Weteringspad 19
Bestemmingsplan - Gemeente Kaag en Braassem
Vastgesteld op 16-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. het plan
het bestemmingsplan Weteringpad 19 van de gemeente Kaag en Braassem;
2. aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
3. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5. beroep aan huis
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
6. bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
7. bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een of meerdere personen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
8. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1884.BPWETERINGPAD19-VAS1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen indien van toepassing);
9. bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
10. bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
11. bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
12. boothuis
overdekte steiger in de vorm van een schuur, voor de berging van pleziervaartuigen.
13. bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
14. bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
15. bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
16. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
17. bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
18. bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
19. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
20. erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
21. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
22. hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
23. opgangen
construcies of onderdelen van een gebouw die bovenliggende bouwlagen toegankelijk maken.
24. overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
25. peil
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
26. pleziervaartuig
elk vaartuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of
watersport;
watersport;
27. prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
28. seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
29. uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
30. voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
31. wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;
32. woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
1. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2. de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, balustrades, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
3. de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend;
4. de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
5. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
6. de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
7. de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.2
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, buitentrappen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- berging van pleziervaartuigen;
- wonen, uitsluitend op de bovenliggende bouwlagen;
- bergingen, garages, opgangen, entree ten behoeve van de onder b genoemde woningen;
- het uitoefenen van een beroep aan huis;
- groen- en watervoorzieningen.
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- parkeren;
- water en waterstaatkundige voorzieningen.
Met de daarbij behorende:
- erfafscheidingen;
- pergola’s;
- vijvers;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen
- de maximale hoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
- de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 1 m bedragen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden op de verbeelding aangewezen als 'Waarde - Archeologie' zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
- Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in artikel 5 lid 1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
- Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschiften uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het college van burgemeester en wethouders kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub 1. Deze omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologisch waardvolle objecten worden verwacht.
Bovendien kan een omgevingsvergunning worden verleend indien de betrokken archeologische waarden, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wet\houders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogtedan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte
- Het verbod van artikel 5 lid 4 sub 1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vrijstelling is verleend, zoals in artikel 5 lid 3 bedoeld;
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming.
- Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologisch waardvolle objecten worden verwacht. Bovendien kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken indien de betrokken archeologische waarden, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6 lid 2 indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
6.4 Adviesprocedure
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van secundaire bestemmingen te beslissen, wordt door initiatiefnemers schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerders van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- een gebruik van, of het laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel in strijd met de gegeven bestemming;
- een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels:
- ten behoeve van een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
- ten behoeve van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- en toestaan dat voor de voorgevel dan wel voorgevel rooilijn gebouwd wordt.
9.2 Voorwaarden voor afwijking
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 1 kan slechts worden verleend, mits:
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
- de ontheffing voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
- Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
- De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
- dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
- verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Eenmalig middels een omgevingsvergunning afgeweken van artikel artikel 11 lid 1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel artikel 11 lid 1 sub a met maximaal 10%.
- artikel 11 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht voor gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- artikel 11 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen
geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van bestemmingsplan Weteringpad 19 van de gemeente Kaag en Braassem.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
Bij de gemeente Kaag en Braassem is een principeverzoek ingediend voor het realiseren van een sloepenloods met twee burgerappartementen ter hoogte van Weteringspad 19 te Woubrugge. Het plan betreft een uitbreiding van de bestaande Jachthaven Hollandia. De twee monumentale bomen ter plaatse zullen worden behouden. Ter plaatse geldt de bestemming Woondoelen. Aanvrager wenst deze bestemming te wijzigen in een bedrijfsbestemming met de bouw van twee burgerwoningen gelegen op een sloepenloods. Aangezien onderhavig plan niet in het vigerende bestemmingsplan past, is een wijziging van het bestemmingsplan derhalve noodzakelijk. Jachthaven Hollandia heeft Buro SRO vervolgens verzocht om een zogenaamd bestemmingsplan op aanvraag te leveren om de ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
Het Weteringpad is een weg parallel aan de Woudwetering, een water aan de oostkant van de kern Woubrugge. Aan het Weteringpad wordt de massieve bebouwing van grote omvang afgewisseld door kleinschaligere bebouwing of open ruimte. Het Weteringpad is aangesloten op de Emmalaan, een ca. 250 meter lange straat parallel aan het Weteringpad en het water van de Woudwetering. Aan de overzijde van dit water ligt de Boddens Hosangweg, genomineerd als beschermd dorpsgezicht.

Luchtfoto plangebied (rode cirkel)
1.3 Opbouw Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding:
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
- een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
- een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
- een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieu kwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Planregels
In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.
Verbeelding
De verbeelding is opgesteld overeenkomstig de laatste afspraken omtrent IMRO en SVBP 2008.
1.4 Leeswijzer
Na het inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid, milieuwetgeving en economische haalbaarheid. De wijze van bestemmen, de bestemmingen en bestemmingsregels worden nader uiteengezet in het vijfde hoofdstuk. Hoofdstuk 6 de maatschappelijke haalbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overleg momenten zijn opgenomen.
2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
Op het perceel Weteringpad 19 te Woubrugge bevindt zich in de huidige situatie een oude boerderij met enkele bijgebouwen. Deze woningen zijn gelegen langs het water van de Woudwetering, waarlangs diverse jachthavens en andersoortige botenstallingen zijn gesitueerd. Op het perceel zelf zijn naast de woningen twee monumentale platanen aanwezig, die op de beschermende bomenlijst behorende bij de kapverordening zijn opgenomen.

Luchtfoto plangebied (rode cirkel)
2.2 Toekomstige Situatie
Het project betreft de bouw van een sloepenloods met twee bovenliggende appartementen. De sloepenloods zal als uitbreiding functioneren van de naastgelegen Jachthaven Hollandia. Om onderhavig plan te kunnen realiseren, zal de huidige woning met bijgebouwen worden gesloopt. De twee monumentale platanen aan de westzijde zullen behouden blijven, evenals de waterpartij aan deze zijde.
Met uitzondering van twee garageboxen en een trapopgang zal de begane grond volledig ontgraven worden en in directe verbinding komen te staan met de aangrenzende Woudwetering. Ook het water aan de voorzijde zal middels openingen via de sloepenloods worden verbonden met de Woudwetering. Langs het water zullen zes ligplaatsen worden gerealiseerd, haaks op de Woudwetering.
De goot bevindt zich op 3 meter. De appartementen bestaan uit twee evenwijdige kappen (gebroken kap) met een goot van 3 meter en nok van 8 meter.

Impressie begane grond, nieuwe situatie

Impressie verdieping, nieuwe situatie
De voorgenomen ontwikkeling leidt echter tot een toename van volume en van bedrijfsfuncties, ten koste van groen (een vrijstaande woning wordt immers ingeruild voor een loods en bovengelegen appartementen). Daarentegen wil de gemeente zich versterken als recreatiegemeente en het historische karakter van bedrijvigheid aan de oevers behouden. Hiermee komen dus twee belangen tegenover elkaar te staan: een goede leefomgeving en geen uitbreiding van bedrijfsmatige functies in een woonwijk tegen gewenste uitbreiding van recreatie.
Het college is al met al positief over voorgenomen ontwikkeling, met dien verstande dat de stedenbouwkundige aspecten in acht moeten worden genomen en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse derhalve gewaarborgd blijft.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling (2006)
De ‘Nota Ruimte: Ruimte voor ontwikkeling’ (de Nota Ruimte) is in februari 2006 in werking getreden. In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s) behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte.
De in de Nota Ruimte vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de ‘Gebiedsgerichte Economische Perspectieven’ en het ‘Actieplan Bedrijventerreinen’, de ‘Agenda Vitaal Platteland’ en het daarbij behorende meerjarenprogramma ‘Groene ruimte’ en het actieprogramma voor ruimte en cultuur.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het relatief beperkte oppervlak van Nederland. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Met de Nota Ruimte heeft het kabinet gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht, ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de decentrale overheden. Hierbij wordt uitgegaan van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. Er wordt meer nadruk gelegd op 'ontwikkelingsplanologie' en minder op 'toelatingsplanologie'. Daarnaast is het landelijk beleid gericht op het optimaal benutten van het huidige bebouwde gebied.
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Om de kwaliteit te waarborgen is voor geheel Nederland een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen omdat deze gebieden en netwerken voor het functioneren van Nederland van grote betekenis zijn. Voor deze gebieden draagt het Rijk dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid.
Gronden gelegen binnen de begrenzing van nationale landschappen moeten de kernkwaliteiten ervan behouden of versterken. De vier kernkwaliteiten zijn landschappelijke diversiteit, veenweidekarakter, openheid en rust & stilte. De landschappelijke diversiteit als kernkwaliteit betreft de diversiteit op verschillende schaalniveaus. Binnen het Groene Hart worden achttien deelgebieden onderscheiden op grond van ontstaansgeschiedenis, bodem, verschijningsvorm en huidig gebruik. Het plangebied ligt in het deelgebied Hollandse Plassengebied. Het Hollandse Plassengebied is een afwisselend en waterrijk landschap ten noorden van de Oude Rijn. Het landschap bestaat uit oeverwallen en kleipolders, open veenweidelandschappen, plassen en petgatenlandschap en diepe droogmakerijen.
Planspecifiek
De planlocatie is gelegen in het nationaal landschap Groene Hart. Voor het Groene Hart zijn vier kernkwaliteiten opgesteld: een gevarieerd landschap, (veen-)weidekarakter, openheid, rust en stilte. Bestemmingsplannen moeten de kernkwaliteiten van het landschap behouden en/of versterken. Met de realisatie van het plan zal de hoeveelheid verharding afnemen, aangezien er ruimte moet worden gemaakt voor aanlegplaatsen. Omdat in onderhavig plan de bebouwing massaler wordt, wordt de openheid van het gebied echter aangetast en daarmee de kernkwaliteiten van het landschap. Omdat onderhavig plan een kleinschalige inpassing betreft in een relatief dichtbebouwde woonkern en er in omliggend gebied derhalve meerdere soortgelijke situaties zich voordoen, is deze aantasting van de kernkwaliteiten echter niet significant. Onderhavig plan is daarmee niet in strijd met de Nota Ruimte.
De Woudwetering is, samen met haar directe omgeving, een oud veenlint. De parallel gelegen Boddens Hosangweg wordt gekenmerkt door lintbebouwing, met aan de westkant (tussen weg en water) een relatief hoge bebouwingsdichtheid. De oostzijde van de weg wordt daarentegen gekenmerkt door het open strokenlandschap van droogmakerijen.

Uitsnede kwaliteitsatlas
In de huidige situatie is sprake van een afwisseling tussen grote, massieve bebouwing en kleinschalige bebouwing en/of open ruimte. In de toekomstige situatie wordt dit ritme doorbroken en is er ter hoogte van het betreffende perceel geen sprake meer van een visuele verbinding tussen land en water. Dit zou wat betreft de planologische opbouw het gebied niet ten goede komen, maar speelt in de daadwerkelijke beleving een minder grote rol. Het betreffende perceel staat in de huidige situatie immers al vrij vol en door het grote aantal bomen is er van een visuele verbinding tussen Emmalaan en het water al nauwelijks meer sprake.
Vanaf de overzijde van de Woudwetering wordt in de huidige situatie uitgekeken op een gebied tussen twee loodsen met een groen karakter en twee woningen. De komst van een extra loods, in de nieuwe situatie, zal de kwaliteit van het aanzicht doen afnemen. Toch blijft deze kwaliteitsafname beperkt, aangezien dit niet te zien is vanaf de aan de overzijde van de Woudwetering gelegen Van Hemessenkade. Daarnaast zal de functie van de loods voor de omgeving verduidelijkt worden door onoverdekte aanlegplaatsen. Hierdoor zal ook de verbinding met de omgeving versterkt worden, wat de kwaliteitsafname van het aanzicht verder beperkt.
3.1.2 AMvB Ruimte
Met de invoering van de Wro in juli 2008 is de directe doorwerking van de Nota Ruimte komen te vervallen. Dit betekent dat het niet meer wettelijk verplicht is dat bestemmingsplannen in overeenstemming zijn met het beleid uit de Nota Ruimte. Om dit te ondervangen is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld en op 29 mei 2009 vastgesteld door het kabinet. De AMvB Ruimte omvat ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen.
Door middel van de AMvB Ruimte wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Daarnaast kan in de AMvB Ruimte provincies opgedragen worden bepaalde thema’s verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeenten zich wederom aan dienen te houden bij het opstellen van een bestemmingsplan.
De AMvB Ruimte wordt in twee fases vastgesteld. In de eerste fase wordt aangegeven dat de regels in acht moeten worden genomen tot bij het eerstvolgende besluit tot vaststelling of wijziging van het planologisch regime. Het Rijk heeft besloten om in de eerste fase nog geen nieuwe beleidskoers op te nemen in de AMvB Ruimte; deze volgt pas bij de tweede fase van de invoering, die naar verwachting in 2011 wordt vastgesteld. De AMvB Ruimte houdt tot die tijd de koers aan van de Nota Ruimte.
Een van de hoofdlijnen van het AMvB is het bundelen van verstedelijking. Het concentreren van nieuwe bebouwing zorgt voor meer open ruimte, waardoor de variatie tussen stad en land behouden blijft.
Planspecifiek
Onderhavig plan omvat de bouw van een sloepenloods en twee bovengelegen burgerappartementen, aan de oever van de Woudwetering te Woubrugge. Om de realisatie van deze bouwwerken mogelijk te maken zal een woning met bijgebouwen worden gesloopt. Doordat de mate van bebouwing ongeveer hetzelfde blijft en er geen bebouwing buiten het stedelijk gebied wordt gerealiseerd, blijft de variatie tussen stedelijk en landelijk gebied behouden. Hierdoor sluit het plan aan op de AMvB ruimte.
3.2 Provinciaal Beleid
In het provinciaal beleid vormt met name de nota Regels voor Ruimte het relevante beleidskader. Desalniettemin zullen de provinciale visies en verordeningen de revue passeren.
3.2.1 Provinciale structuurvisie: Visie op Zuid-Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte
Op 2 juli 2010 heeft de provincie Zuid-Holland de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte vastgesteld. In de structuurvisie omschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Het doel van de visie is om duidelijk te hebben hoe de ruimtelijke ontwikkeling er tot 2040 uit komt te zien. Om zodoende, met hulp van inwoners en betrokken partijen, het toekomstbeeld van de provincie in te vullen.
De kern van de visie is: ‘Een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk realiseren. Hierin is het goed wonen, werken en leven voor de inwoners. Deze toekomstige ruimtelijke inrichting versterkt de economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor natuur en water zijn kenmerkend voor de provincie. Een brede landbouw is drager van het landschap.’
In de structuurvisie zijn tevens de ambities vastgelegd. Relevant voor onderhavig plan zijn de ambities op het gebied van wonen. Het beleid heeft een aantrekkelijk woon- en leefklimaat als doel. Dit wil men bereiken door een aantrekkelijk aanbod van woonmilieus en voorzieningen te realiseren.
Planspecifiek
De ontwikkeling van de sloepenloods en appartementen draagt bij aan versterking van het leefklimaat van Woubrugge. De bouw van de sloepenloods levert een bijdrage aan het op peil houden van het voorzieningenniveau. Het doel om het woon- en leefklimaat aantrekkelijker te maken wordt met onderhavig plan bereikt. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het beleid van de provinciale structuurvisie.
3.2.2 Provinciale Verordening Ruimte
De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de structuurvisie Ruimtelijke Ordening. De verordening bevat instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. Ook zijn hierin rode bebouwingscontouren opgenomen, die de maximale ruimtelijke begrenzing aangeven van het stedelijk gebied.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de bouw van een sloepenloods en twee bovengelegen burgerappartementen, in de kern van Woubrugge. De bebouwing valt binnen de rode contour en sluit derhalve aan bij de Verordening Ruimte.

Rode contour Woubrugge (plangebied in zwarte cirkel)
3.2.3 Provinciale ecologische hoofdstructuur
De Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (afgekort PEHS) is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in de Provincie. De PEHS bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De PEHS is gebaseerd op de nationale Ecologische Hoofdstructuur.
Planspecifiek
Het plangebied valt, zoals te zien is op onderstaande afbeelding, niet binnen de PEHS. Vanuit de PEHS volgen dan ook geen directe aanwijzingen en of randvoorwaarden waar rekening mee gehouden moet worden.

Uitsnede Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur Zuid Holland
3.2.4 Woonvisie Zuid-Holland 2005-201
Centraal in het provinciale woonbeleid [1] staat het uitgangspunt dat er voor alle bevolkingsgroepen naar gestreefd wordt dat zij kunnen beschikken over passende woningen. In de woonvisie wordt daarom zorgvuldig gekeken naar de behoefte aan sociale woningbouw, maar evenzeer naar het scheppen van woonmilieus voor midden- en hogere inkomens. En naast de enorme behoefte die er is aan woningen voor ouderen en jongeren, blijft er vanzelfsprekend aandacht voor de gezinshuishoudens. Die provinciale rol is overigens niet allesbepalend.
De provincie wil ervoor zorgen dat bij de voorbereiding van woonvisies (toekomstige) bewoners betrokken worden of dat er onderzoek naar woonvoorkeuren wordt gedaan. Daarnaast moet worden gezorgd voor voldoende differentiatie: voor elk wat wils. Ook al is er nog zo’n grote behoefte aan woningen voor senioren en starters, er dient voor gezorgd te worden dat dit niet tot grootschalige, uniforme projecten leidt of tot eenzijdig samengestelde wijken.
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan betreft de bouw van twee woningen aan het Weteringpad te Woubrugge. Het bouwen van de woningen bevordert het op pijl houden van het woningaanbod. Onderhavig plan is daarmee passend binnen de provinciale woonvisie.
3.2.5 Regionale woonvisie Holland Rijnland 2009-2019
De samenwerkende gemeenten in de regio en Holland Rijnland presenteren in de Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 hun visie op de gewenste ontwikkelingsrichting van de woningmarkt. De Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 dient meerdere doelen:
- De samenwerkende gemeenten en Holland Rijnland stellen een perspectief vast dat zij met elkaar delen: visie, doelstellingen en afspraken.
- De Woonvisie vormt een basis voor het vaststellen van het kwantitatieve en kwalitatieve bouwscenario en voor nadere afstemming over het bouwscenario gedurende de uitvoering.
- Er worden in de woonvisie afspraken geformuleerd over de wijze waarop de gemeenten zich verantwoorden over de uitvoering en over de wijze waarop gereageerd wordt op ontwikkelingen in de woningmarkt.
- De Woonvisie dient als beleidsmatig kader voor corporaties, projectontwikkelaars en bewoners en biedt houvast voor het eigen handelen van gemeenten.
- De Woonvisie dient, samen met de Regionale Structuurvisie, als beleidsmatig kader voor de regio inzet richting het Rijk, bijvoorbeeld bij de Verstedelijkingsafspraken.
Planspecifiek
De bouw van de twee woningen aan het Weteringpad draagt bij aan het bereiken van het doel om woningen toe te voegen aan de regionale woningvoorraad.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Inleiding
Het bestemmingsplangebied is gelegen in het gebied waar bestemmingsplan 'Kernen Woubruggen-Hoogmade' geldt. Omdat voor de realisatie de huidige bestemming Woondoeleinden gewijzigd dient te worden, is onderhavig plan niet mogelijk volgens het huidige bestemmingsplan.
3.3.2 Bestemmingsplan 'Kernen Woubrugge-Hoogmade' (2007)
Het bestemmingsplan ‘Kernen Woubrugge-Hoogmade’ omvat de kernen Woubrugge en Hoogmade in de gemeente Kaag en Braassem. Het bestemmingsplan is op 18 oktober 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Jacobswoude, wat overgegaan is in de gemeente Kaag en Braassem. Het plan is op 24 juni 2008 door Gedeputeerde Staten gedeeltelijk goedgekeurd. Sinds 20 maart 2009 is dit bestemmingsplan van kracht. Het is nog niet onherroepelijk, omdat er nog enkele beroepen in behandeling zijn bij de Raad van State.

Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Woubrugge-Hoogmade'
Planspecifiek
De onthouding van goedkeuring is niet van toepassing op onderhavig plangebied, gelegen binnen de rode cirkel. De bestemming die voor het hele plangebied van toepassing is, is Woondoeleinden (met tuinen).
Binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Kernen Woubrugge-Hoogmade’ is de bouw van een sloepenloods met bovengelegen burgerappartementen aan het Weteringpad niet mogelijk. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. De huidige bestemming zal hierin moeten worden gewijzigd naar een bedrijfsbestemming met de bouw van twee burgerwoningen.
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
De voorgenomen activiteit (D4) uit onderhavig plan wordt genoemd in kolom 1 (aanleg van een haven voor de binnenscheepvaart), maar ligt beneden de in kolom 2 beschreven drempelwaarden: onderhavig plan betreft geen aanleg van een haven voor schepen met een laadvermogen van 900 ton of meer en evenmin heeft de uitbreiding van de jachthaven betrekking op een oppervlakte van 100 hectare of meer. Gelet op de grootte van de beoogde ontwikkeling in relatie tot de gestelde drempelwaarden, heeft bevoegd gezag besloten dat er geen aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling.
4.3 Bedrijven En Milieuzoneringen
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Onderhavig plangebied is aan te merken als een gemengd gebied voor wonen en jachthavens. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt een richtafstand van 30 meter vanaf een jachthaven (of vergelijkbare bedrijvigheid) tot een woning van derden in een gemengd gebied.
De nieuw te bouwen appartementen zijn op korte afstand (minder dan 10 meter) gelegen van de jachtwerf 'De nieuwe haven' op het Weteringpad 17. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand. Daarnaast is de afstand vanaf de nieuw te bouwen sloepenloods tot de woning op het Weteringpad 17 ongeveer 5 meter en de afstand tot het Weteringpad 18 circa 25 meter. Ook hier wordt niet voldaan aan de richtafstand.
Aangezien niet wordt voldaan aan de richtafstand is geluidsoverlast niet uit te sluiten. Om deze reden is er een akoestich onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek wordt in hoofdstuk 4.4 (Geluid) nader toegelicht.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Uit akoestisch onderzoek1 is gebleken dat voor onderhavig plan de gecumuleerde geluidsbelasting 42 dB bedraagt (excl. aftrek art. 110g Wgh). Dit is ruim onder de voorkeursgrenswaarde voor binnenstedelijke situaties (48 dB). Geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
Met betrekking tot industrielawaai is onderzoek gedaan naar de naastgelegen jachtwerf De Nieuwe Haven (Weteringpad 17). Hierbij is vastgesteld dat de werkzaamheden binnen (in de loodsen) plaatsvinden en het geluid dat nu buiten wordt geproduceerd afkomstig is van een dieselkraan, die binnen afzienbare termijn wordt vervangen door een kraan met elektromotor. De akoestische bijdrage door (de motoren van) het scheepsverkeer in de haven zal, gezien het aantal ligplaatsen en de daaruit afgeleide aantal bewegingen, minimaal zijn. Op basis van hiervan is, in overleg met de Milieudienst West-Holland, vastgesteld dat het niet waarschijnlijk is dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. Het bestaande bedrijf aan het Weteringpad 17 zal daarom niet worden belemmerd in zijn bedrijfsvoering.
Met betrekking tot wegverkeerslawaai is onderzoek2 gedaan naar de ten oosten van het plangebied gelegen Boddens Hosangweg. De berekende geluidbelasting ten gevolge van deze weg (37 dB) ligt in het plangebied zowel onder de voorkeursgrenswaarde als onder de maximale ontheffingswaarde (63 dB, binnenstedelijk). De hoogste geluidbelasting met betrekking tot het Weteringpad bedraagt 42 dB (excl. aftrek art. 110g Wgh, incl. kruispunttoeslag). Akoestisch aspect vormt ook derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI)
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). De geactualiseerde circulaire is de voorloper van het Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev), dat in 2012 in werking treedt. Ondanks dat het Btev nog niet in werking is getreden is het, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, verstandig hier al rekening mee te houden. In het Btev staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
Planspecifiek
Uit raadpleging van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland blijken er zich in de nabije omgeving van het betreffende plangebied geen risicovolle objecten te bevinden. Het aspect BEVI vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.

Uitsnede risicokaart Zuid-Holland
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen. Verder is vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor in de omgeving van het plangebied niet aan de orde. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
4.6 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Voor het vaststellen van de algemene chemische kwaliteit van de bodem is door IDDS een verkennend en aanvullend bodemonderzoek1 uitgevoerd. Uit de gegevens blijkt dat de bovengrond plaatselijk matig tot sterk is verontreinigd met zware metalen. Er is sprake van een verontreinigingsspot met beperkte omvang.
De ondergrond en het grondwater zijn niet tot licht verontreinigd met de onderzochte stoffen.
In het rapport wordt geconcludeerd dat er geen beperkingen optreden op basis van het bodemonderzoek voor het verlenen van een bouwvergunning. De bodem is daarmee geschikt voor het beoogd gebruik.
- 1. Bodemonderzoek, IDDS, 1108D463/PDI/rap1, 26 september 2011
4.7 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te passen, als gevolg van hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden luchtkwaliteit.
Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit, staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), die sinds 1 augustus 2009 in werking is. Binnen het NSL werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
- een project "niet in betekende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In het kader van het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moeten er derhalve doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-project en dus niet zal leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provincialen- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, dat via een amendement van de Tweede Kamer in de Wm is opgenomen.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg en waar overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) plaatsvindt, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. In casu kan niet gesproken worden van een dergelijke functie.
Planspecifiek
In onderhavig project is er geen sprake van een gevoelige bestemming. Het projectgebied is gelegen aan een rustige weg. De luchtkwaliteit in de directe omgeving van het plangebied laat de ontwikkeling toe. Daarnaast kan gezien de geringe omvang het project gezien worden als een NIBM-project. Voorgenomen ontwikkeling zal derhalve niet leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit.
4.8 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied valt, zoals te zien is op onderstaande afbeelding, niet binnen de PEHS. Vanuit de PEHS volgen dan ook geen directe aanwijzingen en of randvoorwaarden waar rekening mee gehouden moet worden.

Uitsnede Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur Zuid Holland
Hetzelfde geldt voor de Natura 2000-gebieden. Onderhavig plan valt niet binnen een van deze gebieden en dus is betreffend beleid hierop niet van toepassing.

Uitsnede Natura 2000-gebieden (globale ligging plangebied in rode cirkel)
Verder vormt het gebied geen onderdeel van een beschermd Natuurmonument, zoals bijvoorbeeld het ten noordwesten gelegen "Oeverlanden Braassemermeer".

Uitsnede beschermde Natuurmonumenten (plangebied in rode cirkel)
Dit Braassemermeer / de Wijde Aa is ook opgenomen als wedland. Het plangebied zelf valt hier echter buiten.

Uitsnede wedlands-kaart
Onderhavig plan ligt dus niet in de PEHS, niet in een Natura 2000-gebied, niet in een beschermd Natuurmonument en vormt geen onderdeel van een wedland. Derhalve is beleid omtrent deze gebieden niet van toepassing op onderhavig plan.
Uit ecologisch onderzoek1 is gebleken dat mogelijk Kleine modderkruiper en Bittervoorn voorkomen in het gebied. Beide soorten zijn niet aangetroffen, maar hun aanwezigheid valt niet geheel uit te sluiten. Derhalve worden er diverse aanbevelingen gedaan met betrekking tot de uitvoering van voorgenomen ontwikkelingen. Bij inachtneming van deze aanbevelingen vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor onderhavig plan.
N.B. In het plangebied staan twee monumentale bomen, te weten platanen. Deze zijn opgenomen op de beschermde bomenlijst, behorende bij de kapverordening. In de voorgenomen ontwikkelingen zullen deze twee bomen worden behouden.
- 1. Quickscan ecologie, IDDS B.V., 11085413/NHO/rap1, 8 september 2011
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Om een goed beeld te krijgen van de mogelijk archeologische waarden in de ondergrond van het plangebied is een archeoogisch verkennend onderzoek 1 uitgevoerd. Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat het uiterste oosten van het plangebied, aan het water, bestaat uit dempingsmateriaal. Hier is de wetering plaatselijk lichtelijk versmald. In de overige delen van het plangebied is er nog een intact veenpakket aangetroffen met daarop een ophogingslaag waarin mogelijk resten aangetroffen kunnen worden in relatie tot de bebouwing in het plangebied die ten minste tweehonderd jaar oud is. Er wordt geadviseerd om in het plangebied vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De twee meter vanaf de kade kunnen worden vrijgegeven, omdat het hier een opgebracht pakket betreft. Voor praktische redenen is het mogelijk om het onderzoek de vorm van een archeologische begeleiding te geven. Daarnaast wordt geadviseerd om een bouwhistorisch onderzoek uit te laten voeren voor de gebouwen in het plangebied omdat deze definitief zullen verdwijnen. Een bouwhistorisch onderzoek is daarmee een mogelijkheid om de resten ex situ te behouden.
De uitvoering van vervolgonderzoek op de locatie wordt bemoeilijkt door het hoge grondwaterpeil, ten tweede zal voor een deel van het onderzoek de bestaande bebouwing eerst gesloopt moeten worden alvorens de waarden bepaald kunnen worden. De uitvoering van het nader archeologisch onderzoek zal plaatsvinden tijdens en na de sloop van de bestaande bebouwing.
- 1. Verkennend archeologisch onderzoek, IDDS, Archeologie, Projectnummer 29740811/48122, september 2011
4.10 Water
Nationaal beleid
Het plan blijft onder de norm van wanneer watercompensatie verplicht is. In bijlage 1 zijn de tekeningen opgenomen van het de af te graven en nieuw te verharden delen opgenomen. Voorts is voor het project een watervergunning aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.Daarnaast heeft er ter plaatse vooroverleg plaatsgevonden met de heer M. van Duijn en de heer D. Bakker van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat er op basis van het huidig beleid geen belemmeringen zijn voor de realisatie van dit project, zodat de aangevraagde watervergunning kan worden afgegeven.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De watertoets is als planologisch ‘instrument’ ingevoerd om vroegtijdig in een planproces middels overleg tussen initiatiefnemer en hoogheemraadschap nadelige effecten op het watersysteem zo veel mogelijk te beperken. Door middel van overleg in het begin van een planproces kunnen dure of gecompliceerde oplossingen voorkomen worden. Het hoogheemraadschap is daarom voorafgaand aan de formele procedure in het kader van de Wet ruimtelijke ordening geconsulteerd.
Beleid Hoogheemraadschap Rijnland
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: http://www.rijnland.net
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die in 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De
voorkeursvolgorde
voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:- het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
- ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
- zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze
voorkeursvolgorde
bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde
is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Planspecifiek
In de hiernavolgende afbeelding is een uitsnede van de Legger behorende bij de Keur van Rijnland weergegeven. De gele strook rondom de het wateroppervlak geeft de te hanteren beschermingszone weer.

Uitsnede legger Hoogheemraadschap Rijnland
Watercompensatie is noodzakelijk indien er te veel verharding wordt toegevoegd in het plan. Er is een oppervlakteberekening uitgevoerd om te bepalen wat exact de toename van verharding is.
Staat van demping en ontgraving
Te dempen oppervlaktelichaam (diepte 0,3 m.) | 96,95 m2 | 29,09 m3 |
Te graven oppervlaktelichaam (diepte 1,5 m.) | 944,00 m2 | 1.416,00 m3 |
Toename aan oppervlaktelichaam | 847,05 m2 | 1.386,92 m3 |
Staat van verhard oppervlak
Bestaand dakoppervlak | 400,00 m2 | |
Bestaande verharding | 395,42 m2 | |
Bestaand verhard oppervlak totaal | 795,42 m2 | |
Nieuw dakoppervlak | 925,64 m2 | |
Nieuwe verharding | 152,75 m2 | |
Nieuw verhard oppervlak totaal | 1.078,39 m2 | |
Toename verhard oppervlak | 282,97 m2 |
Het plan blijft onder de norm van wanneer watercompensatie verplicht is. In bijlage 1 zijn de tekeningen opgenomen van het de af te graven en nieuw te verharden delen opgenomen. Voorts is voor het project een watervergunning aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.Daarnaast heeft er ter plaatse vooroverleg plaatsgevonden met de heer M. van Duijn en de heer D. Bakker van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat er op basis van het huidig beleid geen belemmeringen zijn voor de realisatie van dit project, zodat de aangevraagde watervergunning kan worden afgegeven.
- 1. Tekeningen toename verhard oppervlak, teken- en adviesbureau Zevenhoven, oktober 2011
4.11 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
Jachthaven Hollandia beschikt over een groot parkeerterrein op eigen grond met een capaciteit van circa 60 parkeerplekken. De jachthaven zal gaan beschikken over circa 92 ligplaatsen. Hiervan zijn er 10 binnenligplaatsen voor grote schepen waarvan de auto's geparkeerd worden in een aangrenzende loods. Er zijn dus in totaal 82 ligplaatsen die gebruik maken van de parkeerplaats op eigen terrein. Op een extreem mooie dag kom circa 40% (= 33) hiervan varen. Hiervan komt circa 20% (= 6 a 7) uit Woubrugge zelf. De parkeerplaats van circa 60 parkeerplekken op eigen terrein is ruim voldoende voor de bezoekers van de jachthaven. Het parkeren van de bezoekers zal derhalve geen effect hebben op de woonwijk. Daarnaast leid onderhavig plan, vanwege de kleine schaal, niet tot een ernstige toename van verkeer binnen de woonwijk.
4.12 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen (DuBo) is het bouwen en beheren van gebouwen en hun omgeving, waarbij de schade voor het milieu in alle stadia, van ontwerp tot sloop, zoveel mogelijk beperkt blijft. Hierbij wordt duurzaam en verantwoord omgegaan met energie, grondstoffen, materialen en gezondheid. Als uitgangspunt geldt dat een lange levensduur, lage onderhoudskosten en een hoge kwaliteit wordt nagestreefd. Duurzaam bouwen levert hiermee een bijdrage aan de duurzame ontwikkeling, niet als toevoeging, maar als integraal onderdeel van het kwaliteitsniveau van een bouwproject. Deze duurzame ontwikkeling moet dan wel een combinatie zijn van:
- sociale kwaliteit (beperken van hinder ter bevordering van de leefkwaliteit);
- milieukwaliteit (lage milieubelasting en hoge kwaliteit);
- economische kwaliteit (economische vitaliteit van gebouwen, een wijk of stad).
Planspecifiek
De gemeente Kaag en Braassem hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten de Regionale DuBoPlus richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Voor kleine bouwprojecten als het onderhavige bouwproject informeert de gemeente initiatiefnemers over duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen voor ondernemers.
4.13 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het project zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer, Jachthaven Hollandia B.V.. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.
In onderhavige situatie wordt voldaan aan gestelde voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project volledig geregeld wordt in de anterieure overeenkomst. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het afsluiten van deze anterieure overeenkomst aangetoond.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Bestemmingsregels
5.2.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren.
Begripsomschrijvingen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de, in dit artikel, aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
5.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is, met uitzondering van enkele speciale regelingen, het volgende stramien gehanteerd:
Bestemmingsomschrijving
Een omschrijving van de functies die bij de bestemming mogelijk zijn.
Bouwplanregels
Planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden.
Daarnaast komen in sommige bestemmingsplanregels ook nog de volgende onderdelen voor: Ontheffing van de bouwplanregels en wijzigingsregels.
5.2.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregels
Deze regel wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende bouwvergunning gebeurd is.
Algemene gebruiksregels
Een algemene regel met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken, die alle gebruik van gronden en opstallen verbiedt, dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming.
Algemene ontheffingsregels
In dit bestemmingsplan is een algemene ontheffingsregeling opgenomen die ziet in algemeen voorkomende bouwwerken en afwijkingen van het bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
Deze bevoegdheid heeft betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bepalingen, die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels. Het gebruik van de gronden en opstallen, dat afwijkt van de planregels in het nieuwe plan.
(Slotregels)
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
5.3 Bestemmingen
Gemengd
De bestemming gemengd is opgenomen om de combinatie van sloepenloods met de woonbestemming mogelijk te maken. Daarbij is het wonen alleen toegestaan op de verdieping. Uitzondering hierop vormen garages, bergingen en entreeportalen ten behoeve van de woning.
Binnen de bestemming is water en groen mogelijk. Het hebben van een beroep aan huis binnen de woningen is mogelijk gemaakt. Steigers en bijvoorbeeld meerpalen zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en worden ook buiten het bouwvlak mogelijk gemaakt(gemeten vanaf peil).
Tuin
De bestemming tuin is opgenomen voor het deel aan de voorzijde van de nieuwe bebouwing. Hiermee wordt aangesloten op de stedenbouwkundige invulling van het omliggende gebied. Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegestaan.
Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming waarde archeologie is opgenomen om mogelijk archeologische waarden in de ondergrond te beschermen. In het plan zijn regels opgenomen waaraan voldaan moet worden wanneer werkzaamheden uitgevoerd worden die van invloed zijn van deze waarden in de ondergrond.
Waterstraat - Waterkering
Een deel van het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van de waterkering. Om te waarborgen dat er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die de functie van de waterkering kunnen schaden is een dubbelbestemming opgenomen. Het plan schrijft voor dat wanneer binnen deze dubbelbestemming bovenstaande werkzaamheden uitgevoerd worden tevens ontheffing nodig is van het waterschap.
6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Gezien bovenstaande bestaan er planologisch geen bezwaren om medewerking aan het bouwplan te verlenen door daarvoor een bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
6.1 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg, conform art. 3.1.1 Bro voorgelegd aan de vooroverlegpartners. Het waterschap heeft gereageerd op het plan als ook de milieudienst. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in het plan. De opmerkingen van de milieudienst zijn t.a.v. het aspect bodem gewijzigd overgenomen. De gewijzigde motivatie is opgenomen in de betreffende paragraaf.
6.2 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan het met ingang van donderdag 22 december 2011 gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage gelegen. Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft in deze periode een zienswijze op het plan ingediend.
Het Hoogheemraadschap verzoekt om een dubbelbestemming waterstaat - Waterkering op te nemen in het plan voor de aanwezige waterkering nabij het plan.