Vierambachtsweg 35d
Bestemmingsplan - Gemeente Kaag en Braassem
Vastgesteld op 29-06-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Vierambachtsweg achter 35d van de gemeente Kaag en Braassem.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1884.bpvierambachtsweg-VAS1 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt.
1.6 aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 aan-huis-verbonden bedrijf
het in of bij een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overstemming is.
1.8 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceeelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond
1.16 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.17 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.18 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.19 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.20 peil
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
1.21 voorste bouwgrens
de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd zijn, kan het bevoegd gezageen voorste perceelsgrens aanwijzen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en perceelsontsluitingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
1. van erf- en terreinafscheidingen aan de voorzijde van een gebouw 1 m;
2. van erf- en terreinafscheidingen aan de zijkant van een gebouw op een
afstand van minder dan 2 m tot wegen, trottoirs en parkeervoorzieningen 1 m;
3. van de overige erf- en terreinafscheidingen 2 m;
- c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 9 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregel
De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 25 m².
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaaamheden
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2 onder b., indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen omtrent een verzoek om een afwijking van het bestemmingsplan wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingssregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 11 Werking Wettelijke Regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b. het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder a een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk
met maximaal 10%;
c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder
vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Vierambachtsweg achter 35d'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Bik en Gesman is voornemens aan de Vierambachtsweg te Woubrugge drie woningen te realiseren. Het stedenbouwkundig plan voorziet in de realisering van één grotere woning ter plaatse van nummer 35b en twee kleinere woningen achter de nummers 35c en 35d.
Het voorgenomen bouwplan is voor de beoogde woningen op nummer 35b en achter 35 d niet in overeenstemming met de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren wordt een nieuw bestemmingsplan voor de kleinere woning achter nummer 35d en een projectbesluit voor de grotere woning ter plaatse van nummer 35b opgesteld. Het voorliggende document is het bestemmingsplan voor de woning achter nummer 35d.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Vierambachtsweg te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Jacobswoude, 2059. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Figuur 1.2 laat de kadastrale situatie zien.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Figuur 1.2 Kadastraal uittreksel
1.3 Vigerende Planologische Situatie
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Kernen Woubrugge-Hoogmade'. Dit plan is vastgesteld door de raad op 18 oktober 2007. Aan dit bestemmingsplan hebben Gedeputeerde Staten gedeeltelijk goedkeuring onthouden, maar de onthouding van goedkeuring heeft geen betrekking op het plangebied. In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot Tuinen (zie figuur 1.3). Ook geldt de dubbelbestemming Archeologisch waardevol gebied.
Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling past niet in het bestemmingsplan. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op de afwijkingen.
1.4 Leeswijzer
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevante beleidskader. Vervolgens komt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied aan de orde (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt een toelichting op de juridische regeling gegeven. Hoofdstuk 5 bevat de uitkomsten van de milieuonderzoeken. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleidskader voor ontwikkelingen binnen Woubrugge beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op relevant rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.
2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte (2005)
In deze nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
De Nota Ruimte zet onder meer in op het volgende:
efficiënt en zo mogelijk meervoudig ruimtegebruik;
gemeenten moeten de mogelijkheid hebben om de eigen natuurlijke aanwas op te vangen;
veel sterker sturende rol van water bij de ruimtelijke inrichting.
Het Groene Hart is aangewezen als nationaal landschap. Binnen nationale landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ("ja, mits"-regime). Binnen nationale landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul) en ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid. Provincies en gemeenten maken afspraken over aard en omvang van locaties. Grootschalige verstedelijking, bedrijventerreinen, glastuinbouwlocaties en infrastructuur zijn in beginsel niet toegestaan.
2.2 Provinciaal Beleid
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, Rijnstreek
De provincie heeft de cultuurhistorische en archeologische waarden geïnventariseerd zodat hiermee met het opstellen van bestemmingsplannen rekening kan worden gehouden. De linten aan weerszijden van de Woudwetering maken deel uit van historisch-landschappelijke lijnen met hoge waarde. De historische lintbebouwing van Woubrugge aan weerszijden van de Woudwetering heeft een hoge archeologische verwachting. In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op archeologie.
Provinciale Structuurvisie (2010)
De provincie heeft een integrale structuurvisie ontwikkeld voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe structuurvisie vervangt de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.
Het plangebied is in de Provinciale Structuurvisie aangeduid als bestaand dorpsgebied.
Figuur 2.2 Fragment plankaart Provinciale Structuurvisie
Verordening Ruimte (2010)
De wijze waarop de provinciale belangen in bestemmingsplannen doorwerken, regelt de provincie Zuid-Holland in de Verordening Ruimte. In de Verordening Ruimte is onder andere geregeld dat stedelijke functies zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied een plaats moeten krijgen.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het handhaven en zo mogelijk versterken van de voorzieningen in Woubrugge is gericht op het realiseren van woningbouw binnen de door de provincie in het Streekplan Zuid-Holland Oost bepaalde bebouwingscontouren en het benutten van zogenaamde inbreidingslocaties. Daarnaast is het geleidelijk aanpassen van de huidige woningvoorraad aan de veranderde woonbehoeften een speerpunt van beleid. Er is een grote behoefte aan woningen die geschikt zijn voor senioren. Tevens zullen er woningen voor starters en jongeren beschikbaar moeten komen om de vergrijzing van de kernen te beperken.
Nota inbreidingslocaties (2009)
De Nota inbreidingslocaties (in 2009 vastgesteld door de voormalige gemeente Jacobswoude) heeft betrekking op de gebieden die vallen binnen de kernen. Het beleid is gericht op het open houden van het platteland en de bestaande ruimte binnen de contouren zorgvuldiger te benutten.
Bouwplannen die passen binnen het geldende bestemmingsplan kunnen binnen de uitgangspunten van dat plan behandeld worden. Hiervoor hoeft geen afzonderlijk beleidskader te worden vastgesteld. Voor verzoeken die niet passen binnen de voorschriften van het bestemmingsplan is een incidentele planherziening of vrijstelling noodzakelijk. Deze aanvragen moeten, naast het beleid, voldoen aan stedenbouwkundige en planologische randvoorwaarden, zoals een minimale oppervlakte, breedte en diepte van het bouwperceel.
Bij de bouw van vrijstaande woningen gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
- De woning dient rechtstreeks vanaf de openbare weg bereikbaar te zijn, eventueel via recht van overpad;
- De afstand van het hoofdgebouw tot de zij-erfgrens moet aan één zijde ten minste 2 m en aan de andere zijde ten minste 3 m bedragen. Slechts aan één zijde mag in deze strook een bijgebouw worden opgericht;
- De breedte van het hoofdgebouw moet, in de voorgevel gemeten, ten minste 6 m bedragen. (optelling van de onder 2 en 3 genoemde maten betekent dat het perceel dus ten minste 11 m breed moet zijn);
- De perceelsgrenzen moeten zo getrokken zijn dat ook de naastgelegen woningen aan het criterium van 2 respectievelijk 3 m afstand tot de erfgrens voldoen;
- Indien 2 huizen achter elkaar gebouwd worden dient er rondom (voorkant en zijkanten) voldoende ruimte opengelaten te worden (ten minste 3 meter) en er dient minimaal ruimte te zijn voor een achtertuin van 8 meter per woning;
- Naar de hoogte zal per bouwplan apart gekeken worden;
- Het perceel zal minimaal een oppervlakte moeten hebben van 225 m²;
- De parkeernorm is anderhalve parkeerplaats per woning. Bij 1 extra woning dienen op eigen terrein ten minste 2 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Garages worden niet meegerekend als parkeerplaats.
Nota inbreidingslocaties (concept 2010)
De verwachting is dat de gemeente Kaag en Baassem eind december 2010 de nieuwe Nota inbreidingslocaties vaststelt. Het plangebied valt onder de kernbeschrijving van Woubrugge (hoofdstuk 4 van de nota). Woubrugge is typologisch in te delen in bebouwingslinten en planmatige uitbreidingen. Ten zuiden van de Kruisweg/Kerkweg heeft Woubrugge een landelijk karakter. Alleen de oevers van de wetering zijn redelijk intensief bebouwd. Gezien het landelijke karakter dient in het dit gebied zeer terughoudend te worden omgegaan met het toevoegen van bebouwing.
Voor de linten langs de wetering is in principe geen tweedelijnsbebouwing toegstaan. Nabij Kruisweg is in specifieke gevallen echter wel tweedelijnsbebouwing toegestaan.
Duurzaamheid
De gemeente Kaag en Braassem vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk. Daarom streeft de gemeente Kaag en Braassem ernaar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
De gemeente hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als maatlat voor duurzaam bouwen. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project dienen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden. Voor kleine bouwprojecten zoals het onderhavige bouwproject informeert de gemeente initiatienemers over duurzaam bouwen via het Infoblad “Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen voor particulieren”.
2.4 Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen het beleid van rijk, provincie en gemeente Aandachtspunt hierbij is de archeologische verwachtingswaarde. Hierop wordt in paragraaf 5.9 nader ingegaan.
Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie
Voorliggend bestemmingsplan is de ruimtelijke onderbouwing voor de kleinere woning achter nummer 35d. In dit hoofdstuk is het totale stedenbouwkundig plan van de drie woningen beschreven.
3.1 Bestaande Situatie
De ontwikkelingslocatie ligt aan de zuidrand van Woubrugge en is gesitueerd tussen de Woudwetering en de Vierambachtsweg. Op de percelen 35a t/m 35d staan een grote loods met aangebouwde schuur, twee vrijstaande woningen en enkele kleinere bijgebouwen. De bebouwing langs de Woudwetering is onderdeel van het oorspronkelijk bebouwingspatroon. Opvallend kenmerk is dat de woningen hier georiënteerd zijn op het water. In de loop van de tijd is ook bebouwing langs de Vierambachtsweg ontstaan. Aan de oostzijde van het Vierambachtsweg begint het veenweidegebied. Voor de luchtfoto van de bestaande situatie wordt verwezen naar figuur 1.1.
3.2 Toekomstige Situatie
Het stedenbouwkundig plan voorziet in de bouw van drie woningen: één grotere woning ter plaatse van de bestaande loods op nummer 35b en twee (in samenhang ontworpen) kleinere woningen achter de nummers 35c en 35d (zie figuur 3.2).
Figuur 3.2 Situering en vogelvlucht
Woning achter 35d
Op het perceel achter nummer 35d is een woning aan de Vierambachtsweg geprojecteerd. De omvang van de woning is afgestemd op naastgelegen woningen. De uitstraling van de woning wordt afgestemd op de nieuwe woning op nummer 35b.
Het vigerende bestemmingsplan staat op deze gronden de bouw van een woning niet toe, omdat de betreffende gronden in dat bestemmingsplan bestemd zijn tot Tuinen. De geprojecteerde woning betreft daarom toevoeging van een extra woning (inbreiding).
De geprojecteerde extra woning voldoet aan het bepaalde in de Nota inbreidingslocaties uit 2009. Ook voldoet de woning aan het beleid zoals opgenomen in de nieuwe, nog vast te stellen, Nota inbreidingslocaties. Vanaf de Kerkweg tot en met de Vierambachtsweg 43 is immers sprake van tweedelijnsbebouwing. De goothoogte is passend binnen de maatvoering van het vigerende bestemmingsplan voor aangrenzende percelen (maximaal 7 m).
Andere relevante overwegingen zijn:
- Het volume en typologie van de geprojecteerde woning verhouden zich met overige volumes in het lint. Er worden geen nieuwe maat en schaal ingevoegd.
- Toevoeging van de woning leidt niet tot aantasting van een doorzicht.
- Door de toevoeging van de vrijstaande woningen (achter de nummers 35c en 35d) wordt het karakter van 'open' bebouwingslint langs de Vierambachtsweg versterkt: door de gekozen verkavelingsvorm is dichtslibbing van het lint niet aan de orde. De aanwezige groenstructuur wordt niet wezenlijk aangetast.
- De bereikbaarheid van de overige woningen wordt niet aangetast.
- Er bestaat voldoende ruimte tussen de geprojecteerde woning en de Vierambachtsweg. De gevellijn is passend binnen de licht verspringende rooilijn langs de Vierambachtsweg.
Conclusie
De bouwmassa, situering en vormgeving van de woning is afgestemd op de omgeving en passend in het lint. Het project draagt bij aan de instandhouding van de ruimtelijke kwaliteit.
Door de toevoeging van de woning achter nummer 35d (en de woning achter nummer 35c) wordt het karakter van 'open' bebouwingslint langs de Vierambachtsweg versterkt: door de gekozen verkavelingsvorm is dichtslibbing van het lint niet aan de orde. Tweedelijnsbebouwing is ter plaatse goed inpasbaar. De aanwezige groenstructuur wordt niet wezenlijk aangetast.
Door de bouw van de woningen wordt geen doorzicht gefrustreerd, omdat ter plaatse al geen doorzicht op het water aanwezig is.
3.3 Verkeersontsluiting En Parkeren
Autoverkeer
De ontwikkeling is gelegen aan de rand van het centrum van de kern Woubrugge en wordt primair via de Vierambachtsweg ontsloten. In noordelijke richting sluit de Vierambachtsweg aan op de Kruisweg. Via de Woubrugseweg en Galjoen wordt in zuidelijke richting de kern Alphen a/d Rijn verbonden. De Vierambachtsweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km / h. De kruisweg verbindt via de Kerkweg en de Bateweg in noordwestelijke richting het centrum van Woubrugge. In oostelijke richting sluit de Kruisweg aan op de Herenweg (provinciale weg N207). De (N207) vormt de verbinding tussen de N11 ter hoogte van Alphen a/d Rijn en de rijksweg A4 bij Leimuiden. De Kruis- en Kerkweg zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. Buiten de bebouwde kom is de Kruisweg ingericht als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer richting het centrum Woubrugge en Alphen a/d Rijn wordt afgewikkeld via de Vierambachtsweg. Op deze weg wordt conform de Richtlijnen van Duurzaam Veilig het fietsverkeer gemengd met het gemotoriseerde verkeer afgewikkeld. De Kruisweg en Kerkweg zijn voorzien van vrijliggende fietspaden, via de Bateweg kan richting het centrum van Woubrugge worden gefietst.
Het fietsverkeer op de Bateweg wordt eveneens gemengd afgewikkeld. Het gedeelte van het Kruisweg buiten de bebouwde kom heeft een vrijliggende fietspad in tweerijrichtingen. De inrichting voldoen hiermee aan de vormgeving conform Duurzaam Veilig. De ontsluiting voor het langzaam verkeer is dan ook goed te noemen.
Openbaar vervoer
Er is een bushalte gesitueerd op circa 200 m van de locatie. Deze halte wordt bediend door een busdienst die Alphen a/d Rijn via Woubrugge en Hoogmade met Leiden verbindt. De busdienst verbindt de locatie binnen 30 minuten met treinstation van Leiden en Alphen a/d Rijn, alwaar op het landelijke spoornetwerk kan worden overgestapt. De frequentie van deze busdienst bedraagt 2x per uur per richting. De ontsluiting per openbaar vervoer is derhalve goed.
Parkeren
Parkeren geschiedt hoofdzakelijk op eigen terrein. Op het eigen terrein van de nieuwe woning worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling is toereikend uitgaande van de aanbevolen parkeernormen van het CROW (1,8 tot 2,0 parkeerplaatsen per woning).
Verkeersgeneratie en verkeersveiligheid
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de vrijstaande woning is, gezien het weinig stedelijk gebied en rest bebouwde kom, het kengetal voor ligging Centrum-dorps gehanteerd. Dit kengetal bedraagt 6 mvt/etmaal/woning (CROW, publicatie 256). Het aantal voertuigbewegingen ten gevolge van de realisatie van de woning betreft 6 mvt/etmaal. Een dergelijke beperkte toename heeft geen negatief effect op de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid.
Conclusie
De verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling is voldoende gewaarborgd en staat realisatie van het plan niet in de weg.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lisjt met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
4.1 Algemene Regels
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
4.2 Overgangs- En Slotregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hierna volgt per bestemming een korte toelichting.
Tuin
Deze bestemming is toegekend aan een strook langs de Vierambachtsweg, een strook langs het water en de ontsluiting tot de bestaande woningen 35c en 35d. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd. De maximale bouwhoogte hiervan is in de regels bepaald.
Wonen
Deze bestemming is toegekend aan de overige gronden. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 7 m. De regels bevatten bepalingen voor erfbebouwing op de gronden buiten het bouwvlak (afgestemd op het vigerende bestemmingsplan).
Waarde - Archeologie
Het hele plangebied heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden de noodzaak van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren ervan.
Waterstaat - Waterkeringen
Voor een strook langs de Vierambachtsweg geldt de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkeringen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan worden gerealiseerd.
4.3 Opzet Regels
In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, uitsluiting aanvullende werking bouwverordening, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels opgenomen.
4.4 Bestemmingsregels
In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, ten behoeve van een bestemmingsplan, onderzoek te worden gedaan naar de bestaande toestand ter plaatse van het plangebied. Ten behoeve van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging zijn deze aspecten onderzocht. In dit hoofdstuk wordt volstaan met een samenvatting van de uitkomsten van deze onderzoeken.
5.1 Wegverkeerslawaai
Normstelling en beleid
Wet geluidhinder
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is vastgesteld dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt op grond van de Wgh een uiterste grenswaarde van 63 dB. Aangezien de gemeente een hogerkwaliteitsniveau wenst streeft zij ernaar om op basis daarvan geen hogere waarde van 58 dB te verlenen. Slechts in uitzonderlijke kan een hogere waarde tot de maximale grenswaarde van de Wgh worden verleend. Hiervoor is echter een uitgebreide motivering noodzakelijk. De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruik gemaakt.
Niet gezoneerde wegen
Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager zijn niet gezoneerd volgens de Wgh. Er gelden geen wettelijke normen voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen. Echter, op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te zijn dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Daarom wordt ook het akoestisch klimaat als gevolg van de direct aan de locaties grenzende 30 km/h-wegen onderzocht.
Voor de beoordeling van de geluidsbelasting langs 30 km-h/wegen wordt gebruik gemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens de 'methode Miedema' (zie tabel 5.1).
Hierin wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB. Omdat de Wgh niet van toepassing is, wordt bij de berekening van de geluidsbelasting geen correctie ex artikel 110g Wgh toegepast.
Tabel 5.1 Lden classificering milieukwaliteit volgens de methode Miedema
geluidsklasse | beoordeling |
< 50 dB | goed |
50 - 54 dB | redelijk |
55 - 59 dB | matig |
60 - 64 dB | tamelijk slecht |
65 - 69 dB | slecht |
= 70 dB | zeer slecht |
Onderzoek
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in de bijlage 1.
Om een representatief beeld te krijgen van de geluidsbelasting aan de gevel door (autonome) ontwikkelingen, is de geluidsbelasting berekend op een hoogte van 1,5 m en 4,5 m ten opzichte van het maaiveld. Op deze waarneemhoogten zijn de geluidsgevoelige bestemming (één woningen) voorzien.
Geluidszones
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Kruisweg, Kerkweg en Vrouwgeestweg. Deze wegen met een maximumsnelheid van 50 km/h hebben een geluidszone van 200 m, uitgaande van een- of twee rijstroken en een binnenstedelijke ligging. Ook is de ontwikkeling gelegen binnen de geluidszone van de A. de Graaflaan. Door de buitenstedelijke ligging en een wettelijk maximumsnelheid van 60 km/h heeft deze weg een geluidszone van 250 meter. In de directe omgeving van de ontwikkelingslocatie ligt de Vierambachtsweg. Deze weg kent een maximumsnelheid van 30 km/h en is vanwege dit snelheidsregime niet gezoneerd. Ook voor deze weg is een berekening uitgevoerd om de aanvaardbaarheid van het geluidsniveau te kunnen beoordelen.
Verkeersgegevens
De verkeersintensiteiten die ten grondslag liggen aan het onderzoek m.b.t. wegverkeerslawaai zijn opgenomen in tabel 5.2. De verkeersgegevens voor de Kruis- en Kerkweg zijn ontleend aan het RVMK 2020 Alkemade (Goudappel Coffeng 2008). De verkeersgegevens voor de Vierambachtsweg zijn afkomstig uit verkeerstellingen van de gemeente Alphen a/d Rijn uit 2007. Bij de verkeersprognose is een autonome verkeersgroei van 1,5% per jaar aangehouden. De verkeersintensiteit voor de A. de Graaflaan en Vrouwgeestweg zijn gebaseerd op een inschatting op basis van het aantal woningen in de omgeving. Voor de genoemde wegen is uitgegaan van de weekdagintensiteiten. Voor de voertuigverdeling van de Kruis-, Kerk- en Vrouwgeestweg is een standaardvoertuigverdeling van een gebiedsontsluitingsweg (50 km/h) aangehouden. Voor de Vierambachtsweg is een standaardvoertuigverdeling van een erftoegangsweg (30 km/h) aangehouden. De standaardvoertuigverdeling die is toegepast bij de A. de Graaflaan betreft die van een erftoegangsweg (60 km/h).
Tabel 5.2 Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal (afgerond op 25-tallen)
Vierambachtsweg (Kruisweg – Woubrugseweg) | |||
maximumsnelheid | 30 km/h | ||
wegdekverharding | DAB | ||
verkeersintensiteit | 2.125 mvt/etmaal | 2020 | (bron: verkeerstelling 2007) |
Kruisweg (Kerkweg – N446) | |||
maximumsnelheid | 50 km/h | ||
wegdekverharding | DAB | ||
verkeersintensiteit | 11.550 mvt/etmaal | 2020 | (bron: RVMK 2020 Alkemade) |
Voertuigverdeling | |||
Kerkweg (Kruisweg – A. de Graaflaan) | |||
maximumsnelheid | 50 km/h | ||
wegdekverharding | DAB | ||
verkeersintensiteit | 11.550 mvt/etmaal | 2020 | (bron: RVMK 2020 Alkemade) |
A. de Graaflaan (Kerkweg – Heimansbuurt) | |||
maximumsnelheid | 60 km/h | ||
wegdekverharding | DAB | ||
verkeersintensiteit | 1.500 mvt/etmaal | 2020 | (bron: inschatting) |
Vrouwgeestweg (Wilgenlaan – Heimansbuurt) | |||
maximumsnelheid | 50 km/h | ||
wegdekverharding | DAB | ||
verkeersintensiteit | 1.500 mvt/etmaal | 2020 | (bron: inschatting) |
Resultaten gezoneerde wegen
Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de beoogde woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde wegen niet wordt overschreden. De geluidsbelastingen als gevolg van het verkeer op de gezoneerde wegen (inclusief aftrek artikel 110g Wgh) zijn weergegeven in tabel 5.3.
Tabel 5.3 Maximale geluidsbelasting op de woningen ten gevolge van gezoneerde wegen
bron | woning achter 35d | |
Kruisweg | 42 dB | |
Kerkweg | 42 dB | |
A. de Graaflaan | 31 dB | |
Vrouwgeestweg | 35 dB |
Resultaten niet gezoneerde weg (30 km/h)
Uit dit onderzoek blijkt dat de woning op een afstand van 7 m uit de as van de weg een “matig” akoestisch klimaat geldt op basis van het beoordelingskader. De maximale geluidsbelasting bedraagt 57 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh).
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting
Voor de woning is sprake van een “matig” akoestisch klimaat ten gevolge van het verkeer op de Vierambachtsweg. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidshinder denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/h dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer leidt derhalve niet tot verdere geluidsreductie.
Hoofdzakelijk zijn erftoegangswegen voorzien van klinkerverharding. De Vierambachtsweg is reeds geasfalteerd. Het toepassen van een geluidsreducerend asfalt is, gezien de maximumsnelheid, echter ondoelmatig.
Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar. Ook is het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling niet wenselijk, gelet op de indeling van de kavels.
Conform het Bouwbesluit dient de binnenwaarde maximaal 33 dB te bedragen. Dit binnenwaardeniveau kan worden gegarandeerd. Een standaardgevel dient in het kader van het Bouwbesluit 20 dB te reduceren. De nieuwe woning zal voldoen aan het Bouwbesluit en daarmee een minimale gevelreductie kennen van 20 dB. Aangezien het een nog nieuw te bouwen woning betreft kan voor de woning met meer dan 53 dB aan de gevel zodanige maatregelen worden getroffen dat de geluidsbelasting in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB (conform het vereiste in het Bouwbesluit). Er kan dan ook gesproken worden van een aanvaardbare akoestische situatie.
Conclusie
De Wgh staat de realisatie van de nieuwe woning niet in de weg. Ook ten gevolge van het verkeer op de niet gezoneerde Vierambachtsweg is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
5.2 Bedrijven En Milieuhinder
Normstelling en beleid
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.
Naast deze richtafstanden dient bij ruimtelijke ontwikkelingen tevens rekening te worden gehouden met afstandseisen en voorwaarden die volgen uit de milieuvergunning van eventuele omliggende bedrijven (of de AMvB waar deze onder vallen) en sectorale wet- en regelgeving.
Onderzoek en conclusie
Aan de overzijde van de Vierambachtsweg bevinden zich een buxuskwekerij/tuincentrum en een agrarisch bedrijf. Voor tuincentra geldt op basis van de genoemde VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Op basis van het Besluit landbouw milieubeheer geldt voor een buxuskwekerij een afstandseis van 50 meter. Ook aan deze afstandsnorm wordt voldaan. Het bedrijf wordt door de realisatie van de woning niet in zijn bedrijfsvoering beperkt. De activiteiten ter plaatse zullen niet leiden tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de geprojecteerde woning.
Het agrarische bedrijf op het perceel Vierambachtsweg 18 betreft een kleinschalige veehouderij. Op basis van het Besluit landbouw milieubeheer dient rekening te worden gehouden met een afstandseis van 100 meter ten opzichte van woningen binnen de bebouwde kom. Aan deze afstandseis wordt niet voldaan. Er bevinden zich ook reeds bestaande woningen binnen 100 meter van de veehouderij. Door de realisatie van de woning wordt de minimale afstand tussen emissiepunt en meest nabijgelegen woning niet kleiner. Het agrarisch bedrijf wordt door de beoogde ontwikkeling niet in zijn bedrijfsvoering beperkt. Het bedrijf heeft in de toekomstige situatie wel een milieuvergunning nodig, maar hiervan zou ook sprake zijn als gebruik wordt gemaakt van de bouwtitels aan de Vierambachtsweg 35a en achter 35c uit het vigerende bestemmingsplan.
Er is een geuronderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat ter plaatse van de geprojecteerde woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Naast de veehouderij aan de overzijde van de Vierambachtsweg is daarbij ook rekening gehouden met mogelijke geurhinder vanwege bedrijven op grotere afstand van de beoogde woning. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat ter plaatse van de woning sprake zal zijn van aanvaardbare geurhinder.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de beoogde woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven door de voorgenomen woningbouw niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
5.3 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.4 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 5.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg / m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg / m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg / m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg / m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg / m³ | tot en met 10 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Besluit Niet in Betekenende Mate (Besluit NIBM)
In dit Besluit en de bijbehorende Regeling Niet in Betekende Mate is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorie betreft onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek en conclusie
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt één woning mogelijk gemaakt. Op basis van het Besluit NIBM kan formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden nagegaan of de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar is gezien de luchtkwaliteit ter plaatse van de geprojecteerde woning. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de saneringstool (versie 3.1, www.saneringstool.nl) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ver onder de geldende grenswaarden liggen.
Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
5.4 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
Onderzoek en conclusie
Uit de informatie op de provinciale risicokaart blijkt dat in de omgeving van de beoogde woningen geen risicovolle activiteiten plaatsvinden. Over de Kruisweg vindt op beperkte schaal transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gelet op het geringe aantal transportbewegingen en de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling staat dit transport de uitvoering van het plan niet in de weg.
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het voorliggende plan.
5.5 Bodemkwaliteit
Normstelling en beleid
In verband met de uitvoerbaarheid van een plan dient onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe functies dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
De provincie Zuid-Holland hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Onderzoek en conclusie
Voor het perceel 35d is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit verkennend bodemonderzoek is in bijlage 3 opgenomen. Daarbij zijn verschillende verontreinigingen aangetroffen (zie ook het aanvullend grondwateronderzoek in bijlage 4). Uit aanvullend bodemonderzoek blijkt dat sprake is van een ernstige bodemverontreiniging met lood. Dit aanvullend bodemonderzoek is in bijlage 5 opgenomen. Na sanering zal de bodem geschikt zijn voor de beoogde woonfunctie.
5.6 Kabels En Leidingen
In het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
5.7 Waterhuishouding
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Nota Regels voor Ruimte
- Provinciale Structuurvisie
Waterschapsbeleid
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Per 22 december 2009 zijn een nieuwe Keur en nieuwe Beleidsregels in werking getreden. Een nieuwe Keur was nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van het water in de bodem.
De Keur en Beleidsregels maken het mogelijk dat het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
- andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing gebouwd en opgeslagen mag worden. Als het hoogheemraadschap toestemming geeft voor het uitvoeren van deze werkzaamheden, dan wordt dat geregeld in de watervergunning op grond van de Keur. Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels die bij de Keur horen is het beleid van het hoogheemraadschap nader uitgewerkt.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt aan de Vierambachtsweg (achter nummer 35d) in de kern van Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem. Het plangebied bevat momenteel bebouwing en tuin.
Bodem en grondwater
Het plangebied bestaat uit klei en heeft een maaiveldhoogte van circa NAP -0,20 m. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand hier varieert tussen 0,80 m en 1,20 m onder het maaiveld, terwijl de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,40 m beneden het maaiveld ligt. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt nabij de Woudwetering. Dit is een hoofdwatergang. In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Een deel van het plangebied is onderdeel van de (beschermingszone) van de regionale waterkering Vierambachtsweg.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe woning.
Waterkwantiteit
De woning wordt op onverhard terrein gerealiseerd. Deze woning (inclusief aangebouwde garage) heeft een oppervlak van 95 m2. Hiervoor hoeven geen compensatiemaatregelen genomen te worden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Gezien de nabije aanwezigheid van boezemwater wordt afstromend hemelwater afgevoerd naar oppervlaktewater.
Onderhoud en bagger
Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Waterstaat in het bestemmingsplan
Voor de waterkering is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
5.8 Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit verharding en tuin met bomen.
Beoogde ontwikkelingen
In het plangebied wordt een woning gebouwd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- verwijderen beplanting en bomen;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:
1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door gedeputeerde staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de PEHS. Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Figuur 5.1 Ligging plangebied (binnen rode cirkel) ten opzichte van de PEHS en belangrijke weidevogelgebieden
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; www.ravon.nl; FLORON, 2002; en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Tevens is een veldbezoek aan het plangebied gebracht door Adviesbureau Mertens B.V.. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 6. De conclusies van dit veldbezoek zijn hieronder verwerkt.
Planten
Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat het plangebied geen bijzondere of beschermde soorten herbergt.
Vogels
In het opgaand groen binnen het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster hun leefgebied hebben. Tijdens het veldbezoek zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen van broedvogels aangetroffen.
Zoogdieren
De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat in het plangebied soorten als mol, egel en veldmuis kunnen voorkomen. Tijdens het veldbezoek is gebleken dat de in het plangebied aanwezige bomen niet geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Het plangebied is ook geen onderdeel van een primaire vliegroute of een primair foerageergebied.
Amfibieën
Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, groene kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen niet te verwachten in het plangebied. De rugstreeppad komt wel in de omgeving van Woubrugge voor.
Overige soorten
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 5.5 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 5.5 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Vrijstellings- regeling Flora- en faunawet | Tabel 1 | egel, mol en veldmuis bruine kikker, groene kikker en gewone pad | |
Ontheffings- regeling Flora- en faunawet | Tabel 2 | Geen | |
Tabel 3 | Bijlage 1 AMvB | Geen | |
Bijlage IV HR | Geen | ||
Vogels | Cat. 1 t/m 4 | Geen | |
Cat. 5 | koolmees, pimpelmees, spreeuw en ekster |
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
- De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (het broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
- In het plangebied komen geen vaste rust- en verblijfplaatsen van broedvogels voor.
- Het plangebied heeft geen bijzondere betekenis als foerageergebied of vliegroute voor vleermuizen. Vaste verblijfplaatsen zijn niet aanwezig.
- Vestiging van de rugstreeppad (tabel 3-soort) in het plangebied dient te worden voorkomen (en daarmee een ontheffingsprocedure). Het plangebied dient daarom (voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.
Gezien het bovenstaande staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg.
5.9 Archeologie
Normstelling en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland laat voor het plangebied een zeer grote kans op het aantreffen van archeologische sporen zien (zie figuur 5.2).
Figuur 5.2 Archeologische trefkans in het plangebied
Conclusie
In het plangebied geldt een zeer grote kans op het aantreffen van archeologische sporen. In het bestemmingsplan is ter bescherming van archeologische waarden de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het project betreft een particulier initiatief waaraan voor de gemeente Kaag en Braassem geen kosten zijn verbonden. Er zal met de initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst (met inbegrip van een planschadeovereenkomst) worden gesloten. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het conceptontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden. De ontvangen reacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
1. | VROM-Inspectie | Gemeentelijke beantwoording |
In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) de gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Gemeenten verzoeken zelf de afzonderlijke rijksdiensten om advies. De VROM-Inspectie coördineert de rijksreactie over voorontwerpbestemmingsplannen, projectbesluiten en -structuurvisies. Het plan geeft de betrokken rijksdiensten geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de RNRB. | Hiervan nemen wij kennis. | |
2. | Provincie Zuid-Holland | Gemeentelijke beantwoording |
De overlegreactie van de provincie Zuid-Holland heeft betrekking op de waterkerning. Ter motivering merkt de provincie het volgende op: het bevoegd gezag heeft in het bestemmingsplan (art. 6.3) de mogelijkheid af te wijken van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsgebied “Waterstaat-waterkering”. In dat geval moet advies in worden gewonnen bij de waterkeringbeheerder om er zo voor te zorgen dat er geen ontoelaatbare bouwwerken kunnen worden aangelegd. Dit alles in lijn met artikel 10 van de Verordening Ruimte. Verzocht wordt het bestemmingsplan op dit punt aan te passen. | Artikel 6 lid 6.3 is aangevuld met de bedoelde adviesverplichting. | |
3. | Milieudienst West-Holland | Gemeentelijke beantwoording |
De milieudienst constateert dat hun eerdere adviezen (kenmerk 2010007621, 7 juli 2010 en kernmerk 20100011201, 28 september 2010) zijn overgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. | Hiervan nemen wij kennis. | |
4. | Hoogheemraadschap van Rijnland | Gemeentelijke beantwoording |
Het hoogheemraadschap constateert dat hun opmerkingen uit de brief met kenmerk 10.18698 naar tevredenheid zijn verwerkt. Wel merkt het hoogheemraadschap op dat op bladzijde 30 onder het kopje Veiligheid en waterkering gesproken wordt over een primaire waterkering. Dit is niet juist. Ter sprake van de Vierambachtsweg is sprake van een regionale waterkering. | De tekst 'primaire waterkering' op bladzijde 30 onder het kopje Veiligheid en waterkering is aangepast in 'regionale waterkering'. |
6.2.2 Inspraak
Er is geen inspraakprocedure gevolgd.
6.2.3 Zienswijzen
Er zijn zienswijzen ontvangen. De beantwoording van de zienswijzen heeft in een separaat document plaatsgevonden.
Bijlage 1 Geluidsberekeningen
Bijlage 2 Geuronderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Aanvullend Grondwateronderzoek
Bijlage 4 Aanvullend grondwateronderzoek
Bijlage 5 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Aanvullend bodemonderzoek