KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Overgangsrecht
Artikel 5 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Procedure
1.4 Leeswijzer
2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan
3.1 Wijzigingsbevoegdheid
3.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid
3.3 Conclusie
4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Milieu
4.3 Water
4.4 Ecologie
4.5 Archeologie
5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1 Algemeen
5.2 Verslag Zienswijzen En Artikel 3.1.1 Bro Overleg

Sotaweg 49

Wijzigingsplan - gemeente Kaag en Braassem

Vastgesteld op 21-04-2015 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan Sotaweg 49, met identificatienummer NL.IMRO.1884.Sotaweg49-VAS1 , van de
Gemeente Kaag en Braassem;

1.2 geldend bestemmingsplan

het bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg' zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Alkemade op 13 september 2005 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij besluit van 7 maart 2006;

1.3 overige begrippen

voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar artikel 1 van de regels van het geldende bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg'.

1.4 verwijzing

de regels die deel uitmaken van het geldende bestemmingsplan zijn op deze wijziging van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de slotbepaling, met dien verstande dat indien in het geldende bestemmingsplan verwezen wordt naar de verbeelding, de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding wordt bedoeld.

Artikel 2 Wijze Van Meten

voor de wijze van meten wordt verwezen naar artikel 2 van de regels van het geldende bestemmingsplan
'De Baan en Sotaweg'.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Voor de gebieden als zodanig bestemd geldt dat na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 15 lid 3 van het geldende bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg' ten behoeve van het herbestemmen van een bedrijfswoning, de voorschriften van het bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg', voor zover relevant en met uitzondering van de slotbepaling, van overeenkomstige toepassing zijn. De voorschriften conform artikel 12 van het bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg' zijn overeenkomstig van toepassing op de gronden die in de verbeelding bestemd zijn als 'Wonen'.

3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

4.1 Overgangsrecht voor bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

4.2 Overgangsrecht voor gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: De planregels van het wijzigingsplan Sotaweg 49 van de Gemeente Kaag en Braassem.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft bij de gemeente Kaag en Braassem een verzoek ingediend voor het wijzingen van de bestemming van een woning aan de Sotaweg 49 te Roelofsarendsveen. Het voornemen is om de bestaande bedrijfswoning te wijzigen van de bestemming bedrijfswoning naar naar een burgerwoning. De betrokken woning betreft een voormalig woonhuis behorende bij een kwekerij.
De Besloten Vennootschap Wesselman Flowers, gevestigd aan de Floraweg 105 te Roelofarendsveen, heeft de kwekerij achter het woonhuis aan de Sotaweg 49 gekocht. Op deze manier wil men de productiecapaciteit uitbreiden om zo ook in de toekomst met de klanten mee te kunnen groeien. Door deze schaalvergroting heeft de woning aan de Sotaweg 49 geen directe functie meer als bedrijfswoning.
De bestemming van de gronden is momenteel geregeld in het bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg'. In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Glastuinbouw'. Daarnaast is in het geldende bestemmingsplan in artikel 15, lid 3 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat inhoudt dat Burgemeester en Wethouders bevoegd zijn om, met toepassing van artikel 3.5, lid 1, onder a Wro, de bestemming van een bedrijfswoning te wijzigen in 'Woondoeleinden'. De wijziging van bestemming van de bedrijfswoning naar een burgerwoning past in de in het bestemmingsplan neergelegde voorwaarden voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
De gemeente Kaag en Braassem heeft in een brief van 21 juni 2011 medegedeeld in principe medewerking te verlenen aan de herbestemming door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 15, lid 3 van het bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg'.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen ten noorden van de kern Roelofarendsveen aan de Sotaweg 49. Roelofarendsveen is een dorp in de gemeente Kaag en Braassem. Het plangebied betreft een woning direct aan de Sotaweg. De volgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied.
afbeelding
Begrenzing plangebied

1.3 Procedure

In het geldende bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg' is een wijzigingsbevoegdheid voor het college opgenomen. Voorliggend wijzigingsplan moet de voorgenomen bestemmingswijzing van de bedrijfswoning mogelijk maken op het perceel Sotaweg 49 in Roelofarendsveen. Dit is mogelijk op basis van artikel 15, lid 3 van de geldende bestemmingsplanvoorschriften. Hierin is bepaald dat Burgemeester en Wethouders bevoegd zijn om door middel van een wijzigingsplan de bestemming te wijzigingen.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een toelichting, planregels en een verbeelding.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het wijzigingsplan toegelicht aan de hand van de wijzigingsbevoegd uit de geldende bestemmingsplanvoorschriften. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

2 Het Initiatief

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt binnen het agrarische bedrijfsperceel Sotaweg 49 in Roelofarendsveen. Op het perceel is een glastuinbouwbedrijf met de bijbehorende bedrijfswoning, glasopstallen en bedrijfsgebouwen aanwezig. De totale omvang van het glastuinbouwbedrijf bedraagt ca. 3 ha.

2.2 Toekomstige Situatie

Wesselman Flowers, gevestigd aan de Floraweg 105 te Roelofarendsveen, heeft de kwekerij achter het woonhuis aan de Sotaweg 49 gekocht. Door deze aankoop vindt er schaalvergroting plaats. De woning aan de Sotaweg 49 heeft in de nieuwe situatie geen directe functie meer als bedrijfswoning.
Voorliggend initiatief betreft het herbestemming van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. In het kader van onderhavig plan zijn geen bouwwerkzaamheden gepland. Het bestaande gebruik en de bebouwing blijft ongewijzigd behouden. Het is slechts de bestemming die wijzigt.

3 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan

3.1 Wijzigingsbevoegdheid

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg'. Het bij besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurde bestemmingsplan – d.d. 7 maart 2006, vastgesteld door de gemeenteraad van Alkemade d.d. 13 september 2005 – is op 5 mei 2006 onherroepelijk geworden.
In artikel 15, lid 3 van de geldende bestemmingsplanvoorschriften is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In het betreffende artikel is aangegeven dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om, met toepassing van artikel 11 WRO (tegenwoordig artikel 3.6.1 Wro), de gronden met de bestemming Glastuinbouw, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning toegestaan', te wijzigen in 'Woondoeleinden' mits:
  1. er schaalvergroting of reconstructie heeft plaatsgevonden;
  2. de agrarische functie van het perceel niet langer noodzakelijk is;
  3. de ligging van de af te splitsen bedrijfswoning niet zodanig is dat hierdoor toekomstige reconstructies alsmede huidige omliggende agrarische bedrijfsuitoefening kunnen worden belemmerd;
  4. per tuinbedrijf tenminste 1 bedrijfswoning aanwezig blijft;
  5. de af te splitsen kavel niet groter is dan 1.000 m2;
  6. er een positief advies is van een onafhankelijke agrarische deskundige;
  7. de uitbreiding van het aantal woningen niet tot gevolg heeft dat de omliggende agrarische bedrijfsuitoefening beperkt wordt.

3.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid

Om het wijzigen van de bestemming toe te staan dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 15, lid 3 van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg'. Deze voorwaarden zijn reeds verwoord in paragraaf 3.1 van voorliggende toelichting. In de navolgende tekst wordt per voorwaarde toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de betreffende voorwaarde. Hierbij is gebruik gemaakt van het advies van Agrarische beoordelingscommissie dat reeds voor deze locatie was opgesteld, d.d. 17 september 2010.
ad 1.
In onderhavig geval vindt schaalvergroting plaats van het bedrijf Wesselman Flowers. Wesselman Flowers heeft de kwekerij achter het woonhuis aan de Sotaweg 49 gekocht. De kwekerij gaat zodoende onderdeel uit maken van het bedrijf Wesselman Flowers. De woning aan de Sotaweg 49 heeft hierbij geen directe functie meer als bedrijfswoning.
ad 2.
De agrarische functie van de gronden waarop de woning is gesitueerd is niet langer noodzakelijk. Het bedrijf Wesselman Flowers heeft al een bedrijfswoning op het perceel Floraweg 105 te Roelofarendsveen. Het bedrijf heeft derhalve geen enkele behoefte aan een bedrijfswoning op dit perceel. De controle op de bedrijfslocatie zal plaatsvinden vanuit de woning aan de Floraweg 105. De agrarische noodzaak van een woning op de Sotaweg 49 is niet meer aanwezig.
ad 3.
In toelichting paragraaf 4.2.4 wordt nader ingegaan op de ligging van de nieuwe burgerwoning in relatie tot huidige omliggende agrarische bedrijven. Conclusie van deze paragraaf is dat deze bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsuitoefening door de realisatie van een burgerwoning.
ad 4.
Het bedrijf Wesselman Flowers beschikt reeds over een bedrijfswoning aan de Floraweg 105 te Roelofarendsveen.
ad 5.
De af te splitsen kavel heeft een omvang van 675 m2. Dit is minder dan het, in de voorwaarden genoemde, maximum van 1000 m2.
ad 6.
De omzetting van de agrarische woning in een burgerwoning is door de Agrarische beoordelingscommissie beoordeeld, zie bijlage 1. Uit de beoordeling volgt een positief advies.
ad 7.
In toelichting paragraaf 4.2.4 wordt nader ingegaan op de nieuwe burgerwoning in relatie tot omliggende (agrarische) bedrijven. Hieruit volgt dat de toevoeging van een burgerwoning geen beperking vormt voor deze bedrijven.
  1. 1. Advies Sotaweg 49 te Oude Wetering, Agrarische beoordelingscommissie, 6 september 2010

3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college van Burgemeester en Wethouders kan dan ook door middel van het onderhavige wijzigingsplan de bestemming wijzigen.

4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft enkel het herbestemming van een woning. Aangezien er met deze herbestemming geen wijziging van activiteiten plaatsvindt is een beoordeling in het kader van het Besluit m.e.r. niet noodzakelijk. De woning wordt reeds gebruikt voor wonen.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij herinrichtingssituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen bestemmingswijziging is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Tijdens dit onderzoek zijn de volgende deellocaties onderzocht:
  • bedrijfswoning met tuin: de bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK, kwik, lood en zink. In de ondergrond en het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
  • tuin nabij loods: de bovengrond is licht verontreinigd met zink. Het is derhalve niet aannemelijk dat de op het aangrenzende perceel aangetoonde sterke verontreiniging met zicht zich ook tot op het onderzochte perceel uitstrekt.
Met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaan er geen belemmeringen voor de omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning.
  1. 2. Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Sotaweg 49 te Roelofarendsveen in de gemeente Kaag en Braassem, Econsultancy, Rapportnummer: 14093791, 6 november 2014

4.2.2 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Het initiatief omvat geen realisatie van een gevoelige bestemming. De luchtkwaliteit in de directe omgeving van het plangebied laat daarmee de ontwikkeling toe. Daarnaast kan het project, gezien de geringe omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekenende mate bijdragen'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt zodoende geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
In voorliggend bestemmingsplan gaat het om de herbestemming van een woning, een geluidsgevoelig object. De woning is gelegen nabij de Sotaweg. Voor deze weg geldt vanuit de Wet geluidhinder een onderzoeksplicht voor geluidsgevoelige objecten. Vanuit de Wet geluidhinder wordt er echter geen onderscheidt gemaakt tussen een bedrijfswoning en een burgerwoning. Er is dus geen sprake van een nieuwe situatie. Indien in de bestaande situatie sprake is van een overschrijding van de grenswaarde, moet in het verleden een ontheffing zijn aangevraagd in het kader van het geldende bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg'. Dit is niet het geval. Er kan derhalve van uit worden gegaan dat er ten aanzien van het wegverkeerslawaai sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Op de geluidsbelasting ten gevolge van de aan- en afvoerbewegingen van het glastuinbouwbedrijf Wesselman flowers wordt in toelichting paragraaf 4.2.4 nader ingegaan.

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven gevestigd. Het herbestemmen van de woning mag geen hinder opleveren voor de bedrijfsvoering van deze omliggende bedrijven. Omgekeerd mogen bedrijven ook geen hinder opleveren voor de woning. In het kader van voorliggend plan zijn de volgende bedrijven van belang:
  • Glastuinbouwbedrijf Sotaweg achter 53;
  • Schuur Sotaweg 49.
Glastuinbouwbedrijf Sotaweg achter 53
De woning ligt op korte afstand van het glastuinbouwbedrijf Wesselman Flowers. Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor een glastuinbouwbedrijf een richtafstand van 10 meter (gemengd gebied) met betrekking tot het aspect geluid. De woning ligt op circa 8 meter van de inrit naar het bedrijf van Wesselman Flowers. Dit betekent dat er mogelijk sprake is van geluidshinder ten gevolge van transportbewegingen. Om te beoordelen of het bedrijf wordt belemmerd door de omzetting van de woning in een burgerwoning en of er ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. In navolgende tekst volgt de conclusie van het onderzoek.
Op basis van de berekening blijkt dat Weselman Flowers kan voldoen aan de grenswaarden en regels conform het Besluit glastuinbouw. Piekniveaus vanwege vrachtverkeer komen uit op 73 dB(A) bij langsrijden en kunnen incidenteel hoger zijn als remlucht zou ontsnappen bij het wegrijden. Het Besluit glastuinbouw geeft aan dat dit toelaatbaar is voor piekniveaus in de dagperiode en een groepstransport tussen 19.00 en 06.00. Bij het ontwerp van de koelinstallatie dient te worden uitgegaan van een maximaal geluidvermogen van 84 dB(A) (overeenkomen met 54 dB(A) op 10 m afstand van de installatie). Bij de woningen levert dat een geluidsniveau dat significant lager is dan het omgevingsgeluid vanwege de A4. Bij het rijden met een personenwagen in de nachtperiode in verband met storing aan de technische installatie kan een piekgeluid optreden van 61 dB(A). Deze situatie komt op jaarbasis incidenteel voor en valt daarmee binnen het gebruikelijke 12 dagen criterium.
Bij kassen speelt daarnaast lichthinder een belangrijke rol. De kassen van het bedrijf Wesselman Flowers zijn groter dan 2.500 m² en vallen daarmee onder het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit is opgenomen dat vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang de gevel van een kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast op een zodanige wijze dient te worden afgeschermd dat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter van die gevel met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. De afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde kas is 14 meter. De lichthinder zal derhalve verwaarloosbaar zijn. Een lichthinderonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Schuur Sotaweg 49
De schuur aan de Sotaweg 49 ligt op circa 5 meter van de woning en wordt door initiatiefnemer gebruikt voor agrarisch gelieerde bedrijvigheid. Dergelijke bedrijvigheid op 5 meter van een woning kan voor hinder zorgen. Echter, initiatiefnemer is zelf eigenaar van de schuur en het daarin gevestigde bedrijf. In het kader van het milieuspoor maakt de woning dus onderdeel uit van de inrichting. De woning is daarmee niet gevoelig voor hinder vanuit de inrichting (schuur) zelf. De bedrijvigheid in de schuur vormt daardoor, milieutechnisch gezien, geen belemmering voor de herbestemming van de woning. De planologische strijdigheid zal, in lijn met het gemeentelijk beleid, met het nieuwe bestemmingsplan 'Baan en Sotaweg' worden weggenomen.
  1. 3. Geluidsonderzoek nieuwe locatie Sotaweg, ARDEA acoustics & consult v.o.f., Kenmerk: 2371GBA2.004, 21 maart 2012

4.2.5 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart externe veiligheid geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een fragment van deze kaart.
afbeelding
Fragment risicokaart externe veiligheid (plangebied binnen rood kader)
De risicokaart toont aan dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle (Bevi)-inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen door buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor aanwezig zijn, welke nader beschouwd moeten worden. Wel ligt het plangebied op ruim 500 meter van de A4. Het plangebied ligt daarmee niet binnen het gebied van 200 meter van de A4 waar mogelijk ruimtelijke beperkingen aan ontwikkelingen gesteld kunnen worden, maar wel ligt de locatie binnen het effectgebied van de A4. De herbestemming heeft echter geen gevolgen voor het aantal aanwezige personeen, omdat er reeds een woning aanwezig is.
In de toekomstige situatie zullen er daarnaast in het plangebied zelf ook geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd die de externe veiligheid van omliggende (beperkt) kwetsbare objecten in gevaar kunnen brengen.
Derhalve vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.3 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.3.1 Generiek beleid

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die in 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
  1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

4.3.3 Watertoets

De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Het Hoogheemraadschap van Rijnland schrijft in haar beleid voor dat, indien een initiatiefnemer meer dan 500 m2
extra verhard oppervlak wil aanleggen, compensatie in de vorm van open water vereist is (15% van het extra verhard oppervlak). Omdat met de herbestemming van de woning geen bouwwerkzaamheden gemoeid gaan is er geen sprake van een toe- of afname in verharding. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet vereist.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland met betrekking tot de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. Het afkoppelen draagt bij aan de doelstelling zoals die zijn gesteld in het Waterbeheerplan, namelijk de volgorde van vasthouden, bergen en afvoeren van water.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het initiatief betreft enkel het herbestemmen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Met deze herbestemming gaan geen bouwwerkzaamheden gemoeid. Het initiatief zal derhalve geen invloed hebben op de mogelijk aanwezige beschermde flora en fauna. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.5 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Het initiatief betreft enkel het herbestemmen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Met deze herbestemming gaan geen bouwwerkzaamheden/bodemingrepen gemoeid. Mogelijk aanwezige archeologische waarden zullen derhalve niet aangetast worden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door de Raad zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

5.2 Verslag Zienswijzen En Artikel 3.1.1 Bro Overleg

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 12 februari 2015 t/m 26 maart 2015 ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee zienswijzen ontvangen. Tevens is een e-formulier ingevuld door de provincie Zuid-Holland; het ontwerpwijzigingsplan hoefde niet opgestuurd te worden. In bijlage 4 is de Nota van Beantwoording Zienswijzen opgenomen. In deze nota worden de zienswijzen verwoord en beantwoord.
  1. 4. Nota van Beantwoording Zienswijzen Wijzigingsplan Sotaweg 49 Roelofarendsveen