Geestweg en Floraweg
Bestemmingsplan - gemeente Kaag en Braassem
Vastgesteld op 13-05-2013 - geheel in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Geestweg en Floraweg van de gemeente Kaag en Braassem.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1884.BPGEESTENFLORAWEG-VAS1 met de bijbehorende regels.
1.3 aan huis gebonden beroep
De in de toelichting genoemde dienstverlenende beroepen, die in een woning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming zijn en waarbij:
- het uiterlijk van de desbetreffende woning niet wordt aangetast;
- reclameobjecten slechts na goedkeuring worden aangebracht;
- het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning, met dien verstande dat sprake mag zijn van maximaal twee werkplekken;
- het niet gaat om vormen van horeca;
- er geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast mag ontstaan voor het omliggende woongebied;
- het gaat niet om bedrijven waarvoor een milieuvergunning of meldingsplicht nodig is;
- er geen detailhandel mag plaatsvinden, met uitzondering van detailhandel in goederen die ter plaatse worden bewerkt of hersteld.
1.4 aanbouw
Een als functioneel onderdeel van een hoofdgebouw aan te merken aangebouwde uitbreiding, die uit architectonisch oogpunt herkenbaar is als afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw;
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorgevelrooilijn, van het hoofdgebouw;
1.8 achtergevel
Een denkbeeldige, dan wel op de verbeelding aangegeven, lijn die direct langs een achtergevel van een gebouw in het verlengde ervan.
1.9 afhankelijke woonruimte
Een onderdeel van het hoofdgebouw, aan- en/of uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning.
1.10 afwijking
Planologische afwijking van de regels uit het bestemmingsplan.
1.11 agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat uitsluitend gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.12 agrarisch deskundige
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.
1.13 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
Een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.
1.14 bebouwing
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.16 bedrijfsgebouw
Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.17 bedrijfs- of dienstwoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (één huishouden) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.18 bedrijfsoppervlakte
bij een bedrijf in eigendom zijnde bouw- en teeltgronden die binnen het plangebied gelegen zijn.
1.19 bestaand
Bij bouwwerken:
- bestaand op het moment dat de terinzage legging van dit bestemmingsplan als ontwerp, danwel dat
tijdstip vergund; - na dat tijdstip mag worden gebouwd krachtens de Woningwet, waarbij de aanvraag tot omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk voor dat tijdstip is ingediend.
Bij gebruik:
bestaand ten tijde van het in kracht worden van het bestemmingsplan.
1.20 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.21 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bijgebouw
Een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.24 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
Een overdekte ruimte waarbij sprake is van een onafgebroken vrije hoogte van minimaal 1,5m, zulks met uitzondering van onderbouw en zolderverdieping.
1.27 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.29 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.31 bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
1.32 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).
1.33 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.34 escortbedrijf
Het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en
bemiddelingsbureaus.
bemiddelingsbureaus.
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.37 geluidszoneringsplichtige inrichting
Een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder, rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld
1.38 gevoelige objecten ten opzichte van kassen
objecten categorie I:
- aaneengesloten woonbebouwing, zijnde drie of meer woningen, die telkens op minder dan 5 m afstand van elkaar zijn gelegen;
- gevoelige objecten, zijnde gebouwen of delen van gebouwen, bestemd voor het verblijf van personen of objecten, gebouwen of terreinen bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein met ten hoogste 15 kampeermiddelen;
objecten categorie II:
- overige woningen van derden;
- restaurants.
1.39 glastuinbouw
Een bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van (tuinbouw- en/of sierteelt)gewassen onder glas of ander lichtdoorlatend materiaal (kassen).
1.40 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.41 kas
Opstallen van glas of ander lichtdoorlatend materiaal, met een hoogte van 1,5m of meer boven het maaiveld.
1.42 kelder
Een ruimte in een gebouw die geheel ondergronds is gelegen (hieronder wordt geen souterrain verstaan).
1.43 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
De in de toelichting genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij het woonhuis (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen), met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij:
- het uiterlijk van de desbetreffende woning niet wordt aangetast;
- reclameobjecten slechts na goedkeuring worden aangebracht;
- het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning, met dien verstande dat sprake mag zijn van maximaal twee werkplekken;
- het niet gaat om vormen van horeca;
- er geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast mag ontstaan voor het omliggende woongebied;
- het gaat niet om bedrijven waarvoor een milieuvergunning of meldingsplicht nodig is;
- er geen detailhandel mag plaatsvinden, met uitzondering van detailhandel in goederen die ter plaatse worden bewerkt of hersteld.
1.44 maaiveld
De bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
1.45 mantelzorg
Het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en waarbij de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.46 natuur- en landschapsdeskundige
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en landschap.
1.47 natuurwaarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).
1.48 nevenactiviteit
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;
1.49 nieuw vestiging
Het vestigen van een functie welke nog niet aanwezig is op de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.50 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.51 ondergeschikte bouwdelen
Schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
1.52 ondergronds bouwwerk
Een gedeelte van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden maaiveld;
1.53 opslag
Het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.54 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.55 peil
- voor een gebouw of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatste van die hoofdtoegang;
- voor een gebouw of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld voor het begin van de bouw.
1.56 perceel
gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren.
1.57 perceelsgrens
Algemeen: grens van een bouw perceel;
Voor: de grens van een perceel gelegen aan de zijde van de voorgevel van de woning;
Voor: de grens van een perceel gelegen aan de zijde van de voorgevel van de woning;
Zij: de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt;
Achter: de van de weg afgekeerde grens van een perceel;
Achter: de van de weg afgekeerde grens van een perceel;
indien meerdere zijden van het perceel van de weg afgekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan.
1.58 plattelandswoning
bedrijfswoning die door toepassing van Wabo artikel 1.1a ook door derden bewoond mag worden.
1.59 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding
1.60 reconstructie
verandering in het gebruik van het gebruik van het bedrijf, zoals bijvoorbeeld het vervreemden van een bedrijfswoning.
1.61 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.62 staat van bedrijfsactiviteiten
de staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels behorende onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.63 tuinbouw
activiteiten overwegend of uitsluitend gericht op het telen van (tuinbouw- en/of sierteelt)gewassen (nagenoeg) op open grond.
1.64 uitbouw
Een ondergeschikt bijgebouw die deel uitmaakt van het hoofdgebouw als zijnde vergroting van de bestaande ruimten, op de begane grond.
1.65 verbeelding
de digitale of analoge tekening van het bestemmingsplan.
1.66 verblijfsmiddelen
Een verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken- voer- en vaartuigen, arken caravans, woonwagens en andere soortgelijke verblijfsmiddelen, alsmede tenten en andere voor zover geen bouwwerken en/of kampeermiddelen.
1.67 verkoop streekeigen producten
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak op een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf of in het plangebied zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf of in het Groene Hart zijn verwerkt of bewerkt.
1.68 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat voldoet aan de geldende milieueisen en ook op lange termijn aan deze eisen kan blijven voldoen en waarvan redelijkerwijs is aan te nemen dat dit gedurende de planperiode een omvang zal hebben van:
- hetzij ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang;
- hetzij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht indien sprake is van een reëel perspectief op continuïteit op langere termijn en waarbij het hoofdinkomen afkomstig is van het agrarisch bedrijf.
1.69 voorgevel
de op de weg georiënteerde gevel van een hoofdgebouw dat maximaal één voorgevel heeft.
1.70 voorgevelrooilijn
een denkbeeldige lijn die direct langs een voorgevel van een gebouw in het verlengde ervan, ten opzichte van de voorgevels van bestaande hoofdgebouwen op de naast gelegen bouwpercelen, getrokken kan worden. Indien meerdere zijden van een gebouw naar de (water)weg gekeerd zijn of indien de voorgevel niet in de nabijheid van een weg gelegen, wijst het bevoegd gezag een voorgevel/ meerdere voorgevellijn(en) aan.
1.71 waterbeheersing
aan-, afvoer en berging van hoeveelheden oppervlaktewater.
1.72 waterkering
alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van gehele lichaam van de dijk en kaden.
1.73 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.74 zijgevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.
1.75 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel
2.2 Afstand tussen gebouwen
De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen zowel haaks als evenwijdig gepositioneerd
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde
Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
- tussen bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het peil
Bij bouwwerken op talud of dijk:
- bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein
2.4 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of hart van scheidsmuren, gemeten 1 m boven peil
2.5 De bouwhoogte van een gebouw
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen
2.6 Bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden gebouwd. Hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen
2.7 De goothoogte van een bouwwerk
Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
- de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan peil
Bij bouwwerken op talud of dijk:
- de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein
2.8 De oppervlakte van een gebouw
Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren op 1 m boven peil
2.9 De oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, met inbegrip van de buitenste verticale projecties van overkappingen
2.10 Vloeroppervlak van een gebouw
Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw
2.11 Inhoud van een gebouw
Boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, buitenzijde van de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde van daken dit met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen en dakkapellen
2.12 De inhoud van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde aan de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen
2.13 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzicht van het horizontale vlak
2.14 De hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine
2.15 De hoogte van een zendmast voor telecommunicatie e.d.
Gemeten tussen de onderkant van de voet van de mast en het hoogste punt van de mast, het antenneopstelpunt daaronder begrepen
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Agrarisch - Glastuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het uitoefenen van volwaardige en doelmatige glastuinbouwbedrijven, bollenbroeierijen en vollegrondsteelt;
- ondergeschikte detailhandel van op locatie gekweekte of voorgebrachte producten waarbij het verkoopvloeroppervlak niet meer dan 45 m2 mag bedragen;
- hoveniersbedrijven waarbij minimaal 25% van het bedrijfsoppervlak wordt aangewend voor eigen teeltactiviteiten;
- bestaande aantal legale of reeds vergunde bedrijfswoningen;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - plattelandswoning' een plattelandswoning;
- de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
- behoud van de bestaande waterberging en realiseren van een buffer voor toekomstige waterberging;
- de daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, andere verhardingen ten dienste van het glastuinbouwbedrijf, groenvoorzieningen, waterlopen, waterbergingen, waterbassins en voorzieningen van algemeen nut.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ter plaatse van den nadere aanduiding specifieke vorm van bedrijf - stoomketelverhuurbedrijf een stoomketelverhuurbedrijf tot categorie 3.1;
- behoud van de bestaande waterberging en realiseren van een buffer voor toekomstige waterberging;
- de daarbij behorende voorzieningen groenvoorzieningen, waterlopen, waterbergingen, en voorzieningen van algemeen nut;
- het bestaande aantal legale of vergunde bedrijfswoningen;
- ter plaatse van de nadere aanduiding specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsactiviteiten uitgesloten zijn geen bedrijfsactiviteiten toegestaan;
- inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn uitgezonderd van vestiging.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verveelding voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie of verblijfsfunctie;
en/of
- voet- en rijwielpaden;
- parkeervoorzieningen;
- bermen en beplanting;
- straatmeubilair;
- waterlopen en waterpartijen;
- oeververbindingen (bruggen);
- evenementen;
- in- en uitritten.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- waterberging;
- waterhuishouding;
- waterlopen en waterpartijen;
- groenvoorzieningen;
- infiltratievoorzieningen;
- kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
met de daarbij behorende:
- tuinen en erven;
- parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van het bepaalde in:
- artikel 7 lid 2.1 sub f, ten einde een woning op minimaal 12,5 meter van een bedrijfsgebouw te realiseren met in acht name van het volgende:
- dit milieutechnisch inpasbaar is;
- het geen onevenredige belemmering van de naastgelegen bedrijfsvoering betekend;
- vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken milieudienst.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, naast de andere voor de gronden aangewezen bestemming, bestemd voor:
- waterkering.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de andere op de verbeelding aangegeven enkelbestemming te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of de door de voorgenomen bouwactiviteit het belang van de waterkering niet onevenredig worden geschaad naar de eventuele te stellen voorwaarden door het hoogheemraadschap.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van het bepaalde in:
- artikel 8 lid 2.1, voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijn, die noodzakelijk zijn in het kader
van waterstaatsbelang; - artikel 8 lid 2.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden
genomen en het waterstaatbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Gronden welke in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of kan worden gegeven, blijven bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Toegelaten bouwwerk met afwijkende maten
- Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- ingeval van herbouw is artikel 10 lid 1 sub a uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen op gronden met de bestemming Wonen.
10.2 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen kassen en gevoelige objecten:
Soort objecten | aan te houden afstand | |
indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) | indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht | |
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing | 25 m | 50 m |
categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing | 10 m | 25 m |
10.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing;
- de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3 m onder het peil;
- burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in sub b indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; alvorens ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap en de provincie omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet
ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen op de niet daarvoor aangegeven percelen;
- het gebruik van grond en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting of escortbedrijf;
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- het gebruik van recreatieve middelen voor permanente woondoeleinden.
11.1 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van geringe afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken is- met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Wro-zone wijzigingsgebieden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw, ter plaatse van de wro-zone wijzigingsgebieden te wijzigen ten einde vervolgfuncties toe te staan, mits:
- het betreft glastuinbouw gelieerde bedrijvigheid, dan wel;
- het betreft recreatieve bedrijvigheid;
- met dien verstande dat uitsluitend bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan;
- in afwijking op het gestelde in lid c is bedrijvigheid in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk mits middels maatregelen de maatgevende hinder (geur, stof, geluid, gevaar) wordt terug gebracht wordt naar categorie 1 of 2;
- de nieuwe functie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee brengt voor de omliggende woningen en de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven.
13.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan 'Geestweg en Floraweg' .
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Conform de Wet ruimtelijke ordening dienen bestemmingsplannen iedere tien jaar te worden geactualiseerd. In het kader van deze actualisering van de bestemmingsplannen heeft de gemeente Kaag en Braassem de integrale herziening van het gebied ‘Geestweg en Floraweg’ wederom opgepakt. Nadat in 2007 de gemeenteraad van de voormalige gemeente Alkemade een eerder bestemmingsplan "Geestweg en Floraweg" heeft vastgesteld is dit plan door besluit van Gedeputeerde Staten (2007) en bij besluit van de Raad van State in 2008 vernietigd.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw juridisch kader voor het gebied. Het kader zal ruimte bieden aan de gewenste ontwikkelingen van het gebied en de daarmee samenhangende uitspraak van de Raad van State. Maar dit kader zal ook zekerheid en bescherming moeten bieden aan de bewoners en gebruikers van en de belangen in het plangebied.

Impressie plangebied (Willem van Klink)
1.1.1 Vigerend bestemmingsplan
Op dit moment vigeert er in het plangebied het bestemmingsplan "Roelofarendsveen Zuid" (1992). Dit plan is inmiddels gedateerd en dient mede daardoor vervangen te worden. Het doel van deze actualisatie is dat er voor het gebied één duidelijke, eenduidige en actuele bestemmingsregeling wordt opgezet.
1.2 Plangebied
Het plangebied is een kas- en tuinbouwgebied gelegen in de gemeente Kaag en Braassem. Het gebied is direct ten zuiden van de kern Roelofarendsveen in gemeente Kaag en Braassem gesitueerd. Gelegen tussen de A4 ten westen en het lint Zuideinde (Roelofarendsveen) ten oosten beslaat het plangebied 134 hectare aan oppervlakte. Onderstaande afbeeldingen tonen de ligging en begrenzing van het plangebied.

Ligging plangebied in regionaal verband

Begrenzing plangebied
1.3 Opbouw Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
- een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
- een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
- een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak, ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in het zuidwesten van de kern Roelofarendsveen en maakt onderdeel uit van de Veender- en Lijkerpolder buiten de bedijking. Het gebied wordt in het noorden begrensd door het Westeinde. In het oosten wordt het gebied begrensd door de noord-zuid georiënteerde sloot die gelegen is ten oosten van de Floraweg. Ook de begrenzingen in het westen en in het zuiden worden gevormd door sloten. Het plangebied is een historisch gegroeid kas- en tuinbouwgebied van ca. 134 hectare in de gemeente Kaag en Braassem. Hiermee is het gebied het grootste (glas)tuinbouwgebied van de gemeente.
Het gebied is een voormalig veenweidegebied. De 'veenweidestructuur' is duidelijk herkenbaar aan de smalle verkavelingsstructuur haaks aan de linten Geestweg en Floraweg. Dwarssloten elke 30 tot 50 meter zijn nog steeds kenmerkend. Incidenteel zijn er dwarssloten gedempt zodat er kassen met een breedte van meer dan 80 meter zijn ontstaan. Dit is een zeer gewenste breedte voor een moderne bedrijfsvoering. Schaalvergroting is het laatste decennium ook in de glastuinbouwsector opgetreden. Inmiddels blijkt dat voor producten die geteeld worden in Roelofarendsveen kavels van 2 tot 5 hectare optimaal te zijn. Met de huidige breedte van 30 tot 50 meter worden deze oppervlaktes momenteel niet gecreëerd. Vanwege waterhuishoudkundige redenen is het tot op heden niet mogelijk gebleken meer van de dwarssloten te dempen. Daarbij speelt ook de grond een rol. Met een te brede kavel droogt het veen op waardoor de grond inklinkt en onder het waterpeil dreigt te zakken.

Impressies plangebied (bron: streetview google)
2.2 Gewenste Ontwikkelingen
Nadat uit hoofdstuk 3 van de toelichting gebleken is dat de provincie en de gemeente het plangebied hebben aangewezen als glastuinbouwgebied. Door de aanwijzing van het gebied als glastuinbouwgebied moet duurzame glastuinbouw mogelijk zijn. Glastuinbouw die kan inspelen op de veranderende en sterk concurrerende markt. Daarbij is de ligging van het gebied, nabij de door het Rijk aangewezen Greenports van Aalsmeer, Bollenstreek en Boskoop, optimaal.
2.2.1 Moderne glastuinbouw
Bestemmingsplan "Geestweg-Floraweg" 2007
De gemeente Kaag en Braassem heeft conform het provinciale beleid in 2007 een bestemmingsplan "Geestweg en Floraweg" vastgesteld. Het College van Gedeputeerde Staten heeft echter goedkeuring aan dit plan onthouden omdat het plan economisch niet uitvoerbaar wordt geacht. Geconstateerd is dat de ontwikkelingen in de tuinbouw op gespannen voet staan met de smalle kavels in het gebied en de gehanteerde hoogtematen voor kassen en bedrijfsgebouwen. De provincie stelt daarbij dat nieuwe glastuinbouwbedrijven een grootte kennen van 15 hectare. Recente ontwikkelen gaan zelfs tot 30 hectare. Provincie Zuid-Holland geeft aan dat voor de te telen producten in Roelofardendsveen kleinere kavels van 2 tot 5 hectare optimaal zijn. Door de smalle kavels binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Geestweg en Floraweg" zijn echter kavels met een grootte van 1,5 hectare uitzonderlijk groot te noemen. Gelet op deze aspecten heeft de provincie vastgesteld dat door het handhaven van de oorspronkelijke waterstructuur en de beperking van de bouwhoogte het plan uit 2007 niet kan voldoen aan de ontwikkelingen in de moderne glastuinbouw. Het beoogde behoud en de versterking van de glastuinbouw in het plangebied is hierdoor in geding, waardoor het plan niet uitvoerbaar is. Aan het plan is door GS dan ook om die reden goedkeuring onthouden. In 2008 is dit besluit herbevestigd door de behandeling van het door de gemeente ingestelde beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ontwikkeling
Om te kunnen blijven concurreren met andere gebieden in binnen- en buitenland dient het gebied zich verder te ontwikkelen. Daarbij vraagt hedendaagse moderne en duurzame kassenbouw om o.a. schaalvergroting. Echter, het is niet mogelijk de gewenste kassengrootte te realiseren en tegelijkertijd de bestaande verkavelingsstructuur te handhaven. De verkavelingsstructuur zal dus aanpast dienen te worden om ruimte te bieden aan de ontwikkelingen in de tuinbouw en daarmee het glastuinbouwgebied te behouden / verder te ontwikkelen.

Impressie ontwikkeling glastuinbouw (bron: Visiedocument Platform Tuinbouw Veenstreek)
De gewenste ontwikkeling heeft ook invloed op de bouwhoogte van kassen. Te zien is op bovenstaande afbeeldingen dat een gemaximaliseerde bouwhoogte van 6 meter, zoals opgenomen in het vigerende plan, niet meer voldoet aan de eisen voor moderne en duurzame glastuinbouw. Moderne glastuinbouw kent een bouwhoogte van 10 meter.
Water
Het plangebied maakt deel uit van de Veender- en Lijkerpolder buiten de bedijking. Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft in haar legger de waterstructuur vast gelegd. Reden daarvoor is dat deze polder, vanwege de veengronden, een hoge waterstand kent. Immers, als de waterstand verlaagd wordt zullen de gronden inklinken waardoor de bodem verder zal dalen.
Ten tijde van zware regenval dient er voldoende bergingscapaciteit binnen het plangebied te zijn om het extra hemelwater op te vangen. Gelet op de reeds hoge waterstand is een tijdelijke verhoging van het peil met enkele centimeters in enkele gevallen al problematisch. De tijdelijke verhoging zal kunnen leiden tot ongewenste natte voeten bij bewoners en gebruikers. Het dempen van de dwarssloten leidt tot een afname van de bergingscapaciteit en is daardoor voor het Hoogheemraadschap Rijnland ontoelaatbaar. Daarnaast, in verband met inklinking van het veen, dienen er volgens het Hoogheemraadschap minimaal om de 80 meter dwarssloten te zijn. Anders wordt het veen te droog. Deze beperkingen aan het gebied en de opgave binnen het gebied ruimte te bieden aan moderne tuinbouw leven op gespannen voet.
Oplossing
In overleg met gemeente, provincie, enkele agrariërs en het hoogheemraadschap is gekeken wat de minimale afmetingen zijn voor de kavels om ruimte te kunnen bieden aan de gewenste moderne glastuinbouw. Daarbij heeft het hoogheemraadschap in de haar beleidregels bepaald wat de maximale kavelbreedte kan zijn zodat de veengronden niet overmatig inklinken. Het dempen van dwarssloten kan alleen mits de percelen niet breder worden dan 80 m (zie § 4.4 van voorliggend document) of mits er adequaat drainage oplossingen getroffen zijn. Aangezien deze afweging alleen gemaakt kan worden door Hoogheemraadschap van Rijnland valt deze afweging buiten het bestemmingsplan. Ondernemers die bouwplannen ambiëren waardoor dwarssloten gedempt zullen worden dienen zelf bij Rijnland de benodigde vergunningen aan te vragen.
Het dempen van sloten en het oprichten van nieuwe kassen dient, conform de regels van hoogheemraadschap Rijnland, gecompenseerd te worden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in een regeling voor deze compensatie daar:
- er betreft het dempen van sloten een doublure ontstaat met de Keur;
- het hoogheemraadschap, ten tijde van het opstellen van dit plan, nog geen duidelijkheid kan geven over de minimale compensatienorm voor extra verharding.
Mocht er op eigen terrein niet gecompenseerd kunnen worden voor het dempen van de sloten kunnen compensatiemeters gekocht worden elders in het plangebied. De Waterbank, die een convenant voor het plangebied met het hoogheemraadschap gesloten heeft, geeft de mogelijkheid extra meters oppervlakte water binnen het peilgebied te realiseren zodat de waterbergingscapaciteit gehandhaafd blijft. Deze bank kan restkavel van onder meer agrariërs kopen om deze vervolgens af te graven en om te zetten in water. Ontwikkelende agrariërs kunnen vervolgens compensatiemeters afnemen om zo te voldoen aan de compensatienorm van het hoogheemraadschap.
2.2.2 Woningen
2.2.3 Nevenactiviteiten
Van oudsher zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan tuincentrumachtige functies, bepaalde horecagelegenheden of leisure/recreatieve voorzieningen.
Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied over het algemeen worden versterkt.
Een neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen en de agrariër zo in staat stellen om de agrarische activiteiten (de kernactiviteiten) voort te zetten. De primaire bedrijfsvoering blijft echter de agrarische tak. De nevenactiviteiten dienen daardoor ruimtelijk ondergeschikt te zijn. Ondergeschiktheid op basis van de bedrijfseconomische situatie is ruimtelijk niet van belang en hoort derhalve niet thuis in een bestemmingsplan.
Gelet op de doelstelling van het voorliggende plan om het plangebied te ontwikkelen tot duurzaam glastuinbouwgebied zullen de nevenactiviteiten agrarisch gelieerd moeten zijn. Hierbij versterkt de nevenactiviteit het agrarische karakter van het gebied. Daarnaast zijn er diverse mogelijkheden voor recreatieve invullingen. Deze invulling ondersteunt de recreatieve identiteit van de gemeente. De nevenactiviteiten mogen niet leiden tot schade aan de belangen van derden. Concreet kan dit o.a. betekenen dat (de bedrijfsvoering op) naastliggende percelen geen hinder mogen ondervinden van geparkeerde auto's, ongenodigde gasten of geluidsoverlast. In de hiernavolgende paragraaf is onderbouwd waarom besloten is binnen dit bestemmingsplan geen lijst van agrarisch gelieerde bedrijvigheid op te nemen.
2.2.4 Vervolgfuncties
Door bedrijfsbeëindiging na schaalvergroting is het mogelijk dat bedrijfsgebouwen leeg komen te staan. De achterliggende gronden van een perceel worden gebruikt ten behoeve van schaalvergroting terwijl de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning in eigendom blijven. Nieuwe functies in deze gebouwen passen veelal niet binnen de nevenfunctie regeling. De agrarische functie is immers beëindigd waardoor er geen sprake meer is van ruimtelijke ondergeschiktheid. Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk in deze bebouwing nieuwe functies te ontwikkelen. Dit kan echter alleen als deze functie agrarisch gelieerd is of er sprake is van een recreatieve functie. Hierdoor wordt het karakter en vestigingsklimaat van/als agrarisch glastuinbouwgebied verder versterkt en wordt de recreatieve identiteit van de gemeente Kaag en Braassem ondersteund. Gelet op de hoofddoelstelling om moderne glastuinbouw mogelijk te maken is de ontplooiing van vervolgfuncties enkel mogelijk op restkavels. Een door het college aan te wijzen agrarisch deskundige zal beoordelen of er sprake is van een zogenaamde kavel.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een lijst van bedrijfsactiviteiten die agrarisch gelieerd zijn. De beslissing of een activiteit agrarisch gelieerd is ligt bij de gemeente. In de praktijk zal immers blijken dat een vooraf opgestelde lijst limitatief is en daardoor ongewenste beperkingen zal kunnen meebrengen.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij..’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven. Daarmee maakt het plan Nederland concurrerender. Het Rijk acht de Greenports in Nederland van groot belang voor de ontwikkeling van Nederland in de toekomst. Ondersteuning van deze Greenports door kaders te bieden voor modernisering van de glastuinbouw in het plangebied is in lijn met het gestelde in de Structuurvisie.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Het vigerende bestemmingsplan maakt verdere modernisering van het glastuinbouwgebied niet mogelijk. Om als gebied en als bedrijf te kunnen blijven concurreren met andere gebieden zal de modernisering wel mogelijk gemaakt moeten worden. De ondernemers, de gemeente en de provincie zien deze modernisering graag tot stand komen. Hiermee is de vraag aangetoond. De modernisering vindt plaats binnen het bestaande gebied. Er is geen verdere uitleg van glastuinbouw. Bestaande bebouwing zal niet kunnen worden hergebruikt, omdat deze gebouwen te klein en te laag zijn voor een gewenste schaalsprong. Het plangebied is momenteel al ingericht op het gebruik van glastuinbouwgebied. Hierdoor is de benodigde infrastructuur reeds aanwezig. Het voorliggende bestemmingsplan is daarmee passend binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.2 AMvB Ruimte
Met de invoering van de Wro in juli 2008 is de directe doorwerking van de Nota Ruimte komen te vervallen. Dit betekent dat het niet meer wettelijk verplicht is dat bestemmingsplannen in overeenstemming zijn met het beleid uit de Nota Ruimte. Om dit te ondervangen is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld en op 29 mei 2009 vastgesteld door het kabinet. De AMvB Ruimte omvat ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen.
Door middel van de AMvB Ruimte wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Daarnaast kan in de AMvB Ruimte provincies opgedragen worden bepaalde thema’s verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeenten zich wederom aan dienen te houden bij het opstellen van een bestemmingsplan.
De AMvB Ruimte wordt in twee fases vastgesteld. In de eerste fase wordt aangegeven dat de regels in acht moeten worden genomen tot bij het eerstvolgende besluit tot vaststelling of wijziging van het planologisch regime. Het Rijk heeft besloten om in de eerste fase nog geen nieuwe beleidskoers op te nemen in de AMvB Ruimte; deze volgen pas bij de tweede fase van de invoering, die naar verwachting in 2011 wordt vastgesteld. De AMvB Ruimte houdt tot die tijd de koers aan van de Nota Ruimte.
Planspecifiek
Het plangebied en de plantaakstelling valt niet binnen een door het Rijk genoemd rijksbelang. Hierdoor heeft het bestemmingsplan weinig raakvlakken met de AMvB Ruimte.
3.1.3 Besluit Glastuinbouw
Het Besluit glastuinbouw is op 1 oktober 2009 gewijzigd. Deze wijziging leidt tot een vergunningplicht voor inrichtingen die voor 1 mei 1996 zijn opgericht en die na 1 oktober 2009 op een kleinere afstand komen te liggen dan 50 meter van een object categorie I (aaneengesloten woonbebouwing van 3 of meer woningen en terrein bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie) 25 meter afstand van een object categorie II (woningen van derden en restaurant).
Voor inrichtingen die vòòr 1 oktober 2009 al binnen deze 50 of 25 meter van een object categorie I respectievelijk II lagen, verandert er niets. Deze bedrijven worden door een uitbreiding niet vergunningplichtig, tenzij door de uitbreiding van een dergelijk bedrijf de afstanden tot de bebouwing van een object categorie I of II kleiner wordt dan 25 respectievelijk 10 meter. De vergunningplicht van voor 1 mei 1996 reeds bestaande inrichtingen waarbij de afstanden kleiner zijn dan 25 respectievelijk 10 meter van een object categorie I respectievelijk II is blijven bestaan.
De reden van de wijziging is de volgende. Vòòr de wijziging van het betreffende artikelonderdeel was een glastuinbouwbedrijf vergunningplichtig, indien:
- het glastuinbouwbedrijf is opgericht:
bb. voor 1 mei 1996 en, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, is gelegen op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 10 meter van een object categorie II, (...);"
Hierdoor konden inrichtingen die op meer dan 50 of 25 meter afstand waren gelegen, door middel van uitbreidingen een object categorie I of II naderen tot 25 respectievelijk 10 meter, zonder dat zij vergunningplichtig zouden worden door deze uitbreiding. Dat was niet de bedoeling. Daarom is een extra zinsdeel per 1 oktober 2009 ingevoegd:
- voor 1 mei 1996 en het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, is gelegen op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 10 meter van een object categorie II, of het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, na 1 oktober 2009 komt te liggen op een afstand van minder dan 50 meter van enig object categorie I dan wel tot minder dan 25 meter van enig object categorie II, (...)"
Overigens geldt dat de hier genoemde afstanden worden gemeten vanaf het onderdeel van het glastuinbouwbedrijf dat het dichts bij het genoemde object (I of II) is gelegen. Een waterbassin, een watersilo, een warmwateropslagtank en het open erf worden niet meegenomen bij het bepalen van de afstanden van de inrichting tot een object categorie I of II.
Planspecifiek
Het besluit is verwerkt in de regels van het bestemmingsplan. Voor oprichting van bedrijfs- en burgerwoningen geldt een afstand tot bedrijven van 12,5 meter, dat is gebaseerd op de 10 meter uit het Besluit waarbij een marge van 2,5 meter is inbegrepen aangezien er vergunningvrij een vergroting van de woning van 2,5 meter kan plaatsvinden.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte'
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte' vastgesteld. Deze nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De provincie Zuid-Holland heeft hiermee gekozen voor één integrale ruimtelijke structuurvisie voor haar hele grondgebied.
In de visie beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Het doel van de visie is om duidelijk te hebben hoe de ruimtelijke ontwikkeling er tot 2040 uit komt te zien. Om zodoende, met hulp van inwoners en betrokken partijen, het toekomstbeeld van de provincie in te vullen.
De kern van de visie is: 'Een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk realiseren. Hierin is het goed wonen, werken en leven voor de inwoners. Deze toekomstige ruimtelijke inrichting versterkt de economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor natuur en water zijn kenmerkend voor de provincie. Een brede landbouw is drager van het landschap.'
In de structuurvisie zijn tevens de ambities vastgelegd. Relevant voor onderhavig plan is de ambitie dat Zuid-Holland in 2040 een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat heeft. Dit wil men bereiken door een aantrekkelijk aanbod van woonmilieus en voorzieningen.
Regioprofielen Cultuurhistorie
Nauw verbonden met de structuurvisie zijn de Regioprofielen cultuurhistorie. De Regioprofielen Cultuurhistorie zijn op 20 april 2010 door het provinciebestuur vastgesteld. De provincie is van mening dat de cultuurhistorie een belangrijke rol speelt in de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie heeft zestien regioprofielen opgesteld, met als doel het behouden of inpassen van cultuurhistorie bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De aangewezen profielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om het aspect cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen zoals die staan opgenomen in de provinciale structuurvisie.
De structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. Aan de hand van de kwaliteitskaart uit de structuurvisie kan men vaststellen of er in de omgeving van de ruimtelijke ontwikkeling belangrijke cultuurhistorische factoren aanwezig zijn.
Planspecifiek
De bij de structuurvisie horende functiekaart laat voor het plangebied de functie glastuinbouw zien. Buiten de greenports zijn er in Zuid-Holland nog meer gebieden voor glastuinbouw. Deze concentratiegebieden zijn op de functiekaart aangeduid als glastuinbouwgebieden. De glastuinbouwgebieden zijn uitsluitend bestemd voor de vestiging van gespecialiseerde glastuinbouwbedrijven. De bedrijven zijn veelal verbonden met de Zuid-Hollandse greenports of aan Aalsmeer. Deze glastuinbouwgebieden zijn in het landelijk gebied gelegen en dragen bij aan de economische vitaliteit daarvan. In de eerste herziening (23-02-2011) van de Structuurvisie is het zoekgebied voor glastuinbouw ten zuiden van het plangebied overigens ingetrokken.

Uitsnede functiekaart van de structuurvisie (zoekgebied is vervallen)
Het plangebied is niet gelegen in één van de Regioprofielen Cultuurhistorie, maar maakt wel onderdeel uit van een cultuurhistorische verkaveling. Daar deze verkaveling niet door de provincie in de Regioprofielen is benoemd en beschermd kan gesteld worden dat deze verkavelingsstructuur niet over zodanige kwaliteiten beschikt dat deze beschermd dient te worden. De provincie ziet het gebied dan ook als glastuinbouwlandschap. Landschappelijke kwaliteiten in deze gebieden moeten worden geënt op de glastuinbouwfunctie en de daaraan gebonden bedrijvigheid. Derhalve heeft het gebied op de kwaliteitskaart de kwaliteit van "glastuinbouwgebied" toegewezen gekregen.

Uitsnede kwaliteitskaart van de structuurvisie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het beleid van provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'.
3.2.2 Verordening Ruimte
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Verordening Ruimte vastgesteld. De Verordening Ruimte Zuid-Holland draagt bij aan het realiseren van de provinciale ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte' en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor de gemeente bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. In dit geval draagt de Verordening Ruimte bij aan de ruimtelijke doelen en belangen bij de provinciale structuurvisie ‘ontwikkelen met schaarse ruimte’.

Uitsnede bebouwingscontourenkaart

Uitsnede concentratiegebiedenkaart
Planspecifiek
Uit de provinciale Verordening Ruimte volgt dat het plangebied buiten de bebouwingscontouren is gelegen. Het bestemmingsplan voorziet echter niet in de toevoeging van stedelijke functies. Het plangebied is wel gelegen binnen een concentratiegebied voor glastuinbouw. Hierdoor is nieuwvesting en vergroting van zittende glastuinbouwbedrijven tot een grootte van meer dan 2 hectare mogelijk. Het plangebied is tevens in het nationaal landschap het Groene Hart gelegen. Gelet op de ligging in het concentratiegebied kan gesteld worden dat de provincie in dit gebied het economisch belang prevaleert boven de kernkwaliteiten van het Groene Hart. Derhalve hoeft er niet op deze kernkwaliteiten gestuurd te worden middels een beeldkwaliteitskader (Art. 6.3 PRV) en mogen er ook ontwikkelingen plaats vinden die de kernkwaliteiten niet behouden of versterken (Art. 6.1 PRV).
Er is maximaal 1 bedrijfswoning per bedrijf toegestaan, tenzij reeds anders vergund. Het voorliggende bestemmingsplan is conform de Verordening Ruimte opgesteld.
3.2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf
Op grond van de provinciale verordening is, voor gebieden gelegen binnen het groene hart, een beeldkwaliteitsparagraaf vereist. In de beeldkwaliteitsparagraaf moet - voor zover relevant - ten minste aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:
- de kernkwaliteiten;
- de belangrijkste kwaliteiten van de landschapstypen en de aardkundige waarden;
- de belangrijkste kwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
- de openheid van het landschap;
- de historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten;
- de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse én
- de ordeningsprincipes en de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.
Het plangebied heeft zicht op twee onderdelen van het Groene Hart. Ten zuiden de Zwetpolder en ten zuidwesten de Veenderpolder. Rijksbeleid geeft aan dat de kernkwaliteiten van het Groene Hart in de toekomst in stand gehouden moeten worden en waar mogelijk versterkt. Hierbij kan gedacht worden aan unieke landschappelijke kwaliteiten, zoals openheid, het verkavelingspatroon, het groene karakter, oude veenweidegebieden,
historische kernen en de samenhangende rol van het water.
Planspecifiek
De bovengenoemde kernkwaliteiten komen in het betreffende plangebied (nagenoeg) niet voor. De ruimtelijke opgave vanuit de provinciale structuurvisie laat zich moeilijk verenigen met het behoud en herstel van de kernkwaliteiten. In het plan is op beperkte wijze voorzien in het behoud en herstel van de kernkwaliteiten. Door de hoofdwaterstructuur vast te leggen in het bestemmingsplan blijft het ordeningsprincipe en de ontwikkelingsgeschiedenis in tact en herkenbaar. Binnen deze beperkte ruimtelijke randvoorwaarden kan invulling gegeven worden aan de ruimtelijke opgave voor het gebied te weten; het in standhouden en stimuleren van een toekomst gericht duurzaam glastuinbouwgebied.
3.2.4 Gebiedsprofiel Hollandse Plassen
Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de structuurvisie en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan van de gemeente. Begin 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten vormt het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen' een handreiking om ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.
Het gebiedsprofiel is opgebouwd uit 13 elementen zoals 'doorsnijdend spoor', 'water als structuurdrager', 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied' en 'werkgebieden met karakter'. Voor het plangebied zijn met name de elementen 'droogmakerij als herkenbare eenheid', 'linten blijven linten' en 'werkgebieden met karakter' van toepassing.

Uitsnede kaartblad droogmakerij als herkenbare eenheid (plangebied in rood)
Droogmakerij als herkenbare eenheid | Veenweidegebieden
Het plangebied is van oudsher een droogmakerij met restveen in de ondergrond. Ten opzichte van de droogmakerij met restveen in de bovengrond is dit soort gebieden waterrijker, vaak wat kleinschaliger (met name de kavelmaat) en is de bodem minder draagkrachtig. Deze droogmakerijen bestaan veelal uit open grasland en zijn waardevolle weidevogelgebieden. In het gebiedsprofiel Hollandse Plassen stelt de provincie de volgende ambities bij ontwikkelingen in deze droogmakerijen met restveen in de ondergrond:
- de droogmakerij blijft herkenbaar als een polderentiteit met een rationele opzet, begrensd door hooggelegen dijken;
- openheid, maat, schaal, kavelrichting en structuur van de polder dienen herkenbaar aanwezig te blijven;
- het waterrijke, meer kleinschalige karakter en de minder draagkrachtige bodem vragen om een terughoudende en subtielere omgang met de landschappelijke kenmerken (in vergelijking met de droogmakerijen zonder restveen). Schaalvergroting ligt hier minder voor de hand;
- watergangen dienen waar mogelijk te worden voorzien van ecologsich interessante oevers om de biodiversiteit te verhogen;
- nieuwe eenvoudige recreatieve verbindingen door het gebied zijn gewenst.
Linten blijven linten
Het gebiedsprofiel stelt over de bebouwing aan de Geest- en Floraweg dat linten linten moeten blijven. De linten blijven als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied aanwezig. Concreet betekent dit dat:
- linten hun lineaire karakter behouden, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
- de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend zijn bij nieuwe ontwikkelingen.
De linten aan de Geest- en Floraweg zijn veenlinten. Ze hebben een gemengd karakter met wonen en werken. Hier en daar is een doorzicht naar het achtergelegen landschap. Op die plekken is het hoogteverschil ervaarbaar tussen veen en aangrenzende droogmakerijen. De bebouwing ligt op één niveau met de directe omgeving. Dit biedt ruimte voor differentiatie dan wel verbreding van het profiel. In het gebiedsprofiel Hollandse Plassen stelt de provincie de volgende ambitie bij ontwikkelingen in en van deze veenlinten:
- bij ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Deze zijn:
• doorzichten op het achterland;
• bebouwing blijft op dezelfde hoogte;
• kavelrichting is bepalend;
• grote verscheidenheid aan functies en inrichting kenmerken deze linten.
Werkgebieden met karakter | Glastuinbouw
Glastuinbouwgebieden worden geconcentreerd, zodat een efficiënte, duurzame inrichting mogelijk is en verspreid glas gesaneerd kan worden. Hierbij is het terugdringen van de uitstraling van licht 's nachts een belangrijk neveneffect. In het plangebied is de glastuinbouw vrij geconcentreerd. Grotere concentraties van glastuinbouw komen over als zelfstandige ruimtelijke entiteiten. Ze vormen vaak een sterk contract met de open polders.
In het gebiedsprofiel Hollandse Plassen stelt de provincie de volgende ambities voor glastuinbouwgebieden:
- ontwikkelingen in de glastuinbouw dragen bij aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. De ontwikkelingen zijn gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen en met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren;
- een dooradering van het gebied met water en recreatieve routes is gewenst;
- het is gewenst het harde contrast tussen glas en omgeving (gras) te verminderen.
Planspecifiek
De ruimtelijke opgave vanuit de provinciale structuurvisie is leidend voor de regelgeving van dit bestemmingsplan. Deze opgave laat zich niet altijd verenigen met de bovengestelde ambities. In het plan is op beperkte wijze voorzien in deze ambities. Door de verkeersstructuur en de hoofdwaterstructuur vast te leggen in het bestemmingsplan blijft het ordeningsprincipe en de ontwikkelingsgeschiedenis in tact en herkenbaar. Hierdoor wordt recht gedaan aan ambitie a. en b. Ambities c. en d. worden niet middels het voorliggende plan gefaciliteerd. Wel maakt dit plan recreatieve neven- en vervolgfuncties mogelijk. Hierdoor ontstaan er mogelijkheden voor de in ambitie e. gestelde verbindingen. De bestaande watergangen, kavelrichtingen en profielen en korrels zullen veelal behouden blijven omdat een totale gebiedsverandering economisch niet uitvoerbaar is. Hiermee is ambitie f. deels zeker gesteld. De ambities rondom de werkgebieden passen deels binnen dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de beschreven ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gelet op de waterproblematiek en bestemmingslegging van verkeer en hoofdwaterstructuur zullen de ontwikkelingen beschreven bij ambitie g. zich overwegend moeten voegen naar de landschappelijke structuren. De hoeveelheid oppervlakte water zal in het peilgebied zal minimaal gelijk blijven door de regels van het hoogheemraadschap. Hiermee wordt gedeeltelijk voorzien in de gewenste dooradering (ambitie f.). De aanpassing van het harde contrast valt buiten de scope van dit bestemmingsplan.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Partiële Herziening Structuurvisie Holland Rijnland 2020
De Eerste partiële herziening Regionale Structuurvisie is een intergemeentelijk samenwerkingsproject. Het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland heeft op 24 juni 2009 de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 1 april 2010 hebben de gemeenten Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude zich aangesloten bij Holland Rijnland. De RSV is hierop aangepast.
De RSV verankert afspraken en is het uitgangspunt voor regionale en lokale plannen. Het vormt een bijdrage van Holland-Rijnland voor de toekomstige Provinciale structuurvisie en de basis voor de actieve samenwerking tussen de regiogemeenten. De visie tracht zoveel als mogelijk de uitzonderlijke identiteit en het samenspel tussen stad en land (waar mogelijk) te behouden en te versterken. Holland-Rijnland heeft de volgende ambities:
- Holland Rijnland moet een regio zijn met een prettig woon- en leefklimaat die zijn inwoners ook in de toekomst voldoende, herkenbare uiteenlopende en goed bereikbare woon-, werk- en recreatiemogelijkheden biedt;
- Holland Rijnland onderscheidt zich in de Randstad en draagt bij aan de internationale positionering van de Randstad, waardoor de regio een toegevoegde waarde heeft op het gebied van landschap, woonmilieus en economie.
Bovenstaande ambities vormen een leidraad bij ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Bij het realiseren van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gaat de visie uit van:
- de oorspronkelijke landschappelijke karakteristieken als uitgangspunt bij de verdere ontwikkeling van de regio;
- een aantrekkelijk en toegankelijk Veenweide- en Plassengebied;
- een breed scala aan recreatieve en toeristische mogelijkheden.
Planspecifiek
De regionale structuurvisie heeft het plangebied opgenomen als glastuinbouwconcentratiegebied.

Uitsnede regionale structuurvisie
Het gebied is daarmee aangewezen als duurzame concentratiegebieden voor de glastuinbouw. De sleutel voor de toekomst van de glastuinbouw in Kaag en Braassem ligt in modernisering van de bestaande gebieden, uitbreiding met nieuwe ruimte en verbreding van activiteiten. Gelet op de relatie met de Greenport Aalsmeer is uitbreiding van het kassengebied kansrijk te noemen. Er is gelegenheid voor structuurversterking en -verbreding, met inbegrip van ruimte voor nieuwe bedrijven.
Onderhavig plan biedt ruimte voor modernisering en uitbreiding van activiteiten. Daarmee is het bestemmingsplan passend binnen de kaders van het RSV.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Maatschappelijke Ruimtelijke Stuctuurvisie 2025
De gemeenteraad van Kaag en Braassem heeft in november 2011 het Maatschappelijke Ruimtelijke Stuctuurvisie (MRSV) 2025 vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling tot het jaar 2025.
De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.
De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Zo zijn de ‘gebiedsprofielen’ van de provincie gebruikt als basis voor de ruimtelijke structuur. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook is gekeken naar de verschillende beleidsdoelen van de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. De gemeente maakt in de MSRV vijf strategische keuzes:
- geen nieuwe woningbouwplannen. Wel afronding huidige projecten en versterken bestaande woonmilieus;
- delen verantwoordelijkheid. De gemeente neemt niet meer zelf initiatief maar faciliteert;
- verschil tussen groei- en groenkernen. Het behoud van voorzieningen is ondergeschikt aan de kwaliteit van (samen)leven. Bundeling van voorzieningen en woningaanbod enkel in de groeikernen. Dit versterkt de levensvatbaarheid van die voorzieningen.
- ruimtelijke kwaliteit staat voorop. Economische ontwikkelingen worden gestimuleerd langs de hoofdverkeersaders en langs de intensievere recreatieve routes. Daarmee worden de waardevolle landschappen beschermd;
- ontwikkeling door beheer. De focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
Planspecifiek
De glastuinbouw in Kaag en Braassem is kleinschalig. De gemeente wil in overleg met ondernemers zoeken naar nieuwe mogelijkheden om glastuinbouw een kansrijke toekomst te geven. Dit kan door thema’s als duurzaamheid, kennis, intensivering, specialisatie , innovatie en onderwijs. De ondernemer krijgt ter bevordering van een gezond ondernemerschap de ruimte om (recreatieve) nevenactiviteiten te ontplooien.
De gemeente zet zich in om de glastuinbouwgebieden in Roelofarendsveen, Nieuwe Wetering, Oude Wetering en Woubrugge nieuwe kansen en ruimte te geven. Kleine glastuinbouwgerelateerde bedrijvigheid kan daarbij als extra investeringsimpuls voor de bestaande glastuinbouwgebieden worden gezien. Bij nieuwbouw of herstructurering van het betreffende glastuinbouwgebied is er in het bijzonder aandacht voor duurzaamheid, ontsluiting en water.
Onderhavig plan is in lijn met de MRSV 2025.
3.4.2 Beleidsregel: twee bedrijfswoningen
Op 14 september 2004 heeft de voormalige gemeente Alkemade de beleidsregel ‘twee bedrijfswoningen voor bedrijven met meerdere bedrijfslocaties’ vastgesteld. In het kader van de schaalvergroting in de land- en tuinbouwsector wordt de gemeente in toenemende mate geconfronteerd met bedrijven met verschillende bedrijfslocaties. Op dat moment doet zich ook de vraag voor of er voor beide locaties een bedrijfswoning kan worden gerealiseerd. De gemeente heeft hieraan ruimte willen bieden door een specifiek beleid voor bedrijven met twee bedrijfslocaties op te stellen. Op grond van provinciaal beleid zijn in beginsel alleen gebouwen en andere bouwwerken toelaatbaar die noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven.
Planspecifiek
De beleidsregel is in strijd met de Verordening Ruimte van de provincie. In artikel 4.1 lid C maximaliseert de provincie het aantal bedrijfswoningen op 1, tenzij er reeds meerdere zijn vergund. Derhalve is de regeling niet opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
3.4.3 Geldend bestemmingsplan 'Roelofarendsveen Zuid' (1992 )
Het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan Alkemade Roelofarendsveen Zuid, welke is vastgesteld door de gemeenteraad op 7 september 1992 en door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland is goedgekeurd op 25 januari 1993, een agrarische bestemming met de substemming tuinbouwbedrijven. De maximaal toegestane goothoogte voor kassen in het gebied bedraagt 6 meter. Er is een vrijstellingbevoegdheid voor het college van B&W opgenomen voor een verhoging van maximaal 15%.
In het gebied hebben alleen de hoofdwatergangen de bestemming water, de overige watergangen hebben een agrarische bestemming met subbestemming tuinbouwbedrijven. Een aantal woningen in het woonlint langs de Floraweg en Geestweg hebben een woonbestemming. Het overgrote deel van de woningen is bestemd als bedrijfswoning en heeft een agrarische bestemming. In het bestemmingsplan bedraagt de afstand tussen ‘burgerwoningen’ en glastuinbouwbedrijven minimaal 30 meter.
3.4.4 Notitie Handhaven Huisvesten Arbeidsmigranten
In de Notitie Handhaven Huisvesten Arbeidsmigranten in de Gemeente Kaag en Braassem (september 2008) wil de gemeente duidelijkheid scheppen hoe de arbeidsmigranten gehuisvest kunnen worden. Het ontbreken van voldoende huisvesting voor arbeidsmigranten zorgt ervoor, dat er veelal meer mensen in een pand verblijven dan toegestaan of wenselijk is. Er wordt daarnaast gebruik gemaakt van gebouwen die daarvoor niet bestemd zijn en waarvan niet bekend is of deze gebouwen een veilige en gezonde woonsituatie creëren.
Middels deze Notitie wordt een toetsingskader geschept dat een handvat geeft om te beoordelen of het huisvesten van arbeidsmigranten toegestaan is met betrekking tot huisvesting in het buitengebied. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke en structurele huisvesting van arbeidsmigranten.
Voor structurele huisvesting biedt de gemeente geen mogelijkheden in het buitengebied onder meer vanwege het risico op permanente bewoning . Uitgangspunt voor tijdelijke huisvesting is dat het vanuit bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is om op het eigen bedrijf te huisvesten. Deze huisvesting kan alleen plaatsvinden tijdens piekbelastingen van niet meer dan 6 aaneengesloten maanden. De huisvesting zal door logies in eigen bedrijfswoning moeten plaatsvinden.
Planspecifiek
Een afwijking voor het gebruik van de eigen woning als logiesverblijf voor arbeidsmigranten van niet langer dan zes aaneengesloten maanden zal opgenomen worden in de bestemmingsregeling.
3.4.5 Verkeercirculatieplan
Op 11 oktober 2006 is het Verkeerscirculatieplan Roelofarendsveen vastgesteld. Dit plan is opgesteld ten behoeve van het transformatiegebied Braassemerland. In dit gebied worden 2.500 woningen ontwikkeld. De verkeersafwikkeling van dit gebied zal deels geschieden via de bestaande wegenstructuur door Roelofarendsveen.
Middels het verkeerscirculatieplan wordt inzichtelijk gemaakt of de bestaande wegenstructuur hiervoor toereikend is, of dat maatregelen genomen moeten worden.
Middels het verkeerscirculatieplan wordt inzichtelijk gemaakt of de bestaande wegenstructuur hiervoor toereikend is, of dat maatregelen genomen moeten worden.
De wegen in het plangebied worden in het verkeerscirculatieplan gecategoriseerd als erftoegangswegen. Geconstateerd wordt dat de verkeersveiligheid op het Westeinde, met name voor langzaam verkeer, onvoldoende is. De functie en vormgeving (onder meer belemmeringen voor het vrachtverkeer) van het Westeinde en de westelijke
aansluiting op de Alkemadelaan zorgen voor een onveilige situatie, met conflictsituaties tussen het langzaam en snelverkeer. In het verkeerscirculatieplan wordt een nieuwe oost-westverbinding gepresenteerd. Deze verbinding heeft als doel het Westeinde en de Alkemadelaan te ontlasten. De directe aansluiting van het Westeinde op de Alkemadelaan komt te vervallen. Om de bestemmingen aan het Westeinde bereikbaar te houden wordt voorgesteld de weg in het midden te knippen en het oostelijke deel aan te sluiten op de nieuwe ontsluitingsweg en het westelijk deel op de Stationsstraat (bestaande aansluiting).
Betekenis voor het bestemmingsplan
De gepresenteerde oost-westverbinding in het verkeerscirculatieplan is direct boven het plangebied gesitueerd. De Floraweg zal aanhaken op deze verbinding. Dit resulteert in een betere ontsluiting van het plangebied. Het verkeerscirculatieplan heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
3.4.6 Notitie Beroep aan huis
In november 2009 heeft de raad de beleidsnotitie ‘Beroep aan huis in gemeente Kaag en Braassem’ vastgesteld. Aanleiding van deze notitie is de fusie van gemeente Alkemade en Jacobswoude in 2009 waarbij er nog geen geharmoniseerde regeling bestond over beroep aan huis voor de nieuwe gemeente. Daarbij is rechtsongelijkheid een aanleiding; afhankelijk van het woonadres is het vestigen van beroep aan huis bij recht, na ontheffing of in zijn geheel niet toegestaan. Tenslotte is gemeente Kaag en Braassem een ondernemende gemeente die er naar streeft ondernemerschap te stimuleren en daar voor ruimte te bieden door ruimhartig beleid vast te stellen.
Onder beroep aan huis wordt een dienstverlenend beroep verstaan dat in de woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt. Het betreft hier alleen de woningen die bestemd zijn als "wonen", dat wil zeggen dat er geen mogelijkheden worden geboden voor beroep aan huis bij bedrijfswoningen. Mogelijkheden bij deze woningen worden via de nevenfunctie-regeling geregeld.
Een vrij beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit is enkel toegestaan, indien de omvang van de functie niet meer dan 40% van het vloeroppervlak van de woning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) beslaat tot een maximum van 50 m2 voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en 100 m2 voor vrije beroepen. Detailhandel is toegestaan voor zover het betreft goederen die ter plaatse zijn bewerkt en/of hersteld. Onder kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis wordt bedrijvigheid verstaan, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij het woonhuis (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen), met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. In de notitie is een lijst van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten opgenomen, deze lijst is als bijlage 1 bij de voorliggende toelichting gevoegd.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De regels bij de bestemming wonen zullen worden aangepast zodat, binnen de in de notitie gestelde kaders, beroep aan huis mogelijk gemaakt wordt.
- 1. Bedrijven en beroepen aan huis-lijst
3.4.7 Afwijkingenbeleid
Indien bij bouwvoornemens het voorgenomen gebruik afwijkt van het bestemmingsplan zal naast de activiteit ‘bouwen’ de omgevingsvergunning ook verleend moeten worden voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of
bouwwerken in afwijking van het bestemmingsplan’. Op basis van artikel 2.12 Wabo kan voor dergelijke afwijkingen een omgevingsvergunning verleend worden. De gemeente heeft wat dit betreft een bepaalde beleidsvrijheid. Middels het afwijkingenbeleid schept de gemeente heldere toetsingskaders om deze beleidsvrijheid te sturen. Dit doet de gemeente middels de zogenaamde kwalitatieve en kwantitatieve toets. De kwalitatieve toets draag daarbij zorg voor de haalbaarheid van het plan terwijl de kwantitatieve toets de planologische wenselijkheid zekerstelt.
bouwwerken in afwijking van het bestemmingsplan’. Op basis van artikel 2.12 Wabo kan voor dergelijke afwijkingen een omgevingsvergunning verleend worden. De gemeente heeft wat dit betreft een bepaalde beleidsvrijheid. Middels het afwijkingenbeleid schept de gemeente heldere toetsingskaders om deze beleidsvrijheid te sturen. Dit doet de gemeente middels de zogenaamde kwalitatieve en kwantitatieve toets. De kwalitatieve toets draag daarbij zorg voor de haalbaarheid van het plan terwijl de kwantitatieve toets de planologische wenselijkheid zekerstelt.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het beleid is als aanvulling op het bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan bepaalde zaken niet regelt het voornemen haalbaar en wenselijk is dan kan er planologische medewerking aan worden gegeven. Doordat het aanvullend op het bestemmingsplan werkt is er geen doorwerking in het bestemmingsplan.
3.5 Overige Kaders
3.5.1 Visierapport Glastuinbouw
In het najaar van 2010 heeft Platform Tuinbouw Veenstreek het visierapport Glastuinbouw aan burgemeester en wethouders van gemeente Kaag en Braassem gepresenteerd. Dit visiedocument is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de glastuinbouwondernemers in het plangebied. De conclusies die in dit rapport worden getrokken worden ondersteund door: LTO Noord Glaskracht, Ondernemersvereniging Kaag en Braassem, Koninklijke Algemeene Vereeniging voor de Bloembollencultuur.
Toekomst
Hoewel de vier gemeentelijke glastuinbouwgebieden in basisstructuur (kavelstructuur, grondslag, infrastructuur) onderling van elkaar verschillen, onderscheiden zij zich allen door:
- een grote diversiteit aan producten;
- een goed ondernemers- en bedrijvenpotentieel;
- een centrale ligging tussen de Greenports en veilingen;
- onderdeel van de Greenport Aalsmeer;
- kwaliteit en kennis, onder andere gebaseerd op een lange en diep in de lokale samenleving gewortelde glastuinbouwtraditie.
Deze combinatie van kenmerken maakt de gemeentelijke glastuinbouw uniek en onmisbaar voor groothandelaren, bloemisten en exporteurs. Buitenlandse kopers leggen steeds vaker het voorraadrisico terug in de keten; de kopers op de Nederlandse veilingen willen vaker, vlugger en verser beleverd worden. De nabijheid van een dynamische dagvoorraad, die bestaat uit een grote diversiteit aan producten, maakt het voor kopers mogelijk om aan de vraag van hun klanten te voldoen.
Flora- en Geestweg
Voor het plangebied Geestweg en Floraweg heeft het Platform een aparte gebiedsvisie vastgesteld. In dit gebied bevinden zich voornamelijk tulpenbroeierijen en kleinschalige nichespelers, zoals kwekerijen van zomerbloemen. De bedrijven zijn kleinschalig van opzet en produceren hoogintensieve, koude teelten waarvoor in het algemeen veel specialistische kennis nodig is. De grondslag van het gebied leent zich uitstekend voor de bestaande teelten. Toekomstgerichte ondernemers in het gebied Flora- en Geestweg zien voor dit type bedrijven een goede toekomst weggelegd. Het gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van zeer veel sloten, een inefficiënte kavelstructuur, een moeilijke grondslag en een toenemend niet-tuinbouw-gerelateerd gebruik. Glastuinbouw blijft de economische drager van het gebied Flora- en Geestweg. De verwachting is dat de glastuinbouw zich in het gebied zelfstandig verder kan ontwikkelen mits aan een aantal belangrijke voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn:
- Het opstellen van een toekomstbestendig bestemmingsplan;
- Het oprichten en beheren van een waterbank (zie onder);
- Het oprichten en beheren van een kassenbank (nieuwbouw kan gecompenseerd worden door eerder gesloopte oppervlaktes, hierdoor hoeft er niet altijd aan de watercompensatie-eis te worden voldaan bij nieuwbouw);
- Het verbeteren van de toegankelijkheid van de bedrijven (bredere entree's, verbetering infrastructuur).
In het licht van voorliggend bestemmingsplan is vooral punt 2 van meerwaarde.
Waterbank
Om rendabele kavels in het gebied te kunnen creëren, is het noodzakelijk dat er sloten gedempt worden. De huidige regelgeving is niet alleen ingewikkeld, maar maakt het dempen ook erg kostbaar. Ook dient het mogelijk gemaakt te worden om het dempen van sloten en het creëren van vervangend water geografisch van elkaar te scheiden. Beide voorwaarden kunnen ingevuld worden met de oprichting van een waterbank. Belangrijk is dat de overheid en het Hoogheemraadschap van Rijnland duidelijk maken wat de geldende regels zijn ten aanzien van het dempen. Het Platform heeft zich georiënteerd op de voorwaarden en stappen die noodzakelijk zijn voor het opzetten van een water- en kassenbank. De waterbank zal daarbij als katalysator moeten fungeren in het proces van sloten dempen en vervangend water creëren.
Burgerwoningen
Het ‘vermengen’ van bedrijven met burgers zal in toenemende mate conflicteren. Daarom is het beter nu daadkracht te tonen dan jarenlange klachtenprocedures te moeten afwikkelen. Platform Tuinbouw Veenstreek adviseert om het huidige, particuliere gebruik van woningen en gronden in het gebied te laten zoals het nu is, maar verdere uitbreiding ervan door een strikte handhaving van de glastuinbouwbestemming tegen te gaan.
3.5.2 Quickscan LTO Noord
LTO Noord voerde in 2008 een quickscan uit naar de maatregelen die nodig zijn om de ruimtelijk-economische structuur te verbeteren, zodat het gebied zich duurzaam kan ontwikkelen voor glastuinbouw. Uit het onderzoek is gebleken dat er een noodzaak is om de kavelstructuur aan te passen in het gebied Floraweg Geestweg. Moderne glastuinbouw vergt kavels die groter zijn dan in het verleden. Met name de grote hoeveelheid watergangen, de aanwezigheid van particulieren en andersoortige bedrijven en burgerwoningen maakt dit lastig. Een herverkaveling brengt naar alle waarschijnlijkheid hoge kosten met zich mee en de kans dat de landschappelijke waarde van het gebied verloren gaan.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan biedt ruimte aan de benodigde kavelstructuuraanpassing. Binnen de scope van het bestemmingsplan is het niet mogelijk het gebied zodanig in te richten dat de aanwezigheid van particulieren en andersoortige bedrijven en burgerwoningen de agrarische bedrijfsvoering niet belemmert. Binnen het voorliggende bestemmingsplan zal er terughoudend worden omgegaan met de mogelijkheden voor niet agrarisch (gelieerde) bedrijvigheid. 4 Haalbaarheid
4.1 Inleiding
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt een uitbereiding van het huidige glasareaal mogelijk. Deze uitbereiding is noodzakelijk voor de gewenste modernisering van de glastuinbouw. De geboden ontwikkelruimte is echter conform vigerend bestemmingsplan. Enkel de bouwhoogte zal veranderen. Hierdoor is er geen sprake van planologische oppervlaktevergroting van het glasareaal maar enkel van mogelijke feitelijke toevoeging van glasareaal. De verwachting daarbij is dat door vergroting van toegestane bouwhoogtes meer meters glas zullen worden ontwikkeld. Het milieubelang bij deze toevoeging is middels onderzoek (zie paragraaf 4.3) voldoende gewaarborgd. Het verhogen van bouwhoogtes is niet genoemd in het Besluit m.e.r.. Het bevoegd gezag heeft derhalve besloten geen milieueffectenrapportage uit te voeren.
4.3 Milieu
4.3.1 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een projectbesluit moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Het plangebied is in het totaal 1.338.844m² (134 ha.) groot. Hiervan is 31.273m² (3 ha.) bestemd als verkeer en 77.803m² (8 ha.) bestemd als water. Deze gronden kunnen niet verder verhard of bebouwd worden. Op de overige gronden staat reeds 476.983m² (48 ha.) aan bebouwing. Hierdoor kan er feitelijk gezien maximaal 75,3 hectare gebouwd worden. Planologisch is dit oppervlakte reeds in het vigerende plan mogelijk.
Voor de verkeersgeneratie van het glastuinbouwgebied zijn geen kencijfers van het CROW beschikbaar. Kencijfers gehanteerd door Provincie Noord-Brabant (bron: Oranjewoud, 25 mei 2010, Agro en Food Cluster West Brabant - Achtergrondrapport verkeersgegevens PIP, in opdracht van Provincie Noord-Brabant) lopen beperkt uiteen: 7,5 - 8,0 mvt/etmaal per bruto hectare glastuinbouw. Voor deze ontwikkeling is uitgegaan van het hoogste: 8,0 mvt/etmaal. Uit de broncijfers blijkt dat 85% licht verkeer is. De overige 15% is vrachtverkeer.
De NIBM-rekentool laat zien of dit plan in betekende mate of niet in beketende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Hiervoor zijn bovenstaande gegevens gebruikt. Voor het omrekenen van de etmaalwaarde naar een weekdaggemiddelde (input voor de rekentool) is, vanwege het ontbreken van een kencijfers, uitgegaan van de omrekenfactor van 0,91 zoals op de wegvakken van de provinciale wegen (bron: Oranjewoud, 25 mei 2010, Agro en Food Cluster West Brabant - Achtergrondrapport verkeersgegevens PIP, in opdracht van Provincie Noord-Brabant)blijkt.
Totaal plangebied:
Norm per hectare | Aantal hectaren | Totaal aantal | Vrachtverkeer | |
Etmaalgemiddelde | 8 | 75,3 | 603 | 95 |
Weekdag gemiddelde | 7,28 | idem | 549 | 86 |
Tabel extra verkeersbewegingen
De NIBM-rekentool van de Rijksoverheid verplicht bij deze gevallen nader onderzoek te doen. De bijdrage van het extra verkeer is mogelijk in betekende mate. Uitgevoerd onderzoek 1 leert dat de bijdrage van het extra autoverkeer als gevolg van de 75,3 hectare glastuinbouw op de concentratie stikstofdioxide (NO2) met 0,9 µg/m3 lager dan de 1,2 µg/m3 van de NIBM norm is. De bijdrage is beperkt (niet betekenend) en dit betekent dat voldaan wordt aan het besluit NIBM. Een nadere onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Het bestemmen en realiseren van de glastuinbouw voldoet aan het besluit NIBM, verdere toetsing is niet noodzakelijk. Er wordt voldaan aan de extra ambities voor luchtkwaliteit uit het Regionaal beleidskader voor de duurzame stedenbouw.
- 1. Onderzoek Luchtkwaliteit bp Geestweg/Floraweg, Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte, kenmerk 29.11/02, 08-02-2012
4.3.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de toevoeging van nieuwe woningen. De aanwezige geluidsgevoelige objecten (woningen) kunnen wel te maken krijgen met een toename aan verkeer wegens de uitbereiding van het glasareaal. Deze uitbreiding betreft een feitelijke uitbreiding en geen planologische oppervlaktevergroting. In § 4.3.2 is berekend dat er de maximale toename 603 voertuigenbewegingen bedraagt. De toename aan verkeer kan leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Adviesburo Weel heeft derhalve onderzoek (bijlage 2) gedaan naar de geluidsbelasting ingevolge het weg- en railverkeer.
Geluidbelasting vanwege de Floraweg
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Floraweg is betrekkelijk laag. De hoogste geluidbelasting bedraagt 51 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt met ten hoogste 3 dB overschreden. Op een beperkt aantal woningen treedt een kleine overschrijding op van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 1 a 2 dB. Een Hogere waardeprocedure is niet nodig. Gezien de geringe overschrijding kan worden gesproken van een goede ruimtelijke ordening.
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Floraweg is betrekkelijk laag. De hoogste geluidbelasting bedraagt 51 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt met ten hoogste 3 dB overschreden. Op een beperkt aantal woningen treedt een kleine overschrijding op van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 1 a 2 dB. Een Hogere waardeprocedure is niet nodig. Gezien de geringe overschrijding kan worden gesproken van een goede ruimtelijke ordening.
Geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Geestweg
Het wegverkeer op de Geestweg leidt niet tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
Geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de A4
Wegverkeer op de Rijksweg A4 leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van maximaal 6 dB bij enkele woningen aan het
Hazenpad en de Geestweg. De overschrijding is meer dan toegestaan zou worden in het hypothetische geval dat het om een nieuw te bouwen woning zou gaan. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt met 1 dB overschreden. De vraag of hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening dient dan ook te worden gesteld.
Geluidbelasting vanwege het spoorwegverkeer op de HSL
Het spoorwegverkeer op de HSL leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van maximaal 59 dB ter plaatse van een woning aan de
Floraweg 18. Bij de overige woningen zijn de overschrijdingen lager, of wordt deze niet aanwezig. De voorkeursgrenswaarde wordt derhalve met maximaal 4 dB overschreden.
Overzicht
De volgende tabel toont de overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van de woningen aan het Hazenpad, de Geestweg en de Floraweg vanwege de Floraweg en de Geestweg, en de geluidbelasting vanwege de A4 en de HSL.
De volgende tabel toont de overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van de woningen aan het Hazenpad, de Geestweg en de Floraweg vanwege de Floraweg en de Geestweg, en de geluidbelasting vanwege de A4 en de HSL.

Geluidbelasting per (spoor-)weg, inclusief aftrek, peiljaar 2022 (Overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde)
De overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde zijn in alle gevallen laag te noemen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB wordt met maximaal 6 dB overschreden. Voor enkele woningen aan de Floraweg wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB ten gevolge van het wegverkeer op de A4 met 1 dB overschreden. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB wordt met maximaal 4 dB overschreden.
Hogere waarden procedure
Vanuit de goede ruimtelijke ordening geredeneerd, waarvan de toepassing wordt betwist, het gaat hier om een lang bestaande situatie, is niet in alle gevallen sprake van een ideale woonsituatie. Circa 9 woningen aan de Floraweg hebben geen geluidluwe gevel (geluidbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde) en zijn daarom niet gunstig gelegen. Gezien de bestaande situatie, er valt niets ruimtelijk te ordenen, zal men deze feiten moeten accepteren. De Wet geluidhinder vormt hierin geen obstakel; er hoeft geen Hogere waardeprocedure te worden doorlopen.
Mogelijke maatregelen
Maatregelen om de geluidbelasting te verlagen liggen buiten de competentie van de gemeente voor zover het geluid afkomstig is van de A4 en de HSL. Gemeentelijke wegen zouden in theorie van geluidarm asfalt kunnen worden voorzien. Gezien de lichte overschrijdingen vanwege het wegverkeer op de Floraweg is dit echter buiten proportie. De kosten per woning zouden te hoog zijn. Eventueel kan de gemeente SMA 0/6 aanleggen op de Floraweg op het moment dat het wegdek aan het eind van zijn levensduur is. Op dat moment zijn de meerkosten van de aanleg ten opzichte van fijn asfalt laag. Daarmee wordt een reductie behaald van circa 1,6 dB(A). Deze maatregel valt buiten de werking van het bestemmingsplan.
Maatregelen om de geluidbelasting te verlagen liggen buiten de competentie van de gemeente voor zover het geluid afkomstig is van de A4 en de HSL. Gemeentelijke wegen zouden in theorie van geluidarm asfalt kunnen worden voorzien. Gezien de lichte overschrijdingen vanwege het wegverkeer op de Floraweg is dit echter buiten proportie. De kosten per woning zouden te hoog zijn. Eventueel kan de gemeente SMA 0/6 aanleggen op de Floraweg op het moment dat het wegdek aan het eind van zijn levensduur is. Op dat moment zijn de meerkosten van de aanleg ten opzichte van fijn asfalt laag. Daarmee wordt een reductie behaald van circa 1,6 dB(A). Deze maatregel valt buiten de werking van het bestemmingsplan.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan omvat geen strijdigheden met de Wet geluidhinder en is in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet strijdig op het gebied van geluid (akoestiek).
- 2. Weel Geluidsadvies, Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Geestweg - Floraweg, 5 december 2012, kenmerk: SRO 12.10.v2
4.3.3 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De uitbreiding van de glastuinbouw heeft gevolgen voor de in het gebied aanwezige gevoelige bestemmingen zoals woningen. Conform het beleid beschreven in hoofdstuk 2.2.2 van de toelichting zal er tussen de gevoelige bestemming (woning) en het agrarische bedrijf een zone van 10 meter moeten bevinden. Deze zone is geregeld in het Besluit glastuinbouw en zal bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden gecontroleerd door gemeente of gemeentelijke milieudienst.Voorliggend plan voorziet in de omzetting van een aantal bedrijfswoningen naar burgerwoningen. De beoogde bestemming (wonen) is conform het huidige gebruik. Hiertoe heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden.
4.3.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt, is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hogedrukaardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zich met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
Planspecifiek

Uitsnede risicokaart provincie Zuid-Holland
De Omgevingsdienst West-Holland heeft de hoogte van het groepsrisico berekend (bijlage 3) voor het voorliggende bestemmingsplan. Hierbij zijn twee risicobronnen relevant: de Rijksweg A4 (vervoer gevaarlijke stoffen over weg) en Dobbe Transport (inrichtingen). Vervoer door buisleidingen is niet relevant daar het plangebied buiten het invloedsgebied blijft van de drietal buisleidingen (VROM-NPM, VROM-DPL en Gasunie) zoals weergegeven op de voorgaande uitsnede van de risicokaart.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg: Rijksweg A4
De A4 maakt deel uit van het Basisnet Weg. Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: de veiligheidszone en het plasbrandaandachts-gebied (PAG). Vanwege het wegtransport is geen sprake van een PR=10-6 risicocontour die realisatie van objecten in het plangebied in de weg staat. Binnen de veiligheidzone en het PAG wordt namelijk niet gebouwd.
Daarnaast is een groepsrisico berekend dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt (< 0,01 x OW). De resultaten van de berekening zijn getoetst aan de omgevingsvisie externe veiligheid Holland Rijnland. Daaruit blijkt dat het groepsrisico in de toekomstige situatie in het plangebied kan worden ingedeeld in Zone 4. Dit betekent dat de ontwikkelingen in het plangebied zonder meer mogelijk zijn. De verantwoording van het groepsrisico kan volstaan met de conclusie dat deze lager is dan 0,01 x OW en dat dit geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkelingen in het plangebied.
(Bevi-)inrichtingen: Dobbe Transport
Ten noorden van het plangebied is Dobbe Transport gevestigd. Dit bedrijf valt onder het Bevi. Het plangebied ligt binnen de PR=10-6 risicocontour van het bedrijf. Het bedrijf beschikt over een omgevingsvergunning, activiteit Milieu, van voor oktober 2004 (vóór inwerkingtreding Bevi). Het bedrijf slaat onder andere gevaarlijke stoffen op.
Op de activiteiten zijn de risicoafstanden van het Revi van kracht. De uit de Revi afgeleide PR=10-6 risicocontour bedraagt 570 meter. De contour ligt voor een groot deel over het plangebied. Artikel 5 van het Bevi geeft aan dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen moet worden getoetst aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Deze grenswaarde bedraagt 10-6 voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de PR=10-6 risicocontour als richtwaarde. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen in het buitengebied met een dichtheid groter dan 2 per hectare. Uit het voorliggende bestemmingsplan heeft de Omgevingsdienst opgemaakt dat 67 bedrijfswoningen planologisch worden omgezet naar reguliere woningen. Met het vaststellen van het bestemmingsplan wordt de vestiging van meerdere nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Hierdoor zou strijdigheid met het Bevi kunnen ontstaan.
Het bedrijf Dobbe Transport valt onder het Bevi vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen waaroor het vóór 2004 een vergunning heeft verkregen. Met het bedrijf is recent overleg gevoerd over de aanwezigheid van de PR=10-6-contour in relatie tot de opslagactiviteiten van het bedrijf. Resultaat hiervan is dat Dobbe de gevaarlijke stoffen anders wil opslaan. Hierdoor zal, na bouwkundige wijzigingen, het bedrijf niet meer onder het Bevi vallen en niet meer vergunningplichtig zijn. Dobbe moet voor deze wijziging verzoeken zijn omgevingsvergunning in te trekken en gelijktijdig een melding indienen in het kader van het Activiteitenbesluit. Dit heeft het bedrijf nog niet gedaan. Zo lang de PR=10-6 contour van Dobbe over (te realiseren) kwetsbare objecten in het plangebied ligt, is vaststelling van het plan in zijn huidige omvang strijdig met het Bevi.
Deze strijdigheid met het Bevi wordt middels voorliggend plan niet verder vergroot. Weliswaar worden er woningen, binnen de risicocontour van Van Dobbe Transport, bestemd maar dit betreffen geen nieuwe woningen, enkel ombestemde bedrijfswoningen. Het aantal mensen binnen de risicocontour van Dobbe neemt derhalve niet verder toe. Gezien de verwachting dat de risicocontour binnenkort zal verdwijnen en het belang van de economische haalbaarheid van het bestemmingsplan worden de woningen binnen de contour niet wegbestemd.
- 3. Omgevingsdienst West-Holland, Risicoberekening Rijksweg A4 en situatie Dobbe Transport, 20-12-2012.
4.3.5 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
De gewenste modernisatieslag van de glastuinbouw brengt mogelijke demping van sloten en graven van compensatiewater met zich mee. De bodemkwaliteit wordt bij het afgraven middels de aanlegvergunning gewaarborgd. Daarbij blijft de bestemming agrarisch, waardoor er geen bestemmingswijziging optreedt. Hierdoor is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Bij toekomstige omzettingen van bedrijfswoningen in burgerwoningen dient de grondkwaliteit zodanig te zijn dat deze de bestemmingswijziging niet belemmert. Het voorliggende plan maakt deze bestemmingswijziging middels een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. De bodemkwaliteit bij bedrijfswoningen dient aan dezelfde voorwaarden te voldoen als de bodemkwaliteit bij reguliere woningen. De omgevingsdienst dient te beoordelen of het noodzakelijk is om een bodemonderzoek te verrichten.
4.4 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland
Op 9 december 2009 is het nieuwe waterbeheerplan (WBP) van het hoogheemraadschap van Rijnland vastgesteld. Voor de planperiode 2010-2015 is dit WBP van toepassing. In het plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
- andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website.
Legger
In de legger geeft Rijnland voor alle wateren in het plangebied aan hoe breed en diep ze moeten zijn en voor alle waterkeringen hoe hoog en hoe breed. Ook staat erin wie waar voor welk onderhoud verantwoordelijk is. De legger wordt opgesteld aan de hand van berekeningen en ervaringscijfers. De legger voor het oppervlaktewater maakt onderscheid in primaire watergangen en overige watergangen.

Uitsnede legger
Riolering en afkoppeling
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
- ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
- zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Hoogheemraadschap Rijnland is in het kader van het vooroverleg betrokken bij de totstandkoming van het plan. Als uitkomst van dit overleg is mede de beleidsparagraaf nader aangepast op het meest recente beleid van het Hoogheemraadschap.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. Het afkoppelen draagt bij aan de doelstelling zoals die zijn gesteld in het Waterbeheerplan, namelijk de volgorde van vasthouden, bergen en afvoeren van water. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB’21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de ‘watertoets’: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem.
Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder een Watervergunning verlenen.
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur (artikel 14 lid 1, 2 en 3). De toename aan verharding dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorg er voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Het hoogheemraadschap hanteert bij een toename aan verharding van meer dan 500 m², de 15% regeling. Deze regeling houdt in dat toename aan verharding met 15% oppervlakte water gecompenseerd dient te worden. In het bestemmingsplan is in de planregels opgenomen dat bij een toename met meer dan 500 m2 aan bebouwing overleg met Rijnland moet plaatsvinden.
Planspecifiek
Huidige situatie
Het plangebied is gedeeltelijk verhard. De bestaande watergangen zijn grotendeels vastgelegd in de legger. Momenteel dient verdere verharding middels de 15% regeling gecompenseerd te worden.
Toekomstige situatie
In het voorliggende bestemmingsplan zijn enkel de hoofdwatergangen bestemd. De overige watergangen vallen onder de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw. Aan weerszijde van de hoofdwatergangen is een dubbelbestemming opgenomen als signaleringsfunctie ten behoeve van de onderhoudsstrook.
In de toekomstige situatie zullen veel van de overige watergangen, benoemd in de legger, onder voorwaarden gedempt kunnen worden. Deze demping is strijdig aan de legger van het Hoogheemraadschap. Het doel van het Hoogheemraadschap in het plangebied met de legger is tweezijdig. Enerzijds wil Rijnland het totale oppervlaktewater beschermen en waar mogelijk uitbreiden, anderzijds kan het dempen van de overige watergangen leiden tot te droge delen land waardoor inklinken van het veen versneld plaatsvindt.
De ondernemers willen uit bedrijfseconomisch oogpunt een bredere kas. De huidige percelen zijn daarvoor te smal maar kunnen door dempen van watergangen wel op de gewenste breedte worden gebracht. In Rijnlands beleids- en algemene regels opgenomen, dat de maximale breedte van percelen op o.a. veengronden maximaal 80 meter mag zijn (Beleidsregel 5 ‘Dempingen’, artikel 4). Dit maximum is gesteld uit oogpunt van de optredende lagere grondwaterstanden in die situatie en de daardoor versnelde maaivelddaling. In de toelichting van het artikel is opgenomen, dat bredere percelen toegestaan zijn mits voorzieningen worden aangebracht waarmee de grondwaterstand op orde gehouden kan worden. Het is aan de initiatiefnemer om aan te tonen, dat de grondwaterstand niet negatief beïnvloed wordt. Hiervoor dient initiatiefnemer de benodigde vergunning aan te vragen bij Rijnland.
4.5 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Middels een quick scan flora en fauna (bijlage 1) heeft onderzoeksbureau Laneco onderzoek uitgevoerd naar de ecologie in het plangebied. Hierin wordt geconcludeerd dat er in het kader van gebiedsbescherming geen gevolgen zijn te verwachten als gevolg van dit bestemmingsplan. De ligging van de EHS is op zodanige afstand dat er geen effecten op dit gebied zijn te verwachten.

Ligging EHS (kaart 3 PRV)
Als gevolg van het opnemen van de enkele ontwikkelingsmogelijkheden kunnen er wel effecten optreden op stikt beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek (bijlage 2) naar de functie van het plangebied voor onder andere vleermuizen, steenuilen, vissen en rugstreeppadden resulteert in de verwachting dat er geen negatieve effecten op strikt beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet zijn.
Daarmee zijn er ook geen procedurele consequenties ten aanzien van Natuurwetgeving te verwachten bij dit bestemmingsplan. In het kader van de Zorgplicht wordt wel aanbevolen bij het dempen van watergangen te werken volgens de Gedragscode voor de Waterschappen en/of volgens de voorwaarden gesteld in het onderzoek. Verder gelden altijd de voorwaarden ten aanzien van broedende vogels; er mag zonder gericht onderzoek niet in het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) worden gestart met werkzaamheden. Het aspect ecologie vormt met deze nadere voorwaarden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
In mei 2011 is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. In het kader van een aantal bestemmingsplanprocedures en het voornemen tot vaststellen van een erfgoedverordening is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zijn de ondergrenzen herijkt en de archeologische verwachting op bepaalde plaatsen in de gemeente aangepast. De archeologische beleidsadvieskaart laat voor het gehele plangebied een lage verwachtingswaarde zien.

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
De lage verwachtingswaarde heeft als gevolg dat archeologisch onderzoek bij bodemingrepen niet meer noodzakelijk is. De meldingsplicht bij vondsten blijft onverminderd van kracht.
4.7 Cultuurhistorie
Door recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Planspecifiek
De gronden gelegen binnen het plangebied hebben op basis van het laatste gemeentelijke archeologie beleid geen beschermingswaardige waarden er is dan ook geen beschermingsregeling voor archeologie opgenomen. Uiteraard geldt wel de reguliere zorgplicht uit de Monumentenwet. In het plangebied is ook geen waardevolle en behoudenswaardige bebouwing aanwezig. De verkavelingsstructuur van het veenweidegebied is cultuurhistorisch het meest waardevolle element. Voorliggend bestemmingsplan beschermd deze structuur ten dele. De ruimtelijke opgave vanuit de provinciale structuurvisie laat zich moeilijk verenigen met het volledige behoud en mogelijk herstel van deze structuur. In het plan is op beperkte wijze voorzien in het behoud door de hoofdwaterstructuur vast te leggen. Hiermee blijft het ordeningsprincipe en de ontwikkelingsgeschiedenis in tact en herkenbaar. Binnen deze beperkte ruimtelijke randvoorwaarden kan invulling gegeven worden aan de ruimtelijke opgave voor het gebied te weten het in standhouden en stimuleren van een toekomst gericht duurzaam glastuinbouwgebied.
4.8 Duurzaamheid
De gemeente maakt de keuze om op het gebied van duurzaamheid trendvolgend te zijn. Dat betekent dat Kaag en Braassem een veilige een duurzame leefomgeving voor haar inwoners wenst te zijn, maar zonder vooruit te lopen op vernieuwende maatregelen, technieken en/of investeringen op gebied van duurzaamheid. Onlangs is in overleg met andere gemeenten in de regio een Duurzaamheidsagenda opgesteld. In onze gemeente vertalen we de Duurzaamheidsagenda in twee wensbeelden: een gezonde en veilige leefomgeving en een duurzame inrichting.
Een gezonde en veilige leefomgeving
Binnen de gemeente willen mensen wonen in een gezonde en veilige leefomgeving. We leven echter in een sterk verstedelijkt gebied met veel infrastructuur en bedrijvigheid. Denk aan weg-, trein- en vliegverkeer, het vervoer van gevaarlijke stoffen en bedrijfsactiviteiten. Deze zijn zo op elkaar afgestemd en geregeld, dat ze zo min mogelijk gevaar voor onze gezondheid en veiligheid vormen. De gemeente zorgt ervoor dat dit ook zo blijft. Dat betekent dat we aandacht hebben voor luchtkwaliteit en geur, geluid en verkeer, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen, bedrijfsactiviteiten, goede bodemkwaliteit (geschikt om op te wonen) en eenvoudige toegang tot informatie hierover. De gemeente past dit toe bij het opstellen van nieuw beleid en de handhaving van bestaand beleid.
Een duurzame inrichting
De gemeente zet in op een duurzame, schone, gezonde en groene omgeving waarin het goed en veilig leven is. We willen onze leefomgeving duurzaam inrichten. Dat geldt zowel voor nieuw te ontwikkelen gebieden, als voor herstructureringen. Om dat te bereiken moet duurzaamheid vanaf het eerste moment in het planproces op de agenda staan. Wij streven ernaar om nieuw te ontwikkelen gebieden zo duurzaam mogelijk in te richten. Waar we zelf initiatiefnemer zijn, is dat het uitgangspunt. Waar private partijen initiatiefnemer zijn, proberen we deze
partijen uit te nodigen ook deze werkwijze te hanteren. Bij gefaseerde ontwikkeling bekijken we voor iedere fase opnieuw of er weer nieuwe kansen op gebied van duurzaamheid zijn. De uitgangspunten voor een duurzame inrichting staan in het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS).
De gemeente zet in op een duurzame, schone, gezonde en groene omgeving waarin het goed en veilig leven is. We willen onze leefomgeving duurzaam inrichten. Dat geldt zowel voor nieuw te ontwikkelen gebieden, als voor herstructureringen. Om dat te bereiken moet duurzaamheid vanaf het eerste moment in het planproces op de agenda staan. Wij streven ernaar om nieuw te ontwikkelen gebieden zo duurzaam mogelijk in te richten. Waar we zelf initiatiefnemer zijn, is dat het uitgangspunt. Waar private partijen initiatiefnemer zijn, proberen we deze
partijen uit te nodigen ook deze werkwijze te hanteren. Bij gefaseerde ontwikkeling bekijken we voor iedere fase opnieuw of er weer nieuwe kansen op gebied van duurzaamheid zijn. De uitgangspunten voor een duurzame inrichting staan in het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS).
4.9 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
4.9.1 Financiële haalbaarheid duurzame glastuinbouw
In opdracht van gemeente Kaag en Braassem heeft Oranjewoud in april 2010 een rapport (bijlage 1) opgeleverd over de financiële haalbaarheid van duurzame glastuinbouw aan de Geestweg en Floraweg. In dit rapport stelt Oranjewoud de volgende vraag centraal: "Is duurzame glastuinbouw in het gebied Floraweg Geestweg financieel haalbaar en economisch uitvoerbaar?"
Scenario 1 en 2
Aan de hand van de gebiedsinventarisatie, de daaruit voortvloeiende SWOT-ananlyse, de marktsituatie en de grondprijzen en de keuze van het duurzaamheidsprincipe is een tweetal scenario's opgesteld en doorgerekend. De hierbij gehanteerde uitgangspunten zijn:
- Vierkante kavels, in verband met een optimale bedrijfsvoering;
- Kavelgrootte is tussen de 2 en de 4 hectare, dit is de minimale afmeting voor een modern glastuinbouwbedrijf;
- Hoeveelheid oppervlaktewater in het gebied blijft behouden;
- Bouwhoogte van 10 meter.
Scenario 1 (herstructurering) behelst een herstructurering met behoud van bestaande woonlinten terwijl scenario 2 (schone lei) uitgaat van een volledig nieuw glastuinbouwgebied. De herstructureringsscenario's kennen een nadelig saldo van 25 miljoen euro en respectievelijk 45 miljoen euro (exclusief kosten voor verwerving bedrijfsopstallen, aanleg water en aanleg duurzaamheidsmaatregelen). Gelet op deze hoge kostenposten voor de gemeente heeft Oranjewoud een derde scenario ontwikkeld.
Scenario 1b Passieve rol gemeente: enkel wijzigen bestemmingsplan
In deze variant wordt herstructurering door middel van toelatingsplanologie in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De gemeente stelt een bestemmingplan op waarin de opmerkingen van de provincie en de Raad van State worden opgenomen en laat de uitvoering van het bestemmingsplan 'aan de markt'. De kosten voor verwerving, bouwrijp maken en inrichting van het gebied komen voor rekening van de tuinders of een andere partij. De totale kosten van deze variant verschillen niet van de variant waarin de gemeente een actieve rol speelt, alleen de verdeling van kosten is anders.
Oranjewoud stelt dat een groot nadeel bij de uitvoerbaarheid van deze variant de grote kans op versnippering is. Deze versnippering van de percelen staat mogelijkerwijs een duurzame bedrijfsvoering in het gebied in de weg. Daarnaast is sturen op een oplossing ten aanzien van de waterproblematiek lastig. Inmiddels blijkt dat er oplossingen zijn aan te dragen ten aanzien van de waterproblematiek. Stichting Molenkolk (Boskoop) kan de waterproblematiek collectief regelen middels een 'waterbank'. Idealiter ontstaan er geen versnipperde gronden, deze gronden zijn om meerdere economische redenen minder aantrekkelijk. Echter, de gronden zijn nu grotendeels in private handen. Het is onmogelijk om zonder grootschalige gebiedsprojecten vanuit de overheid versnippering tegen te gaan. Deze projecten zijn in scenario 1 en 2 beschreven en niet uitvoerbaar gebleken.
Conclusie
Op basis van het onderzoek kan in elk geval met zekerheid geconcludeerd worden dat de toekomst voor glastuinbouw aan de Flora- en Geestweg in Roelofarendsveen zoals door Oranjewoud onderzocht uiterst breekbaar is. De variant 'Schone Lei' is op zichzelf financieel niet haalbaar. De kosten voor deze variant zijn, onder andere door de aankoop van de woningen, erg hoog. De variant herstructurering, welke uitgaat van zoveel als mogelijk behoud van de bestaande structuren en is het meest kansrijk. Echter ook deze variant is op zichzelf niet financieel haalbaar. Er kunnen vraagtekens bij de marktvraag, de technische uitvoerbaarheid en de praktische uitvoerbaarheid (langdurig proces en restkavels) en de mogelijkheid van oplossen van de 'waterproblematiek' worden gezet, maar deze variant is wel het meest realistisch. Met dit bestemmingsplan worden de randvoorwaarden gecreerd om invulling te geven aan de variant herstructurering nu de haalbaarheid op voorhand niet kan worden uitgesloten.- 1. Glastuinbouw aan de Floraweg en Geestweg, Oranjewoud, 16 april 2010, projectnummer 204325
4.9.2 Economische uitvoerbaarheid
Plankosten
Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van het door Oranjewoud geformuleerde scenario 1b. Oranjewoud concludeert weliswaar dat zowel scenario 1 als scenario 2 niet haalbaar blijken. In vergelijking met elkaar blijkt scenario 1 echter het meest haalbaar te zijn. Door uit te gaan van scenario 1b draagt de gemeente enkel de kosten voor het voorliggende bestemmingsplan en de planbegeleiding. Deze begeleiding wordt terugverdiend middels de te incasseren leges bij uitbreiding van glastuinbouwbedrijven. Daarmee zijn de kosten voor de gemeente zeker gesteld.
Economische uitvoerbaarheid
Door toepassing van scenario 1b kunnen er langzaam ontwikkelingen plaatsvinden. Oranjewoud geeft aan dat met dit scenario :
- de kans groot is dat percelen versnipperen, vanwege particulier opdrachtgeverschap, wat conflicteert met duurzame bedrijfsvoering;
- een oplossing ten aanzien van de waterproblematiek nauwelijks mogelijk is.
De kosten voor dit scenario worden gemaakt door de markt. De gemeente schept hierbij enkel de kaders. Aangezien er twijfels bestaan over de daadwerkelijke vraag van de markt naar glastuinbouw op deze locatie, worden er met deze werkwijze geen risico's genomen met betrekking tot voorinvesteringen en dergelijke. Er wordt pas geïnvesteerd door de ondernemer als er vraag naar de ontwikkeling is. Daarbij zijn er met behulp van stichting Molenkolk en Rijnland (zie § 4.4 van de toelichting) oplossingen getroffen voor de waterproblematiek in het gebied. Nadeel is dat er kans is op versnipperde percelen als er onvoldoende regie wordt gevoerd op de watercompensatie, om die reden is de watercompensatie vergunningplichtig. Geaccepteerd moet worden dat het gebied, vanwege de historische groei, de veenondergrond en de daarmee samenhangende waterproblematiek, niet optimaal ingericht kan worden. Hierdoor ontstaan wel kansen voor het behoud van de huidige kwaliteiten.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Agrarisch - glastuinbouw
De bestemming Agrarisch - Glastuin omvat een groot gedeelte van het plangebied. Binnen deze bestemming is het mogelijk gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van glastuinbouw op te richten en te gebruiken. Ondergeschikte detailhandel is mogelijk mits het verkoopvloeroppervlakte niet meer dan 45 m² bedraagt. Per volwaardig agrarisch bedrijf is, onder voorwaarden, één bedrijfswoning toegestaan, tenzij er ten tijden van vaststelling van dit plan reeds meerdere aanwezig zijn. Binnen de bestemming zijn tevens een groot oppervlakte aan waterberging aanwezig. Dit plan voorziet niet in een aanlegvergunningenstelsel hiervoor, hierdoor kunnen de sloten en watergangen binnen deze bestemming gedempt worden. Hier dient wel een watervergunning bij het Hoogheemraadschap van Rijnland voor worden verkregen.
Verkeer
In deze bestemmingsregeling zijn wegen en straten mogelijk gemaakt met een functie voornamelijk
gericht op de afwikkeling van het bestemmingsverkeer.
gericht op de afwikkeling van het bestemmingsverkeer.
Water
De bestemming Water is bedoeld voor de hoofdwatergangen.
Wonen
Voor de feitelijk aanwezige burgerwoningen in het gebied is de bestemming wonen opgenomen. In deze regeling is voorzien in een maximale inhoudsmaat van 650 m3. Het aantal woningen per bouwvlak is in de regels gemaximaliseerd op één.
Dubbelbestemming: Waterstaat - Waterkering
Voor de waterkering die voor een klein deel in het plangebied valt is de dubbelbestemming waterkering opgenomen. Naast de onderliggende bestemming gelden tevens de regels als vermeld bij de dubbelbestemming. Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan.
6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Verslag Inspraakreacties
Er heeft inspraak plaatsgevonden volgens de in de inspraakverordening van de gemeente Kaag en Braassem opgenomen procedure. In het totaal zijn 39 schriftelijke inspraakreacties ingediend. Deze inspraakreacties zijn genoemd en behandeld in de Nota van beantwoording vooroverleg en inspraak. In bijlage 1 is de Nota opgenomen.
- 1. Nota van beantwoording vooroverleg en inspraak, november 2012
6.3 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg
Ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties. In deze Nota van beantwoording vooroverleg en inspraak worden de reacties genoemd en inhoudelijk behandeld. In bijlage is de Nota opgenomen.
6.4 Verslag Zienswijzen
In het totaal zijn 27 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn genoemd en behandeld in de Nota van beantwoording zienswijzen. In bijlage 1 is de Nota opgenomen.
- 1. Nota van beantwoording zienswijzen, gemeente Kaag en Braassem, 2013
1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW | Max. afstand | Cat. |
Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) | 30 | 2 |
Tuinbouw: | ||
- bedrijfsgebouwen | 30 | 2 |
- kassen zonder verwarming | 30 | 2 |
- kassen met gasverwarming | 30 | 2 |
- champignonkwekerijen (algemeen) | 30 | 2 |
- bloembollendroog- en prepareerbedrijven | 30 | 2 |
- witlofkwekerijen (algemeen) | 30 | 2 |
Fokken en houden van overige dieren: | ||
- bijen | 30 | 2 |
- overige dieren | 30 | 2 |
Dienstverlening t.b.v. de landbouw: | ||
- algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² | 30 | 2 |
- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 30 | 2 |
- behandeling van gewassen na de oogst | 30 | 2 |
- behandeling van zaden voor vermeerdering | 30 | 2 |
GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | ||
Grth in bloemen en planten | 30 | 2 |
Grth in kunstmeststoffen | 30 | 2 |
Grth in zaden, pootgoed en peulvruchten | 30 | 2 |
Tuincentra | 30 | 2 |
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | ||
Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 30 | 2 |
LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | ||
Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra | 10 | 1 |
Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) | 50 | 3.1 |
Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. | 10 | 1 |
Café's, bars | 10 | 1 |
Discotheken, muziekcafé's | 30 | 2 |
Kantines | 10 | 1 |
Cateringbedrijven | 30 | 2 |
CULTUUR, SPORT EN RECREATIE | ||
Studio's (film, TV, radio, geluid) | 30 | 2 |
Bioscopen | 30 | 2 |
Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen | 30 | 2 |
Muziek- en balletscholen | 30 | 2 |
Dansscholen | 30 | 2 |
Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. | 10 | 1 |
Kinderboerderijen | 30 | 2 |
Zwembaden: | ||
- overdekt | 50 | 3.1 |
Sporthallen | 50 | 3.1 |
Bowlingcentra | 30 | 2 |
Maneges | 50 | 3.1 |
Tennisbanen (met verlichting) | 50 | 3.1 |
Veldsportcomplex (met verlichting) | 50 | 3.1 |
Golfbanen | 10 | 1 |
Kunstskibanen | 50 | 3.1 |
Schietinrichtingen: | ||
- buitenbanen met voorzieningen: boogbanen | 30 | 2 |
- binnenbanen: boogbanen | 10 | 1 |
Skelter- en kartbanen, in een hal | 50 | 3.1 |
Sportscholen, gymnastiekzalen | 30 | 2 |
Jachthavens met diverse voorzieningen | 50 | 3.1 |
1 Bedrijven En Beroepen Aan Huis
Lijst van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Aan-huis-verbonden beroepen
Uitoefening van (para-)medische beroepen waaronder:
- individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, dierenarts enz.
Advies en ontwerpbureaus, waaronder:
- reclame ontwerp;
- grafisch ontwerp;
- architect.
(Zakelijke) dienstverlening, waaronder:
- notaris;
- advocaat;
- accountant;
- assurantie-/verzekeringsbemiddeling;
- exploitatie en handel in onroerende zaken.
Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
- kledingmakerij;
- (maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf.
Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:
- schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf.
Reparatiebedrijfjes ten behoeve van particulieren, zoals:
- schoen-/lederwarenreparatiebedrijf;
- uurwerkreparatiebedrijf;
- goud- en zilverwerkreparatiebedrijf;
- reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen;
- reparatie van muziekinstrumenten (auto- en motorreparatiebedrijven zijn uitgezonderd).
Overige dienstverlening, zoals:
- kappersbedrijf;
- nagelstudio;
- schoonheidssalon.
Onderwijs, zoals:
- autorijschool;
- naaicursus;
- computercursus (werkplaatsen en laboratoria zijn uitgezonderd).
2 Luchtkwaliteit
Bijlage bij rapportage:
3 Akoestisch Onderzoek
Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Floraweg-Geestweg
4 Berekeningen Externe Veiligheid
5 Flora En Fauna
6 Glastuinbouw Aan De Floraweg En Geestweg
Rapport Haalbaarheidsonderzoek versie definitief
7 Nota Van Beantwoording Vooroverleg En Inspraak
Nota van beantwoording vooroverleg en inspraak