KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
Artikel 4 Kantoor
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Leiding - Water
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleidinig En Doelstelling
1.2 Procedure
1.3 Plangebied 'Het Oog'
1.4 Het Vigerende Bestemmingsplan
2 Stedenbouwkundige Visie
2.1 Inleiding
2.2 Stedenbouwkundige Opzet
3 Juridische Vormgeving
3.1 Inleiding
3.2 Regels
4 Bestaande Situatie
5 Beleidskader
5.1 Inleiding
5.2 Rijksbeleid
5.3 Provinciaal Beleid
5.4 Lokaal Beleid
6 Milieuhygiënische- En Overige Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Bedrijven En Milieuzonering
6.3 Bodemkwaliteit
6.4 Waterhuishouding
6.5 Geluid
6.6 Luchtkwaliteit
6.7 Externe Veiligheid
6.8 Stabiliteit Dijklichaam A4
6.9 Flora En Fauna
6.10 Kabels En Leidingen
6.11 Cultuurhistorie En Archeologie
7 Economische Uitvoerbaarheid
8 Conclusie

Bestemmingsplan het Oog

Bestemmingsplan - gemeente Kaag en Braassem

Vastgesteld op 25-03-2010 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1. plan
het projectbesluit Het Oog van de gemeente Kaag en Braassem;
2. projectbesluit
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1884.PBKBHETOOG2010-VAS1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
3. verbeelding
de analoge verbeelding van het projectbesluit 'Het Oog' bestaande uit de kaart NL.IMRO.1884.PBKBHETOOG2010-VAS1;
4. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6. bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
7. bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
8. bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
9. bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
10. bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
11. bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
12. bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;
13. bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
14. bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
15. bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
16. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
17. bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
18. bouwvlak
een aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
19. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
20. detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
21. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
22. gevellijn
de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;
23. hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
24. horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
25. kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
26. maaiveld
aanduiding voor de hoogte van het grondoppervlak;
27. ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
28. peil
het peil is gelegen op - 3,50 NAP;
29. seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
30. veiligheidszone - lpg, bouwen en gebruik
Voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduiding 'veiligheidszone - lpg', mag geen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing als bedoeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen Stb. 2004, 250) worden opgericht, welke niet voldoet aan de afstandsnormen, zoals deze zijn opgenomen in het BEVI.
31. voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
32. voorzieningen
van algemeen nut voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
33. wet/wettelijke regeling
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  1. de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  1. de goothoogte
van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  1. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  1. de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, installatieruimte, antennes, lichtkoepels, lichtkappen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  1. de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  1. afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
  1. ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het maaiveld tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een motorbrandstoffenverkooppunt met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' op de verbeelding;
  2. met daaraan ondergeschikt en samenhangend:
  3. detailhandel, met een maximaal brutovloeroppervlak (bvo) van 220 m² waarvan 125 m2 verkoopruimte;
  4. ondersteunende horeca, in de vorm van een restaurant of snack/koffiecorner;
  5. een carwash-installatie;
  6. een duiker;
met de daarbij behorende:
  1. waterlopen en waterpartijen;
  2. verkeersvoorzieningen;
  3. wegen en paden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

  1. Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  4. voor zover de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding met 'veiligheidszone - lpg' aangeduide gronden mag geen bebouwing worden opgericht, welke niet voldoet aan de afstandsnormen zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij de planregels;
  5. indien 500 m² aan verharding bestaat, dient voor 15% aan functioneel open water gecompenseerd te worden in hetzelfde plangebied.
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  2. de maximale hoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt 12 meter;
  3. de maximale hoogte van een reclamezuil bedraagt 18 meter;
  4. de maximale bouwhoogte van een luifel bedraagt 6 meter;
  5. de maximale hoogte van een prijzenbord bedraagt 7 meter;
  6. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 4 Kantoor

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. kantoor, al dan niet in combinatie met aan de kantoorfunctie ondergeschikte dienstverlening;
  2. een pinbox;
  3. vluchtwegen voor personeel en klanten en opstelplaatsen voor hulpdiensten ter plaatse van de aanduiding ‘opstelplaats hulpdiensten’;
  4. waterhuishoudkundige doeleinden.
met de daarbij behorende:
  1. verkeersvoorzieningen;
  2. wegen en paden;
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen en een fietsenstalling;

4.2 Bouwregels

  1. Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, behoudens het bepaalde in sub f;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  4. er mag tot maximaal 21 meter boven het peil gebouwd worden;
  5. indien 500 m² aan verharding bestaat, dient voor 15% aan functioneel open water gecompenseerd te worden in hetzelfde plangebied;
  6. een fietsenstalling is buiten het bouwvlak toegestaan te plaatse van de aanduiding ‘verdiepte parkeergarage’ op de verbeelding.
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 meter mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 12 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
  1. Gebouwen ten behoeve van pinboxen
Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van pinboxen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale oppervlakte bedraagt 10 m²;
  2. de maximale bouwhoogte van bedraagt 3 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebiedsontsluitingswegen;
  2. een verdiepte parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding verdiepte parkeergarage' op de verbeelding;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. voorzieningen voor brandbestrijding.

5.2 Bouwregels

Gebouwen en bouwwerken, uitsluitend in de vorm van een gebouwde parkeervoorziening, zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'verdiepte parkeergarage' op de verbeelding.

Artikel 6 Leiding - Water

Leiding - Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een watertransportleiding, waarbij de leiding primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

  1. Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Leiding - Water.
  1. Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
  1. Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2,5 meter.

6.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing van het bepaalde in artikel 6 lid 2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. waterkeringen;
  2. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen;
  3. waterbergingsgebieden.

7.2 Bouwregels

  1. Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Waterstaat - Waterkering.
  1. Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
  1. Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2,5 meter.

7.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

7.4 Aanlegvergunning

  1. Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  5. diepploegen;
  6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
  1. Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 7 lid 4 onder 1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  1. Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 7 lid 4 onder 1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Veiligheidszone - lpg

  1. Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
  1. Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9 lid 1 onder 1 en toestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
  1. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkts kwetsbaar object.
  1. Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9 lid 2 onder 1 en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar object, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

9.2 Veiligheidszone - gasleiding

  1. Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
  1. Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9 lid 2 onder 1 en toestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
  1. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkts kwetsbaar object.
  1. Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9 lid 2 onder 1 en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar object, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het projectbesluit Het Oog van de gemeente Kaag en Braassem.
Behoort bij het besluit van het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem
d.d. 16 februari 2010 tot vaststelling van het projectbesluit Het Oog te Kaag en Braassem.

1 Inleiding

1.1 Aanleidinig En Doelstelling

De gemeente Kaag en Braassem heeft het voornemen om op de locatie Het Oog een benzineverkooppunt met lpg en een kantoorgebouw te realiseren. De locatie bevindt zich in Roelofarendsveen in de nabijheid van bedrijventerrein Veenderveld en de rijksweg A4. Op de locatie was voorheen een werkterrein van Rijkswaterstaat gevestigd ten behoeve van de aanleg van de hogesnelheidslijn (HSL-Zuid). De opstallen van Rijkswaterstaat zijn gesloopt, zodat herontwikkeling van de locatie mogelijk is.
Op basis voor de ontwikkeling geldt de Nota van Uitgangspunten 'Bestemmingsplan Het Oog' (Gemeente Alkemade, d.d. 26 september 2006), hierin zijn stedenbouwkundige uitgangspunten voor het ontwerp van de beoogde ontwikkeling opgesteld. De nota dient als richtinggevend kader voor de verdere uitwerking van de ontwikkeling van dit gebied. De in de Nota van Uitgangspunten genoemde bouw van een amusementenhal op locatie Het Oog zal echter niet gerealiseerd worden. De gemeente heeft overwogen om in plaats van de amusementshal een horecavestiging te realiseren. Uiteindelijk heeft men besloten om een kantoorgebouw en een benzineverkooppunt met LPG te vestigen op de locatie Het Oog. Voorgenoemde functies passen niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan ‘HSL-A4’.

1.2 Procedure

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Het projectbesluit is in de nieuwe Wro opgenomen als ‘opvolger’ van de ‘oude’ artikel 19-procedure (de zelfstandige projectprocedure). Het projectbesluit kan gezien worden als de planologische basis om vooruitlopend op een bestemmingsplan een project van gemeentelijk, provinciaal of rijksbelang te realiseren. Voorwaarde is dat het initiatief betrekking heeft op één samenhangend project. Door middel van een projectbesluit kan de gemeenteraad (behoudens eventuele delegatie aan het college van burgemeester en wethouders, ingevolge art. 3.10 lid 4) vooruitlopend op een nieuw bestemmingsplan planologische medewerking verlenen ter verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang. Binnen één jaar na het onherroepelijke projectbesluit moet voor het gebied een ontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd (eventuele uitzonderingen zijn mogelijk, zie artikel 3.13 Wro).
Een projectbesluit dient in ieder geval een Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO) te bevatten. Deze GRO behandeld de volgende punten (indien noodzakelijk:
  1. Verantwoording van het projectbesluit;
  2. Waterhuishouding;
  3. Monumenten (indien geen MER noodzakelijk is);
  4. Planologische uiteenzetting;
  5. Meer specifiek waterhuishouding gericht op monumenten in de grond;
  6. Milieu;
  7. Beschrijving overleg en afweging van belangen;
  8. Beschrijving overleg maatschappelijk instanties/ burgers;
  9. Uitvoerbaarheid.
Het projectbesluit bevat voorts een geometrische plaatsbepaling van het projectgebied en van de daarbinnen aangewezen fysieke resultaten of doeleinden. Tevens gaat het projectbesluit in op de vereiste van Wet geluidhinder.
Blijkens voorgenoemde opsomming is een verbeelding met regels niet verplicht bij een projectbesluit. In onderhavig geval is er voor gekozen om wel een verbeelding met regels toe te voegen aan het projectbesluit, dit ter voorbereiding van het bestemmingsplan dat binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het projectbesluit ter inzage moet worden gelegd.

1.3 Plangebied 'Het Oog'

Plangebied 'Het Oog' ligt ten westen van de kern Roelofarendsveen en ten oosten van de rijksweg A4. Momenteel bestaan de gronden in het plangebied uit braakliggende percelen. De locatie is inmiddels niet meer in gebruik als werkterrein van Rijkswaterstaat. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa één hectare en wordt globaal omringd door wegen.
De begrenzing van het plangebied, en dus het gebied waar het projectbesluit van toepassing is (zie de figuur op de volgende pagina) is als volgt:
  • in het noorden de weg richting bedrijventerrein De Lasso;
  • in het oosten globaal de wegverbinding tussen de noordelijk gelegen rotonde (Alkemadelaan en Westeinde) en de zuidelijk gelegen rotonde (op- en afrit van de rijksweg A4 en weg richting bedrijventerrein Veenderveld en Braassemerland);
  • in het zuiden de rotonde van de op- en afrit van de rijksweg A4 en de weg richting bedrijventerrein Veenderveld en Braassemerland;
  • in het westen de rijksweg A4.
afbeelding
Ligging plangebied (bron: © 2009 Teleatlas, Image © 2009 Aerodata International Surveys, © 2007 Google Earth).

1.4 Het Vigerende Bestemmingsplan

Het onderliggende projectbesluit betekent de gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'HSL-A4', goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 9 januari 2001. In het bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Groendoeleinden', 'Inpassingszone' en 'Werkterrein'. Ook ligt er over het plangebied een wijzigingsbevoegdheid naar Horecadoeleinden.
Het gebied is inmiddels niet meer in gebruik als werkterrein van Rijkswaterstaat zodat de bestemming Werkterrein niet meer van toepassing is. Het vigerende bestemmingsplan ‘HSL-A4’ kent in artikel 5 de mogelijkheid om de bestemming van het perceel te wijzigen in de bestemming Horecadoeleinden.
De realisatie van een benzineverkooppunt met lpg, kantoorgebouw en de daarbij behorende parkeervoorziening kan niet binnen de kaders van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Ook niet door middel van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De gemeente Kaag en Braassem heeft daarom besloten de ontwikkeling mogelijk te maken middels een projectbesluit.

2 Stedenbouwkundige Visie

2.1 Inleiding

Op de locatie van het voormalige werkterrein van Rijkswaterstaat heeft de gemeente Kaag en Braassem het voornemen om een benzineverkooppunt met lpg, een kantoorgebouw en de daarbij behorende parkeervoorziening te laten realiseren. Het betreft de locatie 'Het Oog', gelegen ten westen van de kern Roelofarendsveen in de nabijheid van bedrijventerrein Veenderveld en de rijksweg A4.
In dit hoofdstuk worden de stedenbouwkundige uitgangspunten beschreven die bepalend zijn voor het stedenbouwkundig plan. De stedenbouwkundige uitgangspunten worden genoemd in de Nota van Uitgangspunten 'Bestemmingsplan Het Oog' (Gemeente Alkemade, d.d. 26 september 2006). Deze nota vormt het richtinggevend kader voor de verdere uitwerking van de ontwikkeling in het gebied. In het plangebied zal echter geen amusementenhal worden gerealiseerd, zoals staat vermeld in de Nota van Uitgangspunten maar een kantoorgebouw.

2.2 Stedenbouwkundige Opzet

Op de locatie Het Oog wordt een benzineverkooppunt met lpg, kantoorgebouw en een daarbij behorende parkeervoorziening gerealiseerd. Aan de hand van de aspecten bebouwing, water, verkeer en infrastructuur en beeldkwaliteit wordt de stedenbouwkundige opzet beschreven.
Bebouwing
Het perceel waarop het kantoorgebouw wordt gesitueerd, ligt lager dan de rijbaan van de rijksweg A4 en het perceel waarop het benzineverkooppunt wordt gerealiseerd. Het perceel van het benzineverkooppunt ligt circa 4 meter hoger dan het perceel waarop het kantoorgebouw staat geprojecteerd. Dit betekent dat de noodzaak ligt in het zo hoog mogelijk realiseren van het kantoor in verband met de ligging op een representatieve zichtlocatie. In de gesloten intentieovereenkomst (23 december 2005) tussen de toenmalige gemeente Alkemade en Wijsman Beheer B.V. is opgenomen dat de maximale bouw-hoogte van het kantoorgebouw 24 meter mag zijn. Als referentiepunt geldt de NAP-bout in de pijlers van het nabijgelegen HSL viaduct (-3,545).
Aangezien het perceel waarop het benzineverkooppunt staat geprojecteerd circa 4 meter hoger ligt dan het perceel waar het kantoorgebouw zal worden gerealiseerd, steekt het kantoorgebouw maximaal 21 meter boven het maaiveld van het benzineverkooppunt uit. Hiermee wordt aangesloten bij de maximale bouwhoogte van 12 meter uit het bestemmingsplan Veenderveld (met mogelijkheid tot een bouwhoogte van 16 meter) en bestemmingsplan De Lasso met een maximale bouwhoogte van 20 meter in de representatieve zone.
De exacte invulling van deze locatie dient nog nader uitgewerkt te worden. Voor wat betreft het kantoorgebouw gaat het op hoofdlijnen om een gebouw met verschillende bouwlagen. Tevens zal er de mogelijkheid bestaan om een parkeergarage op te nemen. Gezien de peilverschillen in het gebied kan de parkeergarage op het huidige niveau van het waterpeil worden aangelegd. De geschatte bruto-vloeroppervlakte (bvo) van het kantoorgebouw bedraagt 5.000 m². Het benzineverkooppunt beslaat een oppervlakte van circa 3.500 m² en bestaat functioneel uit een gebouw van 220 m² bvo, hiervan is circa 125 m2 verkoopruimte, een carwashinstallatie en een zes-gate opstelling met lpg verkooppunt.
Water
Het uitgangspunt is behoud en verbetering van de aanwezige kwaliteit van de waterhuishouding. Gestreefd wordt naar een optimale functionering van het watersysteem in het plangebied. Er zal onder meer rekening worden gehouden met watercompensatie in het plangebied omdat er sprake is van extra verharding in het plangebied. Deze 15% benodigde compensatie wordt binnen het plangebied gerealiseerd. In de waterparagraaf in deze ruimtelijke onderbouwing (paragraaf 6.4) wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.
Verkeer en infrastructuur
Het uitgangspunt is een optimale ontsluiting van het plangebied en het realiseren van een aansluiting met de infrastructuur van Braassemerland. Ten aanzien van de indeling van het terrein is gekozen om het benzineverkooppunt te situeren nabij de noordelijk gelegen rotonde aan de zijde van Roelofarendsveen. De verkeersstructuur is afgestemd met de besluitvorming omtrent het Verkeerscirculatieplan Roelofarendsveen. Even ten zuiden van de bestaande rotonde voor de richtingen De Lasso en de kern Roelofarendsveen, wordt een nieuwe rotonde gerealiseerd. De voornoemde bestaande rotonde komt daarmee te vervallen. Ter plaatse van de locatie van het toekomstige kantoorgebouw wordt voorzien in parkeergelegenheden, mogelijk door middel van een parkeergarage. Van belang is dat wordt voldaan aan de parkeernormen ten aanzien van kantoren zoals opgenomen in de ASVV 2004. In gevolge de regels voor ruimte dient bij bestemmingsplannen met een omvangrijke ontwikkeling een mobiliteitseffecttoets uitgevoerd te worden. Voor het onderhavige plan heeft Goudappel Coffeng een dergelijke toets uitgevoerd. De uitkomsten van deze toets zijn opgenomen in de verkeersparagraaf.
Beeldkwaliteit
Het bouwplan dient uit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt een bepaalde representatieve kwaliteit uit te stralen ten opzichte van de omgeving. Er zal veel aandacht moeten worden besteed aan de beeldkwaliteit van zowel het bebouwde als onbebouwde deel van het terrein. De beeldkwaliteit dient rekening te houden met de aangrenzende rijksweg A4 en de toegangsweg tot Roelofarendsveen. De locatie ligt namelijk in een representatieve zichtzone.
Daarnaast dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met de ontwerpprincipes van het Routeontwerp A4. Het routeontwerp A4 verbindt de noodzakelijke verbeteringen van de Nederlandse hoofdwegen met een kwalitatieve inrichting van de directe omgeving van deze hoofdwegen. De doelen van het Routeontwerp zijn het creëren van samenhang en continuïteit in wegarchitectuur in combinatie met het karakter van de omgeving, het behouden, versterken en ontwikkelen van identiteit en afwisseling van landschappen in de omgeving van de weg en het realiseren van effectieve samenwerking tussen partijen op het vlak van wegontwerp en gebiedsontwikkeling.
Voor de A4, de Deltaroute, geldt specifiek dat deze weg alle kenmerken van het Nederlandse snelwegennet, variërend van hoogstedelijke centra tot open en uitgestrekte polderlandschappen verenigd. Vanaf Amsterdam passeert de A4 een aantal economische kerngebieden, de Zuidas, Schiphol, Den Haag en de haven van Rotterdam, om tot slot aan te sluiten bij de haven van Antwerpen. Daarnaast snijdt de A4 de laagveenpolders van het Groene Hart, Midden-Delfland en de Hoeksche Waard, evenals de kleipolders van West-Brabant. Deze verscheidenheid vraagt om een samenhangende visie op de relatie tussen de A4 en de steeds wisselende landschappen en tussen deze landschappen onderling.
In overleg met de architect van het kantoorgebouw en Rijkswaterstaat, Zuid Holland, is overeengekomen dat het bouwplan wordt toegezonden aan Rijkswaterstaat.
Het beleid voor het Groene Hart is specifiek gericht op behoud van het karakteristieke veenweidelandschap voor de toekomst. Het beleid is dan ook gericht op articulatie van dit veenweidelandschap. Zo worden karakteristieke kenmerken verhevigd en in overeenstemming gebracht met de maat en de schaal van de snelweg, en de snelheid van de beleving. Dit betekent dat ten behoeve van de vergezichten opgaande beplanting langs de snelweg wordt verwijderd, nieuwe wateroppervlaktes en rietzones worden toegevoegd, die de ligging van de A4 in laag Nederland benadrukken en de continuïteit van de waterstelsels van de polders aan weerszijden van de weg wordt versterkt.
Tevens wordt aangesloten bij de beeldkwaliteitseisen zoals vermeld in de bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen De Lasso en Veenderveld. Om de bebouwing op de locatie een duidelijk gezicht naar de snelweg en toegangsweg tot Roelofarendsveen te geven is het van belang dat het te realiseren gebouw een markant en representatief aan-zicht krijgt. Ook zal er extra aandacht moeten worden geschonken aan uitingen van reclame.

3 Juridische Vormgeving

3.1 Inleiding

Zoals vastgesteld in hoofdstuk 1 zijn planregels geen vereiste voor een projectbesluit. De gemeente Kaag en Braassem heeft in onderhavig geval er voor gekozen om wel planregels (en een verbeelding) aan dit projectbesluit toe te voegen ter voorbereiding van het bestemmingsplan. Hiermee is het mogelijk de bouwaanvraag op een later moment in te dienen.

3.2 Regels

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk I bevat de algemene voor het gehele plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk II regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk III bevat de algemene regels en tot slot de algemene procedureregels.
Hoofdstuk I Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het projectbesluit wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk II Bestemmingsregels
Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg (artikel 3)
Binnen deze bestemming is het mogelijk een bedrijf met als functie een motorbrandstoffenverkooppunt te realiseren. Daarbij is detailhandel, ondersteunende horeca en een carwash-installatie toegestaan.
Kantoor (artikel 4)
De op de verbeelding voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren met de daaraan ondergeschikte dienstverlening, wegen en paden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen. De ondergrondse parkeergarage wordt onder de bestemming verkeer gebracht. Tot slot kan er ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding een pinbox worden gerealiseerd van maximaal 10 m².
Verkeer (artikel 5)
Binnen deze bestemming liggen de hoofdwegen maar ook de parkeergarage van het kantoorgebouw (met nadere aanduiding). Daarnaast zijn o.a. voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, straatmeubilair en voorzieningen van algemeen nut toegestaan. Uitsluitend gebouwen ten behoeven van voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan.
Waterstaat – Waterkering (dubbelbestemming) (artikel 6)
De gronden op de verbeelding aangewezen voor ‘Waterstaat – Waterkering’ zijn primair bestemd voor het behoud en de bescherming van en het vervullen van een waterkerende functie. Waar een hoofdbestemming samenvalt met de dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de hoofdbestemming zijn uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Leiding – Gas (artikel 7)
De gronden op de verbeelding aangewezen voor Leiding – Gas zijn primair bestemd voor het beschermen van deze leiding. Het betreft hier een lage druk gasleiding met een werkdruk van 8 bar. De leiding valt daarmee niet onder het Besluit van 28 november 2006, houdende regels met betrekking tot de registratie van gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (Registratiebesluit externe veiligheid).
Hoofdstuk III Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling (artikel 8)
In dit artikel is opgenomen dat grond, welke eenmaal in aanmerking is of moest worden genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van een andere aanvraag buiten beschouwing dient te blijven.
Algemene bouwregels (artikel 9)
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten.
Algemene ontheffingsregels (artikel 10)
Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in ontheffingen en wijzigingsbevoegdheden. Met de ontheffingsbevoegdheid kan het dagelijks bestuur o.a. een afwijking van de maatvoering van bouwwerken toestaan met ten hoogste 10%.

4 Bestaande Situatie

Locatie Het Oog was voorheen in gebruik als ketenpark van Rijkswaterstaat ten behoeve van de aanleg van de Hogesnelheidslijn (HSL-Zuid) tussen Amsterdam en Antwerpen. Deze spoorlijn loopt door de gemeente Kaag en Braassem en is direct ten westen van de rijksweg A4 gerealiseerd. Nu de spoorlijn is gerealiseerd, wordt de locatie niet meer gebruikt als ketenpark en bestaat momenteel uit braakliggende percelen.
De locatie maakt deel uit van de Drooggemaakte Veender- en Lijkerpolder. Ten zuidoosten van de locatie ligt het transformatiegebied Braassemerland. Het gebied bestaat in hoofdzaak uit glastuinbouw en zal de komende jaren ontwikkeld worden tot gebied waar naast glastuinbouw (in het gebied rond de Geestweg en Floraweg) ook ruimte is voor woningbouw, recreatie, water en natuur. De ontwikkeling van locatie Het Oog is voor enkele aspecten betrokken bij de planvorming van Braassemerland, zoals bij het opstellen van het Verkeerscirculatieplan Braassemerland.
Ten zuiden van het plangebied ligt bedrijventerrein Veenderveld. Het bedrijventerrein Veenderveld is grotendeels ingevuld met bedrijven uit de eigen gemeente en voor een kleiner deel ook met bedrijven uit de regio. Door de ligging langs de rijksweg A4 en de toegangswegen naar Roelofarendsveen, het Braassemerland en bedrijventerrein Veenderveld is de locatie uitermate geschikt als zichtlocatie met representatieve bebouwing.

5 Beleidskader

5.1 Inleiding

Aan de voorgestane ontwikkeling van het plangebied ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag. De uitgangspunten worden in dit hoofdstuk genoemd en kort beschreven. Allereerst zijn dat de beleidskaders op het niveau van het rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeente Kaag en Braassem. In de paragrafen 5.2 tot en met 5.4 zijn deze beleidskaders beschreven.

5.2 Rijksbeleid

Nota ruimte [1]
De Nota Ruimte geeft de visie weer op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier doelen:
  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.
Om deze doelen te bereiken wil het rijk verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen. ‘Bundeling van verstedelijk in infrastructuur’ en ‘organisatie in stedelijke net-werken’ zijn beleidsstrategieën die gehanteerd worden voor economie, infrastructuur en verstedelijking. De daaruit afgeleide beleidsdoelen zijn:
  • ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra;
  • verstedelijking van de economische kerngebieden;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van steden;
  • bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden;
  • afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding;
  • waarborging van milieukwaliteit en veiligheid.
Locatie Het Oog ligt binnen het nationaal stedelijk netwerk, het bundelingsgebied ‘Randstad Holland’. Randstad Holland is het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland. Een groot deel van de Nederlandse bevolking woont en werkt hier. De Randstad is het politieke, bestuurlijke, sociale en culturele hart van Nederland én de belangrijkste motor van economie, logistiek, zakelijke en financiële dienstverlening en toerisme.
Locatiebeleid
Het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen (ABC-locatiebeleid) en het locatiebeleid voor Perifere en Grootschalige Detailhandelsvestiging (PDV/GDV beleid) worden vervangen door een integraal locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen. Het nieuwe locatiebeleid dient verschillende doelstellingen:
  • economische ontwikkelingsmogelijkheden: het bieden van voldoende geschikte vestigingsplaatsen voor bedrijvigheid en voorzieningen;
  • bereikbaarheid: het optimaal gebruik van alle vervoersmogelijkheden voor personen en goederen over de weg, het spoor en het water;
  • leefbaarheid: kwaliteit, variatie, architectonische vormgeving en landschappelijke inpassing van vestigingplaatsen voor alle stedelijke activiteiten, zorgvuldig ruimtegebruik, fijnmazige detailhandelstructuur, functiemenging en kwaliteit van de leefomgeving (veiligheid, emissies en geluid). Het nieuwe locatiebeleid wordt nader uitgewerkt door provincies en gemeenten.
Conclusie
De ontwikkeling van locatie Het Oog past binnen doelstellingen van het nieuwe locatiebeleid en daarmee binnen het rijksbeleid. De bereikbaarheid is optimaal met de nabijgelegen rijksweg A4 en toegangswegen tot Roelofarendsveen. Wat betreft de leefbaarheid wordt er aandacht geschonken aan de kwaliteit van het bedrijventerrein door onder andere waterpartijen te realiseren aan de rand. Ook wordt aandacht besteed aan de beeldkwaliteit vanwege de ligging in een representatieve zone langs de rijksweg A4.
[1] Vastgesteld op 23 maart 2005

5.3 Provinciaal Beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 [1]
In het kader van het motto ‘centraal wat centraal moet, decentraal wat decentraal kan’ heeft de provincie Zuid-Holland in 2004 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie opge-steld. Doel van deze visie is een samenhangende en richtinggevende ruimtelijke strategie te schetsen, die inspeelt op rijksbeleid en die actuele provinciale en regionale plannen en visie integreert. Met deze provinciale structuurvisie wil de provincie Zuid-Holland tijdig en actief in kunnen spelen op actuele en toekomstige ruimtelijke plannen. Gericht op inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020 beoogt deze visie een brug te slaan tussen de korte en de lange termijn.
Aansluitend bij de ambities op het hogere schaalniveau staan in de visie de volgende uitgangspunten centraal:
  • versterking van de stedelijke netwerken;
  • versterking van de waterrijke cultuur- en natuurlandschappen;
  • schaalsprong en differentiatie in gebieden en netwerken;
  • duurzaam versterken en onderling beter verbinden van stad en land.
Speciale aandacht in deze visie gaat onder meer uit naar de ontwikkeling van het stedelijk gebied, met name de verdere verstedelijking in de provincie. Voor de inrichting van het stedelijk gebied gaat de visie uit van de volgende kernpunten:
  • verstedelijkingsopgave richt zich op een grotere differentiatie van woon- en werkmilieus, zowel binnen bestaand bebouwd gebied als daarbuiten;
  • minstens 50% van de verstedelijkingsopgave (wonen, werken en voorzieningen) vindt plaats in bestaand stedelijk gebied;
  • stedelijke uitleg vindt overwegend plaats in transformatiezones stadland.
Conclusie
De ontwikkeling van locatie Het Oog maakt deel uit van het stedelijk gebied. Minstens 50% van de verstedelijkingsopgave, waaronder voorzieningen mogen hierbinnen plaatsvinden.
Streekplan Zuid Holland West [2]
In dit streekplan wordt de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Zuid-Holland West voor de periode tot 2015 weergegeven.
Behoud en versterking van de (inter)nationale economische positie van Zuid-Holland West heeft hoge prioriteit. In het streekplan is het projectgebied aangewezen als bedrijventerrein en ligt binnen de rode contour waarbinnen ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Uitgangspunt voor bedrijventerreinen is het benutten van economische ontwikkelingsmogelijkheden die verbonden zijn aan specifieke kenmerken van het gebied. Daarbij is het van belang te zorgen voor:
  • een gedifferentieerd aanbod van vestigingsmogelijkheden voor bedrijven in en bij het stedelijk gebied;
  • een duurzaam vernieuwings- en herstructureringsbeleid waarbij voldoende ruimte wordt geboden voor met name het midden- en kleinbedrijf;
  • selectieve benutting van de aanwezige knopen;
  • verbetering van de bereikbaarheid, zowel door de aanleg van ontbrekende schakels in de hoofdwegenstructuur, als door verbetering van het openbaar vervoer in het woonwerkverkeer.
In het streekplan zijn de betreffende gronden aanwezen voor bedrijventerrein. Met de realisatie van dit plan gaan de gronden verloren als bedrijventerrein. Door de provincie is aangegeven dat ingestemd kan worden met een kantoorfunctie onder voorwaarde dat het oppervlak bedrijventerrein wordt gecompenseerd. In de regionale afspraken zijn hierover tussen de verschillende gemeenten (regio Holland Rijnland) Het terrein was nog geen onderdeel van de bedrijventerreinenstrategie en is later beschikbaar gekomen. Dit omdat het dienst heeft gedaan als werkterrein in verband met de verbreding van de A4. In zekere zin is er geen sprake van verloren bedrijventerrein. Binnen de bedrijvenstrategie Holland Rijnland is ruim voldoende bedrijventerrein opgenomen voor Kaag en Braassem. Compensatie is daarmee te realiseren.
Mobiliteitseffecttoets
Ingevolge de regels voor ruimte is een mobiliteitseffecttoets vereist. Deze toets is door Goudappel Coffeng opgesteld (3 december 2009 / KBM003/Ole/0002). Deze toets geeft inzicht op de mobiliteit die gegenereerd wordt door het plan. Uit de toets van Goudappel blijkt dat per gemiddelde werkdag circa 1.000 motorvoertuigbewegingen (in beide richtingen) gegenereerd worden. Uit de verkeersonderzoeken die in het kader van Braassemland zijn uitgevoerd blijkt dat de capaciteit van de Alkemadelaan voldoende is om deze toename op te vangen.
Conclusie
De ontwikkeling van locatie Het Oog past in hoofdlijnen binnen doelstellingen van het provinciaal beleid met betrekking tot bedrijventerreinen en de rode contour waarbinnen ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
[1] Vastgesteld 13 oktober 2004
[2] Vastgesteld op 19 februari 2003

5.4 Lokaal Beleid

Locatiekeuze
Voorliggend projectbesluit kent een nauwe relatie met de planontwikkeling rondom Braassemerland. Binnen het plangebied van Braassemerland is momenteel het benzineverkooppunt gelegen. Gezien de woningbouwontwikkeling zal dit benzineverkooppunt verplaatst moeten worden. Om meerdere redenen is locatie Het Oog als meest gunstige locatie uit de bus gekomen. De locatie is centraal gelegen direct aan de aansluiting op de rijksweg A4. Al het verkeer van en richting de A4 komt langs deze locatie. Derhalve is het zeer gunstig gelegen.
De inzet van het plangebied voor een kantoorgebouw heeft een relatie met de wensen van de Rabobank Groene Hart Noord. In het schrijven van de Rabobank van 1 april 2009 is uiteengezet waarom de betreffende locatie goed past binnen de bedrijfsfilosofie van de Rabobank.
Het marktgebied van Rabobank Groene Hart Noord bevindt zich hoofdzakelijk binnen de grenzen van de gemeenten Kaag en Braasem en Nieuwkoop.
Het distributiebeleid van de Rabobank kenmerkt zich door het ‘dichtbij de markt’ principe. Dat uit zich op verschillende manieren en langs verschillende distributiekanalen. Het distributiekanaal ‘persoonlijk contact vis-à-vis’ is met name bedoeld voor de maatwerk- en specialistische dienstverlening aan particuliere- en zakelijke cliënten. Doordat het hier hoogwaardige kennisintensieve dienstverlening betreft, is het uit oogpunt van kennisdelen en klantfocus belangrijk deze activiteiten te centraliseren. Individuele klantcontacten kunnen plaatsvinden op de decentrale locaties omdat deze toch op afspraak plaatsvinden en naar wens van de klant op een locatie in de buurt, of bij de klant plaats kunnen vinden. Dat betekent dat specialisten zo nu en dan afspraken met klanten op andere locaties hebben.
Daarnaast laten deze kennisintensieve specialismen zich goed combineren met de meer bedrijfskundige- en besturingsonderdelen van het lokale bankbedrijf. Daardoor wordt het verzamelkantoor een ontmoetingsplaats voor specialisten onderling met hun ondersteunende eenheden, administratieve- en besturingsafdelingen, maar ook een ontmoetingsplaats voor de bankorganisatie met klantgroepen. Daartoe is ook de behoefte aan een ‘auditorium’ geformuleerd, dat zowel door de bank als door klantgroepen van de bank gebruikt moet kunnen gaan worden.
Voor de vestigingsplaats keuze voor dit verzamelkantoor is daarom gezocht naar een aansprekende, goed bereikbare, zichtbare en toonaangevende locatie in het werkgebied, dichtbij (met name) de zakelijke markt. Een locatie die de lokale identiteit verbindt met de nationale uitstraling van de Rabobank.
De locatie “Het Oog” nabij het bedrijventerrein Veenderveld voldoet wat dat betreft qua locatie aan de eisen, die daar door Rabobank Groene Hart Noord aan gesteld worden en is ook de enige locatie voorhanden die voldoet aan de gestelde vestigingseisen. Daar hoort ook een plaats “midden in de samenleving’ bij, zoals die op deze locatie ingevuld kan worden. Hierbij is van belang dat de locatie zowel met de auto, als met de fiets als met het openbaarvervoer goed bereikbaar is. De locatie voldoet hieraan.
In navolging van de zienswijze van de Inspectie VROM is een aanvullend locatie onderzoek uitgevoerd naar alternatieve locaties. Binnen deze studie is het werkgebied van de Rabobank als uitgangspunt genomen. Hiermee is buiten gemeentegrenzen gekeken. Binnen het zoekgebied zijn Roelofarendsveen en Nieuwkoop als potentiële vestigingslocaties aan te wijzen. De keuze voor Roelofarendsveen is ruimtelijke en programmatisch de meest logische keuze. Hierop is af te dingen dat de beoogde locatie in het kader van externe veiligheid de slechtste keuze is. Echter met de vestiging van het bankgebouw op deze locatie wordt nog ruim onder de oriënterende waarde gebleven. Vorenstaande brengt met zich mee dat het college er voor gekozen heeft de ruimtelijke en programmatische argumenten te laten prevaleren boven een beperkte verslechtering van het groepsrisico.
Structuurvisie ‘Alkemade ruim gezien – Structuurvisie 2020’[1]
De structuurvisie, die na de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2009 op grond van de Wet algemene regels herindeling [2] haar rechtskracht heeft behouden, is een integraal plan waarin het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor een periode van vijftien jaar is vastgelegd. Het document vormt een toetsingskader voor allerlei andere beleidsplannen. De bedoeling is dat toekomstige plannen worden afgestemd op hetgeen wat in de structuurvisie is vastgelegd. Plannen moeten binnen de kaders van de structuurvisie passen. Het is de bedoeling dat de visie elke raadsperiode een keer wordt geëvalueerd en zo nodig wordt aangepast of gewijzigd.
De doelstellingen van de structuurvisie zijn:
  • het formuleren van concrete beleidsdoelen en oplossingsrichtingen van het ruimtelijk beleid voor de komende 15 à 20 jaar;
  • het verschaffen van helderheid op het gebied van ruimtelijke ordening (zowel intern als extern);
  • het voeren van regie op basis van duidelijke planologische hoofdkeuzen;
  • het fungeren als ruimtelijke onderbouwing bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de bebouwingscontouren;
  • het fungeren als ruimtelijke onderbouwing voor het verzoek om de bebouwingscontouren op onderdelen te wijzigen;
  • het bereiken van betrokkenheid en draagvlak van de bevolking.
Met het accent op de groene ruimte, recreatie en landelijk wonen, is gekozen voor een eigen profiel binnen de Leidse Regio. Een gemeente met een meervoudig profiel als plattelandsgemeente, recreatiegemeente en woongemeente. De structuurvisie is erop gericht om deze profielen te behouden en te versterken.
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid als ‘landelijk gebied met behoud en ontwikkeling natuur en recreatie’.
Conclusie
De in de structuurvisiekaart opgenomen aanduiding is niet (meer) in lijn met de huidige situatie. Het plangebied valt niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur en ligt tevens niet op een recreatieve route, zoals wel aangegeven op de kaart. In onderhavig geval betreft het hier stedelijk gebied en valt het plangebied binnen de bebouwingscontouren, zoals die voortvloeien uit het streekplan Zuid-Holland West.
Daarnaast is in de huidige situatie geen sprake van landelijk gebied. Om die reden is het gebied ook niet meegenomen in het Aanpassingsplan Ade (Dienst Landelijk Gebied, 2006).
Tot slot is in het vigerende bestemmingsplan HSL/A4 voor het plangebied de bestemming ‘Groendoeleinden, inpassingszone met een wijzigingsbevoegdheid I naar Horeca’ opgenomen.
Gezien de huidige situatie is de aanduiding in de structuurvisie niet (meer) relevant en wordt met bovenstaande conclusie gemotiveerd afgeweken van deze aanduiding.
Verkeerscirculatieplan Roloefarendsveen [3]
Het Verkeerscirculatieplan Roelofarendsveen is opgesteld ten behoeve van het transformatiegebied Braassemerland. In dit gebied worden maximaal 2.250 woningen ontwikkeld. De verkeersafwikkeling van dit gebied zal deels geschieden via de bestaande we-genstructuur door Roelofarendsveen. Middels het verkeerscirculatieplan wordt inzichtelijk gemaakt of de bestaande wegenstructuur hiervoor toereikend is, of dat maatregelen genomen moeten worden. De verkeersafwikkeling van locatie Het Oog is in het plan betrokken.
Conclusie
Ten aanzien van de verkeersafwikkeling van de locatie Het Oog zal gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur en de infrastructuur welke zal worden gerealiseerd in het kader van de ontwikkeling Braassemerland.

[1] Vastgesteld op 29 juni 2004
[2] Wet van 24 oktober 1984, houdende algemene regelen in verband met wijziging van de gemeentelijke indeling
[3] Goudappel Coffeng, Verkeerscirculatieplan Roelofarendsveen, 11 oktober 2006

6 Milieuhygiënische- En Overige Aspecten

6.1 Inleiding

De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijke te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen.
In dit hoofdstuk zijn de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige haalbaarheid beschreven. Hierin komen de volgende thema's aan de orde: bedrijven en milieuzonering, bodemkwaliteit, waterhuishouding, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook aspecten als natuur (flora en fauna) en cultuurhistorie (o.a. archeologie) komen in dit hoofdstuk aan de orde.

6.2 Bedrijven En Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieube-lastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG’ [1]. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd. Tenslotte geeft de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
Onderzoek
Ten aanzien van het benzineverkooppunt met lpg wordt in paragraaf 6.7 nader aandacht besteed. Het benzineverkooppunt past in ieder geval in de omgeving. Een autowasstraat (SBI 5020.5) valt onder de milieucategorie 2, waarvoor een grootste afstand van 30 meter aanbevolen wordt vanwege geluid. Nabij het gebied bevinden zich twee bedrijventerreinen, namelijk het noordelijk gelegen De Lasso en het zuidelijk gelegen Veenderveld. Gezien de aard van de voorgestane ontwikkeling zal deze geen hinder ondervinden van de bedrijven. Anderzijds zal de voorgestelde ontwikkeling in het plangebied geen beperking stellen aan omliggende bedrijven. Dit aspect is dan ook niet relevant.
Conclusie
Voor de voorgestane ontwikkeling wordt aangesloten bij de aanbevolen afstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Voor een autowasstraat is dit een afstand van 30 meter vanwege geluid. Woonbebouwing ligt op geruime afstand van de plek waar de bovenstaande bebouwing wordt gesitueerd op het terrein, zodat de milieu-zonering geen belemmering vormt.
[1] VNG, Bedrijven en milieuzonering, 16 april 2007

6.3 Bodemkwaliteit

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. Indien bodemverontreiniging aanwezig is dient de bodem gesaneerd te worden alvorens bouwwerkzaamheden op deze grond mogelijk is. Het is namelijk wettelijk bepaald dat een bouwvergunningplichtig bouwwerk niet mag wordengebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Aan de basis van eventueel bodemonderzoek staat de nota “Naar een gezamenlijk bodemsaneringsbeleid in Provincie en Stad”. Tevens heeft de provincie Zuid-Holland richtlijnen en aanbevelingen opgesteld in de nota Regels voor Ruimte. Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico’s voor mens, plant en dier) is noodzakelijk. Tevens dienen de mogelijkheden en kosten om deze beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen te worden aangegeven. Bij vaststelling van een plan is inzicht in de kwaliteit van de bodem vereist.
Onderzoek
In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek verricht naar mogelijke bodemverontreiniging door Hoste Milieutechniek BV [1]. De resultaten van het onderzoek worden hieronder kort weergegeven. In de bodem zijn slechts zeer plaatselijk sporen van puin en slib waargenomen. Verder zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen. Uit het chemisch-analytisch onder-zoek blijkt dat de grond en het grondwater niet tot slechts licht verontreinigd zijn met de onderzochte parameters.
Conclusie
Op basis van het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt wordt geacht voor de voorgenomen ontwikkeling.

[1] Hoste Milieutechniek BV, Verkennend bodemonderzoek in het kader van de geplande ontwikkelingen op de locatie perceel 't Oog, nabij de A4 te Roelofarendsveen, 29 mei 2006 projectcode: 06078GAR

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Beleidskader

Rijk Anders omgaan met water–waterbeleid in de 21e eeuw De nota, uitgegeven door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, heeft als doelstelling een waterbeleid te realiseren, aangezien het huidige watersysteem voor de toekomst niet op orde is. Door anders om te gaan met water moet er geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag.
Voor de aanpak van de veiligheidsproblematiek en de vermindering van de wateroverlast, kiest het kabinet de volgende hoofdlijnen:
  • de overheid moet meer inzicht geven in de aard en de omvang van bepaalde risico’s. Tevens moet zij burgers de mogelijkheid bieden om zelf een bijdrage te leveren aan het verminderen van risico’s, in aanvulling op de inspanningen van de overheid;
  • een nieuwe aanpak voor veiligheid en wateroverlast, die stoelt op drie uitgangspunten;
  • anticiperen in plaats van reageren;
  • niet afwentelen van waterhuishoudkundige problemen door het volgen van de drie-trapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren en het niet afwentelen van bestuurlijke verantwoordelijkheden;
  • meer ruimte naast techniek.
Naast technische maatregelen is meer ruimte nodig om (incidenteel) water op te vangen. Deze ruimte moet waar mogelijk tegelijkertijd voor andere doeleinden, die te verenigen zijn met het opvangen van water, worden gebruikt. Water zal, meer dan nu het geval is, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het grondgebruik in Nederland. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten.
Vierde Nota Waterhuishouding (1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding richt zich op alle onderdelen van het waterbeheer: grondwater, oppervlaktewater, waterkwaliteit en - kwantiteit, natuurlijke wateren, door de mens aangelegde of gewijzigde wateren. De nota bevat een lange termijnstrategie, onder andere met het oog op klimaatverandering en bodemdaling. Deze verschijnselen brengen wezenlijke veranderingen teweeg in het watersysteem. Daarnaast is in de nota de integrale benadering van water verder uitgewerkt. Door uit te gaan van stroomgebieden en watersystemen wil het Rijk de samenhang tussen waterbeheer, natuur- en milieubeleid en ruimtelijke ordening bewerkstelligen. De Vierde Nota Waterhuishouding vindt zijn doorwerking in de plannen van de provincies, gemeenten en waterschappen.
Provincie
De Nota Regels voor Ruimte (2005)
De Nota Regels voor Ruimte uit 2005 vormt met de streekplannen het beoordelingskader van Gedeputeerde staten voor gemeentelijke ruimtelijke plannen. Voor alle ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) en besluiten geldt de watertoets. Deze ruimtelijke plannen en besluiten dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. In de waterparagraaf staat aangegeven op welke wijze in het bestemmingsplan rekening is gehouden met relevante aspecten van duurzaam waterbeheer.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheersplan 2006-2010
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomst vast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Ruimtelijk ordening en water
De ruimtelijke ordening en de wateropgave zijn sterk met elkaar vervlochten. Derhalve hanteert Hoogheemraadschap van Rijnland een aantal uitgangspunten ten aanzien van ruimtelijke ordening:
  • de waterbeheerder en ruimtelijke ordenaar hebben elkaar nodig voor het realiseren van duurzame ruimtelijke keuzes en goed waterbeheer;
  • inzicht in het functioneren van het watersysteem als gevolg van ruimtelijke keuzes en daaruit voortvloeiend inzicht in de kosten, kwaliteit en risico’s geven handvatten voor duurzame beslissingen;
  • het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft een verantwoordelijkheid als watersysteembeheerder en als overheid.
  • Indien ruimtelijke keuzes volgens Hoogheemraadschap van Rijnland leiden tot onverantwoorde risico’s of ondoelmatige situaties, dan verzet Hoogheemraadschap van Rijnland zich hier tegen;
  • de afgeronde studie waterbezwaar fase 1 (boezem) en de af te ronden studie waterbezwaar fase 2 (polders) zijn belangrijke input voor toekomstige ruimtelijke keuzes.
Voor het realiseren van een duurzame inrichting van het beheersgebied kiest Hoogheemraadschap van Rijnland voor:
  • gevraagde en ongevraagde advisering bij beleidsontwikkeling van anderen;
  • maatwerkadvisering en sturing bij ruimtelijke initiatieven;
  • consequenties verbinden aan niet duurzame of ondoelmatige RO-beslissingen.
Keur 2006 en Beleids- en Algemene regels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. VerdeI' zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit weI te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Afkoppelen en DUBO
Voor het afkoppelen van verharding geldt de “Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken” (2003) van de Werkgroep Riolering West - Nederland als beleidsuitgangs-punt. Voor deze beslisboom is de kwaliteit van afstromend regenwater van verschillende oppervlakken onderzocht en op basis van deze metingen zijn de verharde oppervlakken opgedeeld in drie categorieën:
  • licht verontreinigd;
  • matig verontreinigd;
  • (zwaar) verontreinigde oppervlakken.
Dempingen en verhard oppervlak
In de nota ‘Dempingen en verhard oppervlak’ (2006) van Hoogheemraadschap van Rijn-land wordt onder meer beschreven onder welke voorwaarden dempingen mogen plaats-vinden van open wateren. Welke compenserende maatregelen daarbij en bij de aanleg van verhard oppervlak moeten worden genomen is beschreven in deze nota. Voor afzonderlijke projecten met een te verharden oppervlakte kleiner dan 500 m² is in principe geen compensatie vereist. Voor projecten met een te verharden oppervlak kleiner dan 500 m² is geen compensatie vereist, tenzij:
  • sprake is van meerdere te ontwikkelen min of meer aaneengesloten bouwplannen die bij elkaar groter zijn dan 500 m²;
  • het nieuw aan te leggen verhard oppervlak meer dan 10% van het oppervlak van het peilvlak (waarin betreffend verhard oppervlak wordt aangelegd) beslaat;
  • het betreffende peilvak de toename van de piekafvoer door uitbreidingen van het verhard oppervlak niet kan verwerken.
Indien het te verharden oppervlakte van meer dan 500 m² bedraagt, dan geldt de zogenaamde 15% regel. Dit betekent dat de toename van verharding moet worden gecompenseerd door extra open water te graven, te weten 15 % van de toename van verharding als “functioneel” open water. Deze compensatie moet in hetzelfde peilgebied plaatsvinden, of binnen het plangebied. Deze regel geldt ook voor projectbesluit ’t Oog.
Waterkering
Door het plangebied loopt een polderwaterkering en een waterscheiding, de duiker, tussen de Drooggemaakte Veender- en Lijkerpolder en de Gogerpolder. Doordat het peil in deze duiker gelijk is met het peil van de Veender- en Lijkerpolder Buiten de Bedijking en de aansluitende polders een lager waterpeil hebben, is er sprake van een waterkering. Voor deze waterkeringen wordt een zone opgenomen in de verbeelding en geldt een dubbelbestemming ter bescherming van de waterkering. Bij waterkeringen hanteert Hoogheemraadschap van Rijnland een beoordelingsprofiel en een kern- en beschermingszone. Het beoordelingsprofiel moet, voor zover niet aanwezig, worden aangebracht. Ook mag dit profiel bij eventuele calamiteiten (met LPG) niet worden aangetast. Duiker In het plangebied is een duiker gelegen. Deze watergang een primaire watergang. Dit houdt in dat er een beschermingszone van 5 meter (vanuit de zijkant van de duiker) moet worden aangehouden waarbinnen bebouwing zeer beperkt mogelijk is. Tijdens eerder overleg is er aangegeven dat de wens bestaat om binnen deze 5 meter strook te bouwen. Daarbij is de grens van 4 meter uit de zijkant van de duiker aangehouden. Als er geen andere indeling mogelijk is kan hiervoor ontheffing worden verleend. De duiker is bestemd en aangeven op de verbeelding als dubbelbestemming ‘Waterstaat–Waterkering’.
Tevens moet rekening worden gehouden met het feit dat de duiker ten alle tijden bereikbaar moet blijven. De bestrating die op de duiker wordt toegepast moet verwijderbaar zijn. Eventuele kosten die hiervoor gemaakt moeten worden (denk aan het verwijderen en herstel van de bestrating en of vloeistofdichte vloer, het tijdelijk verwijderen van zaken en het eventuele verlies aan omzet voor het bedrijf) komen niet voor rekening voor het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Compensatie berekening
Het plangebied waar Het Oog wordt ontwikkeld is in de huidige situatie water gelegen daarnaast is het plangebied nagenoeg geheel onverhard. Na realisatie van de ontwikkeling zal het gebied bestaan uit verhard terrein en zijn bestaande waterlopen deels gedempt. Om de wateropgave exact in beeld te brengen is door de gemeente Kaag en Braassem exact in beeld gebracht hoeveel de toename in verharding is, hoeveel bestaand water gedempt wordt en hoeveel oppervlakte water opnieuw aangelegd wordt. Uit deze watercompensatie berekening blijkt dat de wateropgave grotendeels binnen het plangebied opgevangen kan worden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid de direct aangrenzende gronden van Rijkswaterstaat in te zetten voor watercompensatie. Na realisatie van het kantoorgebouw en het benzinestation blijven tussen het plangebied en het buiten het plangebied gelegen water enkele smalle stroken grond over. Denkbaar is dat deze ingezet kunnen worden voor watercompensatie. In februari 2010 wordt hierover overleg gevoerd tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Kaag en Braassem. In de zienswijze van Rijkswaterstaat wordt aangegeven dat Rijkswaterstaat in beginsel positief tegen grondoverdracht staat. Binnen het peilgebied zijn door de gemeente Kaag en Braassem gronden verworven voor de nog openstaande compensatie van het Veenderveld, te weten 2.535 m². De mogelijkheid bestaat op deze gronden meer te compenseren dan alleen de compensatie voor Veenderveld. Privaatrechtelijk zijn hier tussen partijen afspraken gemaakt. De gemeente Kaag en Braassem zal verder uitvoering geven aan de benodigde compensatie een overleg met Rijnland staat hiervoor ingepland.

6.4.2 Conclusie

Het initiatief past binnen het geldende beleidskader. Ten behoeve van de planontwikkeling moet 1.010 m² gecompenseerd worden. Daarnaast moet 216 m² gecompenseerd worden als gevolg van te dempen bestaand oppervlakte water. De totale compensatie opgave bedraagd 1.226 m² Binnen het plangebied kan 639 m² gecompenseerd worden. Voor 587m2 is ruimte binnen het peilgebied nodig om deze te compenseren. In overleg met Rijkswaterstaat wordt bekeken of de ‘reststroken’ van Rijkswaterstaat hiervoor ingezet kunnen worden. De ruimte binnen deze reststroken is circa 640m². Omwille van de voortgang in het planproces zijn deze gespreken niet afgewacht. Bij de opname van het dit projectbesluit in het definitieve planologische regime kan deze eventuele algehele compensatie binnen plangebied definitief ingepast worden. Binnen het peilgebied en de compensatie gronden van Veenderveld is er ruimte de benodigde 587m² te compenseren.

6.4.3 Waterkwaliteiten en riolering

In de planvorming wordt uitgegaan van afkoppeling van het hemelwater. Bij de toepassing van bouwmaterialen wordt gewerkt met niet uitlogende materialen. Hemelwater kan daarmee afgekoppeld worden. Voor het vuilwaterafvoer wordt een riolering aangelegd.

6.5 Geluid

Bij vaststelling van een projectbesluit is op grond van de Wet geluidhinder (WGH [1]) nood-zakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied [2] geldt dat akoestisch onderzoek niet uitgevoerd hoeft te worden. Indien er een (nieuwe) geluidsgevoelige functie (o.a. wonen en scholen) mogelijk wordt gemaakt dient er een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Onderzoek Het plangebied is gesitueerd in de nabijheid van wegen, waaronder de rijksweg A4. De ontwikkeling biedt echter geen mogelijkheden voor de nieuwbouw van woningen of andere geluidsgevoelige functies. Ook betreft het geen functiewijziging van een niet-woonfunctie in een woonfunctie.
De voorgenomen functies (kantoorgebouw en een benzineverkooppunt met lpg) zijn geen geluidsgevoelige functies in de zin van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Een onderzoek naar wegverkeerslawaai is eveneens niet noodzakelijk. Immers er is geen sprake van een woning die langs een weg wordt gebouwd, een nieuwe weg die langs een bestaande woning wordt aangelegd of een reconstructie van een bestaande weg.
Conclusie
De ontwikkeling van een benzineverkooppunt met lpg, kantoorgebouw en de daarbij behorende parkeervoorziening betreft geen geluidsgevoelige functie. In het kader van de Wet geluidhinder kan daarom een akoestisch onderzoek achterwege blijven.
[1] Per 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase) inwerking getreden.
[2] In juni 2005 heeft de Tweede Kamer besloten de vrijstelling voor 30 km/u-zones te behouden. In het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wgh (TK 29879) werd voorgesteld deze vrijstelling te laten vervallen. Een amendement van de kamerleden Spies en De Krom (TK2004-2005, 28879, 13) waarin het voorstel is gedaan deze vrijstelling weer terug te laten komen, is door de tweede kamer aangenomen (14 juni 2005). Dit betekent overigens niet dat geluid bij 30 km/u wegen helemaal geen rol kan spelen. Het ontslaat de gemeenten namelijk niet de geluidbelasting in het kader van de goede ruimtelijke ordening in de belangenafweging te betrekken. Dit sluit aan bij de jurisprudentie over dit onderwerp.

6.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitsei-sen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Voor de periode tussen het in werking treden van de ‘Wet luchtkwaliteit’ en het verlenen van derogatie door de EU is het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na verlening van derogatie treedt het NSL in werking en wordt de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Tevens kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven, als het bevoegd gezag op een andere wijze aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt. Dit kan bijvoorbeeld door berekeningen.
Ten gevolge van de Regeling NIBM kunnen kantoorlocaties (indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 33.333 m² omvat) worden beschouwd als een project dat ‘Niet in betekenende mate’ de luchtkwaliteit aantast. Het geschatte bruto vloeroppervlak van het te ontwikkelen kantoorgebouw bedraagt 5.000 m². Het kantoorpand zal worden ontsloten via een toegangsweg. In dit geval zal een luchtkwaliteitonderzoek niet noodzakelijk zijn om aan te tonen dat het te realiseren kantoorgebouw ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft de gemeente Kaag en Braassem besloten een luchtkwaliteitsonderzoek [1] uit te laten voeren. De resultaten worden in het navolgende beschreven.
Onderzoek
Langs de maatgevende ontsluitingsweg Alkemadelaan is de concentratie fijn stof en stikstofdioxide bepaald. In de situatie 2009 wordt voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m³ jaargemiddelde concentratie voor fijn stof en/of stikstofdioxide. Het aantal dagen dat de 24-uurs gemiddelde concentratie wordt overschreden bedraagt maximaal 19 dagen en is hiermee lager dan de norm van 35 dagen. Ook voor stikstofdioxide zijn geen overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie vastgesteld. In de situatie 2018-2019 wordt voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m³ jaargemiddelde concentratie voor fijn stof en/of stikstofdioxide. Het aantal dagen dat de 24-uursgemiddelde concentratie wordt overschreden bedraagt maximaal 10 dagen en is hiermee lager dan de norm van 35 dagen.
Conclusie
Uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling van de locatie Het Oog niet zal leiden tot overschrijding van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit

[1] K + Adviesgroep, Onderzoek luchtkwaliteit Bestemmingsplan ‘het Oog’ te Alkemade, rapportnr. M8 416.401 d.d. 17 februari 2009

6.7 Externe Veiligheid

In het kader van Externe Veiligheid is de projectlocatie te duiden als een lastige locatie. De locatie is gelegen langs de rijksweg A4. Gezien deze ligging is er sprake van risicozetting. Daarnaast worden op de locatie twee functies mogelijk gemaakt welke zich in eerste instantie lastig laten verenigen. Bij een benzineverkooppunt met LPG is er sprake van gevaarzetting. Een kantoorgebouw kan aangemerkt worden als een beperkt gevoelig object.
De gemeente Kaag en Braassem heeft in het kader van Externe Veiligheid een risicoberekening laten uitvoeren [1], dit onderzoek is als bijlage toegevoegd aan dit projectbesluit. Op basis van dit onderzoek is vervolgens door de Milieudienst West-Holland een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze verantwoording is opgesteld in overleg met de Regionale Brandweer Hollands-Midden. In het kader van het vooroverleg is het projectbesluit voorgelegd ter advisering aan de Regionale Brandweer Hollands-Midden. Daarnaast heeft er overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemers en de Regionale Brandweer Hollands-Midden om de uitgangspunten van de bouwplannen exact helder te krijgen.
[1] DHV, Risicoberekening Externe Veiligheid realisatie nieuw LPG-tankstation en kantorengebouw, dossier: C5787, september 2009

6.7.1 Algemeen

Voor externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, nl. het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.
Inventarisatie risicobronnen.
Uit de risicokaart van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het transport van gevaarlijke stoffen over de A4 mogelijk relevant is voor het plangebied. De A4 is een hoofdtransportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg. Verder wordt binnen het plangebied de vestiging van een LPG-tankstation mogelijk gemaakt.
Overige risicobronnen zijn niet relevant voor dit plan.
De conclusie is dat alleen het transport van gevaarlijke stoffen over de A4 en het te realiseren LPG-tankstation mogelijk relevant zijn voor dit plangebied en de ontwikkelingen daarbinnen.

6.7.2 Extern veiligheidsbeleid

Regelgeving
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico’s van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) [1] en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR) [2].
Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico’s door een inrichting worden veroorzaakt. Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004 (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het groepsrisico voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen beschreven in onderdeel 4.3 van de Circulaire RNVGS. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico’s in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Omgevingsvisie
externe veiligheid Holland Rijnland De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram).
afbeelding
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
[1] PR: Risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel p van het BEVI).
[2] GR: De cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel k van het BEVI).

6.7.3 Locatiekeuze

Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient een verantwoording van het groepsrisico een aantal elementen te bevatten. Een daarvan is het uitvoeren van onderzoek naar andere locaties voor vestiging van een kantoorgebouw, waar een lager groepsrisico aan de orde is. Een dergelijk onderzoek is, mede op aandringen van de Inspectie VROM, uitgevoerd. De locatiestudie is als bijlage toegevoegd. Als uitgangspunt voor mogelijke alternatieve locaties is uitgegaan van de gemeente Kaag en Braassem en het werkgebied van de Rabobank. Binnen dit zoekgebied zijn alternatieven zeer beperkt aanwezig. Dit houdt medeverband met het gewenste programma. Wel is het zo dat vanuit het oogpunt van externe veiligheid elke alternatieve locatie beter scoort dan de locatie waarvoor nu gekozen is. De toename van het groepsrisico is op de onderhavige locatie beperkt en blijft onder de oriënterende waarde. In de besluitvorming omtrent deze locatie heeft dit meegewogen en is besloten een toename van het groepsrisico te accepteren en te kiezen voor de locatie welke uit ruimtelijk en programmatisch oogpunt de meest wenselijke is.

6.7.4 Beoordeling externe veiligheid

Algemeen
Het plangebied is op dit moment een braak liggend terrein. Door de nieuwbouw neemt het aantal personen in deze omgeving toe.
Transport van gevaarlijke stoffen.
Over de A4 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat om brandbare en toxische vloeistoffen en brandbare gassen. De ongevalscenario’s die kunnen voorkomen zijn het vrijkomen van giftige dampen bij een ongeval met toxische stoffen en het ontstaan van een drukgolf bij een explosie en/of BLEVE [1] van een tankwagen met brandbaar gas.
De plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de A4 ligt op de A4 zelf. Aan de PR=10-6 wordt voldaan.
Het nieuwe kantoorgebouw is gepland op ca. 60 meter van de A4. Het gebouw is daarmee binnen de 200 meter zone langs de transportroute gelegen waar beperkingen aan het gebruik van de ruimte kunnen worden opgelegd (zie Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004 en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van 2006) en waarvoor een groepsrisicoverantwoording nodig is.
LPG-tankstation
De risicorelevante onderdelen van het LPG-tankstation zijn het LPG-reservoir, het LPG-vulpunt en de LPG-afleverinstallatie. Bij een calamiteit bij het vullen van het LPG-reservoir kan een BLEVE ontstaan. Binnen de plaatsgebonden risicocontouren PR=10-6 rond het LPG-vulpunt, het LPG-reservoir en de LPG-afleverinstallatie, zijn geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen aanwezig of gepland. Aan de PR=10-6 wordt voldaan. Volgens de plannen zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan wordt het kantoorgebouw gepland binnen het invloedsgebied van 150 meter van het LPG-reservoir. Ook om deze reden is een groepsrisicoverantwoording op grond van het Bevi nodig.
Onderzoek
Adviesbureau DHV heeft een onderzoek uitgevoerd naar de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A4 en veroorzaakt door de vestiging van een kantoorgebouw op korte afstand van het geplande LPG-tankstation. In het volgende hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.
[1] BLEVE: ‘Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion’ (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Dit is een soort explosie die kan voorkomen als een houder (tank) met een vloeistof onder druk openscheurt. Een BLEVE kan voorkomen bij een houder die gevuld is met een stof die onder atmosferische omstandigheden een gas is maar onder druk een vloeistof is zoals LPG. De houder bevat dan een laag vloeistof met een laag gas erboven. Er wordt onderscheid gemaakt in een koude en een warme BLEVE. Een koude BLEVE ontstaat door het ineens vrijkomen van de gehele inhoud, bijvoorbeeld door een aanrijding en daaropvolgende ontsteking van het uitstomende gas. Bij een warme BLEVE bezwijkt de tankauto door opwarming door een externe bron.

6.7.5 Uitwerking groepsrisicoverantwoording

Algemeen
Uit een berekening van het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de A4, het transport van gevaarlijke stoffen op de oprit van de A4 en vanwege het LPG-tankstation blijkt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden.
Transport van gevaarlijke stoffen over de A4
Het groepsrisico veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over de A4 wordt groter als gevolg van de ontwikkeling van het nieuwe kantoorgebouw. Bij een calamiteit met een transport van gevaarlijke stoffen op de A4 zelf bedraagt het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers 152 met een kans van 1,3: 1.000.000.000. Bij een dergelijke calamiteit op de oprit naar de A4 (in het rapport aangeduid als A4 lus) bedraagt het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers 200 met een kans van 1:100.000.000. Het scenario waarbij deze aantallen slachtoffers vallen is een calamiteit met een tankwagen met een brandbaar gas. Volgens het beslismodel van de Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland ligt het groepsrisico, veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over de A4 en over de A4 lus in zone 3.
LPG-tankstation
Het kantoorgebouw ligt binnen het invloedsgebied van 150 meter rond van het LPG-reservoir. Het LPG-vulpunt ligt op een grotere afstand dan 150 meter. Op grond van het Bevi is een verantwoording van het groepsrisico rond het LPG-reservoir nodig. Uit een berekening voor het 1%-letaliteitsgebied blijkt dat als gevolg van een calamiteit bij het LPG-tankstation maximaal 40 dodelijke slachtoffers met een kans van 1,8:100.000.000 kunnen vallen.
Volgens het beslismodel van de Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland ligt het groepsrisico, veroorzaakt door het LPG-tankstation in zone 3.
Conclusie
Het bovenstaande betekent dat de ruimtelijke ontwikkeling kan worden toegestaan mits aan de volgende voorwaarden, afkomstig uit de Omgevingsvisie externe veiligheid Holland-Rijnland, wordt voldaan:
  1. alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren;
  2. de hulpdiensten adequaat kunnen ingrijpen als zich een calamiteit voordoet;
  3. de bevolking goed is geïnformeerd over hoe te handelen bij een calamiteit.
In de hiernavolgende paragrafen wordt aangeven welke maatregelen zijn genomen en genomen moeten worden om de risico’s te beperken.
Bronmaatregelen
De belangrijkste bronmaatregel is het beperken van het transport van gevaarlijke stoffen. Aangezien de A4 een hoofdtransportroute voor gevaarlijke stoffen is, is het nemen van bronmaatregelen niet mogelijk. Bij het LPG-tankstation zullen volgens de huidige plannen verschillende risicobeperkende maatregelen doorgevoerd worden.
  1. Het LPG-reservoir wordt ondergronds. Hierdoor is de kans op een BLEVE van het reservoir uitgesloten.
  2. Het LPG-vulpunt staat langs een van het doorgaande verkeer geïsoleerde rij-strook, waardoor de kans op aanrijden sterk verminderd is.
  3. De leverende LPG-tankwagen is voorzien van een verbeterde losslang en de tank van de tankwagen is voorzien van een hittewerende coating. Deze voorzieningen zullen naar verwachting in 2010 bij alle LPG-tankwagens aangebracht zijn.
  4. De doorzet wordt beperkt tot maximaal 1.000 m³;
  5. De mogelijkheden van het leveren van LPG buiten kantoortijden wordt bekeken.
Ruimtelijke en bouwkundige maatregelen
Ruimtelijke maatregelen
Een ruimtelijke maatregel om de risico’s te beperken is het vergroten van de afstand tussen de risicobron en het nieuw te bouwen kantoorgebouw door het kantoorgebouw op een andere locatie te vestigen. De gemeente Kaag en Braassem heeft voor deze locatie in een eerdere fase al afspraken gemaakt voor de vestiging van een kantoorgebouw en een LPG-tankstation. Om deze reden is een andere locatie voor het kantoorgebouw of voor het LPG-tankstation geen optie meer.
Het kantoorgebouw is zo ver als mogelijk verschoven naar de buitenzijde van het perceel, waardoor de afstand tussen het LPG-tankstation en de risicorelevante onderdelen (het LPG-vulpunt, het LPG-reservoir en de LPG-afleverinstallatie) zo groot mogelijk is Andere ruimtelijke maatregelen in de vorm van een afschermende aarden wal hebben geen effect op de gevolgen van een BLEVE en zijn fysiek niet inpasbaar.
Bouwkundige maatregelen
Bij de uitwerking van het bouwplan van het kantoorgebouw kan de veiligheidssituatie nog worden geoptimaliseerd. Bouwkundige maatregelen zijn vooral mogelijk om de gevolgen van een toxische wolk voor de aanwezigen in het nieuwe kantoorgebouw te beperken. Hieronder wordt nader ingegaan op de te nemen maatregelen in het geval van een toxische wolk of een BLEVE.
Toxische wolk:
De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de wolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Bij het ontstaan van een toxische wolk dienen personen zoveel mogelijk binnen te schuilen en ramen en deuren te sluiten. Ventilatiesystemen van het kantoorgebouw moeten centraal uitschakelbaar zijn en ook ventilatieopeningen moeten centraal afsluitbaar zijn. Dit om te voorkomen dat de vrijgekomen toxische stoffen in het pand kunnen komen. De tijd dat de personen in het pand beschermd zijn tegen de toxische stoffen wordt hierdoor langer. In het bouwplan is voorzien in de gewenste centrale afsluiting. Middels een aanvullende overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemers zal de daadwerkelijke aanleg worden geborgd. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de opgedane kennis in het kader van de Spoorzone Gouda.
Explosies en BLEVE’s:
Het maatgevende scenario bij het transport van brandbare gassen (LPG) en bij het LPG-tankstation is een BLEVE van een tankauto met druk- en hittebelasting tot gevolg. Binnen een afstand van ca. 150 meter zal 100% van de aanwezigen komen te overlijden als gevolg van een BLEVE met een tankauto. Het kantoorgebouw ligt op ca. 60 meter van de A4 en op ca. 40 meter van de oprit tot de A4.
Maatregelen die een bijdrage kunnen leveren aan het beperken van de effecten van een eventuele calamiteit zijn bijvoorbeeld het toepassen van brandwerende gevels en splintervrij of gelaagd glas. Gelet op de relatief korte afstand tot de A4 (ca. 60 meter), tot de oprit tot de A4 (ca. 40 meter) en tot het LPG-tankstation (ca. 150 meter) leveren deze bouwkundige maatregelen geen effect op. Door de ontstane druk als gevolg van een BLEVE zal het gebouw ernstig beschadigd worden en mogelijk zelfs geheel instorten. Het toepassen van brandwerende gevels en splintervrij of gelaagd glas kunnen mogelijk wel de gevolgen van een beperkte BLEVE beperken. Een beperkte BLEVE kan ontstaan als een gedeeltelijk gevulde LPG-tankauto bij een calamiteit betrokken is. Het toepassen van brandwerende gevels en splintervrij glas is kostentechnisch niet haalbaar gebleken. Initiatiefnemer heeft aangeven dit niet toe te passen.
Rampenbestrijding
Voor een goede rampenbestrijding zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen.
Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
  • het kantoorgebouw moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten, zowel bij een calamiteit op de A4 als bij een calamiteit bij het LPG-tankstation. Dit geldt ook voor de risicobron i.c. een LPG-tankwagen op de A4;
  • de wegen waarover de hulpdiensten naar het plangebied en het nieuwe kantoorgebouw moeten komen, moeten minimaal 3 meter breed zijn en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk.
Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
  • de aanrijtijd van de hulpdiensten;
  • de maximale afstand tussen een bluswatervoorziening en de inzetlocatie bedraagt 160 meter;
  • brandkranen moeten op 15 meter benaderbaar zijn;
  • om de 80 meter moeten brandkranen beschikbaar zijn (primaire bluswatervoorziening);
  • eventueel open water, dat benut kan worden als secundaire bluswatervoorziening;
  • Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden. Bij de definitieve inrichting van het gebied moet met deze punten rekening worden gehouden.
Bereikbaarheid
Het nieuwe kantoorgebouw en de locatie waar een calamiteit met gevaarlijke stoffen plaatsvindt (A4 en LPG-tankstation), moeten voor hulpdiensten bij voorkeur bereikbaar zijn via minimaal twee onafhankelijke toegangswegen.
Bereikbaarheid kantoorgebouw
Het nieuwe kantoorgebouw is via 2 toegangsroute bereikbaar. Deze route loopt vanaf de Alkemadelaan langs het LPG-tankstation en voor het grootste gedeelte evenwijdig aan de A4 of over het bedrijventerrein Veenderveld. Daarnaast is in overleg met de hulpdiensten een tweede calamiteiten ontsluiting bepaald. Het nieuwe kantoorgebouw voldoet hiermee aan de toegankelijkheidseisen. Verder is het parkeerdek bij het kantoorgebouw zodanig ingericht dat het mogelijk is om met meerdere brandweerauto’s dicht bij het kantoorgebouw te komen. Daarbij zijn de aanrijroute voor de hulpdiensten en de ontvluchtingsroute voor de aanwezigen in het kantoorgebouw hetzelfde. Dit kan mogelijk tot vertraging voor de hulpdiensten leiden. Daarvoor is tevens een tweede calamiteiten ontslui-ting/opstelplaats voor de hulpdiensten gecreëerd ook hier is een vermenging van aanrijroute en ontvluchtingsroute. In overleg met de regionale en lokale brandweer is afgesproken dat de opstelplaats voldoende breed wordt uitgevoerd. Daarnaast wordt een visuele scheiding aangebracht.
Bij een calamiteit bij het LPG-tankstation kan het kantoorgebouw niet bereikt worden via de Alkemadelaan. Hulpdienst zal via het bedrijventerrein Veenderveld aangereden moeten worden. Dit zal leiden tot een langere aanrij tijd. Daarnaast zal in er de toekomst ook de mogelijkheid bestaan voor hulpdiensten om via het Westeinde bij de locatie te komen. Ook de vluchtroute langs het LPG-tankstation is in deze situatie niet bruikbaar voor de aanwezigen in het kantoorgebouw. Bezoekers van het kantoorgebouw moeten in deze situatie gebruik maken van de 2e vluchtroute.
Er wordt een 2e toegang gerealiseerd. Deze toegang zal voldoende breed zijn voor hulpverlening, vluchtroute en voor de afvoer van slachtoffers. De toegang moet zodanig uitgevoerd zijn dat deze de verschillende functies kan vervullen, zonder dat andere functies van deze toegang hierdoor belemmerd worden. Hiervoor wordt aanvullend een visuele scheiding aangebracht.
Daarnaast moet een goede verkeersafhandeling op de Van Alkemadelaan in alle gevallen gewaarborgd zijn, zodat deze 2e toegang snel bereikt kan worden voor hulpdiensten. De weg zal afgesloten moeten worden zodat vluchtende personen niet het risico lopen om aangereden te worden door auto’s op de Van Alkemadelaan.
In overleg met de initiatiefnemer, de regionale en lokale brandweer en de milieudienst is de meest kunstige locatie voor de 2e toegang/vluchtweg bepaald. De aanleg van deze vluchtroute is met dit projectbesluit planologisch geregeld. In het kader van de bouwvergunning en met de grondoverdracht zal ook de daadwerkelijke aanleg van deze 2e toegang geborgd worden.
Bereikbaarheid A4 en LPG-tankstation
Bij de kans op het ontstaan van een warme BLEVE, zowel op de A4 als bij het LPG-tankstation, is het van belang dat de brandweer snel na het constateren van een calamiteit ter plaatse is en met blussen kan beginnen om een grote calamiteit af te wenden. Uitgaande dat een warme BLEVE 20 minuten na aanvang van het aanstralen zal plaats vinden, zal een goede inzet binnen 15 minuten moeten plaats vinden. Wanneer niet binnen 15 minuten voldoende gekoeld of afgeschermd kan worden, is het ongewenst om brandweerpersoneel binnen een straal van 300 meter van de calamiteit te laten komen. Een warme BLEVE kan voorkomen worden door de tankwagen zodanig te koelen dat deze niet door de hitte van de externe bron bezwijkt. Hiervoor is een snelle en adequate alarmering essentieel, evenals een snelle inzetbaarheid van de brandweer die de beschikking heeft over de juiste hulpmiddelen.
In de toekomst zal, door het aanbrengen van hittewerende coating op de tankwagens, het ontstaan van een warme BLEVE wat langer uitgesteld worden. De brandweer heeft hierdoor meer tijd om de tankwagen zodanig te koelen dat een warme BLEVE mogelijk kan worden voorkomen. Dit geldt uiteraard niet voor het ontstaan van een koude BLEVE. Van belang is dus dat de brandweer snel bij een calamiteit op de A4 of bij het LPG-tankstation kan komen en beschikt over de juiste blusmiddelen en voldoende bluswater om een warme BLEVE te voorkomen. Een snelle signalering en alarmering is hierbij van essentieel belang.
Bij een calamiteit op de A4 is de bereikbaarheid een belangrijk aandachtspunt. Het kantoorgebouw ligt vlak naast de oprit van de A4. De bereikbaarheid van de A4 voor de brandweer ter hoogte van het nieuw te bouwen kantoorgebouw is hiermee voldoende.
Bij een calamiteit bij het LPG-tankstation kan het kantoorgebouw niet bereikt worden vanaf de brandweerpost Roelofarendsveen aan de Wilgenstraat via de Alkemadelaan. Dit vanwege het feit dat de aanrijroute van deze brandweerkazerne pal langs het LPG-tankstation loopt en langs de risicovolle onderdelen van dit tankstation. In dit geval zullen de hulpdiensten via het Westeinde of het Veenderveld moeten komen. Dit leidt tot een langere aanrijroute.
Het LPG-tankstation ligt langs de provinciale weg van Roelofarendsveen naar de A4. De bereikbaarheid van het LPG-tankstation en de risicorelevante onderdelen daarvan is voldoende.
Bestrijdbaarheid
Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De hierboven beschreven alarmering en bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol.
Om een calamiteit vervolgens daadwerkelijk te bestrijden en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te voorkomen is het van belang dat de brandweer over voldoende en geschikte blusmiddelen beschikt. Ter voorkoming van een warme BLEVE is de beschikbaarheid van een onbeperkte voorraad bluswater van essentieel belang om de tankwagen te kunnen koelen.
Volgens de plannen wordt een vijver gerealiseerd aan de zuidzijde van het plangebied. Daarnaast blijft de bestaande ringsloot gehandhaafd. Bij de verdere uitwerking van de plannen moet zeker gesteld worden dat er voldoende secundair bluswater binnen en in de directe omgeving van het plangebied aanwezig is. In overleg met de regionale en lokale brandweer is de situering van drie brandkranen (60m3/uur) bepaald. De aanleg wordt geborgd middels een overeenkomst tussen initiatiefnemers en gemeente Kaag en Braassem.
Zelfredzaamheid
Algemeen
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.
Giftige gaswolk:
Bij een incident waarbij giftige stoffen of giftige verbrandingsproducten vrijkomen, zit enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het ontstaan van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. In geval van een toxische wolk dienen personen in het kantoorgebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Hiertoe is het gewenst dat dit automatisch centraal kan gebeuren met ‘een druk op de knop’. Mensen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van de toxische dampen na die tijd verdwenen. Het bouwplan voorziet in een centraal ‘knop’ voor het uitschakelen van de luchtbehandelingssituatie. Daarnaast wordt in de alarminstallatie voorzien in een tweeledige melding zodat duidelijk is wanneer het pand verlaten moeten worden of dat alle ramen en deuren gesloten moeten worden.
BLEVE:
Bij een incident met een LPG tankwagen waarbij een BLEVE ontstaat, is de vooraankon-diging van een ongeval kort (warme BLEVE) of zelfs niet aanwezig (koude BLEVE). Personen in gebouwen op een afstand kleiner dan 150 meter zijn door de drukgolf die veroorzaakt wordt door de BLEVE ook in gebouwen onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een BLEVE.
Het gebied binnen een straal van 150 meter is het 100% letaliteitgebied; geen van de aanwezigen binnen dit gebied (in de buitenlucht of in een gebouw) zal het incident overleven. De effecten van een BLEVE kunnen merkbaar zijn tot een afstand van ca. 500 meter. In dat gebied kan een BLEVE leiden tot schade aan gebouwen en tot doden en gewonden. Het nieuwe kantoorgebouw ligt ruim binnen de 150 meter van de A4 en de oprit tot de A4 en net buiten de 150 meter van het LPG-vulpunt.
Personen moeten daarom bij een calamiteit op de A4 of bij het LPG-tankstation waarbij een warme BLEVE kan ontstaan het 100%-letaliteitsgebied van 150 meter zo snel moge-lijk ontvluchten. Dit wordt bemoeilijkt door het feit dat de ontvluchtingsroute eerst parallel aan de A4 loopt en vervolgens langs het LPG-tankstation. Deze route is hiermee onnodig lang, waardoor essentiële tijd verloren om de afstand tot de calamiteit (op de A4 of bij het LPG-tankstation) in een zo kort mogelijke tijd zo groot mogelijk te maken. Bij een dreigende warme BLEVE bij het LPG-tankstation is de enige ontvluchtingsroute eigenlijk niet begaanbaar, doordat deze in de richting van en vervolgens op korte afstand langs de calamiteit loopt. Hiermee worden de risico’s voor de aanwezigen in het kantoorgebouw onnodig vergroot. Het realiseren van een geschikte 2e veilige ontvluchtingsroute is essentieel, het bouwplan voorziet in de ontvluchtingsroute. Op de verbeelding behorende bij dit projectbesluit is deze weergegeven. Middels een aanvullende overeenkomst wordt deze 2e vluchtroute geborgd.
Naast het verlaten van het 100%-letaliteitsgebied is het ook van belang dat de aanwezigen het effectgebied van 500 meter van de calamiteit zo snel mogelijk verlaten. Het effectgebied is in verschillende richtingen te verlaten.
Daarnaast is het van belang dat de aanwezige personen in het kantoorgebouw goed worden geïnformeerd wat te doen bij een calamiteit. De procedure hiervoor kan worden opgenomen in een ontruimingsplan of in een bedrijfsnoodplan. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. Niet in alle gevallen zal alarmering echter tijdig kunnen plaatsvinden. Bij een koude BLEVE is hier helemaal geen tijd voor. Bij een warme BLEVE geldt dat deze eerst als zodanig herkend moet worden. Hierbij kunnen vele belangrijke minuten verloren gaan. Veelal zal pas na het arriveren van het eerste blusvoertuig een warme BLEVE worden herkend. De tijd is dan mogelijk te kort om en de mensen in de omgeving te alarmeren en om vervolgens te vluchten naar een veiliger omgeving.
Verder zijn de fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en van de omgeving van invloed op de zelfredzaamheid. Van personen die verminderd zelfredzaam zijn wordt verondersteld dat zij het gebied niet zelfstandig kunnen verlaten. Voor het kantoorgebouw geldt dat het grootste gedeelte van de aanwezigen beschouwd kan worden als personen die zichzelf in veiligheid kunnen brengen. Er moet echter wel rekening gehouden worden met een klein aantal verminderd zelfredzamen onder het personeel en onder bezoekers. In het ontruimingsplan en het bedrijfsnoodplan moet speciale aandacht aan deze groepen mensen besteed worden.
Verder moeten de aanwezigen voldoende mogelijkheden hebben om het gebouw te verlaten.
Van de aanwezigen in het gebouw mag verondersteld worden dat deze in overgrote meerderheid het gebied zelfstandig kunnen verlaten. Bij het ontwerp van het gebouw zal rekening gehouden met vluchtwegen en ontsnappingsmogelijkheden voor de aanwezige personen. Het plan voorziet in een 2e ontvluchtingsroute. Deze ontvluchtingsroute vormt tevens de aanrijroute voor de hulpdiensten naar het kantoorgebouw toe. De ontvluchtingsroute en aanrijroute wordt verbreed en voorzien van een visuele scheiding zodat menging van stromen zoveel als mogelijk wordt voorkomen.
Toetsing of het gebouw zelf voldoende ontsnappingsmogelijkheden biedt, vindt plaats in de procedures voor de bouwvergunning en gebruiksvergunning.
Overige veiligheidsaspecten
Het kantoorgebouw komt op korte afstand van het tankstation. De vulpunten voor de ondergrondse tanks voor motorbrandstoffen, niet zijnde LPG, komen te liggen op een afstand van ca. 160 meter van het kantoorgebouw. Tussen de vulpunten en het kantoorgebouw komt de parkeergarage te liggen.
Indien als gevolg van een calamiteit bij het lossen van motorbrandstoffen, motorbrandstoffen uit de tankwagen stromen en ontstoken worden kan een plasbrand ontstaan. Om de nadelige gevolgen zoveel mogelijk te beperken zijn de vulpunten voor motorbrandstoffen zover als mogelijk vanaf het kantoor gesitueerd. Daarnaast ligt het terrein zo onder afschot dat uitstromende brandstoffen niet richting het kantoorgebouw kunnen stromen. Voorkomen wordt dat de uitstromende brandstoffen bij het kantoorgebouw en bij de parkeergarage kunnen komen.

6.7.6 Advies Regionale Brandweer Hollands-Midden

Op grond van artikel 12 lid 3 Bevi het de Regionale Brandweer Hollands-Midden op 18 november 2009 een advies aan het college van burgemeester en wethouders uitgebracht. In het advies concludeert de Regionale Brandweer Hollands-Midden dat er binnen de PR contour geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd. Daarnaast wordt geconcludeerd dat de bestaande bebouwingsdichtheid is zodanig laag is dat er geen groepsrisico is. Door de realisatie van het kantoorgebouw ontstaat er wel een groepsrisico. Dit groepsrisico blijft echter ruim onder de oriëntatiewaarde.
Vervolgens zijn er drie scenario’s geschetst op basis waarvan maatregelen zijn geformuleerd. Op basis van deze scenario´s zijn de volgende maatregelen geformuleerd welke door de initiatiefnemers uitgevoerd zullen gaan worden.
  • Om te voorkomen dat een plasbrand richting de parkeergarage/bankgebouw gaat, zal het terrein in tegenovergestelde richting op afschot aangelegd worden+
  • In de bouwplannen wordt een centraal uitschakelbaar en afsluitbaar systeem meegenomen waarmee schadelijke gevolgen als het gevolg van het vrijkomen van een toxische wolk zoveel als mogelijk tegengaat.
Daarnaast zijn er door de Regionale Brandweer Hollands-Midden algemene aanbevelingen gedaan welke door de initiatiefnemers over zijn genomen. Het betreft de volgende maatregelen:
  • Opstellen van een ontruimingsplan;
  • Realiseren van twee toegangswegen/vluchtroutes naar en vanaf het kantoorgebouw. Eén in noordoostelijke richting, richting de parkeergarage, en één zuidoostelijke richting. Beide toegangswegen/vluchtroutes worden dermate breed dat aan en afrijdende voertuigen elkaar niet hinderen en er voldoende ruimte overblijft voor de personen die van het gebouw af vluchten;
  • Het realiseren van primaire en secundaire bluswatervoorziening, middels een geboorde put of brandkraan (minimaal 3 stuks van 60m3/uur) wordt hierin voorzien;
  • Het aanleggen van goede opstelplaatsen voor hulpdiensten.

6.7.7 Ontwikkelingen basisnet

Het Ministerie van V&W is bezig met de ontwikkeling van het zogenaamde basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen in onderstaand kader zijn de hoofdlijnen van het basisnet weergegeven. Het basisnet zal wettelijk worden vastgelegd in het Besluit transport externe veiligheid. Voor het plangebied is van belang, dat voor de A4 vooralsnog geen veiligheidszone is bepaald, maar wel rekening moet worden gehouden met de PAG-zone van 30 meter.
De kern van het Basisnet is dat de risico's van het vervoer binnen de veiligheidszone blijven, en dat nieuwe bebouwing daar buiten blijft. Zo wordt voorkomen dat er langs een hoofdweg mensen komen te wonen of te werken die te veel risico gaan lopen vanwege een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen over die weg. Voor de bebouwing buiten de veiligheidszone moeten gemeenten rekening houden met het groepsrisico. Dat betekent dat gemeenten bij plannen voor dichte bebouwing langs hoofdwegen speciaal moeten kijken naar lokale veiligheidsaspecten zoals de toegankelijkheid voor de hulpverlening, blusvoorzieningen en vluchtwegen voor de bewoners of gebruikers van de gebouwen. Binnen het Basisnet Weg zijn voorzieningen getroffen om te voorkomen dat het groepsrisico door het groeiende vervoer te hoog wordt. Tenslotte moeten gemeenten langs bepaalde wegen rekening gaan houden met de effecten van een ongeluk met brandbare vloeistoffen. Bij een ongeluk met een tankwagen met brandbare vloeistoffen kan zo’n stof uitstromen en in brand vliegen (plasbrand). Dat kan in een zone van 30 meter langs de weg tot slachtoffers leiden. De zone van 30 meter langs wegen waar veel brandbare vloeistoffen vervoerd worden is daarom aangeduid als Plasbrand Aandachts Gebied (PAG). De gemeente moet bij bouwplannen in die gebieden beargumenteren waarom op deze locatie wordt gebouwd. Bouwen binnen een PAG wordt dus een afweging die door de gemeente wordt gemaakt op basis van de lokale situatie. Naast de risicobenadering (veiligheidszone en GR) biedt dit nieuwe effectbeleid extra veiligheid.

6.7.8 Toepassing CHAMP

Voor de verantwoording van het groepsrisico heeft provincie Zuid-Holland de CHAMP methodiek ontwikkeld (vastgesteld door GS, 4 februari 2003).
De CHAMP-methodiek is gebaseerd op vijf plichten die gericht zijn op precisering en ondersteuning van de uitwerking van de motivatieplicht zoals die geldt voor het groepsrisico. Deze plichten zijn:
  • Communicatie- of informatieplicht;
  • Horizonplicht;
  • Anticipatieplicht;
  • Motivatieplicht;
  • Preparatieplicht.
Communicatie- of informatieplicht
Behalve communicatie tussen diverse overheidsorganen is communicatie met omwonenden, bedrijven en andere overheidsdiensten noodzakelijk. Door middel van deze verantwoording wordt voor een deel invulling gegeven aan de communicatieplicht. Daarnaast is inmiddels het overleg tussen initiatiefnemers, brandweer en milieudienst opgestart. In nauw overleg met elkaar worden plannen, waaronder de bouwplannen verder uitgewerkt.
Horizonplicht
Onderdelen van de horizonplicht betreffen de mogelijkheden en maatregelen om in de nabije toekomst (met een horizon van 10 jaar) tot beperking van het risico te komen. Beperking van risico’s in de toekomst zijn in hoofdzaak gelegen in de verdere technische ontwikkelingen. Denk hierbij aan het aanbrengen van een speciale coating op tankwagens. In overleg met de ondernemer van het tankstation is de afleverhoeveelheid gas beperkt tot 1.000 m³. Bekeken wordt nog of er nadere afspraken gemaakt kunnen worden over de levertijden van de tankwagen.
Anticipatieplicht
Bij de invulling van de anticipatieplicht moet gedacht worden aan maatregelen die een effect van een mogelijk incident beperkt houden. Gedacht kan worden aan slimme inrichting van het gebied, zelfredzaamheid en het nemen van bronmaatregelen. De regionale brandweer Midden-Holland heeft hiervoor in haar advies en in het gevoerde overleg verschillende suggesties gedaan. Deze suggesties zijn door initiatiefnemers ter harte genomen en meegenomen in de verdere planontwikkeling.
Motivatieplicht
Bij de invulling van de motivatieplicht betreft het, het nut en de noodzaak van de gewenste ontwikkeling. De noodzaak van de verplaatsing van het benzinestation hangt samen met de ontwikkeling van Braassemerland. Binnen deze woningbouw ontwikkeling is geen ruimte meer voor een benzinestation. De nut en noodzaak van het kantoorgebouw wordt beschreven in paragraaf 5.4.
Preparatieplicht
Bij de invulling van de preparatieplicht betreft hoe men voorbereid kan zijn op een incident. Hierdoor is deels invulling gegeven door het schetsen van de verschillende rampscenario’s door de regionale brandweer Hollands-Midden. Op basis van kennis en ervaring is een inschatting gemaakt van de verschillende scenario’s. Hieruit zijn mogelijke gevolgen in beeld gebracht en voorstellen gedaan voor maatregelen. De voorstellen zijn door initiatiefnemers overgenomen in de verdere planontwikkeling.

6.7.9 Conclusie externe veiligheid

Het nieuwe kantoorgebouw ligt op een afstand van ca. 60 meter van een hoofdtransportroute voor gevaarlijke stoffen, de A4 en op een afstand van ca. 130 meter van het LPG-reservoir van het LPG-tankstation. Door de ontwikkeling van het nieuwe kantoorgebouw neemt het groepsrisico toe.
Een berekening van het groepsrisico geeft aan dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico na de realisatie van het kantoorgebouw niet wordt overschreden. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers dat kan vallen bedraagt vanwege de A4, 200 met een kans van 1: 1.000.000.000 en vanwege het LPG-tankstation 40 met een kans van 1,8:100.000.000. De mogelijkheden ter voorkoming van een calamiteit met gevaarlijke stoffen zijn beperkt.
Vanwege het feit dat de A4 een hoofdtransportroute voor gevaarlijke stoffen is, is het beperken van het transport niet mogelijk. Uit de uitgevoerde locatiestudie blijkt dat Het Oog vanuit ruimtelijke en programmatisch oogpunt de meeste voor de handliggende locatie is. Het is mogelijk om de ernst van de calamiteit te beperken door een snelle inzetbaarheid van de brandweer en door het treffen van maatregelen aan het gebouw en in de omgeving van het gebouw. Hiertoe is van belang dat:
Inzetbaarheid brandweer
  • Bij het inrichten van de omgeving van het kantoorgebouw moet zeker gesteld worden dat de brandweer kan beschikken over voldoende bluswater, zowel primair als secundair;
Kantoorgebouw:
  • Voldoende veilige vluchtwegen met voldoende uitgangsbreedte aanwezig zijn (90 personen per 100 cm uitgangsbreedte);
  • De trappen van voldoende breedte zijn om te vluchten;
  • Geen glas boven de vluchtwegen bevindt;
  • De luchtbehandelingsinstallatie, airco etc. automatisch aangestuurd kunnen worden;
  • Het kantoorgebouw moet via ten minste 2 verschillende zijden bereikbaar zijn;
  • De vluchtroutes moeten zodanig gesitueerd zijn dat er altijd een vluchtroute beschikbaar is die van de risicobron (LPG-tankstation, A4, oprit A4) af gericht is. Deze maatregelen zijn met de initiatiefnemers besproken en maken onderdeel uit van de verdere planvorming en zijn, waarnodig, aanvullend middels een overeenkomst geborgd.

6.8 Stabiliteit Dijklichaam A4

Het bouwlocatie is gelegen direct langs het dijklichaam van het A4. Door Rijkswaterstaat is in een vroeg stadium van het planproces aangegeven dat de bouwwerkzaamheden niet van invloed mogen zijn op het dijklichaam. In het kader van het vooroverleg is hierover middels het schrijven van de Inspectie VROM (11-11-2009) nadrukkelijk aandacht voorgevraagd.
In navolging van dit schrijven is overleg geweest tussen initiatiefnemers en Rijkswaterstaat Zuid Holland. Uit dit overleg is gebleken dat een stabiliteitsonderzoek niet noodzakelijk is. De parkeerkelder wordt ten opzichte van het huidige waterpeil circa 0,5 meter lager gerealiseerd. De grondwerkzaamheden zijn daarmee zeer beperkt. In overleg met Rijkswaterstaat is afgesproken dat Fugro een trillingsonderzoek als gevolgd van de aanleg van funderingen en de heiwerken zal worden opgesteld. Deze berekening kan pas worden uitgevoerd als het gehele funderingsadvies gereed is en dit zal medio februari 2010 het geval zijn. Daarnaast zal een monitoringsplan opgesteld worden. Deze wordt als een vereiste in de bouwvergunning opgenomen.

6.9 Flora En Fauna

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.

6.9.1 Methode

Op woensdag 10 september 2008 is de projectlocatie bezocht. Het doel van dit verkennende terreinbezoek was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken zoals grondgebruik en ecotopen. Ook zijn mogelijke sporen van dieren, de aanwezige vegetatie en de ecologische samenhang met de omgeving onderzocht. Het verkennende terreinbezoek had tevens tot doel na te gaan of aanvullend veldonderzoek noodzakelijk is in de daarvoor geldende inventarisatieperioden.
Uit de Gebiedendocumenten van Natura 2000 is afgeleid of het plangebied in de buurt van Habitat- of Vogelrichtlijngebieden ligt. In de provinciale uitwerking van de Ecologische Hoofdstructuur is bekeken of het plangebied binnen de EHS valt. Natuurloket is geraadpleegd (www.natuurloket.nl).
Natuurloket geeft per km² weer welke soortgroepen daar voorkomen en of daarbij wettelijk beschermde soorten en / of soorten van de Rode lijst voorkomen.
Uit de Bodemkaart van Nederland is informatie gewonnen over de bodemsamenstelling van het gebied. Op basis van die informatie is mede afgeleid voor welke beschermde plantensoorten het gebied geschikt is.
De Atlas van de Nederlandse zoogdieren is geraadpleegd voor informatie over de verspreiding van alle inheemse zoogdieren (Broekhuizen et al. 1992). Voor informatie over de verspreiding en leefmilieus van reptielen, amfibieën en vissen is de website van RAVON geraadpleegd. De websites van SOVON en de Vogelbescherming zijn geraadpleegd voor soortinformatie en verspreiding van vogels, evenals de Atlas van de Nederlandse Broedvogels van SOVON (2002).

6.9.2 Natuurwaarden in en rond het projectgebied

Het plangebied ligt in de oksel van de oprit naar de A4 en de Alkemadelaan. In het plangebied ligt een geïsoleerd gelegen U-vormige sloot, die een ruig grasland omsluit. Op het talud van de oprit van de A4 zijn jonge populieren geplant, ze zijn circa vijf jaar oud en hebben een stamdiameter van circa 15 cm. Aan de noordkant van het plangebied ligt een stuk puinverharding en een oprit naar de rotonde op de Alkemadelaan.
Vanaf de westkant van het plangebied loopt een sloot richting het zuiden. In en langs de sloot groeien algemene soorten water- en oeverplanten, te weten Eendenkroos, Riet, Rietgras, Lisdodde, Mattenbies en Moerasbasterdwederik. In het ruige grasland groeien, naast Engels raaigras, zeer algemene soorten, te weten Kropaar, Basterdklaver, Scherpe boterbloem, Akkerkool, Koolzaad, Akkerdistel, Ridderzuring, Waterzuring, Smalle weegbree, Melkdistel en Klein en Groot Hoefblad.
afbeelding
Westzijde sloot en deel bomenrij langs A4 Rietkraag, ruig grasland en reiger. Op de achtergrond kassen

6.9.3 Resultaten gebiedsbescherming

Het projectgebied valt buiten de invloedssfeer van de voor de Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur aangewezen gebieden. De Boswet is niet van toepassing en in het projectbesluit worden vanuit natuur ook geen beperkingen opgelegd aan het ruimtelijk plan. Het plan heeft geen effecten op beschermde natuurgebieden.

6.9.4 Resultaten soortenbescherming

In het onderstaande wordt een inschatting gegeven van de aanwezige beschermde soorten. Dit is gedaan op basis van de waargenomen omstandigheden in het plangebied en de verspreidingsgegevens van planten en dieren, zoals hierboven omschreven.
Algemene soorten
De verwachting is dat er enkele zeer algemene soorten planten en dieren in het plangebied voorkomen, zoals muizen, mollen en algemeen voorkomende amfibieën. Voor deze soorten geldt dat ze niet of slechts algemeen beschermd zijn en dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing van de Flora- en Faunawet hoeft worden aangevraagd.
Vleermuizen
Alle in Nederland voorkomende vleermuizen, hun verblijfplaatsen en leefgebied zijn beschermd volgens het strengste beschermingsniveau van de Flora- en Faunawet. In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Het plangebied is, vanwege de ligging tussen de snelweg en de Alkemadelaan en de continu aanwezige straat- en gebouwverlichting, slechts marginaal geschikt als jachtgebied (foerageergebied) voor vleermuizen. In de directe omgeving zijn grotere en beter geschikt foerageergebieden aanwezig, zoals (de oevers van) het Braassemermeer en de Kagerplassen. Effecten op het foerageergebied van vleermuizen zijn daarom niet te verwachten. Er is een kleine kans dat de aanwezige bomenrij wordt gebruikt als vliegroute voor vleermuizen. Zolang deze bomenrij gehandhaafd blijft of wordt vervangen door een nieuwe bomenrij, zijn er geen effecten op vliegroutes te verwachten.
Vogels
In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van vogels aangetroffen. De aanwezige bomen en de locatie lenen zich niet voor soorten als spechten, uilen en roofvogels. Tijdens het veldbezoek zijn in en rond het projectgebied drie Wilde eenden, twee Meerkoe-ten en een Blauwe reiger aangetroffen. Deze en andere algemene soorten vogels broeden mogelijk in de aanwezige sloot. Voor werkzaamheden die broedende vogels kunnen verstoren wordt geen ontheffing verleend. Dergelijke werkzaamheden dienen namelijk te worden uitgevoerd, wanneer er geen vogels in of nabij het plangebied broeden. Daarom moet vóór werkzaamheden aan de sloot gecontroleerd worden of er nesten aanwezig zijn. Indien dit het geval is, moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen. De kans op broedende vogels is het kleinst buiten de periode maart-augustus.
Vissen en amfibieën
De sloot ligt geïsoleerd van andere oppervlaktewateren. Aangezien de sloot pas enkele jaren geleden gerealiseerd is, zijn er alleen zeer algemene en kleine vissoorten te verwachten, zoals stekelbaarzen en rietvoorns. Beschermde vissoorten zijn niet te verwachten. Wel kunnen er algemene amfibieën voorkomen, zoals Middelste groene kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander. Vanwege de Zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en Faunawet) is de initiatiefnemer bij werkzaamheden aan de sloot verplicht om de aanwezige dieren te verplaatsen naar nabijgelegen geschikt oppervlaktewater, dat gehandhaafd blijft.
Overige soorten
Op basis van het veldbezoek is geconstateerd dat er in het plangebied geen potentiële leefmilieus aanwezig zijn voor beschermde planten, reptielen en ongewervelde diersoorten. De benodigde leefomstandigheden voor deze soorten, zoals de juiste bodemgesteldheid, de juiste waterkwaliteit, de aanwezigheid van waardplanten en een zekere mate van rust, ontbreken namelijk in het projectgebied.
Conclusie
Wat wetgeving en beleid op het gebied van natuur betreft kan de ontwikkeling in de huidige vorm doorgang vinden, mits bij werkzaamheden aan de sloot de aanwezige dieren worden overgezet naar een ander geschikt oppervlaktewater en broedende vogels niet worden verstoord. In bovenstaande paragrafen ‘Vogels’ en ‘Vissen en amfibieën’ zijn hierover aanbevelingen opgenomen. Vanwege vleermuizen wordt aanbevolen om de aanwezige bomen in het plan te handhaven of een nieuwe bomenrij te planten. Als dit niet mogelijk is, is onderzoek nodig naar verstoring van vleermuizen.

6.10 Kabels En Leidingen

In en langs het plangebied zijn watertransportleidingen gelegen van de drinkwaterbeheerder Oasen B.V. Deze leidingen zijn voor, zover daadwerkelijk in het plangebied gelegen, op de verbeelding aangegeven en worden beschermd middels een zone van 2,5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding. De bouwplannen zijn zo gesitueerd op de kavel dat niet over bestaande leiding wordt gebouwd. Op basis van de verbeelding wordt de suggestie gewekt dat hiervan wel sprake is. Dit is het gevolg van het bouwvlak welke opgenomen is voor de luifel boven de tankeilanden. Deze ‘hangt’ over de waterleiding heen. De voet behorende bij de luifel wordt ruim buiten de zakelijk rechtstrook behorende bij de waterleiding gesitueerd. Door het opnemen van een dubbelbestemming worden de belangen van Oasen b.v. geborgd.

6.11 Cultuurhistorie En Archeologie

De aanwezige cultuurhistorische waarden vormen een belangrijke drager van de kwaliteit van de leefomgeving. Het behoudt van deze waarden draagt namelijk bij aan versterking van deze kwaliteit. In het nationale beleid wordt het behoud en het beheer van de aanwezige cultuurhistorische waarden voorgestaan. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische (landschap) en historisch-bouwkundige (nederzettingen) waarden.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg staat het beleid ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie verwoord. Het belangrijkste uitgangspunt van de wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat in ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed, zodat men hierop kan anticiperen en planvertraging wordt voorkomen.
Indien behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
afbeelding
Uitsnede kaart Cultuurhistorische Hoofdstructuur provincie Zuid-Holland

6.11.1 Archeologisch onderzoek

De cultuurhistorisch waardevolle structuren en objecten (archeologie, nederzettingen en landschap) zijn voor de gemeente Kaag en Braassem aangegeven op de kaarten behorende bij de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er in het plangebied zowel een lage als een redelijk tot grote trefkans is op archeologische sporen. Dit betekent dat er voor het deel dat is gewaardeerd als redelijk tot grote trefkans op archeologische sporen een verplicht verkennend archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd, conform de eisen uit in de Nota Regels voor Ruime (Provincie Zuid-Holland, 2005).
Bekende archeologische waarden
Op de IKAW heeft het noordelijke deel van de onderzoekslocatie een lage trefkans, het zuidelijke deel heeft een zeer lage trefkans. Op de Cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland heeft het noordelijke deel van de onderzoekslocatie een lage trefkans, het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie heeft een middelhoge trefkans. Op het noordelijke deel van de onderzoekslocatie is nog restveen aanwezig. Hierop heeft met name in de Late Middeleeuwen activiteit plaatsgevonden. In het omringende gebied is het veen gedurende de Late Middeleeuwen weggebaggerd, waarna de ontveende gronden weer werden ingepolderd. Onder het veen ligt het Laagpakket van Wormer. Deze gronden bestaan uit mariene zanden en kleien voornamelijk afgezet vanuit getijdengeulen als wadafzettingen. Op de oeverwallen van deze getijengeulen heeft voornamelijk in het Neolithicum bewoning kunnen plaatsvinden. Op het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie ligt dit Laagpakket aan het oppervlak, op het noordelijk deel waarschijnlijk onder een dek restveen. De afzettingen van het Laagpakket van Wormer hebben een middelhoge trefkans. In de omgeving van het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig. Wel is een waarneming bekend (waarnemingsnummer 127276), te weten een kleine concentratie vondsten uit de Late Middeleeuwen. Doordat de vondsten zijn gedaan in een gebied wat is ontveend, liggen de vondsten waarschijnlijk niet meer in situ en hebben daarom weinig archeologische waarde.
Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel
De onderzoekslocatie ligt op de grens van de Gogerpolder en de Veender- en Lijkerpolder. Dit gebied is ontgonnen vanaf de 14e eeuw. In de 17e eeuw heeft ontvening plaatsgevonden ten behoeve van de turfwinning. De wetering van de Gogerpolder liep voor-heen over het noordelijk deel van het plangebied. Hierdoor is hier een deel van het veen blijven liggen. Het zuidelijke deel van het plangebied is volledig ontveend. De Gogerpolder en de Veender- en Lijkerpolder zijn respectievelijk in 1715 en 1781-1784 drooggelegd. De bodem bestaat op het zuidelijke deel uit mariene afzettingen van de formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer met daarop een minerale eerdlaag die bestaat uit meermolm of een restant veraard veen. Deze afzettingen zijn afgezet vanuit getijdengeulen. Op de oeverwallen van deze getijdengeulen heeft bewoning plaats kunnen vinden in het Neolithicum. Mogelijk zijn op de onderzoekslocatie oeverwallen aanwezig waarop bewoning plaats heeft kunnen vinden. De onderzoekslocatie heeft daarom een middelhoge trefkans op intact archeologische sporen. Op het noordelijke deel van de onderzoekslocatie is mogelijk nog restveen aanwezig. Op dit veen heeft met name in de Late Middeleeuwen activiteit plaatsgevonden. Het veen heeft een lage trefkans op intacte archeologische resten en/of sporen uit de periode Late Middeleeuwen–Nieuwe Tijd. De onderliggende afzettingen van het Laagpakket van Wormer hebben een middelhoge trefkans. De wetering op het noordelijke terreindeel is in het verleden gedempt. Ook heeft in het plangebied mogelijk grondverzet plaatsgevonden bij de aanleg van de rijksweg A4 en de bijbehorende toegangswegen.
Conclusie
Uit het uitgevoerde bureau-onderzoek volgt dat mogelijk sprake is van twee verschillende archeologische niveaus in het plangebied. Van maaiveld naar beneden zijn dit:
  1. Restveen langs de wetering rond de Gogerpolder; lage verwachtingswaarde op archeologische resten uit de periode Late Middeleeuwen–Nieuwe Tijd.
  2. Afzettingen behorend tot het Laagpakket van Wormer; redelijk hoge tot hoge verwachtingswaarde op archeologische resten uit het Neolithicum.
In het verkennend onderzoek zijn beide archeologische niveaus aangetroffen. Het restveen langs de wetering is enkel aangetroffen ter plaatse van de voormalige dijk van de wetering (boring 1). De dijk is momenteel opgenomen in het ophogingpakket van de rotonde. Het vondstvlak heeft een lage trefkans. In boring 1 zijn archeologische indicatoren waargenomen.
afbeelding
Overzicht boringen (bron: ARC)
Vondstniveau 2 is waargenomen in alle zes uitgevoerde boringen op diverse niveaus. In sommige boringen ligt dit niveau aan het oppervlak, waarschijnlijk door afgraving ten behoeve van de aanleg van de fietstunnel onder de A4. De top hiervan is tot een diepte van 0,3 m –mv vergraven. In een andere boring is het vondstvlak aangetroffen op een diepte van 3,2 m –mv. Het bovenliggende pakket bestaat uit een slootvulling. Gezien de diepteligging is de top van deze afzettingen waarschijnlijk vergraven bij de aanleg van de sloot. In de overige boringen is het vondstvlak aangetroffen onder een laag (rest)veen en meermolm. De afzettingen van Wormer bestaan in het plangebied uit een grijze klei met zandlagen. Naar beneden toe worden de afzettingen zandiger en gaan deze over in zand met kleilagen. De afzettingen zijn geïnterpreteerd als waden strandvlakte-afzettingen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van getijdengeuloeverwallen in het plangebied. In de afzettingen is geen bodemvorming waargenomen. Ook zijn er geen archeologische indicatoren waargenomen. De actuele trefkans op het aantreffen van sporen uit het Neolithicum is daarom laag. Ook de kans op het aantreffen van sporen uit de periode van de ontginning van het veengebied (Late Middeleeuwen–Nieuwe Tijd) is klein.
Conclusie
Omdat op de locatie geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van getijdengeuloeverwallen is de actuele trefkans op sporen uit het Neolithicum laag. Ook de kans op het aantreffen van sporen uit de periode van de ontginning van het veengebied (Late Middeleeuwen–Nieuwe Tijd) is klein. Een vervolgonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Er wordt geadviseerd om de onderzoekslocatie vrij te geven. Het is aan het bevoegd gezag, de gemeente Alkemade, om het besluit te nemen de onderzoekslocatie vrij te geven.

7 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente Alkemade (thans gemeente Kaag en Braassem) heeft op 23 december 2005 een intentieovereenkomst gesloten voor de verkoop van een stuk bouwrijpe grond ter grootte van 8.100m² aan de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft daarbij aangegeven op het noordelijke deel van het plangebied een benzineverkooppunt met lpg voorziening te willen realiseren. Voor het zuidelijke deel heeft de initiatiefnemer een partner die voornemens is ter plaatse een kantoorgebouw te realiseren. De kosten van deze ontwikkeling zijn voor rekening van de ontwikkelaar.

8 Conclusie

Op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘HSL-A4’ wordt geconcludeerd dat de realisatie van een kantoorgebouw en benzineverkooppunt met LPG-installatie niet mogelijk is. Om de ontwikkeling van dat voorgenoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, zal een procedure gevolgd moeten worden voor het nemen van een projectbesluit. Het bouwplan past ruimtelijk en functioneel binnen de bestaande situatie en binnen de uitgangspunten van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Daarnaast zijn vanuit milieukundig, cultuurhistorisch en economisch oogpunt geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling kan plaats vinden.