Vriezekoop 71A Leimuiden
Bestemmingsplan - gemeente Kaag en Braassem
Vastgesteld op 15-06-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Vriezekoop 71A Leimuiden met identificatienummer NL.IMRO.1884.BPVRIEZEKOOP71A-VAS1 van de gemeente Kaag en Braassem.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden veehouderij: het, geheel of nagenoeg geheel op open grond, houden van melk- en ander vee alsmede het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate is toegestaan;
- b. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond met uitzondering van bosbouw, sier- en bollenteelt, echter met insluiting van een- en tweejarige sierteeltgewassen op open grond (zoals zonnebloem, asters en papavers);
- c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouw- of siergewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
- d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond; onder fruitteelt wordt mede verstaan het planten van hagen rondom fruitteeltpercelen;
- e. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- f. sierteelt: de teelt van siergewassen, alsmede van sierstruiken en sierbomen al dan niet met behulp van ondersteunend glas, tijdelijke kweektunnels, recirculatiebassins en planttafels doch zonder groot- of detailhandel in sierteeltgewassen;
- g. bollenteelt: de teelt van bollen;
- h. bosbouw: de teelt van bomen voor de houtproductie;
- i. intensieve kwekerij: het kweken van gewassen of vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 Bevi-inrichting
een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.16 bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 bijbehorend bouwwerk
hieronder worden begrepen:
bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
aanbouw/uitbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw is verbonden en door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt.
1.24 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 hoofdgebouw
een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.27 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.28 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.29 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.30 nutsvoorzieningen
de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.31 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.33 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.34 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.35 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals genoemd in lid 1.8 onder a en als (mede)bestemming agrarisch bedrijf als genoemd in lid 1.8 onder b;
- b. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in lid 1.8 onder a voor zover het betreft bestaand gebruik in de vorm van het houden van koeien zonder weidegang;
- c. het behoud en herstel van het karakteristieke en cultuurhistorische open weidelandschap, dat gevormd wordt door het nagenoeg ontbreken van bebouwing in de polders;
alsmede voor:
- d. het hobbymatig houden van vee;
met daaraan ondergeschikt:
- e. wandel-, fiets-, en ruiterpaden;
- f. kleinschalige natuurontwikkeling;
- g. voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, windturbines, bruggen, dammen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water;
met dien verstande dat:
- h. erfontsluitingswegen ten behoeve van gronden anders dan gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden, tevens zijn toegestaan, doch uitsluitend met een zo kort mogelijke lengte, met zo min mogelijk doorsnijding van het landschap.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en windmolens ten behoeve van de waterhuishouding mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. overigens geldt het volgende:
max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
erf- en terrein- afscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - buiten het bouwvlak - binnen het bouwvlak | 1 m 1,5 m 2 m | |||
- windmolen buiten het bouwvlak, ten behoeve van waterhuishouding | 6 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (geen erf- of terreinafscheidingen) | 3 m |
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij sprake is van een toename van stikstofemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf;
- b. de teelt van maïs ten dienste van het eigen bedrijf is toegestaan voor maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak;
- c. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, steigers en toegangswegen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. het aantal toegestane woningen per bouwvlak bedraagt één;
- c. het bouwvlak mag in geen geval voor meer dan 50% bebouwd worden;
- d. voor zover gebouwen niet op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot deze grens ten minste 2 m te bedragen;
- e. bijgebouwen, aanbouwen en overkappingen bij de woning dienen ten minste 1 m terugliggend op de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
- f. overigens geldt het volgende:
max. inhoud | max. oppervlakte | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
woningen (inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) | 750 m3 | 6 m | 10 m | |
-aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen behorende bij de woning | 50 m2 | de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m | 5m | |
vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen | 3 m | 5 m | ||
erf- of terreinafscheidingen: - buiten bouwvlakken - overige plaatsen | - - | 1 m 2 m | ||
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | - | 3 m |
- = niet van toepassing;
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of;
- 2. een bouwplan met een oppervlakte van ten hoogste 150 m², of;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - primair bestemd voor waterkeringen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Parkeren
Parkeren moet binnen het bouwvlak plaatsvinden.
8.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
8.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen bouwvlakken;
- b. ondergrondse bouwwerken worden niet meegeteld bij bepaling van de inhoudsmaat van woningen;
- c. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3,2 m onder het peil;
- d. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder c, indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; hetgeen door de aanvrager wordt onderbouwd met een schriftelijk advies van het waterschap en de provincie.
8.4 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen dient voldaan de worden aan de volgende bepalingen:
- a. gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag deze niet hoger zijn dan 1,75 m;
- b. de onderzijde van de dakkapel dient meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet gesitueerd te worden;
- c. de bovenzijde van de dakkapel dient meer dan 0,5 m onder de daknok gesitueerd te worden;
- d. de zijkanten van de dakkapel dienen meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak gesitueerd te worden.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning, zelfstandig recreatief onderkomen of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan, tenzij anders bepaald in hoofdstuk 2;
- b. kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis zijn toegestaan, voor zover:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen;
- 2. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 3. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
- c. reclameborden, neonverlichting, lichtmasten en lichtbakken zijn niet toegestaan;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen is niet toegestaan.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Vriezekoop 71A Leimuiden'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemers hebben het voornemen om op drie locaties de agrarische bedrijvigheid van sierteelt en glastuinbouw te beëindigen. Als compensatie voor het verwijderen van de sierteelt en het saneren van de kassen wordt in het lint Vriezekoop één (compensatie)woning gerealiseerd.
De ontwikkeling heeft betrekking op de volgende percelen:
- Bilderdam tussen 2 en 4a
Het eerste perceel is het kadastrale perceel met nr. 1453 en ligt tussen de adressen Bilderdam 2 en 4a in Leimuiden. De percelen liggen aan het noordelijke boezemlint van het buurtschap Bilderdam. Op het perceel aan de Drecht staan nu nog kassen. Het voornemen is om deze kassen te saneren. Om deze reden worden het bouwvlak en de aanduiding 'glastuinbouw' van dit perceel verwijderd.
- Vriezekoop 34
De locatie betreft gedeeltes van de kadastrale percelen met nr. 1342 en nr. 441. Deze percelen liggen aan de Vriezekoop 34 in Leimuiden. Het voornemen is om het gebruik ten behoeve van sierteelt op deze gronden te beëindigen. Om dit mogelijk te maken, moet de functieaanduiding 'sierteelt' van deze percelen worden verwijderd. Daarnaast wordt er een schuurtje gesloopt en hiervoor wordt het bouwvlak verkleind.
- Vriezekoop tussen 71w en 73
De locatie betreft de kadastrale percelen met nr. 423 en 469. Deze zijn gelegen tussen Vriezekoop 71w en 73. De percelen liggen ten zuiden van de Drecht. Op deze percelen was voorheen een sierteeltbedrijf gevestigd. De afgelopen jaren is deze locatie niet meer voor de sierteelt gebruikt. Het voornemen voor deze percelen is om de aanduiding 'sierteelt' van de gronden af te halen en in de plaats daarvan op deze percelen één woning te realiseren. Om dit mogelijk te maken moet op deze percelen de bestemming worden omgezet van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen'.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'. De gemeente heeft aangegeven positief te staan tegenover het plan om, in afwijking van het bestemmingsplan, een woning te realiseren aan de Vriezekoop op voorwaarde dat de sierteelt wordt gesaneerd en er kassen en een schuurtje worden gesloopt en de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd (ruimte voor ruimte-regeling).
Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van Leimuiden, ten oosten van de kern Leimuiden, langs de Drecht. Het plangebied omvat het kadastrale perceel met nr. 1453, tussen de adressen Bilderdam 2 en 4a, de kadastrale percelen met nrs. 423 en 469, tussen Vriezekoop 71w en 73 en gedeeltelijk de percelen nrs. 1342 en 441 aan de Vriezekoop 34 (zie figuur 1.1).
De Vriezekoop staat in verbinding met de provinciale weg N207. Ten noorden en zuidwesten, op respectievelijk 2,2 en 3,5 kilometer afstand van het plangebied liggen de Westeinderplassen en het Braassemermeer.
Figuur 1.1 - Ligging van de locaties (rode kaders). Luchtfoto: Google Earth.
1.3 Planologische Regeling
In en om het plangebied is momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' van kracht, door de gemeenteraad vastgesteld op 28 mei 2018.
Bilderdam tussen 2 en 4a
Op het perceel aan de Bilderdam ligt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met functieaanduidingen 'glastuinbouw' en 'wonen uitgesloten' (figuur 1.2). Daarnaast gelden er de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde – Archeologie - 1'. Voor dit perceel worden de functieaanduidingen 'glastuinbouw' en 'wonen uitgesloten' verwijderd, alsmede het bouwvlak.
Figuur 1.2 - Uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'. De locatie tussen Bilderdam 2 en 4a is rood omlijnd.
Vriezekoop 34
Op de percelen aan de Vriezekoop 34 ligt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met de functieaanduiding 'sierteelt' (figuur 1.3). In dit bestemmingsplan wordt de functieaanduiding 'sierteelt' van deze percelen verwijderd, zodat er op deze percelen sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast wordt er een schuurtje gesloopt. Om de bouwmogelijkheden hier te verwijderen wordt het bouwvlak verkleind.
Figuur 1.3 - Uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'. De betreffende percelen aan de locatie Vriezekoop 34 zijn rood omlijnd.
Vriezekoop tussen 71w en 73
Op de percelen aan de Vriezekoop 71A (toekomstige nummering) ligt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met de functieaanduiding 'sierteelt' (figuur 1.4). Daarnaast gelden er de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde – Archeologie - 1'. Binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', die op het zuidelijke deel van de locatie ligt, is bouwen ten behoeve van de enkelbestemming enkel mogelijk als is aangetoond dat het waterstaatkundig belang niet wordt geschaad. Hiervoor dient advies aangevraagd te worden van het hoogheemraadschap van Rijnland.
De bouw van de nieuwe woning is in strijd met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. In dit bestemmingsplan wordt onderbouwd dat met het toestaan van een nieuwe woning wordt bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (ruimte voor ruimte-regeling).
Figuur 1.4 - Uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'. De locatie Vriezekoop 71A is rood omlijnd.
1.4 Leeswijzer
Het vervolg van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- in hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie;
- hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
- in hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan de geldende wet- en regelgeving voor de diverse omgevingsaspecten;
- hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan;
- tot slot worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
De percelen aan de Vriezekoop tussen 71w en 73 liggen ten zuidwesten van het buurtschap Bilderdam. De percelen liggen tussen de straat Vriezekoop en de Drecht (figuur 2.1). Op deze locatie is geen bebouwing aanwezig. De locatie bestaat in de huidige situatie uit een voormalige sierteeltakker (figuur 2.2).
Het perceel aan de Bilderdam ligt in het buurtschap Bilderdam, ingeklemd tussen de straat Bilderdam en de Drecht (figuur 2.1). De enige bebouwing die op het perceel staat is een kas, met een oppervlakte van ca. 925 m² (figuur 2.3). Het gaat om kleine, lage kassen die al enige tijd niet meer voor agrarische doeleinden worden gebruikt. De foto's laten zien dat het geheel momenteel rommelig afsteekt ten opzichte van het pas vernieuwde straatbeeld van de Bilderdam.
De percelen aan de Vriezekoop 34 liggen ten westen van het buurtschap Bilderdam in de Vriesekoopsche Polder. Op deze locatie is een sierteeltbedrijf aanwezig.
Het buurtschap Bilderdam wordt gevormd door de lintbebouwing aan weerszijden van de dijkjes langs de Drecht. Het buurtschap wordt gerekend tot het dorpsgebied van Leimuiden, telt ca. 100 inwoners en ligt aan de provinciegrens met Noord-Holland. Naast enkele agrarische bedrijven en tientallen burgerwoningen zijn in Bilderdam twee autobedrijven en een staalconstructiebedrijf gevestigd. Direct naast de twee locaties staan burgerwoningen. Aan de overzijde van de straat staan geen gebouwen en is er vrij zicht over de polder.
Bij het buurtschap komt een vijftal veenpolders samen, die door de dijkjes waarover de straat Bilderdam loopt worden gescheiden van de Drecht. De percelen aan de Bilderdam en Vriezekoop 34 liggen aan de zuidrand van de Vriesekoopsche Polder, die in de eerste helft van de 18e eeuw werd drooggemalen. De percelen aan de Vriezekoop tussen 71w en 73 liggen aan de noordrand van de Wassenaarsche polder, die in de tweede helft van de 17e eeuw werd drooggemalen. Als gevolg van de aanleg van de polders veranderde de gedaante van de Drecht van een veenrivier naar het hedendaagse kanaal. De nog grotendeels open, weidse en rechtmatig verkavelde veenpolders rondom Bilderdam karakteriseren het landschap in dit deel van de provincie.
Figuur 2.1 - Luchtfoto van de locatie waar de woning wordt gerealiseerd. Bron: Google Earth.
Figuur 2.2 - Huidige situatie aan de Vriezekoop tussen 71w en 73
Figuur 2.3 - Aanzicht vanaf de Bilderdam (resp. vanuit windrichting NO en NW). Foto's: Google Streetview.
2.2 Voorgenomen Initiatief
Het voornemen is om in totaal 17.308 m2 aan sierteelt te saneren, 925 m2 aan kassen te slopen en een schuur met een oppervlakte van circa 131 m2 te verwijderen. Om deze ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren is het voornemen daarvoor in de plaats een vrijstaande woning te realiseren in het zuidelijke boezemlint aan de Drecht bij Bilderdam.
Tabel 2.1 - Sanering sierteelt
Aantal m2 sanering sierteelt | |
Percelen Vriezekoop 34 | 16.012 |
Percelen Vriezekoop tussen 71w en 73 | 1.296 |
Totaal | 17.308 |
Op de percelen aan de Vriezekoop tussen 71w en 73 is het voornemen om één woning te realiseren. Een impressie van een mogelijke inrichting is te zien in figuur 2.4.
Figuur 2.4 - Impressie toekomstige inrichting.
Ruimte voor ruimte-regeling
Met de vaststelling van de Visie Ruimte en Mobiliteit in 2014 heeft de provincie Zuid-Holland de regeling Ruimte voor ruimte geschrapt en wordt het aan de betreffende gemeenten overgelaten om ruimtelijke plannen te faciliteren, passend binnen het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland, waaronder richtlijnen op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente Kaag en Braassem heeft de ruimte voor ruimte-regeling nog wel in haar bestemmingsplannen voor het buitengebied staan.
De huidige bestemming van het perceel naast en achter Vriezekoop 34A (kadastraal bekend als gemeente Leimuiden sectie B nrs. 441 en 1342) heeft in het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Oost" de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' met de functieaanduiding 'sierteelt'. De oppervlakte van de grond naast de woning, het kleinste perceel, bedraagt circa 3.395 m2. De oppervlakte van de grond achter de woning, het grootste perceel met de functieaanduiding 'sierteelt', bedraagt circa 12.617 m2. Dit resulteert voor de locatie Vriezekoop 34 in een totaal van 16.012 m2 aan gronden met de functieaanduiding 'sierteelt', die ingezet worden voor de ruimte voor ruimte regeling. Samen met de 1.296 m2 te saneren sierteelt bij de locatie Vriezekoop tussen 71w en 73 resulteert dit in een totaal van 17.308 m2. De functieaanduiding zal van al deze percelen worden verwijderd. Omdat niet wordt voldaan aan de minimale eis van 22.500 m2 aan 'sierteelt' worden tevens de 925 m² kassen op het perceel aan de Bilderdam en een bijgebouw van 131 m2 verwijderd op het perceel van Vriezekoop 34. Op deze gronden worden de bouwmogelijkheden verwijderd. Als alle vierkante meters sierteelt en bebouwing bij elkaar opgeteld worden, wordt er voldaan aan de eisen van de ruimte voor ruimte-regeling uit het bestemmingsplan “Buitengebied Oost”. In onderstaande tabel staan alle aantallen nog eens overzichtelijk onder elkaar.
Tabel 2.2 - Oppervlaktes ruimte voor ruimte-regeling
Voorwaarden | Planvoornemen | Percentage | |
1.000 m2 gebouwen | 131 m2 | 13,1 % | |
5.000 m2 kassen | 925 m2 | 18,5 % | |
2,25 ha sierteelt | 17.308 m2 | 76,9 % | |
Totaal | 108,5 % |
Bouwmaten
Wat de maatvoering en positionering van de nieuwe woning betreft, wordt aangesloten bij de omliggende woonbestemmingen en de kaders uit de Nota Inbreidingslocaties. Hoewel de Nota Inbreidingslocaties het buurtschap Bilderdam niet expliciet noemt, is deze van toepassing omdat de percelen waar de nieuwe woning gerealiseerd wordt aan de boezemlinten liggen van het buurtschap Bilderdam.
Voor de maatvoering en positionering van de nieuwe woningen gelden de uitgangspunten zoals samengevat in tabel 2.3:
Tabel 2.3: Uitgangspunten voor de bouwmaten en positionering van de nieuwe woning
Onderwerp | Uitgangspunt |
Bouwen achterop het perceel | Alleen als de voorzijde van het perceel bebouwd is |
Situering op de kavel | Aan de weg |
Nokrichting | Haaks op of parallel aan de weg |
Oppervlak perceel vrijstaand | Minimaal 300 m², exclusief wateroppervlak |
Afstand tot zijerfgrens | Minimaal 3 meter |
Afstand tot voorerfgrens | Aansluitend op de omgeving: 5 meter |
Parkeren | Minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein |
Oppervlakte hoofdgebouw | Maximaal 40% van het perceeloppervlak (exclusief water), maximaal van 150 m² |
Goothoogte | Aansluitend op de omgeving: 6 m |
Nokhoogte | Aansluitend op de omgeving: 9 m |
2.3 Ruimtelijke Inpassing En Kwaliteitsverbetering
De woning aan de Vriezekoop wordt landschappelijk ingepast, op een manier die recht doet aan de landschappelijke en stedenbouwkundige waarden in de directe omgeving. Belangrijk zijn onder meer het behouden en creëren van zichtlijnen vanaf de Vriezekoop naar de Drecht en vice versa van de Drecht doorzichten ontstaan richting de polder. Daarnaast wordt qua bouwmaten en bouwstijl aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek in het buurtschap Bilderdam. De wijze waarop het nieuwe woonperceel landschappelijk wordt ingepast is weergegeven in een landschappelijke schets (figuur 2.4 en bijlage 3). De schets is opgesteld op basis van de uitgangspunten uit tabel 2.3.
Op beide percelen aan weerszijden van de Drecht zijn de mogelijkheden om op deze plek een toekomstbestendig agrarisch bedrijf te voeren uiterst beperkt. Dit heeft onder meer te maken met de beperkte omvang van de percelen, de ongunstige ontsluiting en het ontbreken van enige uitbreidingsmogelijkheden door de ligging in een lint en aan de Drecht.
Met het beëindigen van het gebruik en het realiseren van de woning wordt de ruimtelijke kwaliteit in en rondom het plangebied op verschillende punten verbeterd:
- De kassen die in de huidige situatie op het perceel aan de Bilderdam staan, passen functioneel gezien niet goed in het woonlint ten noorden van de Drecht. Daarnaast zorgen de kassen voor een verrommeld straatbeeld, zoals goed te zien is op de foto's in figuur 2.3.
- De sierteeltfunctie aan de Vriezekoop tussen 71w en 73 is niet passend tussen de woonbestemmingen ten zuiden van de Drecht. Gelet op de mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij sierteeltbedrijven draagt de ontwikkeling bij aan de verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de naastgelegen woningen.
- Verder ontstaat er een opening in het bebouwingslint na het saneren van de sierteelt. Het opvullen van het lint met een groen ingepaste woning versterkt de lintbebouwing en het karakter van het buurtschap Bilderdam. Dit heeft daarom de voorkeur boven het 'open laten' of een andersoortige opvulling. Hierbij is het wel van belang om de nieuwe woning zowel qua maatvoering als positionering aan te laten sluiten bij het bestaande lint. Voor het bebouwingslint ten zuiden van de Drecht aan de Vriezekoop geldt dat de 'open' structuur van het lint kan worden behouden, met doorkijkjes naar de Drecht door de bouw van één vrijstaande woning van max. 150 m2.
Kortom, de sanering van de kassen en de sierteelt in combinatie met het realiseren van een vrijstaande woning zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Hierdoor wordt de karakteristiek van de boezemlinten versterkt vanaf de weg en vanaf het water. De leefomgeving voor de omliggende woningen wordt bovendien verbeterd, door het wegnemen van de bedrijfsactiviteiten uit het lint. Het saneren van 16.102 m2 aan sierteeltbestemming aan de Vriezekoop 34 zorgt naast meer openheid van de veenpolder, voor een betere aansluiting bij het veenweidelandschap en zorgt voor een vermindering van de milieubelasting op de gronden, de omliggende woningen en het naastgelegen recreatieterrein. Ook het slopen van de vervallen schuur zal zorgen voor een kwaliteitsimpuls van het straatbeeld.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte; Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels om de nationale belangen, zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, te beschermen. Deze regels beperken de beleidsvrijheid van decentrale overheden in ruimtelijke plannen, en zien toe op 14 onderwerpen:
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- 14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.
Toepassing en conclusie
De ontwikkeling raakt geen van bovenstaande rijksbelangen. Het rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Toepassing en conclusie
Het toevoegen van één woning in het plangebied betreft geen 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit jurisprudentie volgt dat woningbouwlocaties met minder dan 12 nieuwe woningen niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt en dus niet 'ladderplichtig' zijn (ABRvS 16september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921). De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de visie Ruimte en Mobiliteit (juli 2014). Bij deze structuurvisie hoort een programma Ruimte (juli 2014). Beide zijn in 2018 geactualiseerd. Op 20 februari 2019 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. Dit betreft een beleidsneutrale omzetting van de visie Ruimte en Mobiliteit en het programma Ruimte.
Een belangrijk uitgangspunt in de omgevingsvisie is het tegengaan en actief verbeteren van de ruimtelijke situatie op plekken waar sprake is van (dreigende) verrommeling. Daarbij moet rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap, natuur en cultuurhistorie en moet sprake zijn van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Binnen dit uitgangspunt past de sanering van verspreid liggende glastuinbouwlocaties. Een van de bijbehorende beleidsuitgangspunten is de aanpak van ‘papieren glaslocaties’ - ontwikkelruimte voor de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven. Het provinciale beleid gaat in principe uit van een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden voor verspreid liggende glastuinbouwlocaties met een beperkte economische waarde in relatie tot de greenports. De provincie heeft daarnaast een faciliterende en stimulerende rol in de nog te realiseren sanering van verspreid liggende kassen. De inzet van de provincie verschilt per gebied. Leidend is de te bereiken verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het behalen van de doelstelling hangt vooral af van de mate waarin gemeenten zelf actie ondernemen en de bereidheid van eigenaren om te saneren.
Het voorliggende bestemmingsplan vormt een uitwerking van het provinciale beleid. De sierteelt wordt gesaneerd en de mogelijkheid voor glas wordt wegbestemd.
Toepassing en conclusie
Sanering leidt in alle gevallen tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering door het verdwijnen van de mogelijkheden voor uitoefening dan wel uitbreiding van een agrarisch bedrijf. Ook bij de compensatie door het mogelijk maken van een nieuwe woning op grond elders, wordt door de locatiekeuze - in aansluiting op een bestaand lint - en de landschappelijke inpassing ter plekke gewaarborgd dat de ruimtelijke kwaliteit gelijk blijft dan wel toeneemt. De aard en schaal van deze ontwikkeling zijn zodanig dat van aantasting van de gebiedsidentiteit geen sprake is.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Naast de omgevingsvisie heeft de provincie ook de omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld op 20 februari 2019. De verordening bevat enkele regels die relevant zijn voor dit bestemmingsplan.
Ruimtelijke kwaliteit
Het kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland is ingestoken als 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten met richtpunten en de gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen zijn in samenhang met de decentrale overheden opgesteld. Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is met name de ruimtelijke impact op de gebiedsidentiteit en de bestaande structuur, zoals uiteengezet in het gebiedsprofiel, van belang. Daarvoor wordt onderscheid gemaakt in drie types ontwikkelingen: inpassen, aanpassen en transformeren (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 - Typologie van ontwikkelingen (bron: VRM).
Op grond van artikel 6.9.1 worden voorwaarden aan ruimtelijke kwaliteit gesteld voor de verschillende types nieuwe ontwikkelingen. In lid 1 van dit artikel staat onder andere het volgende hierover:
"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen)."
Toepassing en conclusie
Allereerst kan worden opgemerkt dat er sprake is van ontwikkelingen die passen binnen de aard en schaal van het gebied (inpassen). Tot zover kunnen de voorgenomen ontwikkelingen dus worden 'ingepast' in het bestaande karakter van het gebied.
Voor de realisatie van de nieuwe woning die mogelijk wordt gemaakt geldt dat er ook sprake is van 'inpassen'. De toelichting bij artikel 6.9.1 van de verordening stelt dat ontwikkelingen die onder 'inpassen' vallen sterk aansluiten bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap. Het moet gaan om een gebiedseigen ontwikkeling die zich afspeelt op het niveau van een kavel. In het geval van de nieuwe woning aan de Vriezekoop 71a wordt binnen deze kaders gebleven. Het gaat om slechts één woning, die wordt toegevoegd in de lintbebouwing.
3.2.3 Ruimte voor ruimte-regeling
Ruimte voor ruimte betreft de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. Met de vaststelling van de Visie Ruimte en Mobiliteit in 2014 heeft de provincie Zuid-Holland de Ruimte voor Ruimte-regeling geschrapt. In de Verordening heeft de provincie geen specifieke regels meer voor de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Dat wordt in het vervolg aan de gemeenten overgelaten, waarbij geldt dat plannen passend moeten zijn binnen het ruimtelijk beleid van de provincie, waaronder de richtlijnen voor ruimtelijke kwaliteit (zie paragraaf 3.2)
De ruimte voor ruimte-regeling is nog wel in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' opgenomen. Hierin staat dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om met toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden te wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van de bouw van een extra woning in ruil voor de sloop van alle op het bouwvlak aanwezige bedrijfsbebouwing, met inachtneming van het volgende:
- a. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² gebouwen, 5000 m2 kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, of een combinatie naar rato daarvan, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
- b. het aantal compensatiewoningen mag maximaal drie bedragen;
- c. de te slopen gebouwen of kassen dienen opgericht te zijn voor de peildatum van 1 januari 2007;
- d. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse dient duurzaam verbeterd te worden;
- e. de nieuwe woningen dienen voorzien te worden van een goede landschappelijke inpassing;
- f. de nieuwe woningen dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige functies en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden).
Toepassing en conclusie
- a. zie paragraaf 2.2.
- b. er wordt 1 compensatiewoning gerealiseerd.
- c. de gebouwen zijn opgericht voor 2007.
- d. zie paragraaf 2.2 en de landschappelijke inrichtingsschets (bijlage 3).
- e. zie paragraaf 2.3.
- f. in paragraaf 4.3 wordt beschreven dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de Ruimte voor Ruimte-regeling.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
Regio Holland Rijnland ligt midden in de Randstad en telt ruim vijfhonderdduizend inwoners. De gemeenten Alphen aan den Rijn, Kaag & Braassem, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude werken samen in het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. In de Regionale Structuurvisie 2020 verwoorden deze veertien gemeenten hun ruimtelijke visie op de regio.
De veertien aangesloten gemeenten werken samen aan hun ambities en opgaven. Met als doel: een goede balans realiseren tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter. In zeven kernbeslissingen geven de gemeenten hun belangrijkste keuzes weer:
- 1. Holland Rijnland is een topwoonregio;
- 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
- 4. Groen-blauwe kwaliteit staat centraal;
- 5. Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
- 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
- 7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Toepassing en conclusie
De ontwikkeling is van een zodanige aard en schaal, dat deze niet raakt aan de opgaves en ambities uit de structuurvisie. De regionale structuurvisie benoemt geen (voor)waarden die door de voorliggende ontwikkeling worden aangetast dan wel versterkt.
3.3.2 Regionale Woon Agenda Holland Rijnland
In de regionale Woonagenda hebben de gemeenten afspraken met elkaar en met de provincie gemaakt over:
- Een regionaal afgestemd kwalitatief en kwantitatief woningbouwprogramma met toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking en gebaseerd op de actuele Woningbehoefteramingen. Verder worden er afspraken gemaakt over de accommodatie van enkele specifieke bovenregionale opgaven.
- Voldoende sociale woningbouw in relatie tot de doelgroep.
- Aandacht voor kansrijke woonmilieus.
- Aandacht voor locaties binnen bestaand stads- en dorpsgebied of daar aan grenzend; in dat geval is er bijzondere aandacht nodig voor een multimodale ontsluiting en landschappelijke kwaliteiten.
Figuur 3.2 - Indicatie aanvullende behoefte.
De aanvullende behoefte aan woonmilieus verschillen tussen de gemeenten en tussen de subregio's, vanwege het karakter van de verschillende delen van de regio. In Kaag en Braassem is de behoefte gericht op dorps wonen.
Toepassing en conclusie
In Kaag en Braassem wordt uitgegaan van 940 woningen tot 2030 in dorps wonen. Het plan valt in het dorpse woonmilieu, waaraan binnen de regio grote behoefte is. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling past binnen de Regionale Woon Agenda van Holland Rijnland.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie 2025
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011 de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling in het jaar 2025. Op 18 december 2017 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV 2017) vastgesteld. Per thema is de voorgaande visie aangepast op het meest actuele beleid. Ook de dorpsperspectieven zijn, op basis van bijeenkomsten in de dorpen, opnieuw in uitgebreidere vorm opgesteld.
De geactualiseerde MRSV gaat uit van een horizon van acht jaar; de toekomstige ontwikkelingen tot 2025. De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.
De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook het hoogheemraadschap van Rijnland staat de komende jaren voor enkele grote opgaven, met name op het gebied van waterberging, waarbij zij nauw samenwerkt met de gemeente. De gemeente maakt in de MRSV vier strategische keuzes:
- 1. delen verantwoordelijkheid; de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert.
- 2. wonen in alle kernen; aandacht voor de samenstelling van de woningmarkt door diverse veranderingen, met oog voor de eigen kracht en karakter van elke kern.
- 3. ruimtelijke kwaliteit belangrijk, maar staat niet altijd voorop; sturing op een goede ruimtelijke ordening met aandacht voor kwetsbare gebieden, duurzaamheid en een goede afweging per potentiële ruimtelijke ontwikkeling.
- 4. ontwikkelen door beheer; de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
De strategische keuzes zijn geen pasklare antwoorden op vraagstukken, maar geven richting bij het zoeken naar passende oplossingen. Deze strategische keuzes werken door in de structuurvisie en de beleidskaders.
Figuur 3.3 - Uitsnede visiekaart Structuurvisie. Het plangebied is aangegeven met de oranje cirkel.
In de structuurvisie is het plangebied aangewezen als droogmakerij. Ook ligt het binnen de geluidscontour van Schiphol en is het gebied aangewezen voor extensieve recreatie.
Droogmakerij
De droogmakerijen zijn grootschalige open polders. Het primaire grondgebruik is landbouw, zowel akkerbouw als veeteelt. Er is volop ruimte voor schaalvergroting. Sommige bedrijven gaan stoppen, andere bedrijven kunnen verdubbelen in grootte. Ook hier is ruimte voor recreatie, maar anders dan in Kaag en Braassem West. De recreatie is nadrukkelijk gekoppeld aan de linten langs de Wijde Aa en de Drecht. Het gaat dan om recreatieve routes, met daarbij trekpleisters zoals een trailerhelling of een agrarisch bedrijf waarbij de recreatie tot een volwaardige tweede hoofdtak is geworden. Deze trekpleisters zijn via de N207 en de N446 goed bereikbaar. In deze accenten is behalve aandacht voor de recreatieve kant ook nadrukkelijk aandacht voor verhoging van de landschaps- en natuurwaarde.
Extensieve recreatie
De gemeente kiest ervoor om niet overal recreatie toe te staan, maar dit op bepaalde locaties te intensiveren. Op andere plekken wordt recreatie extensief gehouden, wat inhoudt dat er plek is voor activiteiten als wandelen of fietsen. Extensieve recreatiegebieden kennen wandel- en fietsroutes of een picknickplaats. Er zijn elementen die de beleving van de relatief rustige omgeving mogelijk maken zoals een laarzenpad. Hier ligt het accent vooral op natuur en landschap. Deze gebieden zijn (beperkt) toegankelijk voor voorbijkomende wandelaars en fietsers of per boot. Een enkele voorziening in de vorm van een vlonderpad of vogeluitkijkpunt geeft een extra recreatieve waarde en verhoogt de natuur- en belevingswaarde van het landschap.
Karakter en ligging Bilderdam
Bilderdam is een klein buurtschap aan de Drecht. Het buurtschap behoort tot het landelijk gebied van Leimuiden. Door de afstand van circa 4 km tot het dorp heeft het een eigen karakter. Bilderdam ligt nabij Kudelstaart, Langeraar, de Langeraarse Plassen en de Geerpolderplas. Bilderdam is een concentratie van woningen rondom de brug over de Drecht. Er is veel pleziervaart op deze idyllische route. De ontwikkeling van Bilderdam is langzaam tot stand gekomen: tot aan het midden van de 20e eeuw waren er alleen vrijstaande boerderijen en landhuizen die relatief dichtbij elkaar lagen. Hierna zijn de lege ruimten opgevuld met (eengezins)woningen en andere bebouwing met een kleinere schaal. De bebouwing bestaat vaak uit vrijstaande woningen met maximaal twee bouwlagen en een kap.
Behouden van het karakter
Het karakter van Bilderdam dient behouden te blijven. Kenmerkend is het bebouwingslint langs de Drecht en de binding met het water.
Toepassing en conclusie
In de MRSV staat dat veel bovenlandjes natuurwaarden hebben. De bovenlandjes waar natuur voorop staat hebben in het bestemmingsplan Buitengebied Oost dan ook de bestemming Natuur. De visie stelt verder dat de structuur van de Vriezekoop wordt gekenmerkt door woningen in het lint bovenaan de dijk en agrarische activiteiten voornamelijk onderaan de dijk. Dat betekent dat het karakter van de Vriezekoop wordt gekenmerkt door een mix van natuur en woningen bovenaan de dijk en met name agrarische activiteiten in de polder.
De percelen waar het bestemmingsplan 'Vriezekoop 71a' betrekking op heeft, hebben geen natuurwaarden, zijn bestemd als Agrarisch met respectievelijk de aanduidingen 'sierteelt' en 'glastuinbouw' en bevinden zich in de woonlinten langs de Drecht. In lijn met de visie uit de MRSV worden de agrarische activiteiten hier bovenaan de dijk gesaneerd en worden de woningen gerealiseerd in de bestaande woonlinten. Op die manier is er dus juist sprake van een versterking van de bestaande structuur/karakteristiek van de Vriezekoop en de Drecht.
Gelet op het bovenstaande, is de beoogde ontwikkeling niet in strijd met de koersen en kwaliteiten die in de MRSV worden genoemd. De ontwikkeling past goed bij het karakter van Bilderdam. Het betreft een sanering binnen het bebouwingslint waardoor belangrijke waarden die in de structuurvisie zijn benoemd ongemoeid blijven. Daarnaast betreft het geen uitbreiding maar een inbreiding, waardoor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering ontstaat binnen het bebouwingslint.
3.4.2 Nota Inbreidingslocaties
De gemeente Kaag en Braassem bestaat sinds 1 januari 2009 en is een samenvoeging van de gemeenten Jacobswoude en Alkemade. Op diverse beleidsterreinen streeft de nieuwe gemeente naar eenduidig beleid. Zo ook op het gebied van inbreidingslocaties. Bij de gemeente komen regelmatig verzoeken binnen voor het realiseren van één of meerdere woningen, een bedrijfs- of winkelgebouw of een combinatie van deze functies binnen de bestaande grenzen van de kernen. Vanwege de beperkte uitbreidingsmogelijkheden in de dorpen zijn kleine locaties (inbreidingslocaties) van belang om in de lokale behoefte te voorzien. Dit betekent uiteraard niet dat alle onbebouwde of in onbruik geraakte ruimte binnen de kernen moet worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe woningen, winkels en bedrijfsruimten.
Omdat geen enkele inbreiding hetzelfde is en er altijd sprake is van een andere context, is maatwerk het sleutelwoord. Om voldoende houvast te bieden bij het beoordelen van initiatieven is in de Nota Inbreidingslocaties voor elk dorp een beschrijving gemaakt waarin de bestaande karakteristiek is verwoord. De nota geeft geen kant-en-klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De nota biedt enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op ontwikkelingen.
Het uiteindelijke doel van de Nota Inbreidingslocaties is om de behandeling van inbreidingsinitiatieven op een transparante manier te laten verlopen en om de initiatieven uiteindelijk te laten leiden tot een duurzame ruimtelijke/functionele ontwikkeling van de locatie zelf en het dorp als geheel.
Toepassing
Omdat Bilderdam een buurtschap is en geen 'dorpsstatus' heeft, wordt het niet genoemd in de Nota Inbreidingslocaties. De locatie tussen Vriezekoop 71w en 73 valt buiten het bestaand stads- en dorpsgebied.
Figuur 3.4 - Bestaand stads- en dorpsgebied (BSD-contour) in Bilderdam.
Conclusie
De bouw van een woning en het wegbestemmen van de sierteelt is een zelfstandige ontwikkeling waarmee een bebouwingslint ('boezemlint') wordt opgevuld. Dit past goed bij het karakter van het buurtschap Bilderdam. De oppervlakte van het perceel aan de Vriezekoop (zie tabel 2.1) is groot genoeg voor een vrijstaande woning. De overige maatvoerende uitgangspunten uit tabel 2.3 zijn verwerkt in de bouwregels en/of de verbeelding bij dit bestemmingsplan, en op deze wijze juridisch-planologisch geborgd.
3.4.3 Welstandsnota
Op 6 september 2010 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem een welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstands-aspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken.
In het welstandsbeleid heeft de initiatiefnemer veel vrijheid. Dit betekent dat er in principe geen welstandstoets wordt gedaan, met uitzondering van de monumenten en beschermde dorpsgezichten. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Alle bouwwerken aan- of bij (het perceel van) een monument of in een beschermd dorpsgezicht zijn vergunningsplichtig. Deze vergunningsplichtige gebieden zijn weergegeven op de welstandskaart.
Figuur 3.5 - Uitsnede welstandskaart.
Toepassing en conclusie
Het plangebied is gelegen in een welstandsluw gebied, zie figuur 3.5. Er zijn geen monumenten aanwezig binnen of nabij het plangebied en het plangebied maakt eveneens geen deel uit van een beschermd dorpsgezicht. Aan de ontwikkeling worden vanuit het gemeentelijk welstandsbeleid geen nadere voorwaarden gesteld.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Besluit Milieueffectrapportage
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een woning en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.2 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Door Terra Agribusiness is op 8 januari 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie gelegen aan Vriezekoop-Zuid naast 73 te Leimuiden (bijlage 1).
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
- a. de grond licht verontreinigd is met Lood [Pb], Kwik [Hg] en Zink [Zn];
- b. het grondwater licht verontreinigd is met Barium [Ba] en 1,1-Dichlooretheen.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient verworpen te worden. Er zijn slechts lichte verhogingen ten opzichte van de streefwaarde AW2000 aangetroffen in de grond en het grondwater.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5707
De hypothese "De gehele locatie is onverdacht op de aanwezigheid van asbest in bodem" dient aanvaard te worden. Er is zintuiglijk geen asbest of asbestverdacht materiaal in de bodem aangetroffen. Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de onderzochte stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.
Conclusie
Voor de percelen tussen Vriezekoop 71w en 73 zijn er op voorhand geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging. Gezien de beschreven onderzoeksresultaten voor deze percelen, worden de percelen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging in het buitengebied en de aanwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.
Bij het realiseren van een woning moet worden beoordeeld of omliggende bedrijven worden belemmerd en sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning. In de directe omgeving zijn voornamelijk woningen gelegen en enkele veehouderijen. De volgende bedrijven en/of activiteiten zijn relevant voor het plangebied Vriezekoop 71A Leimuiden:
Veehouderij Vriezekoop 67
Bij het wijzigen van het gebruik van het perceel van de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' naar 'Wonen' is toetsing van geur vanwege omliggende veehouderijen noodzakelijk. Er dient te worden gekeken naar de diersoorten die worden gehouden bij de omliggende agrarische bedrijven. Bij het dichtstbijgelegen agrarisch bedrijf aan de Vriezekoop 67 wordt melkrundvee gehouden. Voor deze dieren geldt een vaste afstand van 50 meter. Omdat in theorie overal op het bouwblok een emissiepunt kan worden gerealiseerd, moet worden gemeten tussen het bouwblok van het bedrijf en het bouwblok van de nieuwe woning. Hiertussen dient een afstand van minimaal 50 meter te zijn. De afstand tussen het bouwvlak van de veehouderij en het bouwvlak van de planlocatie bedraagt 50 meter.
De veehouderij heeft op grond van artikel 5, lid a van de Geurverordening uitbreidingsmogelijkheden. De afstand vanaf een dierenverblijf tot een geurgevoelig object moet minimaal 25 meter bedragen om uit te kunnen breiden (er is hier sprake van een situatie buiten de bebouwde kom). De conclusie is dat de veehouderij niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering door het plan.
Uit de gebiedsvisie behorende bij de geurverordening blijkt dat nieuwe ontwikkelingen (gevoelige functies) buiten de geurcirkels (50 meter) moeten plaatsvinden. De afstand tussen het bouwvlak van de veehouderij en het bouwvlak van de nieuwe woning moet minimaal 50 meter bedragen. Op basis van de verbeelding blijkt dat hieraan wordt voldaan. De aspecten stof, geluid en gevaar zorgen niet voor een belemmering van het initiatief. Er is met betrekking tot de veehouderij sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Sierteeltbestemming naast Vriezekoop 73
Het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen op het sierteeltperceel en de verwaaiing hiervan kan een risico vormen voor de gezondheid. In de jurisprudentie wordt als vuistregel een afstand van 50 meter gehanteerd waarbij nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afstand van de woonbestemming tot het meest nabijgelegen sierteeltperceel Vriezekoop 73 is circa 23 meter. Dit perceel wordt momenteel (maart 2019) gebruikt als grasland, zie figuur 4.1. De milieubelasting door gewasbescherming wordt sterk verminderd door het verdwijnen van de sierteelt. Hierdoor zijn effecten van gewasbeschermingsmiddelen op het plangebied verwaarloosbaar.
Figuur 4.1 - Boven situatie voor 2019, onder huidige situatie perceel naast Vriezekoop 73.
Daarnaast heeft de eigenaar van het sierteeltbedrijf het voornemen om de bestemming om te zetten van sierteelt naar wonen. Gezien het huidige gebruik als grasland en de omzetting naar wonen is er in de beoogde situatie geen sprake van een externe werking door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het plangebied.
Andere bedrijven liggen op grotere afstand en vormen geen belemmering voor het initiatief.
Conclusie
Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.4 Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De locatie ligt op korte afstand van de Vriezekoop-Zuid.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 63 dB (binnenstedelijk).
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt.
De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Vriezekoop-Noord en de Vriezekoop-Zuid. Daarom zijn de twee laatstgenoemde wegen meegenomen in het akoestisch onderzoek.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 2.
Verkeersgegevens
Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt uitgegaan van de verkeersintensiteit in de toekomstige situatie. De gegevens van het wegverkeer zijn in bijlage 2 opgenomen. Bij de berekeningen is uitgegaan van een prognose voor 2030 van de gemeente Kaag en Braassem (Regionale Verkeersmodel voor 2030), verminderd met een autonome groei van 1% per jaar voor het jaar 2027.
Resultaten
De geluidbelasting door wegverkeer op de Vriezekoop-Zuid bedraagt op de gevels van de woning ten hoogste 41 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh. De geluidbelasting door wegverkeer op de Vriezekoop-Noord bedraagt op de gevels van de woning ten hoogste 39 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee voor beide wegen niet overschreden. Een hogere waarde voor de geluidbelasting door wegverkeer is voor de beoogde woning niet noodzakelijk.
Conclusie
Zowel ten opzichte van de Vriezekoop-Noord als de Vriezekoop-Zuid wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woning niet overschreden. Ter plaatse van de nieuwe woning is daarmee sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.5 Schiphol
Luchthavenindelingbesluit
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het Lib regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het Lib geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het Lib kan de Rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:
- voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
- beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.
De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.
De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Lib. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.
Onderzoek en conclusie
Op figuur 4.2 is te zien dat voor de planlocatie op basis van het Lib een maximale bouwhoogte van 150 m geldt. De maximale bouwhoogte voor de beoogde woning zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan is 9 m. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de bouwhoogte uit het Lib.
Figuur 4.2 - Beperkingen bouwhoogte. Bron: Luchthavenindelingbesluit.
Tevens is het plangebied gelegen binnen het bouwbeperkingengebied uit het Lib. Op grond hiervan gelden in dit gebied beperkingen voor bebouwing: in het gebied zijn geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik. In art 2.2.1c van het Lib staat vermeld dat met het oog op geluidbelasting geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan zijn binnen de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij het besluit zijn aangeduid met nummer 4, behoudens:
- toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 25 woningen per bouwplan of binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan.
De woning wordt toegevoegd binnen het boezemlint. De woning vult een 'gat' in het lint op die ontstaat door de sanering van de sierteelt. Hiermee wordt dus voldaan aan de voorwaarden die gesteld worden vanuit het Lib. De woning ligt binnen de 55 dB contour van Schiphol (figuur 4.3). Het advies is om voor de woning geluidswerende voorzieningen te bepalen bij de bouwvergunning, zodat wordt voldaan aan de wettelijke binnenwaarde van 33 dB op basis van de Lcum, zelfs ook indien het luchtvaartlawaai de enige geluidsbron is. Hiermee wordt een acceptabel binnenniveau gerealiseerd.
Figuur 4.3 - Geluidskaarten Schiphol. Bron: pdokviewer
4.6 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen. Volgens de professionele risicokaart is er op grotere afstand van het plangebied een risicovolle inrichting gelegen.
Figuur 4.4 - Uitsnede professionele risicokaart
Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om een propaantank met een inhoud van 1200 liter aan de Hoofdweg. De inrichting is op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 450 meter of meer, dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
uurgemiddelde concentratie | max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.1 - Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een woning mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Vriezenweg, ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2015; 19 µg/m³ voor NO2, 18 µg/m³ voor PM10 en 10.8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg zes dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Verkeer En Parkeren
Verkeersstructuur
De locatie wordt ontsloten via de Vriezekoop. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom (60 km/h). Conform het principe Duurzaam Veilig worden fietsers gezamenlijk met het gemotoriseerde verkeer afgewikkeld op de Vriezekoop. Via de Vriezekoop-Zuid wordt nabij Leimuiden aangesloten op de provinciale weg N207, die in noordelijke richting aansluit op de A12 (afrit Nieuw-Vennep). In oostelijke richting is via Kudelstaart of Nieuwveen de provinciale weg N231 te bereiken. De ontsluiting in verdere richtingen is hiermee in voldoende mate gewaarborgd.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één nieuwe woning aan de Vriezekoop. Een berekening van de verkeersgeneratie is gemaakt aan de hand van kencijfers uit publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, 2012). De gemeente Kaag en Braassem is gecategoriseerd als een 'weinig stedelijke gemeente'. Conform de ligging van de locatie is uitgegaan van gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Op basis van het autobezit in de gemeente worden de gemiddelde kencijfers aangehouden. De verkeersgeneratie bij een vrijstaande koopwoning is 8,2 mvt/etmaal weekdag. Op de locatie aan de Vriezekoop op basis van één nieuwe woning bedraagt de extra verkeersgeneratie door deze ontwikkeling 8,2 mvt/etmaal weekdag. Het omrekenen naar een maatgevende werkdag (drukste dag) geschiedt op basis van een omrekenfactor van 1,11. Dit leidt tot een verkeersgeneratie op een maatgevende werkdag van afgerond 9 mvt/etmaal. Gezien de geringe omvang van de extra verkeersgeneratie door deze ontwikkeling, zal deze ontwikkeling niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
De Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Kaag en Braassem hanteert een minimum van 1,9 parkeerplaatsen per grondgebonden woning als uitgangspunt. Deze parkeerplaatsen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Hiervoor is op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en voorziet in de parkeernorm uit de Nota Parkeernormen. De aspecten verkeer en parkeren staan de nieuwe ontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.9 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Reactie watertoets:
'Op basis van de gegeven antwoorden concluderen wij dat wij een waterbelang hebben bij uw plannen. Wij verzoeken u om uw plannen in te dienen bij ruimtelijkeplannen@rijnland.net. Mogelijk nemen wij contact met u op. Indien u wenst kunt u zelf ook contact opnemen met de afdeling Plantoetsing & vergunningsverlening van het hoogheemraadschap van Rijnland.
Wij verzoeken u te controleren of de in onze legger vastgelegde watergangen en waterkeringen overeenkomen met de bestemming in uw verbeelding en deze eventueel aan te passen. De gegevens hiervan zijn te vinden op http://rijnland.esri.nl/legger/ en http://rijnland.esri.nl/keringen'.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Verordening Ruimte
- Provinciale Structuurvisie
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit percelen met sierteelt. Het plangebied is gelegen binnen het peilgebied Boezem Rijnland (deel ZH). Binnen dit peilgebied wordt een zomerpeil van -0.61 meter en een winterpeil van -0.64 meter gehanteerd.
Figuur 4.5 - Uitsnede Peilbesluiten, hoogheemraadschap van Rijnland
Bodem en grondwater
De bodem van het plangebied bestaat uit niet gekarteerd gebied. Het naastgelegen gebied bestaat uit zware zavel en veen. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap III dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 0.40 m-mv en de laagste grondwaterstand varieert tussen de 0.80 m-mv en 1.20 m-mv. De maaiveldhoogte in het plangebied is -0,25 m-NAP.
Figuur 4.6 - Uitsnede bodemkaart en grondwatertrap
Waterkwantiteit
Het plangebied wordt begrensd door een primaire watergang welke is opgenomen in de legger.
Figuur 4.7 - Uitsnede Legger oppervlaktewater, hoogheemraadschap van Rijnland.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een regionale kering.
Figuur 4.8 - Uitsnede Legger waterkering, hoogheemraadschap van Rijnland
Afvalwaterketen en riolering
In de huidige situatie is geen riolering aanwezig.
Toekomstige situatie
Algemeen
Met dit plan wordt het saneren van kassen en sierteelt en de realisatie van een woning mogelijk gemaakt.
Waterkwantiteit
Het verhard oppervlak zal met de realisatie van een woning afnemen ten opzichte van de huidige situatie, aangezien er 925 m2 aan kassen gesloopt zal worden.
Compensatie voor de toename van verhard oppervlak is met deze ontwikkeling niet noodzakelijk. Het plangebied grenst aan een hoofdwatergang welke een beschermingszone heeft. De woning wordt gerealiseerd op een afstand van 5 meter vanaf de insteek van de watergang. Binnen de zone wordt geen bebouwing of beplanting aangebracht.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen binnen een beschermingszone van de regionale kering. Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan de toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
De woning wordt gerealiseerd in de beschermingszone, maar buiten de kernzone en het profiel van vrije ruimte.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (voorkeursvolgorde uit Wm art. 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
- 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen van berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Water en waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones een zogenaamde dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld.
Conclusie
De nieuwe woning wordt buiten de beschermingszone van de regionale waterkering en buiten de vrije zone van de dijklegger gebouwd. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.10 Ecologie
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura 2000-gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij-principe', wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Nieuwkoopse plassen & De Haeck bedraagt 8 km en tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied 200 meter.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse plassen & De Haeck is gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen daarom worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Er is het voornemen voor de realisatie van woonbebouwing aan de Vriezekoop tussen 71w en 73 in Leimuiden. Deze activiteit zou kunnen samengaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan zijn verkennende veldonderzoeken uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. De eindrapportage is bijgevoegd als bijlage 4 en 5.
Er is vastgesteld dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen om er te verblijven. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren.
In verband met de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken, rooien beplanting voor broedseizoen). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen aan de Bilderdam 4 te Leimuiden zijn met betrekking tot beschermde soorten niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Voor de Vriezenkoop tussen 71w en 73 geldt dat in de opgaande begroeiing broedvogels zijn te verwachten. Het rooien van deze begroeiing dient buiten het broedseizoen plaats te vinden, tenzij een inspectie uitwijst dat geen broedsels aanwezig zijn. De piek van het broedseizoen beslaat de periode van 15 maart tot 15 juli, maar eerdere en vooral latere broedgevallen zijn mogelijk.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.11 Archeologie
Toetsingskader
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging.
Op 23 mei 2011 is het gemeentelijk archeologiebeleid van Kaag en Braassem vastgesteld door de gemeenteraad. In dit beleid is de verwachting en archeologische bescherming in kaart gebracht en onderbouwd. Op 13 mei 2013 heeft de gemeenteraad een actualisatie van dit beleid vastgesteld waardoor de beleidskaart is gewijzigd.
Onderzoek en conclusies
De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidsadvieskaart ligt de locatie Vriezekoop tussen 71w en 73 in een ontginningsas (figuur 4.9). Daarbij hoort een archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen met een verstoringsoppervlakte groter dan 150 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.
Door het opnemen van de dubbelbestemming zijn de archeologische belangen voldoende geborgd.
Figuur 4.9 - Uitsnede uit de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart met daaronder de legenda.Het plangebied is aangegeven met de rode cirkel.
4.12 Kabels En Leidingen
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen van nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.
Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.
5.2 Inleidende Regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden gemeten moeten worden.
5.3 Bestemmingsregels
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
De gronden met deze bestemming zijn specifiek bestemd voor het behoud en herstel van het karakteristieke en cultuurhistorische open weidelandschap. Alle mogelijkheden die door middel van afwijking of met een wijzigingsbevoegdheid worden geboden worden getoetst aan het mogelijke effect op het cultuurhistorische open weidelandschap. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend twee vormen van agrarisch gebruik toegestaan zijnde grondgebonden veehouderij en akkerbouw en vollegrondstuinbouw. Tevens is het hobbymatig houden van vee toegestaan. Overige vormen van agrarisch gebruik zijn uitgesloten tenzij met een aanduiding anders is bepaald.
Wonen
Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Naast wonen mag onder voorwaarden ook in de woning worden gewerkt in de vorm van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Het maximum oppervlak van deze activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met aan- en uitbouwen. Voor woningen in het buitengebied is het niet noodzakelijk om de precieze locatie van de woning vast te leggen. Daarom is binnen de bestemming 'Wonen' gekozen voor een ruim bouwvlak. Binnen dit bouwvlak zijn zowel de hoofdgebouwen als de erfbebouwing (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Voor de woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3. In functionele zin zijn naast het wonen ook aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.
Waterstaat - Waterkering
Voor waterkeringen, waterbergingen, primaire watergebied en waterhuishouding, is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor afgeweken wordt door het bevoegd gezag. Er wordt uitsluitend afgeweken als de functie hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. De initiatiefnemer wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder.
Waarde - Archeologie - 1
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De dubbelbestemming met betrekking tot archeologie is opgesteld op basis van de beleidskaart archeologie van de gemeente Kaag en Braassem. Hierop zijn gebieden met een verschillende archeologische verwachtingswaarde en het beleid ten aanzien van deze gebieden weergegeven.
5.4 Algemene Regels
Antidubbeltelregel
De antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
Ondergronds bouwen is alleen toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing.
Algemene gebruiksregels
Algemeen gebruiksverbod
In de algemene gebruiksregels is vastgelegd dat zelfstandige bewoning van of afhankelijke woonruimte in een bijgebouw niet is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
Maten
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om beperkte overschrijdingen van voorgeschreven maatvoeringen toe te staan, onder voorwaarde dat dit hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsregels
Overgangsrecht bouwwerken
Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Het bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden. Dit betreft de provincie Zuid-Holland, het hoogheemraadschap van Rijnland en de Omgevingsdienst West-Holland. De ingekomen vooroverlegreacties zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. Het hoogheemraadschap geeft aan dat de waterhuishoudkundige belangen niet in het geding zijn, maar dat voor de werkzaamheden wel een watervergunning noodzakelijk is.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Kaag en Braassem. Gedurende deze periode was het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. De ontvangen zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen (zie bijlage 6).
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente Kaag en Braassem heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemers waarin het kostenverhaal is geregeld. Om die reden wordt afgezien van een exploitatieplan. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Vriezekoop 71
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek Vriezekoop 71
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Vriezekoop 71
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Vriezekoop 71
Bijlage 3 Landschappelijke Inrichtingsschets
Bijlage 3 Landschappelijke inrichtingsschets
Bijlage 4 Quickscan Flora & Fauna Vriezekoop 71
Bijlage 4 Quickscan Flora & Fauna Vriezekoop 71
Bijlage 5 Quickscan Flora & Fauna Bilderdam 4a
Bijlage 5 Quickscan Flora & Fauna Bilderdam 4a