KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Opzet Van Het Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Het Initiatief
2.1 Gemeentehuis
2.2 Noordeinde 6
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Haalbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Bodem
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie
4.10 Water
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Duurzaamheid
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Bestemmingsregels
6.3 Bestemmingen

Uitbreiding gemeentehuis Kaag en Braassem

Bestemmingsplan - Gemeente Kaag en Braassem

Vastgesteld op 04-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Uitbreiding gemeentehuis van de Gemeente Kaag en Braassem;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1884.BPGEMEENTEHUIS-VAS1 met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 aan huis verbonden beroep:

De uitoefening van een beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning of bijgebouw, waarbij de woning overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan- of uitbouw

een met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

Een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.9 bedrijf:

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.10 bestaand:

Bij bouwwerken:
  • Bestaand op het moment dat de ter inzage legging van dit bestemmingsplan als ontwerp, dan wel dat tijdstip vergund;
  • Na dat tijdstip mag worden gebouwd krachtens de Woningwet, waarbij de aanvraag tot omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk voor dat tijdstip is ingediend.
Bij gebruik:
  • Bestaand ten tijde van het in kracht worden van het bestemmingsplan.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een overdekte ruimte waarbij sprake is van een onafgebroken vrije hoogte van minimaal 1,5m, zulks met uitzondering van onderbouw en zolderverdieping;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 kantoor- en of praktijkruimte:

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.25 luifel:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.26 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.27 ondergeschikte bouwdelen:

schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

1.28 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.29 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt en geheel of gedeeltelijk door ten hoogste één wand is omsloten;

1.30 peil:

voor een gebouw of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van de weg ter plaatste van die hoofdtoegang;
voor een gebouw of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
  • de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld voor het begin van de bouw

1.31 perceel

gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren;

1.32 perceelgrens:

Algemeen:
  • grens van een perceel Voor: de grens van een perceel gelegen aan de zijde van de voorgevel van de woning Zij: de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt
Achter:
  • de van de weg afgekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de weg afgekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan

1.33 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.34 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar

1.35 straatmeubilair:

bij of in de openbare ruimte behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals draagconstructies Voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloemen of planten, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting en wegbewijzering, alsmede telefooncellen of abri’s, onder straatmeubilair worden niet begrepen verkooppunten voor motorbrandstoffen;

1.36 verbeelding:

de digitale of analoge tekening van het bestemmingsplan;

1.37 voorgevel

de op de weg georiënteerde gevel van een hoofdgebouw dat maximaal één voorgevel heeft;

1.38 voorgevellijn;

een denkbeeldige, dan wel op de verbeelding aangegeven, lijn die direct langs een voorgevel van een gebouw of in het verlengde ervan

1.39 woning:

een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.40 zijgevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel

2.2 Afstand tussen gebouwen

De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen zowel haak als evenwijdig gepositioneerd

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde

Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
  • tussen bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het peil
Bij bouwwerken op talud of dijk:
  • bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein

2.4 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of hart van scheidsmuren, gemeten 1 m boven peil

2.5 De bouwhoogte van een gebouw

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen

2.6 Bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden gebouwd. Hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen

2.7 De goothoogte van een bouwwerk

Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
  • de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan peil
Bij bouwwerken op talud of dijk:
  • de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein

2.8 De oppervlakte van een gebouw

Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren op 1 m boven peil

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, met inbegrip van de buitenste verticale projecties van overkappingen

2.10 Vloeroppervlak van een gebouw

Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw

2.11 Inhoud van een gebouw

Boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, buitenzijde van de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde van daken dit met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen en dakkapellen

2.12 De inhoud van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde aan de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijk voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. watergangen en -partijen;
  5. langzaamverkeerroutes;
  6. kunstwerken;
  7. voorzieningen van algemeen nut;
  8. parkeervoorzieningen;
  9. en de daarbij behorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. (buurt-)ontsluitingswegen;
  2. wandel- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. watergangen en -partijen.
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Uitsluitend binnen de bestemming passende bouwwerken zijn toegestaan, zoals tunnels, viaducten, loopbruggen, duikers, collectieve fietsenstallingen, bouwwerken voor verkeersgeleiding, straatverlichting, gebouwen van algemeen nut en straatmeubilair.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterberging;
  2. waterhuishouding;
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. infiltratievoorzieningen;
  6. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen en erven behorende bij de bestaande woning op het aansluitende perceel;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven en water.

6.2 Bouwregels

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande afwijkende maatvoering hoofdgebouwen

Indien de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande maten van een hoofdgebouw niet voldoen aan de bouwregels ten aanzien van de maximale afstand tot de voorgevelrooilijn, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen, en/of de maximale goot- en bouwhoogte en/of de maximale inhoud, dan gelden deze bestaande afwijkende maten als maximaal danwel minimaal toelaatbaar.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik in strijd met de aan de gronden toegekende bestemming;
  2. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik binnen de reguliere bedrijfsvoering van een bedrijf of voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

10.2 Voorwaarden voor wijziging

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  1. dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is, waarbij minimaal aangetoond moet worden dat de bodemgesteldheid geschikt is voor de te wijzigen functie;
  3. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  4. dat verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  5. dat de wijziging voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht voor bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 11 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde in artikel 11 lid 1 sub a onder 1 van dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

11.2 Overgangsrecht voor gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht met een omgevingsvergunning afwijken.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan Uitbreiding gemeentehuis van de Gemeente Kaag en Braassem.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Naar aanleiding van de fusie van de gemeenten Alkemade en Jacobswoude (1 januari 2009) heeft de gemeente Kaag en Braassem voorafgaand aan deze fusie besloten een tijdelijke uitbreiding te realiseren aan het gemeentehuis in de kern Roelofarendsveen. Ten behoeve van de tijdelijke uitbreiding is er in 2008 door de gemeente een vrijstelling tezamen met een bouwvergunning afgegeven waarvan de instandhoudingstermijn op 16 juni 2013 afloopt.
De gemeente Kaag en Braassem wenst de tijdelijke uitbreiding van het gemeentehuis om te zetten in een permanente uitbreiding. Vooruitlopend op het verstrijken van de termijn van de vrijstelling inclusief vergunning,- te weten 16 juni 2013 - wenst de gemeente de huidige uitbreiding permanent te bestemmen in een bestemmingsplan, hetgeen door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt gerealiseerd.
Tevens grijpt de gemeente Kaag en Braassem het voorliggende bestemmingsplan aan om de bestemming van de gronden direct ten zuiden van het gemeentehuis, behorende bij Noordeinde 6, te wijzigen van detailhandel naar wonen.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het noorden van de kern Roelofarendsveen op de hoek van het Noordeinde, Noordhoek en het Westeinde. De hiernavolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied in de kern Roelofarendsveen.
afbeelding
Globale ligging plangebied (plangebied is rood omlijnd)
In het oosten wordt het plangebied begrensd door het Noordeinde. Aan de oost- en zuidzijde van het gemeentehuis zijn woningen met bijbehorende gronden gelegen. Ten noorden van het plangebied loopt het Westeinde. De gronden behorende bij Noordeinde 6 maken onderdeel uit van het plangebied.
Tussen de woonbebouwing aan het Westeinde en het gemeentehuis is het Hofland gelegen. Deze weg geeft toegang tot het naastgelegen parkeerterrein en een aantal woonhuizen.

1.3 Opzet Van Het Bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding:
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieu-effectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, wordt tevens in de toelichting het volgende opgenomen conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro:
  • een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Planregels
In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.
Verbeelding
De verbeelding is opgesteld overeenkomstig de laatste afspraken omtrent IMRO en SVBP 2008.

1.4 Leeswijzer

Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 5 beschrijft de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan, waaronder de gevoerde procedure en de betreffende inspraak, overleg en zienswijzen. Hoofdstuk 6 geeft tenslotte de juridische planbeschrijving weer.

2 Het Initiatief

2.1 Gemeentehuis

Naar aanleiding van de fusie van de gemeenten Alkemade en Jacobswoude (1 januari 2009) heeft de gemeente Kaag en Braassem voorafgaand aan deze fusie besloten een tijdelijke uitbreiding te realiseren aan het gemeentehuis in de kern Roelofarendsveen. Ten behoeve van de tijdelijke uitbreiding is er in 2008 door de gemeente een vrijstelling tezamen met een bouwvergunning met een instandhoudingstermijn van 5 jaar afgegeven welke termijn op 16 juni 2013 afloopt.
De gemeente Kaag en Braassem wenst de tijdelijke uitbreiding van het gemeentehuis om te zetten in een permanente uitbreiding. Vooruitlopend op het verstrijken van de termijn van de tijdelijke vergunning,- te weten 16 juni 2013 - wenst de gemeente de huidige uitbreiding permanent te bestemmen in een bestemmingsplan, hetgeen door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt gerealiseerd.
afbeelding afbeelding
Uitbreiding gemeentehuis
Het bestemmen van het gemeentehuis betreft het permanent vastleggen van de huidige situatie. Met deze planologische wijziging zijn geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden gemoeid.

2.2 Noordeinde 6

In het bestemmingsplan 'Braassemerland' (2009) hebben de gronden van Noordeinde 6 abusievelijk een detailhandelsbestemming gekregen. Het bestemmingsplan 'Noordeinde 6' (2011) heeft deze bestemming deels teruggedraaid door het opnemen van de woonbestemming voor het hoofdgebouw. De achterliggende en bijhorende gronden zijn toen niet meegenomen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een herbestemming conform het huidige gebruik van de gronden. De bestemming van de locatie zal daardoor wijziging van detailhandel naar wonen. Met de herbestemming zijn geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden gemoeid.

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan omvat het permanent herbestemmen van de uitbreiding van het gemeentehuis van Kaag en Braassem en de herbestemming van het achtererf behorende bij Noordeinde 6. Gelet op de schaal en de ligging van de beoogde ontwikkeling zijn er geen raakvlakken met de Structuurvisie.
Er is daarbij enkel sprake van een planologische ontwikkeling en niet van een ruimtelijke ontwikkeling daar er met de herbestemmingen geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden zijn gemoeid. Derhalve behoeft er geen toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden. Het plan is niet in strijd met de Structuurvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte.
In het Barro worden voorlopig zes projecten beschreven: Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en tot slot Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Binnenkort zullen nog volgen: Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Planspecifiek
De beoogde planologische ontwikkeling valt niet onder de beschreven projecten of onder de nog te beschrijven projecten. Daarmee is er geen sprake van strijdigheid met de Barro.

3.1.3 Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)

De aanpak van de grote milieuproblemen vraagt om ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Hierbij is een nieuwe kijk nodig: breder en verder vooruit. Deze invalshoek levert een ander NMP op dan de voorgaande.
Het NMP 4 ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’ is op 13 juni 2001 verschenen. Het NMP 4 vervangt het NMP 3 niet, maar kijkt verder vooruit naar het jaar 2030. In het NMP4 worden zeven grote milieuproblemen benoemd:
  • verlies aan biodiversiteit;
  • klimaatverandering;
  • overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
  • bedreigingen van de gezondheid;
  • bedreigingen van de externe veiligheid;
  • aantasting van de leefomgeving;
  • mogelijk onbeheersbare risico’s.
Het NMP4 laat zien wat Nederland kan en moet doen om binnen dertig jaar deze problemen op te lossen en daarmee een duurzame samenleving te bereiken. De doelstellingen van het NMP4 zijn geformuleerd in termen van de kwaliteit van leven. Het NMP4 bevat over het algemeen echter geen concrete maatregelen en doelen voor de korte termijn.
Conclusie
De beoogde bestemmingswijziging is in overeenstemming met het milieubeleid conform het NMP 4, daar het niet zal leiden tot een toename van milieuproblemen.

3.1.4 Nationaal waterplan en Waterwet

In december 2009 heeft het kabinet het nationaal waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet.
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, w.o. de Kaderrichtlijn Water. Een opvallend feit is dat met de inwerkingtreding van de nieuwe Waterwet de Wvo-vergunning voor het lozen vanuit gemeentelijke rioolstelsels op het oppervlaktewater en de heffing op riooloverstorten verdwijnen. Deze worden vervangen door algemene regels die zijn geformuleerd in het Besluit lozen buiten inrichtingen. Niet alles is echter onder te brengen in de algemene regels. Daartoe introduceert de Waterwet de integrale watergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Conclusie
In het plangebied zijn watergangen aanwezig. Er worden echter geen ontwikkelingen voorzien, de watergangen behouden de bestemming water en er zal geen sprake zijn van een toename in verharding. Het plan zal daardoor geen gevolgen hebben voor de waterhuishouding in het gebied. Hierdoor is onderhavig plan in lijn met het Nationaal Waterplan en de Waterwet. In paragraaf 4.8 wordt op het aspect water verder ingegaan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte'

Op 2 juli 2010 heeft de provincie Zuid-Holland de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte vastgesteld. In de structuurvisie omschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Het doel van de visie is om duidelijk te hebben hoe de ruimtelijke ontwikkeling er tot 2040 uit komt te zien. Om zodoende, met hulp van inwoners en betrokken partijen, het toekomstbeeld van de provincie in te vullen.
De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke peilers. Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Kenmerkende kwaliteiten zijn een goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur. In de structuurvisie wordt aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang vindt. De basis daarvoor ligt in de integrale hoofdopgaven die zijn benoemd in de provinciale structuurvisie. Die vijf integrale hoofdopgaven en de bijbehorende provinciale belangen betreffen:
  1. Concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel
  2. Duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie
  3. Divers en samenhangend stedelijk netwerk 2020
  4. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
  5. Stad en land verbonden.
Planspecifiek
Uit raadpleging van de kwaliteitskaart van de structuurvisie volgt dat het plangebied is gelegen binnen het 'stads- en dorpsgebied' van Roelofarendsveen.
afbeelding
Uitsnede functiekaart provinciale structuurvisie
De herbestemming van het gemeentehuis en het achterliggende erf van Noordeinde 6 zullen in geen geval afbreuk aan de leefomgeving van de bewoners van de Roelofarendsveen veroorzaken. Het plangebied is niet gelegen in één van de Regioprofielen Cultuurhistorie. Gelet op het feit dat de uitbreiding van het gemeentehuis reeds aanwezig is, doet het geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde. De beoogde herbestemming is in overeenstemming met het beleid van de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte'.

3.2.2 Verordening Ruimte

Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening Ruimte (PRV) vastgesteld. Bij besluit van 23 februari 2011 en bij besluit van 29 februari 2012 is de Verordening inmiddels geactualiseerd. De Verordening Ruimte stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening Ruimte daarom regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzoneringen, lucht- en helihavens, molen - en landgoedbiotopen.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft het permanent bestemmen van de uitbreiding het gemeentehuis van Kaag en Braassem en het herbestemmen van een achtererf van 'detailhandel' naar 'wonen'. Uit de Verordening Ruimte volgt dat de beoogde ontwikkeling binnen de bebouwingscontouren is toegestaan. Omdat onderhavig plangebied binnen de bebouwingscontouren valt, is het plan niet in strijd met de regels uit de Verordening Ruimte.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Maatschappelijke Ruimtelijke Stuctuurvisie 2025

De Maatschappelijke Ruimtelijke Structuurvisie 2025 (MRSV) is als gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling tot het jaar 2025 op 12 december 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.
De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Zo zijn de ‘gebiedsprofielen’ van de provincie gebruikt als basis voor de ruimtelijke structuur. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook is gekeken naar de verschillende beleidsdoelen van de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. De gemeente maakt in de MSRV vijf strategische keuzes:
  1. geen nieuwe woningbouwplannen. Wel afronding huidige projecten en versterken bestaande woonmilieus;
  2. delen verantwoordelijkheid. De gemeente neemt niet meer zelf initiatief maar faciliteert;
  3. verschil tussen groei- en groenkernen. Het behoud van voorzieningen is ondergeschikt aan de kwaliteit van (samen)leven. Bundeling van voorzieningen en woningaanbod enkel in de groeikernen. Dit versterkt de levensvatbaarheid van die voorzieningen.
  4. ruimtelijke kwaliteit staat voorop. Economische ontwikkelingen worden gestimuleerd langs de hoofdverkeersaders en langs de intensievere recreatieve routes. Daarmee worden de waardevolle landschappen beschermd;
  5. ontwikkeling door beheer. De focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
Planspecifiek
De planlocatie is in de kern van Roelofarendsveen. Deze kern is aangewezen als één van de gemeentelijke groeikernen. Binnen deze kernen zal ingezet worden op het bundelen van voorzieningen en het ontwikkelen van woningbouw. Leefbaarheid in zowel de groei- als groenkernen is een belangrijke doelstelling van de MRSV. Voor Roelofarendsveen zijn de komende jaren vooral de ontwikkeling van Braassemerland en het centrum van belang.
In de periode 2012 - 2016 worden op Veilingvaart, Westend en het Centrum in totaal ongeveer 350 woningen gebouwd. Het aanleggen van nieuwe infrastructuur is onderdeel van het project Braassemerland. De aanleg van Braassemerland betekent een kans voor de ontwikkeling van de centrumfunctie van Roelofarendsveen. Het gemeentekantoor biedt door ondersteuning aan de voorzieningen in de kern, het draagvlak wordt vergroot.
De structuurvisie noemt de identiteit en de organische gegroeide linten als een te beschermen waarde bij ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in een ontwikkeling die deze identiteit beïnvloed. Onderhavig plan is in lijn met de MRSV 2025.

3.3.2 Geldend bestemmingsplan

Bestemmingsplan 'Braassemerland'
Voor de betrokken gronden geldt het bestemmingsplan 'Braassemerland' (vastgesteld op 1 oktober 2008 en gedeeltelijk goedgekeurd op 29 juni 2009).
In het geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'maatschappelijk', 'water', 'detailhandel' en 'verkeer' en geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'archeologisch onderzoeksgebied'.
afbeelding
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Braassemerland'
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en bijbehorende voorzieningen. De gronden bestemd voor 'verkeer' zijn bestemd voor verkeerswegen, parkeerplaatsen, rijwiel- en voetpaden alsmede de daarbij behorende bermstroken, taluds en beplantingen. De gronden bestemd met 'detailhandel' zijn aangewezen voor detailhandel, wonen en bijhorende voorzieningen. Het beoogde gebruik, namelijk de gronden met de bestemming detailhandel ten behoeve van verkeer (parkeren), en het permanent bestemmen van de uitbreiding zijn strijdig aan het vigerende plan.
Vrijstelling en bouwvergunning
Ten behoeve van de tijdelijke uitbreiding van het gemeentehuis is er destijds in opdracht van de gemeente een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 2 WRO gevoerd waarbij tezamen een bouwvergunning is verleend met een instandhoudingstermijn van 5 jaar. Ter onderbouwing van dit besluit is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. In het stuk wordt ruimtelijk onderbouwd waarom de tijdelijke uitbreiding op de beoogde locatie gewenst is en waarom dit voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. De onderbouwing maakt inzichtelijk op welke wijze is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van een artikel 19 lid 2 WRO-procedure. De tijdelijke bouwvergunning verloopt in juni 2013. Voor de afgifte van een permanente omgevingsvergunning dient wederom een uitgebreide procedure te worden doorgelopen dan wel een bestemmingsplan op aanvraag te worden opgesteld.
Conclusie
Conform het geldende bestemmingsplan en de verleende bouwvergunning daarvan is een permanent karakter van de uitbreiding niet toegestaan. Bovendien is het gebruik van de gronden achter Noordeinde 6 ten behoeve van de woonbestemming niet toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan staat dit beide toe.

3.3.3 Welstandsnota

Op 6 september 2010 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem een nieuwe welstandsnota vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. In het nieuwe welstandsbeleid krijgt de initiatiefnemer meer vrijheid. Dit betekent dat er in principe geen welstandstoets wordt gedaan, met uitzondering van de monumenten en beschermde dorpsgezichten. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid in Kaag en Braassem is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Alle bouwwerken aan- of bij (het perceel van) een monument of in een beschermd dorpsgezicht zijn vergunningsplichtig. Deze vergunningsplichtige gebieden zijn weergegeven op de welstandskaart.
afbeelding
Uitsnede welstandskaart
Planspecifiek
Uit raadpleging van de welstandskaart blijkt dat het de tijdelijke uitbreiding van het gemeentehuis is gelegen in een welstandsluw gebied. De herbestemming van de gronden achter Noordeinde 6 betreft een perceel van een gemeentelijk monument. Omdat deze herbestemming geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden betreft, is deze ontwikkeling niet onderhevig aan een welstandstoets.

3.3.4 Centrumvisie

In 2005 is er voor de kern Roelofarendsveen een centrumvisie vastgesteld. In 2009 is de visie geactualiseerd. De oude visie was achterhaald en niet meer toepasbaar op de huidige ontwikkelingen. De geactualiseerde visie is op 25 mei 2009 vastgesteld en geeft richting aan de uit te werken plannen voor het centrum. Het dient als toetsingskader voor de stedenbouwkundige plannen voor het centrum van Roelofarendsveen. In de centrumvisie wordt tevens gesproken over de mogelijkheden op het plangebied uit onderhavig plan. Het plangebied is opgenomen als een ontwikkelingsgebied. Het plangebied ligt in het centrum van Roelofarendsveen.
Door de omvang van Roelofarendsveen heeft de kern een goed ontwikkeld centrumgebied met een goed voorzieningenniveau. Deze voorzieningen trekken naast inwoners uit Roelofarendsveen zelf, tevens inwoners uit de omliggende dorpen aan. Met de ontwikkeling van het nieuwe woongebied Braassemerland zal de centrumfunctie van de kern binnen de gemeente Kaag en Braassem verder worden versterkt. De centrumfunctie van de kern heeft tevens effect op het voorzieningenniveau.
Planspecifiek
De planlocatie is aangewezen voor wonen, kantoren en gemengd gebied (wonen als hoofdfunctie met centrumfuncties, dienstverlening en maatschappelijk). Daarbij werkt de ligging van het gemeentehuis op de kruising van de linten versterkend op het zogenaamde 'sociale kernkarakter'. De uitbreiding van het gemeentehuis op deze locatie is derhalve functioneel gewenst.
Het lint Noordeinde moet worden behouden en versterkt. Daarbij dient aandacht te zijn voor mogelijke schaalsprongen achter het lint. Deze sprongen mogen de kwaliteiten van het lint niet raken. De oostwest-structuur van het landschap moet versterkt worden. De oostwest georiënteerde watergangen zijn waardevol in de beleving van deze structuur. Onderhavig plan is reeds ingepast achter het lint van het Noordeinde. De uitbreiding is beperkt zichtbaar vanuit het lint van het Noordeinde. Daarmee raakt de uitbreiding de kwaliteiten van het lint niet. De planologische ontwikkeling op het perceel Noordeinde 6 heeft geen ruimtelijk effect. De ontwikkeling is in lijn met de Centrumvisie.

4 Haalbaarheid

4.1 Inleiding

In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende aspecten: vormloze mer-beoordeling, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem, ecologie, archeologie, water en verkeer en parkeren.

4.2 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan omvat de permanente bestemming van het gemeentehuis en de herbestemming van een achtererf. Deze activiteten worden niet genoemd in het Besluit m.e.r. en er geldt derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op ruimtelijke ontwikkelingen. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van een gevoelige bestemming krijgen en dat nieuwe gevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'Scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Milieuzonering is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties, waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In de brochure is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstand tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. In totaal zijn er 600 verschillende type bedrijvigheid opgenomen elke met een eigen milieucategorie.
Afwijken van de richtlijnafstanden is mogelijk. De VNG biedt die initiatiefnemers de mogelijkheid om, ondanks de vastgestelde richtlijnen, een gevoelige bestemming binnen de contour van een bedrijf te plaatsen. Hiervoor moet dan wel middels onderzoeken worden aangetoond dat er voor het betreffende plangebied of bedrijf geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden.
Planspecifiek
De kantoorfunctie is geen gevoelige functie. In de bestaande omgeving zijn geen belemmeringen aanwezig die zich verzetten tegen de permanente bestemming van het gemeentehuis. Het plan voorziet verder in een herbestemming van 'Detailhandel' naar 'Wonen'. 'Wonen' wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een milieugevoelige bestemming. Hiertoe moet worden bepaald of de beoogde ontwikkeling omliggende bedrijven niet stoort in de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten. Indien de woning binnen de milieucontour van een bestaand bedrijf ligt, zal dit het betreffende bedrijf kunnen hinderen in zijn bedrijfsvoering.
In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal vormen van kleinschalige detailhandel en is een (gemeente)kantoor aanwezig. De maximale richtafstand die voor deze activiteit wordt gegeven is 10 meter. Omdat er echter sprake is van een gemengd gebied mag deze richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. In dit geval betekent dit dat de richtafstand 0 meter wordt. De detailhandel in de omgeving laat daarmee de functie wonen toe. Daarnaast wordt een woonfunctie niet gezien als een milieubelastende activiteit. Hiermee past de ontwikkeling in de omgeving.

4.4 Externe Veiligheid

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op milieucalamiteiten, met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving, met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om onder meer de productie, de opslag, het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving.
Door voldoende afstand te bewaren tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen, kan worden voldaan aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars. Het rijksbeleid is erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De mogelijke risico’s van het optreden van een milieucalamiteit moeten dan ook bij het vaststellen van ruimtelijke plannen (Wro-procedures) inzichtelijk worden gemaakt.
afbeelding
Uitsnede risicokaart provincie Zuid-Holland
Conclusie
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen relevante risicovolle activiteiten zijn. Externe veiligheid is voor dit bestemmingsplan niet relevant.

4.5 Geluid

Regels omtrent geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Sinds het einde van de jaren zeventig vormt deze wet een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige objecten bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
In de Wet geluidhinder worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen en verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Door deze zoneringen is er sprake van een sterke link met de Wro.
Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien doet vermoeden worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld. De belangrijkste onderdelen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn:
  • toestellen en geluidwerende voorzieningen;
  • industrielawaai;
  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai;
  • geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Met betrekking tot dit punt is in artikel 82 van de Wgh bepaald dat in principe de geluidsbelasting op woningen binnen een zone, de 48 dB niet mag overschrijden.
Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure.
Conclusie
Een kantoorgebouw is geen geluidsgevoelige bestemming. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Er moet echter wel nagegaan worden of er een aanvaardbaar werkklimaat bestaat. De uitbreiding is achter het bestaande gemeentehuis gesitueerd aansluitend op het bestaande woonmilieu. De uitbreiding is niet direct gelegen aan een doorgaande weg en wordt daarmee in een verkeers- en geluidsluwe omgeving gerealiseerd. Aannemelijk is dat er een aanvaardbaar werkklimaat ontstaat.
Door de uitbreiding is daarnaast sprake van een toename in het aantal verkeersbewegingen. De toename is reeds in het kader van de tijdelijke uitbreiding door middel van een verkeerskundig onderzoek (bijlage 2) in beeld gebracht. Hieruit volgt dat de toename dusdanig gering is dat er geen invloed op de gevelbelasting te verwachten is. De beperkte extra parkeervoorziening achter de uitbreiding zal deze conclusie niet beïnvloeden.
Voor de herbestemming van 'Detailhandel' naar 'Wonen' geldt dat wonen in de Wet geluidhinder wordt gezien als een gevoelige bestemming. Het betreft hier echter enkel de woning zelf en niet de gronden. Aangezien voorliggend plan enkel de gronden herbestemd is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.6 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet Milieubeheer goedgekeurd en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze titel vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Kleine projecten dragen ‘niet in betekende mate’ (NIBM)bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel ‘in betekende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip ‘in betekende mate’ precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling ‘niet in betekenende mate bijdragen’.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • een project ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er derhalve doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-projecten dus niet zal leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provincialen- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
Toetsing Wet milieubeheer onderdeel luchtkwaliteitseisen:
Per ontsluitingsweg worden minder dan 1500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor “NIBM” bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Toetsing aan milieubeleidsplan:
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient wel afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om het project op die locatie te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Voor deze afweging kan getoetst worden aan de ambitie uit het Milieubeleidsplan 2003-2010.
De ambitie van het milieubeleidsplan 2003-2010 luidt: op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven is de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager dan de toegestane grenswaarden. Waarbij in de praktijk de term beduidend lager dan de grenswaarde is gesteld op 36-38 µg/m3. Hierbij is aangesloten bij het regionaal beleidskader duurzame stedenbouw.
Planspecifiek
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een digitale monitoringstool beschikbaar gesteld (www.nsl-monitoringstool.nl). Uit deze monitoringstool blijkt dat langs het Noordeinde dichtbij de planlocatie in 2011 de concentraties stikstofdioxide en fijn stof beduidend lager zijn dan de grenswaarden (respectievelijk 28,9 µg/m3 en 18,6 µg/m3). Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is. Hiermee wordt voldaan aan de ambitie uit het Milieubeleidsplan 2003-2010 en de extra ambitie uit het regionaal beleidskader duurzame stedenbouw.
In het rapport van Goudappel Coffeng (bijlage 2) is uitgerekend dat de uitbreiding van het gemeentehuis 300 motorvoertuigbewegingen per etmaal oplevert. Hiervan is 0% vrachtverkeer. Het project is hiermee aan te wijzen als NIBM project. Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Verder wordt voldaan aan de ambitie uit het milieubeleidsplan 2003-2010 en de extra ambitie uit het Regionaal beleidskader duurzame stedenbouw. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
De herbestemming naar wonen betreft geen toevoeging van een gevoelige functie en heeft geen invloed op het aantal verkeersbewegingen.

4.7 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming (2009). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Een bodemonderzoek is gericht op bodembedreigende stoffen. Hiervoor dient er eerst naar de huidige functie van het plangebied te worden gekeken. Het bodemonderzoek moet namelijk de bodemkwaliteit vaststellen alvorens er activiteiten en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van de beoogde ontwikkeling. Op deze wijze kan men bepalen of de bodemkwaliteit de nieuwe ontwikkeling toelaat.
Ten behoeve van de tijdelijke uitbreiding is destijds in opdracht van de gemeente Alkemade een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Hoste Milieutechniek BV (bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat de grond en het grondwater niet tot slechts licht verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. De in een mengmonster aangetoonde matige PAK-verhoging blijkt in de individuele monster niet tot slechts licht aanwezig. De aangetroffen olie-waterreactie blijkt chemisch-analytisch slechts licht verontreinigd te zijn.
Conclusie
Op basis van de onderzoekresultaten wordt door Hoste Milieutechniek BV geconcludeerd dat de locatie van het plangebied vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt wordt geacht voor de tijdelijke uitbreiding van het gemeentehuis. Omdat met onderhavig plan geen wijzigingen plaatsvinden van de uitbreiding, maar slechts betrekking heeft op het permanente karakter van de uitbreiding, is deze conclusie ook van toepassing op onderhavig plan.
De herbestemming van 'Detailhandel' naar 'Wonen' behoeft geen bodemonderzoek. Er zijn geen aanwijzingen dat de gronden vervuild zijn. Het betreft een herbestemming conform het bestaande gebruik van de gronden. Er is daarmee geen sprake van een wijziging van de functie van de bebouwing. In de bestaande situatie worden de gronden reeds gebruikt ten behoeve van het wonen. Van de detailhandelfunctie is in het verleden geen sprake geweest. Omdat er geen sprake is van een functiewijziging is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
  1. 1. Hoste Milieutechniek BV, 4 april 2008. projectcode 08052GAR, verkennend bodemonderzoek

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

4.8.1 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming die volgt uit de Habitat- en Vogelrichtlijnen wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet. De gebieden die door de wet worden beschermd zijn de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en de zogenoemde Natura2000-gebieden, welke onder de Europese Vogel- en habitatrichtlijnen vallen.
Op 1 februari 2009 is de Natuurbeschermingswet gewijzigd. Deze wijziging heeft betrekking op het zogenoemde ‘bestaand gebruik’. Hieronder vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijziging is met name van belang voor provincies (als bevoegd gezag) en voor burgers en bedrijven met bestaand gebruik. De wijzigingen zijn gericht op:
  1. verbetering van de werking van de wet in de praktijk;
  2. verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn.
Conclusie
Onderhavig plangebied bevindt zich niet in of in de buurt van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de ecologische hoofdstructuur of andere natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.

4.8.2 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LBV (artikel 75, lid 3).
Conclusie
Het permanent bestemmen van het gemeentehuis en de herbestemming van de gronden achter Noordeinde 6 zullen niet leiden tot een verandering voor het leefgebied van planten of dieren. Daarmee vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de planologische uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.9 Archeologie

Door ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992), dat vertaald is in de wet op de archeologische Monumentenzorg, heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. In dit verband moet bij nieuwe ontwikkelingen worden gekeken of er sprake is van archeologische waarden.
afbeelding
Uitsnede beleidsadvieskaart archeologie
Op 4 augustus 2011 heeft ADC Heritage de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Kaag en Braassem opgesteld. Deze beleidskaart laat zien dat de planlocatie zich in de zones ontginningsassen en historische kernen een middelhoge verwachtingen ligt. Het beleid is dat bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld alleen toegestaan zijn nadat is aangetoond dat er geen archeologische waarden in het geding zijn. Onderhavig plan voorziet in het permanent bestemmen van een reeds bestaand bouwwerk en een planologische herbestemming. Hiervoor zijn geen bodemingrepen vereist en worden nieuwe mogelijkheden voor bodemingrepen mogelijk gemaakt. Derhalve vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Water

4.10.1 Algemeen beleid

Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in de waterwet en het nationaal waterplan van de rijksoverheid
(zie hoofdstuk 3). Daarnaast zullen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland.
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In het NBW hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in dat de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De KRW wordt op dit moment ingepast in de Nederlandse regelgeving. Milieudoelstellingen en maatregelen zullen waarschijnlijk eind 2009 vast worden gelegd. Deze doelstellingen en maatregelen zullen moeten worden meegenomen in de watertoets en werken zodoende door in de waterparagraaf. Tot die tijd moet voorkomen worden dat overheden besluiten nemen die een achteruitgang van de waterkwaliteit tot gevolg hebben.

4.10.2 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Het beleid van Hoogheemraadschap Rijnland dat voor onderhavig plan relevant is bestaat uit:
  • het waterbeheerplan Rijnland;
  • de Keur en Beleidsregels.
Waterbeheerplan Rijnland
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net.
Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
De 'Keur en Beleidregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
  1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan. Deze volgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe'-maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het opvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- en bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken / putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

4.10.3 Watertoets

In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB’21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de ‘watertoets’: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem.
Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder Keurontheffing en, indien nodig, een Wvo-vergunning (Wet verontreiniging oppervlaktewater) verlenen.
In het kader van de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de tijdelijke uitbreiding heeft reeds overleg met het waterschap plaatsgevonden. De conclusie van dit overleg was dat, gezien het tijdelijke karakter van de bebouwing, er geen aanvullende compensatiemaatregelen worden getroffen. Nu de uitbreiding echter een permanent karakter krijgt moet opnieuw worden bekeken of er alsnog compenserende maatregelen nodig zijn.
Compensatie
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur (artikel 14 lid 1, 2 en 3). De toename aan verharding dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorgt er voor dat het regenwater sneller op het oppervlakte water zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Het hoogheemraadschap hanteert bij een toename aan verharding van meer dan 500 m², de 15% regeling.
Planspecifiek
Het projectgebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied van de kern Roelofarendsveen. In eerste instantie werd uitgegaan van een tijdelijk karakter van de uitbreiding van het gemeentehuis. Compensatie is in het kader van de tijdelijke uitbreiding niet vereist. De uitbreiding van het gemeentehuis is gesitueerd op een stuk grond die in de huidige situatie nagenoeg volledig is verhard. De toename aan verharding is beperkt.
De herbestemming van 'Detailhandel' naar 'Wonen' biedt geen nieuwe mogelijkheden voor verstening.
In het kader van de uitbreiding van het gemeentehuis en de herbestemming is compensatie niet vereist. Het aspect water vormt geen belemmering bij de haalbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.

4.11 Verkeer En Parkeren

In het kader van de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de tijdelijke uitbreiding is in opdracht van de gemeente Kaag en Braassem door het verkeerskundig bureau Goudappel Coffeng in 2008 een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan heeft Goudappel Coffeng wederom een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek uit 2011 is zowel een parkeerdruk- als een parkeermotiefmeting uitgevoerd.
Reden voor dit laatste onderzoek is het voornemen om de parkeervoorziening Noordeinde 57 te laten vervallen. Deze parkeervoorziening is gerealiseerd ten behoeve van de tijdelijke uitbreiding. In verband met ontwikkelingen van het ontwikkelgebied ‘Braassemerland’ is het gewenst het perceel Noordeinde 57 alternatief aan te wenden. Met het vervallen van deze parkeervoorziening dient een goede parkeeroplossing op een andere manier geborgd te zijn. De onderzoeken uit 2008 en uit 2011 maken inzichtelijk wat voor invloed de uitbreiding heeft op de parkeerbehoefte en het aantal verkeersbewegingen.
Verkeer
Het gemeentehuis en de naastgelegen parkeervoorzieningen worden direct ontsloten op het Westeinde. Het uitgangspunt is dat de uitbreiding geen negatieve effecten mag hebben op de bestaande verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het plangebied. Uit de resultaten van de verkeerskundige toets (bijlage 1) blijkt dat de totale extra verkeersproductie van het nieuwe gemeentehuis neer zal komen op circa 300 ritten per etmaal. Deze toename is naar verwachting niet noemenswaardig en heeft geen invloed op de bestaand verkeersafwikkeling rondom het gemeentehuis.
Parkeren
Momenteel wordt een deel van de parkeerbehoefte van het gemeentehuis opgevangen op het perceel Noordeinde 57. Omdat deze parkeervoorziening binnenkort vervalt heeft de gemeente onderzoeksbureau Goudappel Coffeng gevraagd een parkeerdruk- en een parkeermotiefmeting (bijlage 2) uit te voeren in het gebied rondom het gemeentehuis. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat het huidige aantal geparkeerde auto's op het perceel Noordeinde 57 elders in de directe omgeving kan worden opgevangen. Zelfs wanneer onverhoopt het gebruik van het perceel Noordeinde 57 is onderschat en doorgaans het gebruik van dit perceel twee tot drie keer groter is, kan dit opgevangen worden binnen het centrumgebied van Roelofardensveen. Zowel in het weekend als op doordeweekse dagen worden dan ook geen problemen verwacht.
Hiermee is aangetoond dat parkeren geen belemmering vormt voor het permanent bestemmen van de tijdelijke uitbreiding. Wanneer de parkeerondersteunende voorziening voor deze uitbreiding (Noordeinde 57) vervalt ontstaan geen parkeerproblemen.
Conclusie
De uitbereiding van het gemeentehuis heeft, ook na de sluiting van het perceel Noordeinde 57, geen negatieve effecten op de verkeersafwikkeling. In de omgeving van het plangebied zijn voldoende parkeervoorzieningen aanwezig die kunnen voorzien in de vraag van zowel de medewerkers als de bezoekers. Vanuit het aspect verkeer en parkeren bestaat er geen bezwaar tegen het permanent vastleggen van de uitbreiding van gemeentehuis.
De herbestemming van 'detailhandel' op wonen heeft geen effect op het aspect verkeer en parkeren.
  1. 1. Goudappel Coffeng, 11 maart 2008, AKM/017/Bkd/0100
  2. 2. Goudappel Coffeng, 18 oktober 2011, KBM/025/Msm/0300

4.12 Duurzaamheid

Duurzame stedelijke ontwikkeling
De gemeente Kaag en Braassem vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk. De gemeente Kaag en Braassem streeft er naar dat elke ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan het verbeteren van de kwaliteit van economie, maatschappij en milieu, zowel op de korte en lange termijn. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
Bij bouwprojecten wordt de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat gehanteerd. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm. Voor gemeentelijke gebouwen geldt een 8.

5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
Het permanent herbestemmen van de uitbreiding van het gemeentehuis en extra te realiseren parkeerplaatsen worden op initiatief van de gemeente gerealiseerd. De kosten voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan zullen dan ook voor rekening van de gemeente zijn.
Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie, artikel 6.12, lid 1 van de Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In onderhavig geval is er geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 , lid 1 van de Wro. Het opstellen van een grondexploitatie plan is derhalve niet noodzakelijk. Voor onderhavig geval is er alleen sprake van apparaatskosten, die middels de gemeentelijke leges in rekening worden gebracht.
Conclusie
Gemeente Kaag en Braassem is initiatiefnemer van voorliggend bestemmingsplan. De plankosten komen voor rekening van de gemeente zelf. De economische uitvoerbaarheid is op deze wijze gewaarborgd.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door de Raad zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2.1 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

In deze paragraaf zijn de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Het plan is ter vooroverleg naar de vereiste vooroverleg partners gestuurd. Enkel het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft opmerkingen op de beoogde ontwikkeling geuit (bijlage 1). Deze opmerking is, inclusief de beantwoording, behandeld in § 4.10.3 van de voorliggende toelichting. Inmiddels heeft Rijnland akkoord gegeven op de ontwikkeling.
  1. 1. Art, 3.1.1. Bro reactie Hoogheemraadschap van Rijnland, kenmerk 12.04741, 2 februari 2012

5.2.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft als ontwerp van 13 september 2012 gedurende zes wekenvoor iedereen ter inzage ligt in het gemeentehuis. Er is één reactie binnengekomen op het plan. De nota van zienswijzen met de gemeentelijke reactie op het plan is als bijlage 5 opgenomen.

6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Inleiding

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008). De kern van de voorgestelde regeling volgt uit twee uitgangspunten: zoveel mogelijk informatie op de kaart en zo eenvoudig mogelijke planregels. Zoals algemeen bekend bij werken met een standaard is maatwerk noodzakelijk, vandaar dat de standaard op bepaalde punten is aangepast.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende bepalingen voor het hele plangebied. Hoofdstuk II regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk III regelt de algemene bepalingen waaronder een aantal flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en vrijstellingsbevoegdheden. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

6.2 Bestemmingsregels

Met de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent een bestemmingsplan planregels. Hieronder worden de planregels toegelicht waarvoor een nadere toelichting noodzakelijk is.

6.2.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren.
Begripsomschrijvingen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is, met uitzondering van enkele speciale regelingen, het volgende stramien gehanteerd:
Bestemmingsomschrijving
Een omschrijving van de functies die bij de bestemming mogelijk zijn.
Bouwplanregels
Planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden.

6.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregels
Deze bepaling wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende bouwvergunning gebeurd is.
Algemene gebruiksregels
Een algemene bepaling met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken, die alle gebruik van gronden en opstallen verbiedt, dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming.
Algemene afwijkingsregels
In dit bestemmingsplan is een algemene afwijkingsregeling opgenomen die voorziet in algemeen voorkomende bouwwerken en afwijkingen van het bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
Deze bevoegdheid heeft betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels
Regels die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels. Het gebruik van de gronden en opstallen, dat afwijkt van de planregels in het nieuwe plan.
Slotregels
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan: bestemmingsplan Uitbreiding gemeentehuis

6.3 Bestemmingen

Artikel 3 Maatschappelijk
Voor de gronden waarop de bebouwing van de uitbreiding is gesitueerd geldt de bestemming 'maatschappelijk'. Hiertoe behoren afgezien van de bebouwing eveneens het bijbehorende erf en terrein.
Artikel 4 Verkeer
De parkeervoorzieningen, wegen, naastliggende watergang en bijbehorende groenvoorzieningen zijn opgenomen in de bestemming 'verkeer'.
Artikel 5 Water
De watergang tussen het perceel Noordeinde 6 en het gemeentehuis heeft conform het bestemmingsplan 'Braassemerland' de bestemming water gekregen.
Artikel 6 Wonen
Het perceel Noordeinde 6 is bestemd als Wonen. Deze bestemming is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan 'Braassemerland' en het aangrenzende bestemmingsplan 'Noordeinde 6'.