur- en koopwoningen. Voor de nieuwe periode na 2009 (2010-2014) zal voor de regio Westelijke Mijnstreek in kwantitatieve zin de nullijn worden gehanteerd waarbij nieuwbouw en sloop in evenwicht zijn en de kwaliteit prevaleert gericht op het verbeteren en versterken van de aanwezige woonmilieus. Plannen en projecten die onderdeel uitmaken van het nieuwe regionale woningbouwprogramma geven hier concreet invulling en uitvoering aan en worden hieraan getoetst.

Langs de Veestraat

Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de kwalitatieve uitgangspunten van het woonbeleid van Sittard-Geleen zoals vastgelegd in de woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek en het regionale woningbehoeftenonderzoek (zie 2.4.2).

Aan de zuidzijde is in 2009 een speelterrein aangelegd op gronden met de bestemming 'woondoeleinden - uit te werken'. het gebied van het speelterrein komt dus niet meer in aanmerking voor woninguitbreiding. In het actualisatieplan "Kern Obbicht" (ontwerpfase ter visie gelegd op 1 april 2010) is hiermee rekening gehouden door de gronden aan de zuidzijde van de Langs de Groene weg te bestammen als "Sport" en "Agrarisch", in plaats van "Wonen".

Met de realisatie van de 3 woningen aan de Langs de Veestraat wordt de ontwikkeling van dit gebied afgerond. De opbrengsten van de verkoop van de bouwkavels aan Langs de Veestraat zijn noodzakelijk voor de exploitatie van de aanleg van het speelterrein Langs de Groene weg.

Hoofdstuk 3 Bouwplan Afgewogen Tegen Ruimtelijke Inventarisatie En Analyse

3.1 Bouwplan, Ruimtelijk En Stedenbouwkundige Structuur

Het bouwplan omvat de bouw van (maximaal) drie woningen aan de Langs de Veestraat. De woningen bestaan uit een begane grondlaag en een opbouw. De woningen aan de Langs de Veestraat sluiten qua bouwvorm, architectuur en volume aan op de aangrenzende woningen. Deze woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap.

De planlocatie is momenteel in gebruik als gronden met de bestemming "Openbaar Groen".

De structuur van het projectgebied laat zien dat de planlocatie gelegen is in de uitloper van de woonwijkontwikkeling. Verdere uitbreiding van woonvoorziening door middel van de realisatie van drie woningen zal dan in principe geen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige ontwikkeling van Obbicht als woonkern. De keuze voor de ontwikkeling van woningbouw aan de rand van een al bestaande woonwijk welk grondgebied slechts minimale herinrichting behoeft, is eveneens een logische. Verder worden de woningen zodanig ten opzichte van de bestaande woningbouw aan de Langs de Veestraat geprojecteerd dat het straatbeeld gehandhaafd blijft.

Ook is een schaduwstudie verricht waaruit blijkt dat het plan qua bezonning geen negatieve invloed heetf op de naast gelegen woning Langs de Veestraat 19. Deze schaduwstudie is als bijlage toegevoegd.

3.2 Verkeer En Parkeren

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen parkeerproblemen bekend bij de gemeente. Parkeren gebeurt op eigen terrein (garages, opritten etc.) en op de openbare weg. De gemeente verwacht niet dat dit project een negatieve invloed zal hebben op de parkeersituatie. Evenmin verwacht de gemeente een negatieve invloed met betrekking tot de verkeerskundige aspecten. De verkeersstructuur van Obbicht bestaat uit enkele wegen met een doorgaand karakter enerzijds en uit diverse lokale ontsluitingswegen anderzijds. Het project ligt niet gelegen aan of nabij de belangrijkste doorgaande wegen (de van noord naar zuid lopende Kempenweg-Markt-Koestraat-Brugstraat en de van zuidwest naar oost lopende Kasteelweg-Ecrevissestraat-Borneweg) zodat de gemeente geen invloeden verwacht. De lokale ontsluitingswegen Langs de Groene Weg/ Langs de Veestraat waaraan het projectgebied gelegen ligt hebben een lokaal karakter en kunnen als woonstraten getypeerd worden. Deze woonstraten waar een 30 km per uur regime geldt, worden geacht een effectieve verkeersafwenteling te waarborgen.

De 3 nieuwe woningen zullen voorzien worden van op eigen erf de mogelijkheid tot stalling van 2 personeneauto's, conform de algemene norm van de gemeente (2 parkeerplaatsen per klasse "woning duur")

3.3 Kabels En Leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen aanwezig die belemmerend zijn voor de gewenste ontwikkeling.

3.4 Cultuurhistorie En Archeologie

Op 7 en 9 juni 2008 is door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) uitgevoerd op een terrein aan achter de Groene Weg te Obbicht. Het archeologich onderzoek betrof een Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) met bureaustudie. Bureaustudie heeft tot doel om op basis van beschikbare informatie te komen tot een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel. Het Inventariserend Veldonderzoek heeft vervolgens tot doel het gespecificeerd archeologische verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Hiermee kan de vraagstelling beantwoordt worden of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of dit vervolgonderzoek en/of planaanpassing vereist. De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.

Langs de Veestraat

In het plangebied zijn een geen rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten aanwezig.

3.5 Conclusie

Analyse van de ruimtelijke effecten van het project Langs de Veestraat leert dat de gewenste bestemming 'wonen' zeer goed stedenbouwkundig inpasbaar is in het huidige projectgebied. De keuze voor realisatie van drie woningen in het plangebied is dan ook een logische en verantwoorde, welke goed aansluit bij de bestaande situatie en minimale veranderingen in ruimtelijke beleving veroorzaken zodat de huidige karakteristieken van het projectgebied gewaarborgd blijven.


Geconcludeerd kan worden dat de nieuw beoogde bestemming 'wonen' en de te realiseren woningen ruimtelijke inpasbaar zijn in de huidige structuur en zodoende de ruimtelijke inpasbaarheid geen belemmering vormt voor het wijzigen van het vigerend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Uiteraard dient ook ten behoeve van dit plan de nodige onderzoeken verricht te worden. Een algemene onderzoeksplicht vloeit voort uit het in artikel 3:2 Awb gecodificeerde 'zorgvuldigheidsbeginsel '. Anders dan in de oude BRO, wordt aan deze algemene onderzoeksverplichting in de nieuwe Bro geen nadere invulling gegeven. Verdere onderzoeksverplichtingen kunnen afgeleid worden uit artikel 5.1.3. en 5.1.4 Bro. Hieronder komen de relevante onderzoeken en resultaten aan bod.

4.2 Geluid

Het realiseren van woningen moet gekenmerkt worden als het realiseren van geluidsgevoelige objecten. Echter zijn er geen zone-plichtige wegen, spoorwegen of bedrijven in de directe omgeving van het projectgebied gelegen die op akoestisch gebied een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling. Het plangebied ligt buiten een zone van 200 meter van de Obbichterweg. Eveneens is binnen de kern van Obbicht overal sprake van een 30 km/u regime. Een akoestisch onderzoek is daardoor niet aan de orde.

4.3 Externe Veiligheid

Aangezien het plan strekt tot het realiseren van woningen (kwetsbare objecten of bestemmingen) dient nagegaan te worden in hoeverre er (geplande) risicobronnen zich in de nabijheid van (geplande) kwetsbare objecten/bestemmingen bevinden. Raadpleging van de risicokaart Limburg leert dat zich in de nabijheid van de planlocatie geen risicobronnen als gevolg van opslag van gevaarlijke stoffen bevinden. Ook zijn er geen transportroutes van gevaarlijke stoffen op een zodanige afstand van de planlocatie gelegen dat een onderzoek naar de gevolgen van externe veiligheid noodzakelijk is. Een verder onderzoek naar externe veiligheid kan daarom achterwege blijven.

4.4 Lucht

Op 15 november 2007 is de 'Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10).

Nieuw zijn het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen)'. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet langer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.

De grens voor 'niet in betekende mate bijdragen' is voorlopig gelegd op de beïnvloeding van 3%. Voor woningbouw is dit vertaald in een plangrootte van 500 woningen bij 1 ontsluitingsweg. Aangezien in het huidige plan maximaal 3 woningen gerealiseerd worden, kan geconcludeerd worden dat het project "niet in betekende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging, zodat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het realiseren van het project. Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.

4.5 Water

De watertoetsprocedure is verplicht voor alle bestemmingsplannen en projectbesluiten, inclusief uitwerkings- en wijzigingsplannen (zie het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.1.1). Daarnaast wordt op landelijk en provinciaal niveau geadviseerd om ook voor andere ruimtelijke plannen met een mogelijk waterhuishoudkundig belang (zoals structuurvisies) de watertoetsprocedure te doorlopen. Niet alle ruimtelijke plannen hoeven in het watertoetsproces aan het waterschap te worden voorgelegd. Voor plannen waarbij door de aard of omvang van het plan geen gevolgen voor de waterhuishouding te verwachten zijn, hoeft geen (pre)wateradvies te worden aangevraagd bij het watertoetsloket en bepaalt de gemeente zelf aan welke waterhuishoudkundige randvoorwaarden het plan moet voldoen.

In het “Stroomschema toepassingsbereik watertoets" is aangegeven welke plannen aan het watertoetsloket moeten worden voorgelegd. Het uitgangspunt van het watertoetsloket Roer en Overmaas is dat alle ruimtelijke plannen die mogelijk relevant zijn voor de waterhuishouding aan het loket worden voorgelegd, ongeacht het plantype of de gevolgde planprocedure. Plannen waarbij door hun aard, ligging en omvang slechts een geringe invloed op het watersysteem te verwachten is vallen onder de zogenaamde ondergrens en hoeven niet aan het loket te worden voorgelegd. Het stroomschema op de vorige pagina geeft aan welke plannen wel of niet onder deze ondergrens vallen. Ook voor ondergrensplannen dient een korte waterparagraaf in de
plantoelichting of de ruimtelijke onderbouwing te worden opgenomen. Het algemene advies van het watertoetsloket daarbij is dat ook voor deze plannen de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer zoveel mogelijk worden toegepast.

Langs de Veestraat

Bij het voorliggend plan zijn qua aard of omvang geen gevolgen voor de waterhuishouding te verwachten en hoeft geen (pre)wateradvies te worden aangevraagd bij het watertoetsloket. Volgens het "Stroomschema toepassingsbereik watertoets", hoeft het plan niet ingediend te worden bij het watertoetsloket omdat het plan geen (toename van) bebouwd en/of verhard oppervlak groter dan 1.000 m² met zich meebrengt en tevens is het plangebied buiten de contour van het waterbergend winterbed gelegen. De gemeente bepaalt zelf aan welke waterhuishoudkundige randvoorwaarden het plan moet voldoen.

In overeenstemming met het gemeentelijk beleid inzake duurzaam waterbeheer, schrijft de gemeente voor dat 31 mm regenwater op eigen terrein geborgen dient te worden. De gedetailleerde technische uitwerking wordt in de bouwvergunningsfase nader uitgewerkt en ter toetsing aan de gemeente voorgelegd.

4.6 Bodem

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sittard-Geleen heeft op 27 april 2004 het 'Overkoepelend bodembeheerplan van de gemeente Sittard-Geleen' vastgesteld. Dit plan is na het doorlopen van de procedure ex artikel 3.5 Awb op 2 juli 2004 van kracht geworden. Op 10 maart 2009 heeft het college van Burgemeester en Wethouders het rapport "inwerkingtreding Besluit bodemkwaliteit en overgangsrecht overkoepelend bodembeheerplan, d.d. 18 november 2008, rapport.9T6005.01" vastgesteld. In deze rapporten is het bodembeleid van de gemeente vastgelegd.

In het bodembeheerplan zijn de volgende aspecten vastgelegd:

  • Het functiespecifieke bodemkwaliteitsbeleid voor het diffuus verontreinigde gebied van de gemeente Sittard-Geleen. Hierbij wordt de bodemkwaliteit bekeken in relatie tot het ruimtelijk gebruik.
  • Het gebiedsgerichte bodemkwaliteitsbeleid voor het diffuus verontreinigde gebied van de gemeente Sittard-Geleen. Hierbij wordt de bodemkwaliteit getoetst aan de gebiedseigen kwaliteit.
  • De saneringsdoelstelling van de gemeente Sittard-Geleen, in relatie tot de gebiedseigen kwaliteit en het Aanvaardbaar Risiconiveau (ARN).
  • De mogelijkheden voor en de voorwaarden waaronder de licht verontreinigde grond binnen de gemeente kan worden hergebruikt als bodemmateriaal.


Het bodemkwaliteitsbeleid is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen, met uitzondering van het Maasdalgebied en Chemelot.

Het grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen, is ingedeeld in de volgende homogene deelgebieden:

Sittard Geleen Born
Oude historische kern van Sittard Stedelijk gebied Born en Buchten oud, Obbicht, Grevenbicht en Schipperskerk
De buitenring van Sittard Overstromingsgebied Geleenbeek e.o. Born en Buchten nieuw, Holtum en graetheide
Stadbroek Buitengebied Industrie langs het Julianakanaal
Dorpskernen Limbricht, Guttecoven en Einighausen Industriepark Swentibold
Bedrijfsterreinen Buitengebied
Overig gebied (buitengebied)


Kwaliteit bodem

In het kader van de voorgenomen bestemmingswijziging is het noodzakelijk inzicht te hebben in de kwaliteit van de bodem. De mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het realiseren van milieugevoelige bestemmingen binnen het vast te stellen plan. Binnen het plangebied is in opdracht van de gemeente Sittard-Geleen door milieutechnisch adviesbureau Geonius Heel B.V. een verkennend bodemonderzoek verricht op 18 juni 2008.

Uit voornoemd bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • In de opgeboorde grond zijn plaatselijk bijmengingen aan sporen puin en kooltjes waargenomen;
  • De bovengrond overschrijdt geen van de onderzochte parameters de streefwaarde;
  • In zowel de boven- als ondergrond overschrijdt geen van de onderzochte parameters de achtergrondgrenswaarde voor de kwaliteitszone 'Born/Buchten oud/Obbicht/Grevenbicht/Schipperskerk;
  • Indien grond moet worden afgevoerd komt zowel de boven- als de ondergrond mogelijk in aanmerking voor hergebruik als schone grond.

Langs de Veestraat

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bodem, geen bezwaar aanwezig is ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en/of bebouwing van het plangebied.

4.7 Ecologie

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridische kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Indien in een gebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient van tevoren een inventarisatie plaats te vinden van de eventueel aanwezige beschermde soorten. Deze mogen onder meer niet gedood, verjaagd, gevangen of verontrust worden. Indien beschermde soorten op de projectlocatie aanwezig zijn, dient schade zoveel mogelijk voorkomen en beperkt te worden. In veel gevallen kan het plan overigens zo uitgevoerd worden, dat overtreding van de genoemde verbodsbepalingen niet aan de orde is.

Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden zodanig uit te voeren dat negatieve effecten op beschermde soorten kunnen worden voorkomen, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV alvorens met de bouwwerkzaamheden kan worden gestart. Recent is de nieuwe AMvB artikel 75 in werking getreden, waardoor voor de algemene (beschermde) soorten niet langer een ontheffing nodig is. In het kader van de algemene zorgplicht zal voor deze soorten wel getracht moeten worden de schade zoveel mogelijk te beperken en te voorkomen.

Door een ecoloog van ARCADIS is eind augustus 2008 een bezoek gebracht aan de projectlocatie. Uit dit bezoek kan worden geconcludeerd dat de locatie (en de directe omgeving) slechts sporadisch geschikt foerageergebied voor vleermuizen vormt, vanwege het in zeer beperkte mate aanwezig zijn van goed ontwikkelde jachtbiotopen (hoge bomen, dicht struweel of laanelementen). Het plangebied kan derhalve sporadisch dienst doen als foerageergebied voor een klein aantal Gewone dwergvleermuizen. Het plangebied is verder ongeschikt voor Steenmarters vanwege het ontbreken van rommelhoeken (verblijfplaatsen), geschikt foerageergebied of geschikte open zolderruimtes (zoogplekken vrouwtjes met jongen).

Gezien de ligging van de projectlocatie en het ontbreken van geschikt habitat (poelen, sloten, schrale vegetaties, struweel, oude bomen) is het voorkomen van beschermde zeldzame of bedreigde soorten (vogels, amfibieën en bijzondere soorten dagvlinders, libellen of andere soorten ongewervelden, zoogdieren, flora) uit te sluiten.

Langs de Veestraat

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect ecologie, geen bezwaar aanwezig is ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en/of bebouwing van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrjiving

5.1 Algemeen

Juridische planbeschrijving

Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering, en eventueel verdere uitwerking van het bestemmingsplan, is een taak van burgemeester en wethouders.

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en de verbeelding (nieuwe term voor de (plan)kaart conform de nieuwe Wro). Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.

Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moeten zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijke ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan.

In deze toelichting zal achtereenvolgens worden ingegaan op:

  • de verbeelding;
  • de planregels;
  • de wijze van toetsen;
  • de afzonderlijke artikelen.

Verbeelding

Op de verbeelding is het gebied ingetekend waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. Deze verbeelding heeft een directe juridische binding. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend.

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Zo wordt op de verbeelding aangegeven welke bestemming(en) voor de gronden geldt/gelden. Op de verbeelding wordt aan de rechterzijde uiteengezet wat de verschillende kleuren en aanduidingen inhouden.


Planregels

De opbouw van de (plan)regels sluit aan op de SVBP 2008 en luidt als volgt:

  • Hoofdstuk1: Inleidende regels. Dit hoofdstuk bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de manier waarop de in het plan genoemde maten moeten worden bepaald, zodat interpretatieverschillen zoveel mogelijk voorkomen worden.
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen, uit te werken bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. De op de verbeelding aangegeven bestemmingen worden nader beschreven en er wordt bepaald op wijze gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens wordt per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. De bestemmingen zijn in alfabetische volgorde geplaatst, waarbij de uit te werken bestemmingen aan de dubbelbestemming vooraf gaan.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels. In deze paragraaf staan de algemene regels vermeld, die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat vanuit praktisch oogpunt het de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene ontheffings- en wijzigingsregels en de procedureregels.
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels. In dit laatste hoofdstuk staan de overgangsregels, waarin de bebouwing en gebruik omschreven worden welke vallen onder het overgangsrecht en de slotregel.

Opbouw bestemmingsbepalingen

Voor de enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen geldt een vaste opbouw. Niet alle elementen hoeven hierbij steeds te worden opgenomen. De volgende onderdelen komen (deels) terug bij de diverse bestemmingen:

  • Bestemmingsnaam. Aangesloten is bij de voorgeschreven benamingen uit de SVBP 2008. De bestemmingen staan in alfabetische volgorde.
  • Bestemmingsomschrijving. Hierin komt tot uiting welke doeleinden aan de betreffende gronden zijn toegekend. Het betreft een verdere uitwerking van de bestemmingsnaam.
  • Bouwregels. Hierin zijn de situerings- en maatvoeringseisen opgenomen voor bouwwerken.
  • Nadere eisen. Via het stellen van nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders in specifieke situaties sturing geven aan ontwikkelingen.
  • Ontheffing van de bouwregels. Onder dit kopje worden mogelijkheden geboden voor kleine afwijkingen in maatvoering en situering.
  • Specifieke gebruiksregels. Deze regeling geeft een nadere invulling aan de gebruiksmogelijkheden.
  • Ontheffing van de gebruiksregels. Onder dit kopje zijn regels opgenomen onder welke voorwaarden van verboden gebruik kan worden afgeweken.
  • Aanlegvergunning. Via dit instrument wordt voorkomen dat de bestemming wordt gefrustreerd door werken en werkzaamheden binnen het bestemmingsgebied. Activiteiten die een nadeel kunnen toebrengen zijn slechts toegestaan indien hiervoor een vergunning is verkregen.
  • Wijzigingsbevoegdheid. Dit instrument biedt de mogelijkheid om grotere afwijkingen van het bestemmingsplan door te voeren.

Wijze van toetsen

Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regiem van het bestemmingsplan, wordt de volgende werkwijze geadviseerd. Allereerst op de verbeelding nagaan welke bestemming(en) en aanduiding(en) voor de gronden zijn opgenomen. Daarna in de regels kijken naar de bepalingen van het/de artikel(en) met de bestemming(en) die voor de gronden geldt/gelden. Past het aangevraagde of geconstateerde binnen de bestemmingsomschrijving en de nadere detaillering hiervan (hierbij ook kijken naar de bepaling inzake strijdig gebruik)? Is het antwoord nee, dan kan het in ieder geval niet zonder meer volgens het bestemmingplan. Eventueel (indien wenselijk) kan worden nagegaan of de ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden soelaas bieden. Is het antwoord ja , dan moet vervolgens bij de bouwregels worden bekeken welke nadere situerings- en maatvoeringsregels van toepassing zijn. Is de functie niet op de betreffende plaats toegestaan of klopt de maatvoering niet, dan kan ook in dit geval eventueel (indien wenselijk) gebruik worden gemaakt van de ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden. Tenslotte moet worden gekeken of voor de activiteit geen aanlegvergunning vereist is.

5.2 Nadere Toelichting Op De Planregels

De in het plan opgenomen bestemmingen en dubbelbestemmingen worden hierna nader toegelicht:


Tuin (Artikel 3)

Deze bestemming heeft betrekking op de voortuinen. Binnen de bestemming kunnen ook bij de woningen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken worden gebouwd mits wordt voldaan aan de in de artikel 7 Algemene ontheffingsregels' onder 1, opgenomen bepalingen.

Wonen (Artikel 4)

De op de verbeelding met 'Wonen' aangegeven gronden zijn bestemd voor wonen. Via ontheffing (voorheen vrijstelling genoemd) is binnen deze bestemming, onder voorwaarden, de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf toegestaan. Voor de bebouwing geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd, waarbij de voorgevel in de voorste bouwgrens moet worden gebouwd. De bouwhoogte van hoofdgebouwen zijn op de verbeelding aangegeven. De overige bebouwingsregels zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Tevens is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het voor burgemeester en wethouders mogelijk maakt om het maximaal toegestane aantal woningen van 3 naar 2 te wijzigen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3: “Algemene regels” omvat regels en bepalingen die betrekking hebben op het gehele plangebied.


Anti-dubbeltelbepaling (artikel 5):

Dit artikel geeft aan dat grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan niet nog eens mag worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.


Algemene gebruiksregels (artikel 6):

Deze bepaling is een rechtstreekse uitwerking van het in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen verbod gronden of bouwwerken te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Algemene ontheffingsregels (artikel 7):

De ontheffingsmogelijkheid welke is opgenomen in het eerste lid van dit artikel betreft een afwijkingsmogelijkheid van de in de planregels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Deze bepaling wordt nodig geacht om de bruikbaarheid van het plan te bevorderen. Het gaat hierbij om kleine afwijkingen van de situering of afmeting van gebouwen, die geen afbreuk doen aan de bestemmingsdoeleinden. In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat bij het verlenen van een ontheffing van de in dit plan opgenomen regels te allen tijden dient te worden verzekerd dat na realisatie van de functie of bebouwing welke middels de ontheffing wordt gemaakt, nog steeds kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Het derde en vierde lid bepalen dat Burgemeester en Wethouders voor ondergeschikte bouwdelen ontheffing kunnen verlenen ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte en de toegestane situering. Ondergeschikte bouwdelen zijn buiten de gevel of het dakvlak uitstekende ondergeschikte delen van een gebouw, zoals bijvoorbeeld luifels, liftopbouwen of -kokers, antennes, reclame-uitingen, technische installaties en noodtrappen. Uitgebouwde gedeeltes van een gebouw worden niet tot de ondergeschikte bouwdelen gerekend.

Algemene procedureregels (Artikel 8):

Hierin wordt de procedure voorgeschreven ten aanzien van het verlenen van een ontheffing.

Overige regels (artikel 9):

Hierin bevindt zich de bepaling met betrekking tot werking wettelijke regelingen waarnaar in het plan verwezen wordt. Deze luiden zoals deze gelden op het moment van tervisielegging van het ontwerpplan.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 “Overgangs- en slotregels” bevat onder andere de bepalingen die betrekking hebben op:


Overgangsrecht (artikel 10):

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de planregels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven.


Slotregel (artikel 11):

Dit artikel geeft de titel van de planregels aan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Wanneer het bestemmingsplan gronden betreft waarop bouwplannen zijn toegelaten als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, verplicht de Wro (artikel 6.12 lid 1 Wro) de gemeenteraad tot het vaststellen van een exploitatieplan. Als delegatie plaatsvindt, dan kan de gemeenteraad in het delegatiebesluit tegelijkertijd de bevoegdheid om een exploitatieplan vast te stellen delegeren aan B&W. De Wro gaat uit van een verplichting tot vaststelling van een exploitatieplan, tenzij de uitzondering van artikel 6.12 lid 2 Wro zich voordoet. Volgens die bepaling kan de gemeenteraad (of B&W) besluiten om van het vaststellen van een exploitatieplan af te zien als het verhaal van exploitatiekosten anderszins is verzekerd en er geen noodzaak is om via een exploitatieplan eisen te stellen aan onder meer het bouwrijp maken van gronden binnen het exploitatiegebied.


Gemeente Sittard-Geleen is initiatiefnemer van het project. Met betrekking tot de grondexploitatie kan gesteld worden dat het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderzinds verzekerd zijn daar de gronden waar de woningbouw zal plaatsvinden in gemeentelijk eigendom zijn en de gemeente het kostenverhaal via gronduitgifte kan verzekeren.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg

7.1 Overleg Instanties Ex Artikel 3.1.1. Besluit Ruimtelijke Ordening

Het voorontwerp bestemmingsplan "Langs de Veestraat, Obbicht" is ten behoeve van het vooroverleg ter beoordeling aangeboden aan de provincie Limburg, VROM-inspectie en het Waterschap Roer en Overmaas. De opmerkingen en gemeentelijke reactie hadden geen consequenties voor het bestemmingsplan en zijn in de Inspraak- en vooroverlegnota (door burgemeester en wethouders vastgesteld op 27 juli 2010, reg. nr. 2010/109792) als bijlage toegevoegd.

De gemeente heeft het voorontwerp ter visie gelegd in de periode van 17 mei tot en met 11 juni 2010. tevens is er op 8 april 2010 een inloopbijeenkomst georganiseerd. De opmerkingen hieruit voortvloeiend hebben geen consequenties voor het bestemmingsplan en zijn in de Inspraak- en vooroverlegnota (door burgemeester en wethouders vastgesteld op 27 juli 2010, reg. nr. 2010/109792) als bijlage toegevoegd.

7.2 Tervisielegging En Zienswijzen Ex Artikel 3.8. Wet Ruimtelijke Ordening / Afdeling 3.4 Algemene Wet Bestuursrecht

Het ontwerp bestemmingsplan "Langs de Veestraat, Obbicht" heeft voor een periode van 6 weken ter visie gelegen tot 21 oktober 2010. Er is één zienswijze ingediend. De opmerkingen en gemeentelijke reactie hadden geen consequenties voor het bestemmingsplan en zijn in de Nota van Zienwijzen als bijlage toegevoegd.

Bijlage 1 Archeologie

Bijlage 1 Archeologie

Bijlage 2 Schaduwstudie

Bijlage 2 Schaduwstudie

Bijlage 3 Bodem

Bijlage 3 Bodem

Bijlage 4 Inspraak- En Vooroverlegnota Bestemmingsplan "Langs De Veestraat, Obbicht"

Bijlage 4 Inspraak- en vooroverlegnota Bestemmingsplan "langs de Veestraat, Obbicht"

Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 5 Nota van Zienswijzen