Bestemmingsplan Damwâld
Bestemmingsplan - gemeente Dantumadiel
Vastgesteld op 04-07-2022 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan
het bestemmingsplan Damwâld met identificatienummer NL.IMRO.1891.BpDamwald-VA01 van de gemeente Dantumadiel;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning en/of daarbij behorende ondergeschikte bebouwing wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een kwekerij, een glastuinbouwbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een champignonkwekerij, of een wormenkwekerij;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.9 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.10 bestaand
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010), destijds vergunningvrij gebruik en/of bebouwing en andere vergunningen zonder de activiteit bouwen;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 containerteelt
het kweken van planten/boompjes in potten op een geslotenbed-ondergrond of een openbed-ondergrond met drainage;
1.21 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.24 dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.25 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.26 extensieve dagrecreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang, met daarbij behorende voorzieningen zoals picknickplaatsen, bewegwijzerings- en informatieborden
1.27 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege;
1.29 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.30 glastuinbouw
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen in kassen;
1.31 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;
1.32 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.33 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel architectonisch dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken, uitgezonderd ondergeschikte bebouwing;
1.34 horeca(bedrijf)
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.35 kampeermiddel
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.36 kampeerseizoen
het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;
1.37 koffiehuis/coffeeshop
een bedrijf waar bedrijfsmatig (niet-alcoholische) dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander in combinatie met de verkoop en het gebruik van softdrugs;
1.38 kwekerij
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt;
1.39 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;
1.40 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.41 manege
een paardenhouderij bestaande uit één of meerdere binnenrijbanen, welk bedrijf in hoofdzaak is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf, al dan niet met een daghorecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van de manege;
1.42 mobiel en/of demontabel kampeermiddel
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kleinschalig kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;
1.43 nevenactiviteiten
activiteiten die uitsluitend uitgeoefend kunnen worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en binnen bestaande bebouwing en wat betreft vloeroppervlak en inkomingsvorming ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, waaronder wordt verstaan:
- een paardenhouderij (paardenpension, geen manege-activiteiten);
- een klussenbedrijf dat op locatie werkt (met enige ruimte bij het bedrijf voor voorwerk);
- activiteiten behorende bij bedrijven als genoemd in de Lijst toegestane categorie 1 en 2-bedrijven bij agrarische bedrijven als nevenactiviteit (Bijlage 1);
- een boerderijwinkel ten behoeve van de verkoop van streekproducten met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- maatschappelijke activiteiten en zorgactiviteiten;
- lichte horeca-activiteiten, als:
- bêd en brochje;
- recreatieappartementen (inpandig) met een maximale vloeroppervlakte van 80 m² per appartement;
- groepsaccommodatie;
- theeschenkerij;
1.44 ondergeschikte bebouwing
hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:
- ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
- een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.45 ondergeschikte detailhandel
detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf;
1.46 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen
hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:
- een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
- een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.47 overkapping
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.48 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang van het bouwwerk direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang van het bouwwerk niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);
- d. voor een bouwwerk op een perceel dat plaatselijk is verhoogd:
- de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld op een perceel.
1.49 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.50 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.51 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde dan wel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.52 rooilijn
een lijn (bouwgrens) die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.53 scheidingsgrens
een als zodanig in het plan aangegeven lijn ten behoeve van het scheiden van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
1.54 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.55 tút en d'r út
bedoeld om passagiers van personenauto's af te zetten of op te halen en meteen weer verder te rijden.
1.56 vast kampeermiddel
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
1.57 visueel open erfafscheiding
een bouwwerk waarvan, loodrecht gemeten, 70% van de constructie licht en lucht doorlaat;
1.58 voorgevel
de gevel van een hoofdgebouw, die in architectonisch opzicht als belangrijkste gevel valt aan te merken;
1.59 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.60 volumineuze detailhandel
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
1.61 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.62 woongebouw
een gebouw dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
1.63 zakelijke dienstverlening
het verlenen van economische diensten aan derden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het meten van de goothoogte worden ondergeschikte bouwonderdelen als wolfseinden en goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk, geen overkapping zijnde
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 dakkapellen en/of dakopbouwen
indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen en/of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van het gebouw meer dan 2/3), wordt de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn of boeibord van de dakkapel en/of dakopbouw, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel en/of dakopbouw, als goothoogte aangemerkt.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van rooilijn, bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, al dan niet met nevenactiviteiten;
- b. agrarische cultuurgrond;
- c. fiets- en voetpaden,
en tevens voor:
- d. de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - grasland" zijn bestemd voor het behoud en herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden, tot uitdrukking komend in openheid achter de (lint)bebouwing;
- e. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6);
- f. ondergeschikte bebouwing bij bedrijfswoningen,
met de daarbij behorende:
- g. groenvoorzieningen;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. waterlopen en waterpartijen;
- l. wegen en paden;
- m. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Voor de gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' worden gestreefd naar handhaving van de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm).
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
- 3. er mogen uitsluitend kassen met een gezamenlijk oppervlak van niet meer dan 25 m² worden gebouwd;
- 4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) , maximum Bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
- 5. de dakhelling van gebouwen en overkappingen mag niet minder bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "minimum dakhelling (graden)" aangegeven dakhelling;
- 6. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 4 en 5 geldt voor gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" dat de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven
- 7. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal per bedrijf;
- 8. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m²;
- 9. bij een bedrijfswoning mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
- de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m2;
- de ondergeschikte bebouwing dient ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
- de goothoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
- de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer bedragen dan 6 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. silo's zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de bouwhoogte van sleufsilo's niet meer mag bedragen dan 2 meter;
- 2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat buiten een bouwvlak uitsluitend visueel open erfafscheidingen zijn toegestaan;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 10 meter;
- 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 3 meter.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie; de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. de goot- en bouwhoogte, dakhelling en dakvorm van gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" in die zin dat bij gedeeltelijke verbouwing en/of verandering aangesloten dient te worden bij de bestaande bouwvorm en de cultuurhistorische waarde van het karakteristieke pand niet onevenredig mag worden geschaad.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 1 voor het bouwen van bedrijfswoningen buiten het bouwvlak;
- b. het bepaalde in lid 3.2 sub a onder 1 voor het bouwen van gebouwen van lichte constructie buiten een bouwvlak, noodzakelijk voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, zoals zomermelkstallen, schuilgelegenheden voor vee en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, mits;
- 1. de oppervlakte niet meer dan 40 m2 bedraagt;
- 2. de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
- 3. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
- c. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 4 voor een goothoogte van bedrijfswoningen van ten hoogste 5,5 meter;
- d. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 4 voor een bouwhoogte van bedrijfswoningen van ten hoogste 11 meter;
- e. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 5 voor het bouwen van een afwijkende karakteristieke hoofdvorm, indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is en/of is gesloopt, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande karakteristieke hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het bouwbesluit en de Bouwverordening
- f. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 9, vierde aandachtstreepje ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen bij een bedrijfswoning voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, indien er sprake is van:
- 1. een kampeerterrein voor meer dan 15 kampeermiddelen;
- 2. een afstand van minder dan 50 m tussen het kleinschalige kampeerterrein en aanpalende bewoonde erven van derden;
- 3. een oppervlakte van het kleinschalige kampeerterrein die minder bedraagt dan 0,5 hectare;
- 4. het terrein niet is voorzien van een adequate afschermende erfbeplanting met gebiedseigen soorten;
- 5. er gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen aanwezig zijn waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 50 m²;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfswoningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten, indien de oppervlakte die voor de uitoefening van de nevenactiviteit wordt gebruikt meer bedraagt dan 1/3 deel van de bedrijfsgebouwen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6), mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
naar de aard en effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen;
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a onder 1 en 2 bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a onder 1 en 2 bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende optrekkende kavelstructuur.
3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de bouwwerken op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" geheel of gedeeltelijk te slopen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wordt slechts verleend indien:
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
- de situering van de bebouwing in relatie tot het bebouwings- en omgevingsbeeld;
- de schaal van de bebouwing;
- de vorm en richting van de kap(pen);
- de geleding van de bebouwing; of
- 2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
- 3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
- 4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b onder 1, wordt de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.
- c. Het verbod als bedoeld in sub a, is niet van toepassing op:
- 1. werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw-/sloopvergunning/omgevingsvergunning;
- 2. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
- 1. werkzaamheden die:
3.9 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de aanleg van voet- en fietspaden de bestemming wijzigen in de bestemming 'Verkeer - Verblijf', met dien verstande dat de regels van Artikel 17 van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
- b. Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven als genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijven (Bijlage 2);
en tevens voor:
- b. gebouwen en overkappingen ten behoeve van bestaande bedrijven, zoals die zijn opgenomen in de bij deze regels behorende Lijst bestaande bedrijven (Bijlage 3);
- c. gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven als genoemd in categorie 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijven (Bijlage 4) en uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1";
- d. gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven als genoemd in categorie 1 tot en met 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijven (Bijlage 5) en uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- e. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6);
- f. ondergeschikte bebouwing bij bedrijfswoningen,
met de daarbij behorende:
- g. groenvoorzieningen;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. waterlopen en waterpartijen;
- l. wegen en paden;
- m. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
- 3. de dakhelling van gebouwen en overkappingen mag niet minder bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "minimum dakhelling (graden)" aangegeven dakhelling;
- 4. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal per bedrijf;
- 5. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m²;
- 6. bij een bedrijfswoning mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
- de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m²;
- de ondergeschikte bebouwing dient ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
- de goothoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
- de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer bedragen dan 6 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan 10 meter;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de goot- en bouwhoogte, dakhelling en dakvorm van gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' in die zin dat bij gedeeltelijke verbouwing en/of verandering aangesloten dient te worden bij de bestaande bouwvorm en de cultuurhistorische waarde van het karakteristieke pand niet onevenredig mag worden geschaad.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 1 voor het bouwen van bedrijfswoningen buiten het bouwvlak;
- b. het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 2 voor een goothoogte van bedrijfswoningen van ten hoogste 5,5 meter;
- c. het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 2 voor een bouwhoogte van bedrijfswoningen van ten hoogste 11 meter;
- d. het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 5 voor het bouwen van bedrijfswoningen, daarbij gelden de volgende voorwaarden:
- 1. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste één per bedrijf;
- 2. het aantal woningen moet passen binnen een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd woonplan;
- 3. aangetoond moet worden dat een bedrijfswoning in verband met de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- 4. de bedrijfswoning moet milieutechnisch inpasbaar zijn;
- 5. het moet gaan om een volwaardig bedrijf, aangetoond met een bedrijfsplan;
- 6. het geluidniveau vanwege wegverkeerslawaai aan de gevel van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde;
- e. het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 5 laatste aandachtstreepje ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een risicovolle inrichting;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een koffiehuis/coffeeshop;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
- h. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- i. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing bij een bedrijfswoning voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- j. het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfswoningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
- k. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.1 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijven (Bijlage 2), mits deze bedrijven naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
- b. het bepaalde in lid 4.1 voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6), mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de bouwwerken op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" geheel of gedeeltelijk te slopen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wordt slechts verleend indien:
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
- de situering van de bebouwing in relatie tot het bebouwings- en omgevingsbeeld;
- de schaal van de bebouwing;
- de vorm en richting van de kap(pen);
- de geleding van de bebouwing; of
- 2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
- 3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
- 4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b onder 1, wordt de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.
- c. Het verbod als bedoeld in sub a, is niet van toepassing op:
- 1. werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw-/sloopvergunning/omgevingsvergunning;
- 2. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
- 1. werkzaamheden die:
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
5.1 Bestemmingosmschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen,
en tevens voor:
- b. een zend-/ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie",
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. terreinen;
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. wegen en paden;
- g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- 3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen met een kap mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie, op de gronden ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie" mag niet meer bedragen dan 30 meter;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Artikel 6 Bos
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en bebossing;
- b. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- c. waterlopen en waterpartijen;
- d. wegen en paden;
- e. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
6.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Artikel 7 Centrum
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-ver-bonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6);
- b. gebouwen ten behoeve van detailhandel, dienstverlenende bedrijven en maatschappelijke voorzieningen en overige publieksgerichte functies;
- c. gebouwen ten behoeve van zakelijke dienstverlening;
- d. een café/cafetaria/snackbar, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "horeca";
- e. ondergeschikte bebouwing,
met de daarbij behorende:
- f. groenvoorzieningen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. waterlopen en waterpartijen;
- k. wegen en paden;
- l. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Voor de gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm).
7.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" ;
- 3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
- 4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 meter;
- 5. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 30°;
- 6. in afwijking van het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 3, 4 en 5 geldt voor gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" dat de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
- b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 100 m², daarbij geldt dat ten hoogste 50% van het bouwperceel dan wel het bestaande percentage indien dit meer bedraagt, mag worden bebouwd;
- 2. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
- 3. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer bedragen dan 6 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- 4. de ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen een bouwvlak, mag niet meer dan 10 meter bedragen;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten een bouwvlak, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de goot- en bouwhoogte, dakhelling en dakvorm van ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" in die zin dat bij gedeeltelijke verbouwing en/of verandering aangesloten dient te worden bij de bestaande bouwvorm en de cultuurhistorische waarde van het karakteristieke pand niet evenredig mag worden geschaad.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak;
- b. het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 3 voor een goothoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 5,5 meter;
- c. het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 4 voor een bouwhoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 11 meter;
- d. het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 6 voor het bouwen van een afwijkende karakteristieke hoofdvorm, indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is en/of is gesloopt, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande karakteristieke hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het bouwbesluit en de Bouwverordening;
- e. het bepaalde in lid 7.2, sub b, onder 3 ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van:
- 1. horecabedrijven ter plaatse van de aanduidingen "horeca";
- 2. aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een koffiehuis/coffeeshop;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing bij een (bedrijfs-)woning voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfswoningen in combinatie met een aan huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m²;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6), mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd.
7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
7.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de bouwwerken op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" geheel of gedeeltelijk te slopen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wordt slechts verleend indien:
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
- de situering van de bebouwing in relatie tot het bebouwings- en omgevingsbeeld;
- de schaal van de bebouwing;
- de vorm en richting van de kap(pen);
- de geleding van de bebouwing; of
- 2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
- 3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
- 4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b onder 1, wordt de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.
- c. Het verbod als bedoeld in sub a, is niet van toepassing op:
- 1. werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw-/sloopvergunning/omgevingsvergunning;
- 2. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
- 1. werkzaamheden die:
Artikel 8 Detailhandel
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
- 1. detailhandel,
met daaraan ondergeschikt:
- 1. horecabedrijven;
- 2. dienstverlenende bedrijven,
met dien verstande dat: op de gronden ter plaatse van de aanduiding "detailhandel volumineus" mede volumineuze detailhandel is toegestaan.
met de daarbij behorende:
- b. groenvoorzieningen;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. waterlopen en waterpartijen;
- g. wegen en paden;
- h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
8.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd (met uitzondering van gebouwen en overkappingen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 50 m² per bestemmingsvlak);
- 2. het aantal supermarkten binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'aantal';
- 3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
- 4. de dakhelling van gebouwen en overkappingen mag niet minder bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "minimale dakhelling (graden)" aangegeven dakhelling;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen een bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 10 meter;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten een bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een koffiehuis/coffeeshop;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing bij een bedrijfswoning voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, detailhandel en bedrijfsfunctie;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfswoningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50 % van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt.
- h. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van meer dan twee supermarkten;
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen in de vorm van park en opgaand groen en grasperken;
- b. speelterreinen en speelvoorzieningen,
met daaraan ondergeschikt:
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen,
met de daarbij behorende:
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. wegen en paden;
- g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - grasland" dient de inrichting overwegend te zijn bepaald door gras. Het gebruik ten behoeve van sport, spel en beweiding is in de bestemming begrepen.
9.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende optrekkende kavelstructuur.
Artikel 10 Maatschappelijk - 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen,
en tevens voor:
- b. begraafplaatsen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats";
- c. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6);
- d. ondergeschikte bebouwing bij bedrijfswoningen,
met de daarbij behorende:
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. speelterreinen en speelvoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. waterlopen en waterpartijen;
- k. wegen en paden;
- l. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Voor de gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm).
10.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen en overkappingen mogen (met uitzondering van gebouwen en overkappingen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 50 m² per bestemmingsvlak) uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
- 3. in afwijking van het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 2 geldt voor gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" dat de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
- 4. het aantal (bedrijfs)woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal per maatschappelijke voorziening;
- 5. de oppervlakte van een (bedrijfs)woning mag niet meer bedragen dan 150 m²;
- 6. bij een (bedrijfs)woning mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
- de gezamenlijke oppervlakte bedraagt ten hoogste 100 m²;
- de ondergeschikte bebouwing dient ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning te worden gebouwd;
- de goothoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
- de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer bedragen dan 6 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen een bouwvlak, mag niet meer dan 10 meter bedragen;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer dan 3 meter bedragen.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de goot- en bouwhoogte, dakhelling en dakvorm van gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" in die zin dat bij gedeeltelijke verbouwing en/of verandering aangesloten dient te worden bij de bestaande bouwvorm en de cultuurhistorische waarde van het karakteristieke pand niet onevenredig mag worden geschaad.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 2 voor een goothoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 5,5 meter;
- b. het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 2 voor een bouwhoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 11 meter;
- c. het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 3 voor het bouwen van een afwijkende karakteristieke hoofdvorm, indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is en/of is gesloopt, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande karakteristieke hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het bouwbesluit en de Bouwverordening;
- d. het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 6, vierde aandachtstreepje ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Onder een met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een koffiehuis/coffeeshop;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing bij een bedrijfswoning voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfswoningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publiekaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
10.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de bouwwerken op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" geheel of gedeeltelijk te slopen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wordt slechts verleend indien:
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
- de situering van de bebouwing in relatie tot het bebouwings- en omgevingsbeeld;
- de schaal van de bebouwing;
- de vorm en richting van de kap(pen);
- de geleding van de bebouwing; of
- 2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
- 3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
- 4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b onder 1, wordt de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.
- c. Het verbod als bedoeld in sub a, is niet van toepassing op:
- 1. werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw-/ sloopvergunning/omgevingsvergunning;
- 2. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
- 1. werkzaamheden die:
Artikel 11 Maatschappelijk - 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen,
met de daarbij behorende:
- b. groenvoorzieningen;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. speelterreinen en speelvoorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. wegen en paden;
- i. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde;
- j. tút en d'r út.
Voor de gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm).
11.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen en overkappingen mogen (met uitzondering van gebouwen en overkappingen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 50 m² per bestemmingsvlak) uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
- 3. in afwijking van het bepaalde in lid 11.2, sub a, onder 2 geldt voor gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” dat de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
- 4. in afwijking van het bepaalde in lid 11.2, sub a, onder 2 geldt voor gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hogere maatvoering" dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 9 m en 11 m mag bedragen;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte van een sporthal mag niet mee dan 2285 m² bedragen;
- 6. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen een bouwvlak, mag niet meer dan 10 meter bedragen;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer dan 3 meter bedragen.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. de goot- en bouwhoogte, dakhelling en dakvorm van gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” in die zin dat bij gedeeltelijke verbouwing en/of verandering aangesloten dient te worden bij de bestaande bouwvorm en de cultuurhistorische waarde van het karakteristieke pand niet onevenredig mag worden geschaad.
11.4 Afwijken van bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 11.2, sub a, onder 3 voor het bouwen van een afwijkende karakteristieke hoofdvorm, indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is en/of is gesloopt, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande karakteristieke hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het bouwbesluit en de Bouwverordening.
11.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een koffiehuis/coffeeshop;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor bewoning;
11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
11.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de bouwwerken op de gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk te slopen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wordt slechts verleend indien:
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
- de situering van de bebouwing in relatie tot het bebouwings- en omgevingsbeeld;
- de schaal van de bebouwing;
- de vorm en richting van de kap(pen);
- de geleding van de bebouwing; of
- 2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
- 3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
- 4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b onder 1, wordt de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.
- c. Het verbod als bedoeld in sub a, is niet van toepassing op:
- 1. werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen; mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw-/ sloopvergunning/omgevingsvergunning;
- 2. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
- 1. werkzaamheden die:
Artikel 12 Recreatie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het beoefenen van veldsporten;
- b. ijsbaan,
en tevens voor:
- c. gebouwen en overkappingen ten behoeve van kantines en horecavoorzieningen;
- d. gebouwen en overkappingen ten behoeve van kleed- en bergruimtes;
met de daarbij behorende:
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. speelterreinen en speelvoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. waterlopen en waterpartijen;
- k. wegen en paden;
- l. overkappingen;
- m. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
12.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
- 3. de dakhelling van gebouwen en overkappingen mag niet minder bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "minimum dakhelling (graden)" aangegeven dakhelling;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
- 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
- 3. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 18 meter;
- 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
- b. gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor bewoning;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Artikel 13 Sport - Manege
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van een bedrijf gericht op het verzorgen, dresseren en trainen van paarden voor de ruitersport en de beoefening van de ruitersport;
en tevens voor:
- b. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6);
- c. ondergeschikte bebouwing bij bedrijfswoningen';
- d. een ondergeschikte functie van veetransport en -verzamelbedrijf.
met de daarbij behorende:
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. speelterreinen en speelvoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. waterlopen en waterpartijen;
- k. wegen en paden;
- l. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
13.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. indien een relatie is aangegeven tussen twee bouwvlakken, is er sprake van een gekoppeld bouwvlak en zijn hierop de regels voor een enkel bouwvlak van toepassing;
- 3. het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het aangegeven percentage ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%)"
- 4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
- 5. van ten minste 50% van de toegestane bebouwing dient de dakhelling niet minder te bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "minimum dakhelling (graden)" aangegeven dakhelling
- 6. het aantal (bedrijfs)woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
- 7. de oppervlakte van een (bedrijfs)woning mag niet meer bedragen dan 150 m²;
- 8. bij een (bedrijfs)woning mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
- de gezamenlijke oppervlakte bedraagt ten hoogste 100 m²;
- de ondergeschikte bebouwing dient ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning te worden gebouwd;
- de goothoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
- de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer bedragen dan 6 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen een bouwvlak, mag niet meer dan 10 meter bedragen;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer dan 3 meter bedragen.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 13.2, sub a, onder 3 voor een goothoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 5,5 meter;
- b. het bepaalde in lid 13.2, sub a, onder 3 voor een bouwhoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 11 meter;
- c. het bepaalde in lid 13.2, sub a, onder 7, vierde aandachtstreepje ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.
13.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een koffiehuis/coffeeshop;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing bij een (bedrijfs-)woning voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfswoningen in combinatie met een aan huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m²;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt.
13.6 Omgevignsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Artikel 14 Tuin
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en voor de in het plan nader aangeduide functies;
- b. paden.
14.2 Bouwregels
- a. Met uitzondering van erkers (tot een breedte van ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel of 1/3 van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1 meter, dan wel de bestaande diepte indien deze meer is, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt) mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. In de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
14.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' en uitsluitend ter plaaste van de Wyger Martenstrjitte 22 in de bestemming 'Wonen - 2' ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en/of ten behoeve van de bouw van ondergeschikte bebouwing conform het bepaalde in Artikel 19 en Artikel 21, mits er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde en met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 15 Tuin - 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
15.2 Bouwregels
- a. Met uitzondering van erkers (tot een breedte van ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel of 1/3 van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1 meter, dan wel de bestaande diepte indien deze meer is, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt) mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m2;
- 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
- c. In de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- of perceelafscheidingen toegestaan.
15.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- 1. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
- 2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- 3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de opslag van schroot-, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden.
15.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen - 1’ ten behoeve van de bouw van ondergeschikte bebouwing conform het bepaalde in Artikel 20 Wonen - 1, mits er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde en met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 16 Verkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en paden;
- b. voet- en fietspaden,
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer,
even tevens voor:
- c. een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'.
met de daarbij behorende:
- d. groenvoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. overkappingen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
16.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van overkappingen geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van overkappingen en van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Artikel 17 Verkeer - Verblijf
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonstraten;
- b. paden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. waterlopen en waterpartijen,
met de daarbij behorende:
- h. overkappingen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het bestaande landschappelijke karakter van de gronden ter plaatse van de aanduiding “pad” moet gerespecteerd worden. Er dient géén sprake te zijn van scheiding van verkeerssoorten, de breedte van het pad dient maximaal 4 meter te bedragen en het pad dient onverhard/half verhard te zijn ofwel verhard op een eenduidige wijze die refereert aan het oorspronkelijke, informele beeld. Het bestaande profiel en verhardingskarakter moet worden gehandhaafd. Het karakter van de berm met beplanting moet eveneens worden gehandhaafd, incidentele aanpassingen uitgezonderd.
17.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van overkappingen geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van overkappingen en van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen;
- 3. ter plaatse van de gronden met de aanduiding “pad” het wegprofiel aan te passen en/of de gronden (gedeeltelijk) te verharden).
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
- e. De in sub a, onder 3 bedoelde vergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van de weg.
Artikel 18 Water
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen en waterpartijen;
- d. oeverstroken,
met de daarbij behorende:
- e. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, waaronder bruggen/dammen en/of duikers.
18.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag waterlopen en waterpartijen te dempen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
Artikel 19 Wonen
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6);
- b. ondergeschikte bebouwing,
en tevens voor:
- c. autoboxen, anders dan op het bouwperceel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "garagebox";
- d. detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”;
- e. café/cafetaria/snackbar, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
- f. bestaande bedrijvigheid zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst bestaande bedrijvigheid bij woningen (Bijlage 7), uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf";
- g. zakelijke dienstverlening, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening";
- h. opslag ten behoeve van een agrarisch bedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - agrarische loods";
- i. bestaande bedrijvigheid, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf";
- j. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk";
- k. de opslag van goederen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "opslag",
met de daarbij behorende:
- l. groenvoorzieningen;
- m. openbare nutsvoorzieningen;
- n. parkeervoorzieningen;
- o. tuinen, erven en terreinen;
- p. waterlopen en waterpartijen;
- q. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - grasland" dient de inrichting overwegend te zijn bepaald door gras. Het gebruik ten behoeve van sport, spel en beweiding is in de bestemming begrepen.
Voor de gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm).
19.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
- 3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
- 4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is ;
- 5. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 30°;
- 6. in afwijking van het bepaalde in lid 19.2, sub a, onder 3, 4 en 5 geldt voor gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” dat de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
- 7. in afwijking van het bepaalde in lid 19.2, sub a, onder 3, 4 en 5 geldt voor gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" de aangegeven goot- en bouwhoogte;
- 8. in afwijking van het bepaalde in lid 19.2 sub a, onder 5 geldt voor gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling o' de aangegeven dakhelling.
- b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. ondergeschikte bebouwing dient ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op ten minste de bestaande afstand achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw, indien deze minder is dan 1 meter;
- 2. in afwijking van het bepaalde in lid 19.2, sub b, onder 1 mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bijgebouw" ondergeschikte bebouwing voor (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw worden gebouwd;
- 3. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per hoofdgebouw bedraagt:
- bij een bouwperceel met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² niet meer dan 100 m², met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit meer is;
- bij een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 1000 m² niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot een maximum van 200 m²;
- 4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer dan 3 meter bedraagt;
- 5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- 6. in aanvulling op het bepaalde onder 5 dient de bouwhoogte ten minste 1 meter lager te zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel het bestaande verschil in bouwhoogte indien dit minder is dan 1 meter.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. in de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.
19.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. de goot- en bouwhoogte, dakhelling en dakvorm van gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding ”karakteristiek” in die zin dat bij gedeeltelijke verbouwing en/of verandering aangesloten dient te worden bij de bestaande bouwvorm en de cultuurhistorische waarde van het karakteristieke pand niet onevenredig mag worden geschaad.
19.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 19.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak;
- b. het bepaalde in lid 19.2, sub a, onder 3 voor een goothoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 5,5 meter;
- c. het bepaalde in lid 19.2, sub a, onder 4 voor een bouwhoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 11 meter;
- d. lid 19.2, sub a, onder 6 voor het bouwen van een afwijkende karakteristieke hoofdvorm, indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is en/of is gesloopt, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande karakteristieke hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
- e. het bepaalde in lid 19.2, sub b, onder 4 en 5 ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.
- f. het bepaalde in lid 19.2, sub c ten behoeve van het bouwen van een erfafscheiding met een hoogte van niet meer dan 2 meter op een zijerf, met dien verstande dat deze erfafscheiding parallel aan de zijdelingse perceelgrens dient te worden gebouwd.
19.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik en op de gronden ter plaatse van de aanduiding "detailhandel".
19.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 19.1 voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6), mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd.
19.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
19.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de bouwwerken op de gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk te slopen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wordt slechts verleend indien:
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
- de situering van de bebouwing in relatie tot het bebouwings- en omgevingsbeeld;
- de schaal van de bebouwing;
- de vorm en richting van de kap(pen);
- de geleding van de bebouwing; of
- 2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
- 3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
- 4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
- 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b onder 1, wordt de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.
- c. Het verbod als bedoeld in sub a, is niet van toepassing op:
- 1. werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw-/ sloopvergunning/omgevingsvergunning;
- 2. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
- 1. werkzaamheden die:
19.9 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming voor zover de gronden zijn aangeduid met “horeca”, "detailhandel" en "bedrijf" wijzigen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf zoals genoemd in de bij de regels opgenomen Staat van Bedrijven (Bijlage 2) onder milieucategorie 1 en 2 of een maatschappelijke voorziening met dien verstande dat:
- 1. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
- 2. de functie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben, en met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in die zin dat de situering, grootte en de vorm van de aangegeven bouwvlakken wordt gewijzigd, mits er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel de verkregen hogere grenswaarde en met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Op de in sub a en b genoemde wijzigingsbevoegdheden is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 20 Wonen - 1
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zoals genoemd in de Bijlage 6 bij de regels;
- b. ondergeschikte bebouwing;
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. waterpartijen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
20.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan één;
- 3. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort met inachtneming van de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
- 4. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
- 5. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 m;
- 6. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 30°.
- b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per hoofdgebouw bedraagt:
- bij een bouwperceel met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m2 niet meer dan 100 m2, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit meer is;
- bij een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 1000 m2 niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot een maximum van 200 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
- 3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer dan 3 meter bedraagt;
- 4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 5. in aanvulling op het bepaalde onder 4 dient de bouwhoogte ten minste 1 meter lager te zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel het bestaande verschil in bouwhoogte indien dit minder is dan 1 meter.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. in de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.
20.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen en de afmetingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woon- en leefsituatie;
- de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. het bepaalde in artikel 20.2 sub 1 onder a voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een verkregen hogere grenswaarde;
- 2. het bepaalde in artikel 20.2 sub 1 onder c indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien;
- 3. het bepaalde in artikel 20.2 sub 2 onder d en artikel 20.2 sub 2 onder e, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt;
- 4. het bepaalde in artikel 20.2 sub 1 onder a, ten behoeve van het bouwen van een erfafscheiding met een hoogte van niet meer dan 2 m op een zijerf, met dien verstande dat deze erfafscheiding parallel aan de zijdelingse perceelgrens dient te worden gebouwd.
20.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een aan-huis-verbonden beroep, detailhandel en bedrijfsfunctie;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
- e. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een koffiehuis/coffeeshop;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50 % van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
- 7. detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
20.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. het bepaalde in artikel 20.1 en artikel 20.5 voor de vestiging van aan-huis-verbonden beroepen die niet zijn genoemd in Bijlage 6, mits deze aan-huis-verbonden beroepen naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen die wel zijn genoemd.
Artikel 21 Wonen - 2
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6);
- b. ondergeschikte bebouwing,
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
21.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
- 3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
- 4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter;
- 5. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 30°;
- 6. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn te worden gebouwd;
- 7. de breedte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 7 meter.
- b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel op ten minste de bestaande afstand achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, indien deze minder is dan 1 meter;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per hoofdgebouw bedraagt:
- bij een bouwperceel met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² niet meer dan 100 m², met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit meer is;
- bij een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 1000 m² niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot een maximum van 200 m²;
- 3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
- 4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- 5. in aanvulling op het bepaalde onder 4 dient de bouwhoogte ten minste 1 meter lager te zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel het bestaande verschil in bouwhoogte indien dit minder is dan 1 meter.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. in de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
21.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
21.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 21.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak;
- b. het bepaalde in lid 21.2, sub a, onder 3 voor een goothoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 5,5 meter;
- c. het bepaalde in lid 21.2, sub a, onder 4 voor een bouwhoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 11 meter;
- d. het bepaalde in lid 21.2, sub a, onder 5 voor een dakhelling van minder dan 30 graden;
- e. het bepaalde in lid 21.2, sub b, onder 4 en 5 ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
- f. het bepaalde in lid 21.2, sub c ten behoeve van het bouwen van een erfafscheiding met een hoogte van niet meer dan 2 meter op een zijerf, met dien verstande dat deze erfafscheiding parallel aan de zijdelingse perceelgrens dient te worden gebouwd;
- g. het bepaalde in lid 21.2 sub a onder 7 voor een voorgevel van het hoofdgebouw met een breedte van ten hoogste 10 meter.
21.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
21.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 21.1 voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 6), mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd.
21.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Artikel 22 Wonen - Bijzondere Woondoeleinden
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - Bijzondere woondoeleinden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woongebouwen, al dan niet in combinatie met verzorging en/of verpleging;
- b. ondergeschikte gebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. wegen en paden;
- h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
22.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van woongebouwen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
- 3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
- b. In afwijking van het gestelde in sub a, onder 1 mogen buiten het bouwvlak ondergeschikte gebouwen en overkappingen worden opgericht met een maximale totale oppervlakte per bestemmingsvlak van 200 m², met een goothoogte van ten hoogste 3 meter en een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.
22.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de goothoogte, bouwhoogte en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
22.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een koffiehuis/coffeeshop.
22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Artikel 23 Leiding - Gas
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een hoofdgastransportleiding en/of regionale gastransportleiding, met een belemmerde strook ter breedte van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding – gas",
met de daar bijbehorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde,
waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemmingen voorgaat.
23.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
- b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 23.2, sub a en sub b en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en overkappingen worden gebouwd, mits:
- vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
- b. het bepaalde in lid 23.2, sub a en sub c en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd, mits:
- vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
23.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
- b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplanting en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
- 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- 3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen;
- 4. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen ;
- 5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 6. het aanbrengen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:
- 1. normaal onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. werken en wewrkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- 3. werken en wewrkzaamheden die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- 4. werken en wewrkzaamheden zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
- 5. werken en wewrkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend nadat vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder. Het advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
Artikel 24 Waarde - Archeologie
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
24.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen, mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
- b. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
24.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2, sub a en sub b, voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 50 m² wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 50 m², mits:
- a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
- c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
- 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
- 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub c, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 centimeter;
- het graven of dempen van watergangen;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 centimeter;
- het verlagen van het waterpeil.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
- 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
- een verplichting tot het doen van opgravingen; of
- een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
- c. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het inwerking treden van dit plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning (voorheen aanlegvergunning);
- op archeologisch onderzoek gericht zijn.
24.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet op de ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
- b. Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 26 Algemene Aanduidingsregels
26.1 veiligheidszone
- a. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone' zijn in afwijking van Hoofdstuk 2 geen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten toegestaan in verband met de nabijheid van een risicovolle inrichting.
- b. Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 26.1 sub a ten behoeve van een beperkt kwetsbaar object, met inachtneming van het volgende:
- 1. de vergunning mag uitsluitend worden verleend, indien wordt voldaan aan de eisen als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- 2. de vergunning mag uitsluitend worden verleend, indien het (beperkt) kwetsbaar objecten kan worden gerealiseerd overeenkomstig de bepalingen in Hoofdstuk 2 van de deze regels.
Artikel 27 Algemene Bouwregels
27.1 Bestaande afmetingen
Wanneer een bestaand gebouw, overkapping of bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde:
- een grotere goothoogte;
- een grotere bouwhoogte;
- een grotere oppervlakte;
- een grotere dakhelling;
- een kleinere dakhelling,
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:
- de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande gooten/ of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;
- de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.
27.2 Afwijkingsbevoegdheid opwekken duurzame energie bij (bedrijfs)woningen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in de bestemmingsregels indien (bedrijfs-)woningen op het betreffende bouwperceel zijn toegestaan, voor het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling bij de (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:
- 1. met inachtneming van de bouwregels voor ondergeschikte bebouwing van de betreffende bestemming de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 50% van het betreffende bouwperceel;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van zonnepanelen in grondopstelling per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 m²;
- 3. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer mag bedragen van 2 m;
- 4. zonnepanelen in grondopstelling ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gebouwen en overkappingen en het verlengde daarvan dienen te worden geplaatst;
- 5. de afstand van zonnepanelen in grondopstelling tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen.
- b. het bepaalde in de bestemmingsregels indien (bedrijfs-)woningen op een bouwperceel zijn toegestaan, voor het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling op aan het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning aansluitende gronden , met dien verstande dat:
- 1. met inachtneming van de bouwregels van de betreffende bestemming de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van zonnepanelen in grondopstelling per bestaande bouwperceel van de (bedrijfs-)woning en aansluitende gronden niet meer mag bedragen dan 50 m²;
- 3. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer mag bedragen van 2 m;
- 4. zonnepanelen in grondopstelling ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gebouwen en overkappingen en het verlengde daarvan dienen te worden geplaatst. Indien geen bebouwing op een perceel aanwezig is, wordt aangesloten op de gebouwen en overkappingen op een direct naastgelegen perceel;
- 5. de afstand van zonnepanelen in grondopstelling tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen.
Artikel 28 Algemene Gebruiksregels
28.1 Strijdig gebruik
Onder met de bestemmingen strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen, zodanig dat:
- 1. dit voor de duur van meer dan 5 dagen is, met dien verstande dat de periode die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen hier ook onder valt;
- 2. dit gebruik niet binnen de Algemene Plaatselijke verordening past;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de opslag van schroot-, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- h. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
- i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie.
28.2 Afwijken strijdig gebruik
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.1 onder i en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de opwekking van duurzame energie, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend in combinatie met Artikel 27, lid 27.2 kan worden toegepast.
Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen/rooilijnen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 30 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming ‘Wonen' voor wat betreft het bouwvlak wijzigen ten behoeve van een groter hoofdgebouw al dan niet in combinatie met een wijziging van de bestemming ‘Tuin’ in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat:
- 1. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens ten minste 3 meter dient te bedragen;
- 2. er niet mag worden gebouwd vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens.
- b. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemmingen van de gronden gelegen in het plan ter plaatse van de aanduiding “wetgevingszone – wijzigingsgebied sletten romte belied” wijzigen ten behoeve van het opnemen van een bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. per “wro-zone – wijzigingsgebied sletten romte belied” ten hoogste één woning mag worden gerealiseerd indien en voor zover dit past binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerd gemeentelijk woonplan;
- 2. indien de kosten van grondexploitatie, met inbegrip van een planschadeovereenkomst op grond van artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening, niet anderszins verzekerd zijn er tegelijkertijd met het wijzigingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld;
- 3. er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde;
- 4. vooraf een watertoets wordt uitgevoerd;
- 5. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast wanneer toepassing daarvan geen onevenredige afbreuk doet aan eventueel aanwezige archeologische en ecologische waarden en dat de bodemgesteldheid van een zodanige kwaliteit is dat deze geschikt is voor woningbouw;
- 6. vooraf een onderzoek op het gebied van externe veiligheid wordt uitgevoerd en hieruit blijkt dat het wijzigingsplan uitvoerbaar is;
- 7. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 8. de regels van artikel 14 en 19 van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
- c. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemmingen van de gronden gelegen in het plan ter plaatse van de aanduiding “wetgevingszone – wijzigingsgebied 2” wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’, met dien verstande dat:
- 1. het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan twee bedrijfswoningen;
- 2. bedrijven als genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijven (Bijlage 2) zijn toegestaan;
- 3. indien de kosten van grondexploitatie, met inbegrip van een planschadeovereenkomst op grond van artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening, niet anderszins verzekerd zijn er tegelijkertijd met het wijzigingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld;
- 4. er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde;
- 5. vooraf een watertoets wordt uitgevoerd;
- 6. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast wanneer toepassing daarvan geen onevenredige afbreuk doet aan eventueel aanwezige archeologische en ecologische waarden en dat de bodemgesteldheid van een zodanige kwaliteit is dat deze geschikt is voor de bedrijfsbestemming;
- 7. vooraf een onderzoek op het gebied van externe veiligheid wordt uitgevoerd en hieruit blijkt dat het wijzigingsplan uitvoerbaar is;
- 8. het parkeren alsmede het realiseren van parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming plaatsvindt op eigen terrein;
- 9. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 10. voor het overige de regels van artikel 4 'Bedrijf' van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
- d. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Bedrijf’, ‘Maatschappelijk - 1’ en ‘Recreatie’ wijzingen ten behoeve van het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling, met dien verstande dat:
- 1. een nieuwe opstelling voor zonne-energie op gronden in het landelijk gebied alleen kan worden toegestaan als uit onderzoek blijkt dat de opstelling noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke ambitie, waarbij toepassing is gegeven aan de volgende prioritering voor het vinden van locaties voor zonne-energie:
- op daken en gevels;
- op gronden binnen het bestaand stedelijk gebied;
- op gronden met een andere primaire functie dan landbouwgrond zoals vuilstorten, nutsvoorzieningen, zandwinputten en infrastructuur.
- 2. plaatsing binnen de genoemde bestemmingen uitsluitend mogelijk is indien de gronden zijn gelegen:
- aansluitend op bestaand stedelijk gebied van een stad of dorp; of
- als onderdeel van een uitbreidingslocatie, of nabij bestaand stedelijk gebied, mits het zonnepark een redelijke aansluiting heeft of krijgt op het stedelijk weefsel van stad of dorp;
- 3. de afstand tussen zonnepanelen in grondopstelling en de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen;
- 4. de zonnepanelen in grondopstelling direct aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden geplaatst;
- 5. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer dan 2 m mag bedragen;
- 6. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning is aangetoond dat participatie met belanghebbenden heeft plaatsgevonden ten aanzien van het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling op de voorgenomen locatie;
- 7. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning is aangetoond dat de aard en de schaal van de zonnepanelen in grondopstelling in relatie staat tot de energiebehoefte van de voorgenomen locatie dan wel de directe aansluitende omgeving;
- 8. de opstelling van de zonnepanelen in grondopstelling moet zijn voorzien van:
- een goede inpasbaarheid binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten;
- een goede ruimtelijke aansluiting en inpassing ten opzichte van de directe aansluitende omgeving, aangetoond en weergegeven in een ruimtelijk inrichtingsplan.
- 9. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 1. een nieuwe opstelling voor zonne-energie op gronden in het landelijk gebied alleen kan worden toegestaan als uit onderzoek blijkt dat de opstelling noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke ambitie, waarbij toepassing is gegeven aan de volgende prioritering voor het vinden van locaties voor zonne-energie:
- e. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming ‘Waarde - Archeologie wordt toegekend, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de begrenzing van de gronden met de bestemming ‘orde makenWaarde - Archeologie’, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
- f. Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 31 Overige Regels
31.1 Afstemming welstandsnota
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
- de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
- de dakhelling;
- de plaatsing op het perceel,
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het bouwen van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
- 1. de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
- 2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht
32.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
32.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 33 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Damwâld”.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Actualisering
Sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is de wettelijke verplichting voor gemeenten ingesteld om bestemmingsplannen actueel te houden. Op grond van de in deze wet opgenomen actualisatieplicht mogen bestemmingsplannen vanaf 1 juli 2013 niet ouder dan tien jaar zijn.
Het huidige bestemmingsplan van Damwâld-Kom dateert van 2007. Dit betekent dat de 'houdbaarheidstermijn' hiervan wettelijk gezien op zijn einde loopt. Een herziening is daarom nodig. Dit vindt met voorliggend bestemmingsplan plaats.
Figuur 1. Globale ligging plangrens Damwâld
Met voorliggend bestemmingsplan worden de volgende en thans voor het plangebied van toepassing zijnde juridisch-planologische regelingen herzien:
- 'Bestemmingsplan Damwoude-Kom', vastgesteld door de gemeenteraad op 2 oktober 2007 en goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten op 22 april 2008;
- 'Projectbesluit Hoeksterloane', vastgesteld door de gemeenteraad op 16 november 2010;
- 'Bestemmingsplan Sletten Romtebelied Damwâld. Rinsumageas en Driezum', ontwerp gepubliceerd op 5 september 2011 (niet vastgesteld);
- 'Bestemmingsplan Haadwei 107a, Damwâld', vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2010;
- 'Omgevingsvergunning De Kruswei, Haadwei 42 te Damwâld', vastgesteld door de gemeenteraad op 05 december 2013;
- 'Omgevingsvergunning Haadwei 42', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 januari 2014;
- 'Bestemmingsplan Dammeloane 7, Damwâld', vastgesteld door de gemeenteraad op 31 juli 2014;
- 'Bestemmingsplan Hoeksterloane, Ald Mear en Mr. De Grootstrjitte', vastgesteld door de gemeenteraad op 24 maart 2015;
- 'Bestemmingsplan Damwâld Koekoeksblom', vastgesteld door de gemeenteraad op 31 mei 2016;
- 'Bestemmingsplan Campus Damwâld', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 februari 2019;
- 'Bestemmingsplan Nijewei', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 maart 2019.
Figuur 2. Kaartfragment van ruimtelijkeplannen.nl
Plangebied
De ligging en begrenzing van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is in figuur 1 weergegeven. De planbegrenzing komt tevens tot uitdrukking in de verbeelding bij dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft betrekking op vrijwel alle gronden binnen de bebouwde kom van Damwâld. De plangrens van dit bestemmingsplan is afgestemd op het huidige bestemmingsplan en wordt in belangrijke mate bepaald door de grenzen van het omringende landelijk gebied. Ten gevolge van de bouw van het schoolcomplex De Wingerd is de bebouwde kom van Damwâld vergroot en is de grens van het plangebied in noordelijke richting verlegd.
Conserverend bestemmingsplan
Omdat dit bestemmingsplan vanwege de wettelijke noodzaak tot actualisatie is opgesteld, betreft het een op beheer gericht plan, dat conserverend van aard is. Dit houdt in dat de actuele situatie in dit bestemmingsplan is vastgelegd en dat geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. In belangrijke mate zijn de planologisch-juridische regelingen uit de geldende bestemmingsplannen voortgezet.
Voorliggend bestemmingsplan biedt de nieuwe planologisch-juridische basis voor de voortzetting van bestaande functies en bebouwing in het plangebied. Dit betekent dat het plan rechtszekerheid dient te bieden aan belanghebbenden. Uitgangspunt daarbij is het bevorderen van een zo goed mogelijk woon- en leefklimaat, voortbouwend op de historisch groeiende structuur van kwaliteiten, en daar waar mogelijk met perspectief op behoud van voorzieningen, detailhandel, dienstverlening en lokale bedrijvigheid.
Ruimtelijke ontwikkelingen die reeds in het geldende bestemmingsplan werden toegelaten, zijn met dit bestemmingsplan eveneens gecontinueerd. De in het plangebied aanwezige en vergunde bebouwing is positief bestemd. De in het bestemmingsplan opgenomen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn afgestemd op de huidige wet- en regelgeving. Hierdoor kan sprake zijn van perceelsgebonden wijzigingen ten opzichte van de hiervoor genoemde geldende juridisch-planologische regelingen.
Juridische vormgeving
Voorliggend bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de regeling Ruimtelijk Standaarden ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan voldoet aan de digitale verplichting zoals deze per 1 januari 2010 van kracht is.
Leeswijzer
Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk 2 de bestaande situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de geografische situatie geschetst. In hoofdstuk 4 komen de verschillende geldende beleidskaders aan de orde. In hoofdstuk 5 is ingegaan op de van toepassing zijnde milieukundige en planologische randvoorwaarden in het plangebied, ook wel omgevingsaspecten genoemd. Hoofdstuk 6 betreft de juridische toelichting op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 is tot slot ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Fysieke Omgeving
2.1 Ligging In De Regio
Damwâld, het centraal gelegen hoofddorp van de gemeente Dantumadiel, is ontstaan uit een samenvoeging van de lintdorpen Ikkerwâld, Moarrewâld en Dantumawâld. Door de situering aan het belangrijke kruispunt van de Haadwei en de Foarwei/Doniawei is het zwaartepunt van de bebouwing thans duidelijk bij het voormalige Moarrewâld gelegen. De drie dorpen zijn sterk aaneen gegroeid. De ligging op de hogere zandgronden in een besloten omgeving met elzensingels en kleine bosjes, maakt het drielingdorp tot een aantrekkelijke woonlocatie.
Figuur 3. Oude situatie lintdorpen (Bron: Grote historische Provincie Atlas, Friesland 1853 - 1856)
2.2 Ontstaansgeschiedenis
Damwâld ligt midden in het zandgebied van de gemeente. Dit zandgebied heeft zijn definitieve vorm gekregen na de periode 1000-1200 na Chr., toen vanuit het Friese kleigebied, als gevolg van het stijgen van de zeespiegel, de zandgronden weer ontgonnen en bewoond werden. Karakteristiek voor deze periode is het streekdorpenlandschap, waarvan de lintbebouwing, gelegen op de hogere zandgronden, het meest in het oog springende kenmerk is. Daarnaast is voor dit gebied de opstrekkende verkaveling erg karakteristiek. In het hele woudgebied wordt de opstrekkende verkaveling vanouds benadrukt door het voorkomen van elzensingels op de perceelsranden. De oorspronkelijke lintendorpenstructuur van Ikkewâld, Moarrewâld en Dantumawâld is nog goed herkenbaar.
De van west naar oost lopende lintbebouwing wordt gekenmerkt door een eenvoudig straatprofiel met daaraan individuele bebouwing, die overwegend bestaat uit woningen (één bouwlaag met kap). Het oorspronkelijke agrarische karakter is in de loop der tijd sterk veranderd. Er zijn echter enkele panden die nog refereren aan het agrarische karakter van de streek. Naast de kerkgebouwen van Moarrewâld en Dantumawâld, het voormalige raadhuis en het cafégebouw (die allen als Rijksmonument zijn aangewezen, gaat het om een aantal stelpboerderijen en enkele woningen onder schilddak.
Opvallend in de lintbebouwing is de variatie in functies. Vanouds zijn de bijzondere functies in het oude lint gesitueerd. In Ikkerwâld, met name de aan de Achterwei, is naast de woonfunctie, de bedrijvigheid van betekenis.
In Dantumawâld is eveneens sprake van een dergelijke functiemenging. In de loop der tijd is voor wat betreft de voorzieningen meer nadruk komen te liggen op het winkelcentrum aan de Conradi Veenlandstraat.
2.3 Het Huidige Omgevingsbeeld
De oorspronkelijke lintbebouwing van Ikkerwâld, Moarrewâld en Dantumawâld, is aangevuld met nieuwe woningbouw in de kwadranten, op basis van een in de jaren zeventig ontwikkelde beleidsvisie. Damwâld moest zich ontwikkelen tot een langgerekte nederzetting. Respectievelijk werden het zuidwestelijke kwadrant, het zuidoostelijke, het noordoostelijke en het noordwestelijke kwadrant ingericht als woonbuurten.
Zuidwest is de oudste planmatige uitbreidingsbuurt van Damwâld. Deze woonbuurt kwam in verschillende fasen tot stand, maar het zwaartepunt lag in de jaren vijftig en zestig. De hoofdopzet van deze buurt is erg eenvoudig en kenmerkend voor de periode waarin de buurt tot stand kwam. De Foarwei en de Haadwei vormden het uitgangspunt. In de oksel van deze twee wegen werd een rechthoekig wegenstelsel ontworpen, waarbij de Badhuisweg als buurtonsluitingsweg werd aangelegd. Het meest opvallende kenmerk van het bebouwingspatroon is dat de bouwwijze duidelijk op de straat is georiënteerd. Het eenvoudige karakter van de bebouwing wordt grotendeels bepaald door de woningwetwoningen uit verschillende tijdsperioden. In het voorgaande bestemmingsplan lag in gedeeltes van de buurt een wijzigingsbevoegdheid voor herstructurering. Inmiddels heeft op verschillende plaatsen deze herstructurering plaatsgevonden.
Het zuidoostelijke kwadrant is eind jaren zestig tot ontwikkeling gekomen. Het is een pure woonbuurt met blokken rijenwoningen die sterk georiënteerd op de staat zijn. De rand van de buurt bestaat uit vrijstaande en enige dubbele woningen.
Het derde kwadrant, Damwoude Noordoost, werd in de jaren zeventig ontwikkeld, en heeft een duidelijk een ander karakter dan de twee vorige kwadranten. Vooral het stratenpatroon, met doodlopende en bochtige, smalle wegen draagt hiertoe bij. Het bebouwingspatroon wordt gekenmerkt door dubbele en vrijstaande woningen, gegroepeerd aan woonstraten. De dichtheid is net groot genoeg om van een bebouwde straatwand te kunnen spreken.
Het noordwestelijke woongebied behoort eveneens tot de recentere uitbreidingen van Damwâld. Langs de Conradi Veenlandstrjitte is hier een concentratie van bedrijvigheid gerealiseerd. Daarnaast zijn hier, tussen de Conradi Veenlandstrjitte en de Foarwei, de afgelopen tien jaar veertig nieuwe woningen gerealiseerd. In het gebied aan de noordoostzijde van Damwâld is de nieuwbouwlocatie Hoeksterloane in ontwikkeling. De woningbouw is gericht op duurzaamheid en wordt ingepast in het omliggende landschap. Het gebruik en inrichten van de ruimte vindt plaats volgens het principe van Shared Space (Dielde Romte), waar gebruikers zelf bepalen hoe ze met de beschikbare ruimte omgaan.
Haadwei
De Haadwei vormde tot vrij recent een belangrijke verbinding tussen Feanwâlden en Dokkum. Door de komst van de Centrale As (N356) is de Haadwei nu veel minder druk en heeft de weg een herinrichting ondergaan. Hierbij is het dorpse karakter van dit gebied weer teruggebracht door het aanbrengen van een nieuw wegprofiel en is de inrichting daarvan afgestemd op langzaam verkeer.
Mûnetille
In dit bestemmingsplan voor de komvan Damwâld is ter hoogte van de Foarwei-Mûnewei een gebied buiten het plangebied van het bestemmingsplan gelaten. In dit gebied is onlangs, in 2019, een planproces in gang gezet dat moet leiden tot een nieuwe inrichting van dit gebied. Binnen het planproces voor dit gebied zal een afzonderlijk bestemmingsplan worden opgesteld.
Hoofdstuk 3 Geografische Schets
3.1 Bevolking En Woningen
Na een periode van groei is het inwonertal van Dantumadiel zich sinds 1998 in een licht dalende lijn gaan begeven. Het inwonertal van Damwâld is de laatste jaren stabiel. Het algehele beeld in de gemeente Dantumadiel laat wel een dalende trend zien ten opzichte van het inwonertal.
Jaar (per 1/1) | Damwâld | Dantumadiel |
inwonertal | inwonertal | |
2017 | 5.540 | 18.942 |
2018 | 5.520 | 18.904 |
2019 | 5.515 | 18.923 |
Tabel 1. Inwonertal Damwâld en Dantumadiel
3.2 Voorzieningen En Bedrijvigheid
Voorzieningen
Damwâld heeft als hoofddorp van de gemeente Dantumadiel een groot aantal voorzieningen en bedrijven. Damwâld kent een groot aantal openbare voorzieningen zoals scholen, kerken, speelplekken, twee ijsbanen, en medische voorzieningen. Binnen het plangebied liggen daarnaast een groot aantal sportvoorzieningen. Bovendien kent Damwâld prima busverbindingen met zowel Dokkum als Leeuwarden, als Burgum. Recentelijk is De Centrale As aan de oostzijde van Damwâld ontwikkeld. Deze autosnelweg heeft ervoor gezorgd dat veel minder verkeer over de Hoofdweg door het dorp Damwâld hoeft te rijden, maar haar ontsluiting vind op de N356.
De ontsluiting van Damwâld met omliggende dorpen is hiermee beter geworden, daarnaast is de verkeersveiligheid in Damwâld verbeterd met de aanleg van de Centrale As.
De meeste winkels zijn geconcentreerd in het winkelcentrum aan de Conradi Veenlandstrjitte. Hier bevinden zich twee supermarkten en verschillende speciaalzaken. Het winkelcentrum ligt aan de noordzijde van Damwâld, is goed bereikbaar en heeft voldoende parkeervoorzieningen.
Aan en in de nabijheid van de Foarwei bevinden zich nog diverse cafetaria, een bakker, een supermarkt, en een fietsenwinkel.
Tot het primaire verzorgingsgebied van Damwâld behoren naast Damwâld de kleine kernen Walterswâld, Driezum, Broeksterwâld en Rinsumageest. In deze kleine kernen zijn geen winkels in de levensmiddelensector gevestigd. Concurrentie ondervinden de winkels in Damwâld met name van de centra van een hogere orde, zoals Dokkum en Leeuwarden. Hier heeft de ontwikkeling van de Centrale As een bijdrage aan geleverd.
Bedrijven
In Damwâld heeft de bedrijvigheid zich met name geconcentreerd in het noorden van Damwâld op het bedrijventerrein aan de Conradi Veenlandstrjitte.
3.3 Verkeerssituatie
Voor de komst van de Centrale As was de doorgaande weg de Haadwei een belangrijke verbinding tussen Dokkum en Midden-Friesland. De Haadwei is nog steeds een belangrijke verbindingsweg tussen Damwâld en Dokkum. De Foarwei is de belangrijkste verbindingsweg van Rinsumageest naar Driezum. Naast deze verbindingswegen kennen de meeste andere wegen in Damwâld een snelheidsbeperking van 30 km/uur.
Met de komst van de Centrale As hoeft veel doorgaand verkeer niet meer over de Haadwei van Damwâld. Dit zorgt voor een meer veilige verkeerssituatie en minder verkeer.
Door de Centrale As wordt de ontsluiting van Noordoost-Fryslân over de weg versterkt. Hierdoor neemt de verkeersdruk op de Haadwei sterk af. Door een goede en snelle busverbinding met het treinstation in Feanwâlden wordt Damwâld ook over het spoor ontsloten door de spoorweg Groningen – Leeuwarden. In Feanwâlden is er, in het bestaande stationsgebied, een goede aansluiting op de verschillende vervoersvoorzieningen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de Rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
- Verbeteren van de bereikbaarheid.
- Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
4.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 juli 2017 is de ladder aangepast en luidt als volgt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
Onderzocht moet worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen.
Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
- 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
- 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
- 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
- 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
- 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Afweging
1. Is sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'detailhandel'. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van detailhandel als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat een stedelijke voorziening in de vorm van een gebouw met een bruto vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2 niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto oppervlakte groter dan 500 m2 wordt deze ontwikkeling in beginsel wel als stedelijke ontwikkeling aangemerkt.
Het planvoornemen voorziet niet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto oppervlakte groter dan 500 m2 en wordt in beginsel dan ook niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt. Echter binnen het bestemmingsvlak treden wel functieveranderingen op, zowel binnen de bebouwing als daarbuiten. Met het laatste wordt duidelijk dat het bestemmingsplan eventueel een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Voor een goede afweging wordt daarom ook de tweede trede van de Ladder beoordeeld.
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving en de bestemde situatie in het geldende bestemmingsplan (juridisch-planologisch ruimtebeslag). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Aangezien het hier om de functieverbreding in bestaand vloeroppervlak gaat en het bestemmingsplan het ook niet mogelijk maakt om bij planvorming (zie Ad. Detailhandel inclusief food voor Haadwei 6 ongewenst) door uitbreidingen/verschuivingen van vloeroppervlak meer m2 toe te staan dan 500 m2 (zie trede 1), is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de Ladder niet verder te worden doorlopen.
3. Ruimtelijk verzorgingsgebied / 4.Behoefte voorgenomen ontwikkeling
Hoewel de Ladder in principe niet van toepassing is, zo blijkt uit voorgaande treden, dient de behoefte aan de mogelijk gemaakt ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggend plan wel te worden aangetoond (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Uit de Nota van toelichting (2017) bij de Ladder blijkt dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van het onderzoek naar, de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de uitkomsten moeten worden opgenomen in de plantoelichting. Daaruit blijkt ook dat het primair aan de bestuursorganen is om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de nieuwe stedelijke ontwikkeling te bepalen hoe uitgebreid het onderzoek moet plaatsvinden, met welke bestuursorganen en diensten het overleg over de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gevoerd en tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt. Dit gebied kan verschillen naar gelang de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling in relatie tot de context.
Van geval tot geval zal moeten worden bezien welk schaalniveau past bij de behoefte, in de leniging waarvan de door het plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling voorziet, gelet op de aard en omvang daarvan.
Artikel 3.1.6, tweede lid, Bro verplicht het betrokken bestuursorgaan om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling te beschrijven. Bij deze behoefte gaat het, blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, niet alleen om de kwantitatieve behoefte. Het kan ook gaan om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling. Het is niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, Bro dat voor de onderbouwing van de behoefte in de plantoelichting wordt volstaan met een vermelding van de uitkomst van de beoordeling en een verwijzing naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
Gezien deze uitleg van de onderbouwing van de behoefte en het feit dat op basis van de Ladder hier geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zullen wij hier volstaan met een verwijzing naar de doelstellingen van de raadsprogramma’s en de overige gemeentelijke beleidslijnen .
Samenvattend is het ontwerp-bestemmingsplan niet in strijd met artikel 3.1.6. Bro en een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1 Wro).
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Streekplan Fryslân 2007
Op 13 december 2006 is door Provinciale Staten het 'Streekplan Fryslân 2007: Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode 2006 tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.
Stedelijk bundelingsgebied
De provincie kiest voor concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke bundelingsgebieden. Met dit bundelingsbeleid wordt onder meer beoogd dat er voldoende schaal en massa is voor sterke steden en voldoende draagvlak voor (hoogwaardige) stedelijke voorzieningen en werkgelegenheid. Damwâld wordt aangemerkt als een 'overige kern' en ligt binnen het in het streekplan aangegeven stedelijk bundelingsgebied van Dokkum.
Provinciaal uitgangspunt overige kernen
Voor zogeheten overige kernen wordt een terughoudend woningbouwbeleid voorgestaan. Woningbouw op het platteland is primair gericht op de plaatselijke woningbehoefte. De gemeente moet de woningbehoefte van de overige kernen afstemmen op die van de omgeving. Daarnaast wordt beperkt ruimte geboden voor ontwikkeling voor lokale bedrijven in overige kernen. Dit draagt bij aan de levendigheid en de economische vitaliteit op het lokale schaalniveau. Belangrijk is dat deze ruimte alleen binnen bestaand bebouwd gebied en vervolgens voor nieuwe locaties aan de rand van de kern wordt geboden. Hierbij wordt gestreefd naar verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en de beleving daarvan, waarbij maatwerk als begrip centraal staat.
4.2.2 Grutsk op 'e romte (2014)
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document 'Grutsk op 'e Romte' als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuur-historische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, het Rijk en de provincie te borgen.
4.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014
Door Provinciale Staten is d.d. 25 juni 2014 een herziene versie van de 'Verordening Romte Fryslân 2014' vastgesteld die per 1 augustus 2014 in werking is getreden. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. Deze beleidsregels zijn betrokken bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
Figuur 4. Begrenzing van bestaand stedelijk gebied in de Verordening Romte Fryslân 2014 (Bron: Provinsje Fryslân, 2015)
Bestaand stedelijk en landelijk gebied
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen de begrippen bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt dat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening bestaat dan in het landelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: “Het gebied dat de bestaande of bij bestemmingsplan toegelaten en voorziene woon- of bedrijfsbebouwing waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur van een kern bevat, zoals begrensd op de van de verordening deel uitmakende kaarten Begrenzing bestaand stedelijk gebied”. De definitie van landelijk gebied sluit daar op aan: “Het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied”. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt grotendeels in het bestaand stedelijk gebied (zie figuur 4).
4.2.4 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2011)
Het hoofddoel van het van oorsprong uit 2007 daterende en in 2011 herziene 'Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan' (PVVP) is het realiseren van een duurzaam verkeer- en vervoersysteem in Fryslân:
- dat voldoet aan de verplaatsingsbehoefte van inwoners en bezoekers;
- dat voldoet aan de behoefte om goederen te transporteren;
- dat bijdraagt aan de versterking van de economie;
- dat veilig is, en
- dat schade aan natuur, landschap en milieu weet te beperken.
Met het PVVP wordt vormgegeven aan de bereikbaarheid, mobiliteit en veiligheid van Fryslân. De Provinsje Fryslân doet dit onder meer met een ambitieus en realistisch investeringsprogramma voor wegen en vaarwegen.
De realisatie van de Centrale As was één van de belangrijkste grote verbeteringen aan het provinciale wegennet dat was vastgelegd in het PVVP. Eén van de doelen van het aanleggen van de Centrale As was het oplossen van leefbaarheidsproblemen in kernen door het omleiden van de hoofdverbinding.
4.2.5 Ontwerp Omgevingsvisie Provincie Fryslân 'De romte diele'
In 2021 zal de Omgevingswet in werking treden die veel bestaande wetten op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu zal vervangen. Door de Provinsje Fryslân wordt hierop geanticipeerd door in een Omgevingsvisie Fryslân al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te bundelen. Het gaat daarbij om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu. Diverse beleidsdocumenten zullen in de omgevingsvisie opgaan, te weten vorengenoemd Streekplan Fryslân 2007 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, alsmede het Provinciaal Waterhuishoudingsplan en Frysk Miljeuplan. In december 2018 is de Ontwerp-Omgevingsvisie Provincie Fryslân gepubliceerd.
4.3 Regionaal / Intergemeentelijk Beleid
4.3.1 Beleidsvisie Wonen 2016 - 2020 DDFK-gemeenten
De beleidsvisie Wonen is op 5 april 2016 vastgesteld. Het doel van het gezamenlijke woonbeleid van de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. is om een toekomstbestendige gedifferentieerde woningvoorraad te ontwikkelen die is afgestemd op de woonwensen van de inwoners.
Een prettige, aantrekkelijke en leefbare woonomgeving maakt daar deel van uit. Niet het realiseren van een woning maar het realiseren van een goed woon- en leefklimaat staat centraal. De woningvoorraad verversen door te verbouwen, te vervangen en te verdunnen en door nog nauwelijks toe te voegen, is de hoofdlijn van het beleid. Hiermee wordt geanticipeerd op de meest fundamentele demografische ontwikkeling binnen de genoemde gemeenten: de krimp van het inwoneraantal in Noordoost en na 2020 ook afname van de huishoudens.
4.3.2 Woonprogramma 2015 - 2020 DDFK-gemeenten
Het woonprogramma 2015 – 2020 is op 24 mei 2016 vastgesteld. In dit woonprogramma is aangegeven hoeveel woningen na inbreiding en uitbreiding per kern, gefaseerd over de periode tot en met 2020 en na 2020 gerealiseerd worden in de gemeenten Dantamadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland. Het woningbouwprogramma geeft een overzicht van de voorgenomen herstructureringsplannen en woningbouwplannen, inclusief de fasering daarvan, met een duiding van de locaties als binnenstedelijk of buitenstedelijk.
4.3.3 Regionaal waterplan (2009)
Op 21 april 2009 is het Regionaal waterplan vastgesteld. Hierin werkt de gemeente Dantumadiel samen met de gemeenten Achtkarspelen en Kollumerland c.a. en het Wetterskip Fryslân. Thema's die in het waterplan aan de orde komen zijn veiligheid, voldoende en schoon water, beheer en onderhoud, gebruik en beleving en afvalwater en zuivering.
De versterking van de belevingswaarde van schoon water in bebouwd gebied krijgt ook aandacht. Het afzonderlijke afvoeren van verhard oppervlaktewater dat nu nog in de riolering terecht komt, het tegengaan van grondwateroverlast en het aanleggen van extra wateropvangmogelijkheden zijn maatregelen die in stedelijk gebied kunnen worden genomen. Dat kan vooral bij het opstellen van uitbreidingsplannen, herinrichtingsplannen en bij rioolvervanging.
Als het waterplan is uitgevoerd zal het resultaat zijn:
- Een goed waterbeheer: schoon en voldoende water, geen wateroverlast, nu niet en in de toekomst niet.
- Doelmatige en efficiënte uitvoering van alle bestaande en nieuwe watertaken van de gemeente en het waterschap.
- Draagvlak bij bestuurders, ambtenaren van gemeente en waterschap en ook bij de provincie, het drinkwaterbedrijf, belangenorganisaties en burgers.
Er is zoveel mogelijk invulling gegeven aan wensen, kansen worden benut, knelpunten worden opgelost.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Toekomstvisie Dantumadiel 2018
Op 16 december 2008 is door de gemeenteraad de visie 'Dantumadiel 2018, Dantumadiel Gewoan Bysûnder' vastgesteld. Hierin heeft de gemeente, op hoofdlijnen, haar visie op de ontwikkeling van de gemeente in de periode tot 2018 uiteengezet.
Wonen
De gemeente Dantumadiel is vooral een woongemeente. Er zijn elf dorpen in de gemeente, waarvan drie met een zogenoemde centrumfunctie: Damwâld, Feanwâlden en De Westereen. Dit betekent dat er in deze dorpen verschillende voorzieningen zijn (zoals ook een bedrijventerrein). De gemeente streeft naar “'Noflik Wenjen' in de groene Wâlden”. Op basis van de visie zet de gemeente zich in voor de ontwikkeling van de gemeente als woongemeente. Hiervoor wil de gemeente samen met anderen waarborgen dat er voldoende woningen zijn voor onder andere ouderen. Door hierbij ook te waarborgen dat er voldoende voorzieningen in de omgeving zijn kunnen ouderen in hun eigen omgeving blijven wonen. Ook moet er ruimte zijn voor nieuwe woonmilieus.
Werken
De economie in de gemeente wordt sinds lang vooral gedragen door de agrarische bedrijven in het algemeen en de veehouderijbedrijven in het bijzonder. De betekenis van deze bedrijven voor de economie is echter wel afgenomen. Het grootste deel van de arbeidsplaatsen is, onderscheiden naar bedrijfstak, te vinden bij de bouw-, handels-, industrie- en gezondheidszorgbedrijven. Het grootste deel van de arbeidsplaatsen is in de drie grootste kernen te vinden. Samen met de ondernemers zet de gemeente in op het versterken en vergroten van de bedrijventerreinen. Omdat de gemeente niet in een zogenoemde economische ontwikkelingszone ligt, zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen in de gemeente beperkt. Voor ondernemers is maatwerk mogelijk, dat past bij de aard en schaal van het dorp. Op basis van de visie zet de gemeente zich in voor het behouden en versterken van de bestaande bedrijven en arbeidsplaatsen. Hierbij vindt de gemeente vooral de vestiging van kleinschalige plaatselijke bedrijven wenselijk.
Vervoeren
Door de Centrale As wordt de ontsluiting van Noordoost-Fryslân over de weg versterkt. Hierdoor neemt de verkeersdruk op de bestaande wegen door de dorpen sterk af. De gemeente wordt ook over het spoor ontsloten door de spoorweg Groningen - Leeuwarden. In Feanwâlden is er, in het bestaande stationsgebied, een goede aansluiting op de verschillende vervoersvoorzieningen.
4.4.2 Woonvisie Dantumadiel (2010)
Op 16 februari 2010 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie Dantumadiel, maken van heldere keuzes tegen de achtergrond van krimp' vastgesteld. Deze visie heeft de gemeente in samenwerking met de woningcorporatie Thús Wonen laten ontwikkelen.
Het doel van de woonvisie is om het woonbeleid van de gemeente voor de komende tien jaar inzichtelijk te maken. Hierbij wordt het woonbeleid tot 2016 concreet ingevuld en wordt een doorzicht tot 2020 gegeven. De woonvisie geeft inzicht in het beleid voor nieuwbouw en voor transformatie, herstructurering van de bestaande voorraad. Tevens geeft het inzicht in beleidsthema's zoals duurzaamheid en integraal beleid voor bijvoorbeeld wonen, welzijn en zorg.
Voor de gemeente is de demografische krimp een ontwikkeling die niet gestuurd kan worden, maar waarop moet worden geanticipeerd zodat eventuele negatieve gevolgen kunnen worden opvangen. De trend van de afgelopen jaren met betrekking tot de daling van het aantal inwoners in Dantumadiel, zal zich in de toekomst versneld voortzetten. Een afname van het aantal huishoudens en dus van de woningbehoefte is te verwachten na 2015.
De vergrijzing is ook een belangrijke ontwikkeling die al is ingezet. Gebleken is dat Dantumadiel de meest vergrijsde gemeente is in de regio Noordoost.
In Dantumadiel zal de toekomstige kwalitatieve woningbehoefte grotendeels binnen de bestaande woningvoorraad van de dorpen worden opgevangen. Het doel is een toekomstbestendige gedifferentieerde woningvoorraad en een woonomgeving die zijn afgestemd op de woonwensen van de inwoners. Transformeren en herstructureren zal daarom de komende jaren prioriteit krijgen omdat de dure transformatie- en herstructureringsopgaven na 2016, met lagere woningbehoefte en geringe woningbouwprogramma's (financieel) steeds moeilijker zullen worden.
Kortom, de gemeente Dantumadiel zal zich de komende jaren inzetten voor het realiseren van een gedifferentieerd woningaanbod in de dorpen dat toekomstbestendig is en waar ook na 2015 de woonconsument kan worden
bediend. Om dat te realiseren heeft de gemeente voor de komende jaren vier speerpunten voor het woonbeleid geformuleerd:
- 1. maatwerk en diversiteit in de dorpen;
- 2. wonen, welzijn en zorg;
- 3. kwaliteit van het wonen;
- 4. woonwensen centraal.
4.4.3 Woonprogramma 2010 - 2020
Op 24 april 2012 heeft de gemeenteraad het Woonprogramma 2010–2020 vastgesteld. In dit Woonprogramma is aangegeven hoeveel woningen via inbreiding en uitbreiding per kern, gefaseerd over de periode tot en met 2015 en de periode 2016–2020, gerealiseerd worden in de gemeente Dantumadiel.
Voor de periode tot en met 2015 is het Woonprogramma in principe concreet. Uiteraard is enige flexibiliteit nodig vanwege ontwikkelingen op de woningmarkt en in de woningbehoefte.
Uitgangspunten Woonprogramma
De begrippen inbreiding en uitbreiding komen voort uit de woningbouwafspraken die in 2009 met de provincie Fryslân zijn gemaakt. Op basis van deze provinciale woningbouwafspraken heeft Dantumadiel tot en met 2015 (berekend per 1-1-2008) 140 woningen beschikbaar om middels uitbreiding toe te voegen aan haar woningbestand.
Inbreiding is in principe plafondloos; dit betekent dat deze woningbouw niet ten koste gaat van het door de provincie toegewezen aantal woningen. Als het gaat om een groter aantal woningen, stelt de provincie zich kritisch op. Daarnaast is inbreiding gekoppeld aan het begrip 'binnenstedelijk gebied' dat door de provincie is begrensd in de Verordening Ruimte.
In de Woonvisie is vastgelegd dat tegen de achtergrond van krimp keuzes moeten worden gemaakt ten aanzien van de buitenstedelijke uitbreiding. Vooreerst is het van belang om de uitbreiding te benutten voor het bouwen in segmenten waar nu en in de toekomst onvoldoende aanbod in is en waar dit door inbreiding niet mogelijk is. Door middel van monitoring van de woningmarkt en woningmarktanalyse worden keuzes gemaakt om in kwalitatieve zin goed bij de behoefte aan te sluiten. Maatwerk is hierbij het uitgangspunt.
Aangezien het voorzieningenniveau vooral in de drie grote kernen Damwâld, Feanwâlden en De Westereen is geconcentreerd, is in de Woonvisie de keuze gemaakt om de buitenstedelijke uitbreiding hoofdzakelijk toe te kennen aan deze grote kernen. Dit houdt in dat het nieuwbouwcontingent in principe volgens de volgende verdeelsleutel wordt toegewezen:
- 30% Damwâld;
- 30% De Westereen;
- 25% Feanwâlden;
- 15% overige kernen.
Naast de verdeling van de 140 woningen via de bovenstaande verdeelsleutel, zijn er in het kader van de gemaakte afspraken over de Centrale As 150 woningen extra beschikbaar. Deze woningen worden voor het grootste deel ingezet voor De Westereen en voor het resterende deel in Feanwâlden.
4.4.4 Sletten romte belied (2009)
Bij de gemeente komen regelmatig aanvragen binnen voor het bebouwen van open plekken binnen de dorpen. Dit heeft in 2006 geleid tot de beleidsnotitie 'Open Gaten' waarin beoordelingscriteria voor het bouwen op dergelijke gaten zijn geformuleerd. Evaluatie en actualisatie van dit beleid heeft plaatsgevonden in 2009 en heeft geresulteerd in het 'Sletten romte belied 2009', door de Raad vastgesteld op 21 april 2009.
Figuur 6. Sletten romte belied locaties
Binnen het voorliggende bestemmingsplan gaat het hierbij om de volgende locaties weergegeven in bovenstaande afbeelding:
1. Camstrastrjitte 32-34
2. Dammeloane, tussen nr 15-17
Voor de genoemde locatie is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een woning kan worden gebouwd.
4.4.5 Verkeerstructuur Plan 2012
Het VerkeersStructuur Plan 2012 (VSP) geeft aan hoe de gemeente in de toekomst met haar wegen om wil gaan. Bereikbaarheid van alle bestemmingen is een eerste vereiste. Neveneffecten zijn de gevolgen voor het milieu en de verkeersveiligheid. Voor de verkeersveiligheid is het belangrijk de wegen in te richten naar de functie van de weg: een Duurzaam Veilig wegennet. Deze functie is gericht op verkeersruimte en/of verblijfsruimte. De wegen zijn in het VSP daarom onderverdeeld in categorieën. Er wordt onderscheid gemaakt tussen stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en wegen met een verblijfsfunctie (erfontsluitingswegen). Stroomwegen zijn de auto(snel)wegen, gebiedsontsluitingswegen bijvoorbeeld de provinciale wegen in de gemeente, erftoegangswegen zijn alle overige wegen. Op deze laatste wegen zal het autoverkeer langzamer moeten rijden (30 en 60 km-zones).
Omdat één van de belangrijkste uitgangspunten van Duurzaam Veilig is dat het wegbeeld in overeenstemming moet zijn met het gewenste verkeersgedrag, zal de status van 30 km/uur-gebied ondersteund moeten worden met inrichtingsmaatregelen. In het VSP is een hoofdthema voor de inrichting van de erftoegangswegen het gedachtengoed van Shared Space.
4.4.6 Gemeentelijk rioleringsplan (2014)
De gemeente Dantumadiel heeft samen met de gemeente Dongeradeel een vGRP (verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan) opgesteld. Dit plan heeft een geldigheidsduur van 4 jaar (2014-2017). In het vGRP wordt aangegeven hoe de gemeenten de zorgplichten voor afvalwater, grondwater en hemelwater invullen en financieren.
In het kader van de klimaatveranderingen en waterkwaliteit zijn de Europese Kaderichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) vastgesteld en ondertekend. Vanuit het NBW is in Fryslân het Fries Bestuursakkoord Waterketen (FBWK) ondertekend. In het FBWK is afgesproken dat gemeenten zich zullen inspannen om een meer doelmatige en duurzame waterketen in Fryslân te realiseren. De burger wordt hier nauw bij betrokken. Als uitwerking van het FBKW is besloten om de samenwerking met andere gemeenten en/of Wetterskip Fryslân te intensiveren om de doelen te realiseren. Deze samenwerking is opgenomen in het vGRP 2014-2017.
4.4.7 Karakteristieke bebouwing
De gemeente heeft in 1996 onderzoek laten verrichten naar de visueel-ruimtelijke waarde van de bebouwing in Dantumadiel, zowel in der kernen als het buitengebied. De oudere boerderijen die in de gemeente voorkomen zijn van het kop-hals-romp- en het kop-romp-type. Dit laatste is het op de zandgronden meest algemene type. Later zijn ook stelpboerderijen en varianten daarvan, zoals het Bergumermeer-type, in de gemeente gebouwd. Een woningtype dat vanaf de 19e eeuw karakteristiek is voor Damwâld en nog vrij veel voorkomt is de woning onder schilddak. Dit is een woning met een lage goot en een vrij steil dak. Zowel arbeiders- als voornamere woningen kregen vaak een schilddak. Doorgaans zijn deze woningen met de langste gevel naar de weg (of het water) gebouwd.
Figuur 7. Karakteristieke bebouwing. Links: woning onder schilddak. Rechts: boerderij kop-romp-type.
In 2016 is het nieuwe Welstandsbeleid opgesteld, hiermee is de karakteristieke bebouwing door de gemeente geactualiseerd. Daarbij is ook een nieuwe lijst gemaakt van karakteristieke panden. Het voorliggende bestemmingsplan neemt dit nieuwe beleid mee. De panden uit de inventarisatie zijn opgenomen met een aanduiding “karakteristiek”. De nieuwe inventarisatie betekent, dat panden van de lijst verwijderd zijn, terwijl in andere gevallen panden (uit het Monumenten Inventarisatie Project) aan de lijst zijn toegevoegd.
Tabel 2 Karakteristieke panden Damwâld. (Bron: Welstandsnota Dantumadiel Herziening 2016)
Strjitte | Postcode | Strjitte | Postcode | |
Willemstrjitte 50 | 9104EM | Doniawei 119 | 9104GK | |
Dammeloane 46 | 9104GT | Willemstrjitte 80 | 9104EN | |
Doniawei 32 | 9104GM | Willemstrjitte 76 | 9104EN | |
Doniawei 43 | 9104GH | Willemstrjitte 72 | 9104EN | |
Doniawei 33 | 9104GH | Willemstrjitte 70 | 9104EN | |
Doniawei 42 | 9104GN | Willemstrjitte 68 | 9104EN | |
Doniawei 71 | 9104GJ | Willemstrjitte 62 | 9104EN | |
Doniawei 73 | 9104GJ | Willemstrjitte 60 | 9104EN | |
Doniawei 75 | 9104GJ | Willemstrjitte 58 | 9104EN | |
Doniawei 89 | 9104GK | Willemstrjitte 56 | 9104EN | |
Haadwei 21 | 9104BB | Willemstrjitte 52 | 9104EN | |
Haadwei 23 | 9104BB | Frijstêd 15 | 9104EP | |
Haadwei 25 | 9104BB | Willemstrjitte 22 | 9104 EM | |
Haadwei 33 | 9104BB | Willemstrjitte 20 | 9104 EM | |
Haadwei 52 | 9104BH | Willemstrjitte 19 | 9104 EM | |
Haadwei 55 | 9104BC | Willemstrjitte 5 | 9104 EM | |
Haadwei 64 | 9104BH | Fermanjepaad 21 | 9104GR | |
Foarwei 92 - 94 | 9104CA | Doniawei 100 | 9104GP | |
Foarwei 117 | 9104 BW | |||
Achterwei 50 - 52 | 9104CP | J. Dirskloane 8 | 9104AD | |
Achterwei 37 | 9104CM | Hearewei 3 | 9104CR | |
Achterwei 41 | 9104CM | Hearewei 1 | 9104CR | |
Achterwei 43 | 9104CM | Foarwei 10 | 9104BX | |
Hearewei 30 | 9104CR | Foarwei 4 | 9104BX | |
Achterwei 11 | 9104CL | Doniawei 34 | 9104GM | |
Achterwei 8 | 9104CN | Doniawei 37 | 9104GH | |
Achterwei 5 | 9104CL | Doniawei 41 | 9104GH | |
Achterwei 3 | 9104CL | Haadwei 29 | 9104BB | |
Doniawei 115 | 9104GK | |||
4.4.8 Welstandsnota Dantumadiel, herziening 2016
Op 4 juli 2016 is de nieuwe Welstandsnota van de gemeente Dantumadiel vastgesteld. Met dit welstansbeleid wordt ingespeeld op de deregulering en een grotere vrijheid voor de burger. Het gemeentelijk grondgebied is welstandsvrij met uitzondering van:
- a. monumenten;
- b. bestemmingen, anders dan 'wonen' en gelegen in het buitengebied;
- c. bestemmingen, anders dan 'wonen' en 'centrumdoeleinden', niet gelegen in het buitengebied en gelegen op prominenten en/of zichtlocaties;
- d. locaties/gebieden die bouwhistorisch waardevol zijn.
Het welstandsbeleid bestaat daarmee uit gebiedscriteria, objectgerichte, en algemene criteria. Aan deze criteria worden bouwplannen getoetst in het kader van de welstandsbeoordeling.
Binnen het dorp Damwâld worden verschillende welstandsgebieden onderscheiden. Het kaartfragment in onderstaande figuur geeft daarvan een indruk.
Figuur 5. Uitsnede welstandsgebieden Damwâld
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Ecologie
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan effecten op natuurwaarden. De effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van het plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.
Onderzoek
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het planologisch-juridisch vastleggen van de bestaande situatie in het plangebied. Aanzienlijke veranderingen in de bestaande situatie worden met dit bestemmingsplan niet voorzien. Er vinden door dit bestemmingsplan niet direct bouw- of sloopwerkzaamheden, werkzaamheden aan beplanting of aan watergangen plaats die gevolgen zouden kunnen hebben voor beschermde soorten. Ook liggen er geen wettelijk beschermde natuurgebieden in de nabijheid van het plangebied die hinder zouden kunnen ondervinden van de activiteiten ter plaatse. Tegen deze achtergrond treden naar verwachting dan ook geen significant negatieve effecten van beschermde waarden in de zin van de Wnb op waarvoor nader ecologisch onderzoek noodzakelijk zou zijn. Bij een aanvraag om omgevingsvergunning dient in alle gevallen toetsing aan de Wnb plaats te vinden. Dit geldt ook voor het slopen van gebouwen.
Ten aanzien van verbouw- en sloopwerkzaamheden wordt opgemerkt dat, hoewel het voorliggende bestemmingsplan deze activiteiten niet rechtstreeks mogelijk maakt, de Wet natuurbescherming uiteraard wel van toepassing. Verbouwwerkzaamheden betreffen onder andere ingrepen in bestaande bebouwing, waarbij de werkzaamheden veelal gericht zijn op isolatie en het vergroten van een bestaande woning. Hierbij kan (deels) sloop aan de orde zijn. Indien aan daken en muren wordt gewerkt, dient met name aandacht te zijn voor de bescherming van vogels (nestlocaties) en de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen. De algemene zorgplicht zoals die is opgenomen in de Wet natuurbescherming bewerkstelligt dat nadelige gevolgen voor planten en dieren voorkomen moeten worden. Deze zorgplicht geldt voor iedereen, in alle gevallen.
Conclusie
Dit bestemmingsplan mag wat betreft ecologie uitvoerbaar worden geacht.
5.2 Externe Veiligheid
Algemeen kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).
Risicokaart
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Kwetsbare objecten zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).
Onderzoek
Om na te gaan of er voor dit bestemmingsplan ook aandachtspunten aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de informatie blijkt dat er in het bestemmingsplangebied verschillende risico's bekend zijn:
- Gasflessendepot aan de Achterwei 52D;
- Gasontvangsstation (GOS N475) aan de T.E. Teunissenwei 8;
- Aardgasleiding NEN 3650-leiding (N-505-90) parallel aan de Haadwei en de Blauhússtrjitte.
Gasflessendepot
Aan de Achterwei 52 d in Damwâld bevindt zich een gasflessendepot (maximaal 2000 gasflessen),een kleine werkplaats, een kantoor en een winkel/groothandel. In 2010 waren er plannen voor het in eigen beheer vullen van industriële cilinders met Argon/CO2 vanuit een gasflessenbatterij. Over deze uitbreidingsplannen is toen advies gevraagd aan de Milieudienst Friesland (zie Bijlage 1) dat luidde:
"Volgens het bestemmingsplan zijn zogenaamde 3.2 bedrijven op het perceel toegestaan. Gasflessenvulinstallaties vallen onder categorie 3.2. Dit houdt in dat indien verder geen wezenlijke veranderingen optreden en de nieuwe activiteit als een ondergeschikte activiteit aan de huidige activiteiten wordt toegevoegd, dez vallen binnen het bestemmingsplan. als het bedrijf wel wezenlijk verandert, dan zal bekeken moeten worden of er een ontheffing van het bestemmingsplan verleend kan worden. Wat verder van belang is, is dat het totale gewicht aan opgeslagen gassen in de beoogde situatie niet groter wordt dan 10 ton. 10 ton is de grens waarboven gasflessenopslagen onder het besluit externe veiligheid inrichtingen kunnen vallen. De kans is groot dat deze ontwikkeling op de locatie niet wordt toegestaan".
Hieruit blijkt dat zich geen belemmeringen voordoen voor de huidige bedrijvigheid op dit perceel. Het advies is opgenomen in bijlage 2. van de reactienota zienswijzen. Binnen de veiligheidscontour zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Binnen de veiligheidscontour zijn geen woningen of ander kwetsbare objecten aanwezig.
Met een in december 2018 aangevraagde en 1 april 2020 verleende vergunning wordt de bedrijvigheid van Multigaz Damwâld BV uitgebreid met een propaantank (5 m3) en een vulstation voor propaan, argon en argon/CO2. Het vullen van gasflessen met argon en argon/CO2 vindt plaats vanuit een gasflessenbatterij. Daarnaast wordt de gasflessenopslag uitgebreid.
Deze vergunning is wel verleend maar nog niet onherroepelijk en om die reden niet opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan Damwâld-kom. De uitkomst van dit laatste vergunningentraject zal nu bepalen of de bestaande regelgeving moet worden bijgesteld.
Gasontvangststation (GOS N475)
Aan de T.E. Teunissenwei 8 bevindt zich een gasdrukmeet- en regelstation. Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer liggen er bij gasdrukmeet- en regelstations 2 risicozones:
- een risicozone van 15 meter waarbinnen de bouw van onder andere woningen, gebouwen waar jongeren, ouderen of zieken verblijven zoals scholen, verpleeg- en ziekenhuizen of gebouwen waar meestal een groot aantal mensen verblijven (de zogenoemde kwetsbare objecten) niet mogelijk is;
- een risicozone van 4 meter waarbinnen de bouw van onder andere bedrijfswoningen en –gebouwen en kantorengebouwen (de zogenoemde beperkt kwetsbare objecten) niet mogelijk is.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van de risicozone van 15 meter (en daardoor ook de risicozone van 4 meter) en het gasdrukmeet- en regelstation aangeduid als “veiligheidszone – bedrijf”. Op grond van deze aanduiding is de bouw van gebouwen, met uitzondering van het bestaande bedrijfsgebouw van het gasdrukmeet- en regelstation op deze gronden niet mogelijk. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de gronden binnen het perceel aan de T.E. Teunissenwei 8 bestemd als 'Bedrijf – Nutsbedrijf'.
Aardgasleiding NEN 3650-leiding
Tenslotte doorkruist een aardgasleiding Damwâld. Deze aardgasleiding loopt deels parallel aan de Haadwei en de Blauhússtrjitte. De gasleiding die Damwâld doorkruist heeft een diameter van 4 inch en een werkdruk van 40 bar. Voor deze buisleiding geldt vanuit het oogpunt van veiligheid en bedrijfsvoering dat het oprichten van enig bouwwerk en het aanbrengen van diepwortelende beplanting niet is toegestaan binnen een afstand van vier meter, gerekend vanuit het hart van de gastransportleiding. Binnen deze zone worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
De 1% letaliteitsgrens voor deze hogedrukaardgastransportleiding ligt op 45 meter. Wanneer een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de 1%-letaliteitscontour ligt, moet het groepsrisico worden berekend. Op basis van die berekening kan worden behaald of:
- het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde;
- de toename van het groepsrisico ten gevolge van het besluit minder is dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Indien hiervan sprake is, of het plangebied ligt buiten de 100% letaliteitcontour kan worden overgegaan tot een beperkte verantwoording.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Binnen de 1%-letaliteitscontour worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het eventuele groepsrisico wijzigt dan ook niet ten opzichte van het voorgaande juridisch-planologisch kader. Nadere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
In het plangebied zijn externe risico's aanwezig maar omdat voorliggend bestemmingsplan conserverend van aard is, verandert er feitelijk niets en wordt er ook niet meer dan de bestaande situatie mogelijk gemaakt. Hiermee bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid vanwege externe veiligheid. Wettelijke verplichtingen zijn voldoende geborgd in dit bestemmingsplan.
5.3 Erfgoed
Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Ten aanzien van het onderzoek naar erfgoed gaat de gemeente uit van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van het document 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven staan.
5.3.1 Archeologie
Onderzoek
Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden.
Voor diverse gronden in het plangebied geldt voor de onderzoeksperiode steentijd-bronstijd (zie onderstaand figuur) het advies 'karterend onderzoek 1 steentijd)'. Bij ingrepen groter dan 500 m2 adviseert de provincie een karterend (boor)onderzoek uit te voeren. Voor enkele locaties geldt het advies 'quickscan', op deze locaties wordt vermoed dat aanwezige archeologische resten reeds ernstig verstoord zijn. Bij ingrepen groter dan 5.000 m2 wordt aanbevolen een quickscan te verrichten. In het plangebied bevindt zich één locatie waarvoor het advies 'waarderend onderzoek (vuursteenvindplaats)' geldt. Hiervoor geldt dat bij ingrepen groter dan 50 m2 deze vindplaatsen door middel van waarderend archeologisch onderzoek onderzocht moeten worden.
Figuur 10. Uitsnede plangebied FAMKE, steentijd-bronstijd (Bron: Provinsje Fryslân, 2016)
Voor de onderzoeksperiode ijzertijd-middeleeuwen, zie navolgende figuur, geldt het advies 'karterend onderzoek 3 (middeleeuwen)'. Hiervoor wordt voor ingrepen groter dan 5.000 m2 geadviseerd een historisch karterend onderzoek te verrichten.
Figuur 11. Uitsnede plangebied FAMKE, ijzertijd – middeleeuwen (Bron: Provinsje Fryslân, 2016)
Regeling in dit bestemmingsplan
In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen ten behoeve van de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Voor ingrepen met een oppervlakte groter dan 50 m² dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd en een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Aangezien geen nieuwe ruimtelijke ingrepen met dit bestemmingsplan worden voorzien, is de noodzaak tot het verrichten van archeologisch onderzoek niet aan de orde geweest.
Conclusie
Met dit bestemmingsplan is een archeologische beschermingsregeling opgenomen. Gelet hierop mag dit bestemmingsplan op het onderdeel archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Nota bene
In alle gevallen blijft voor het plangebied evenwel de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit ongeacht de grootte van de ingreep. Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Dantumadiel.
5.3.2 Cultuurhistorie
Onderzoek
De CHK2 is geraadpleegd om informatie over cultuurhistorische waarden die in het plangebied zouden kunnen voorkomen. Hieruit blijkt dat in het plangebied sprake is van verschillende cultuurhistorische waarden. Uit de CHK2 blijkt dat in het plangebied sprake is van verschillende cultuurhistorische elementen en structuren (zie onderstaande figuur).
Figuur 12. Uitsnede plangebied CHK2 (Bron: Provinsje Fryslân, 2016)
Dit bestemmingsplan is gericht op het actualiseren en conserveren van de bestaande situatie in het plangebied. De historisch-geografische karakteristiek van het plangebied hangt nauw met de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van Damwâld samen. De gemeente is zich bewust van de historische waarde van het plangebied. Mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen worden derhalve met zorg ingepast waarbij cultuurhistorische structuren en waarden niet of zo min mogelijk worden doorbroken en aangetast.
Rijksmonumenten
Beschermde rijksmonumenten in het plangebied zijn de volgende:
- de kerk aan de Hearewei 1;
- woonhuis aan de Haadwei 42;
- Oud gemeentehuis aan de Haadwei 44;
- de kerk aan Foarwei 2;
- de kerk aan de Doniawei 76.
De rijksmonumenten zijn op de verbeelding aangeduid met een aparte aanduiding. Zij behoeven in dit bestemmingsplan geen verdere bescherming, aangezien dit al ondervangen is middels de Erfgoedwet.
Karakteristiek
De aanwijzing van de hiervoor genoemde rijksmonumenten heeft plaatsgevonden voor gebouwen uit de tijdsperiode tot circa 1850. Daarnaast heeft de gemeente in 2015 de karakteristieke panden geïnventariseerd die een nadere bescherming behoeven. Voor zover deze binnen het plangebied van Damwâld liggen, zijn ze opgenomen in tabel 1 van paragraaf 4.4. deze panden zijn voorzien van een aanduiding op de verbeelding.
Conclusie
Omdat dit bestemmingsplan actualiserend en conserverend van aard is, worden bestaande ruimtelijke structuren als gevolg van dit bestemmingsplan niet ingrijpend gewijzigd. Cultuurhistorische waarden worden hierdoor niet aangetast. Dit bestemmingsplan mag uit cultuurhistorisch oogpunt dan ook uitvoerbaar worden geacht.
5.4 Bedrijven- En (Milieu)hinder
Wet- en regelgeving
Milieubelastende functies (zoals bedrijven) kunnen tot hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke op milieugevoelige functies (zoals woningen) in de directe omgeving leiden. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen dan ook noodzakelijk. Op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt hiertoe een richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor de verschillende hinderaspecten minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen milieubelastende en milieugevoelige objecten om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootst aangegeven afstand is daarbij bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Systematiek bedrijven en milieuzonering
In de VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:
- 1. Rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied: Functiescheiding wordt nagestreefd door de minimale richtafstanden te hanteren die in een lijst bij omgevingstype 1 zijn opgenomen, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie tot een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functie, te weten:
- milieucategorie 1 met een minimale richtafstand van 10 m;
- milieucategorie 2 met een minimale richtafstand van 30 m;
- milieucategorie 3.1 met een minimale richtafstand van 50 m;
- milieucategorie 3.2 met een minimale richtafstand van 100 m;
- milieucategorie 4.1 met een minimale richtafstand van 200 m;
- milieucategorie 4.2 met een minimale richtafstand van 300 m.
2. Gemengd gebied: Bij de aanwezigheid en het naast elkaar samengaan van uiteenlopende hinderveroorzakende en hindergevoelige functies is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot de rustige woongebieden van omgevingstype 1 zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieugevoelige objecten mogelijk. Hiertoe bestaat de methode dat de bij functiescheiding op grond van de VNG-publicatie aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.). Een ander methode is om te werken met een categorie-indeling waarbij voorwaarden voor de inpassing zijn gegeven, te weten:
- Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
- Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
- Categorie C: Activiteiten zoals genoemd bij categorie B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Onderzoek
Bij recht is nieuwvestiging van hinderveroorzakende functies op andere dan de bestaande en als zodanig aangeduide dan wel bestemde locaties binnen het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk. In gevallen van zowel uitbreiding als in gevallen van nieuwvestiging zal bij de verstrekking van omgevingsvergunning milieu of bij het instemmen met meldingen van geval tot geval een beoordeling plaatsvinden van de gevolgen voor de directe omgeving.
Conclusie
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die niet voldoen aan geldende criteria omtrent minimale richtafstanden ten opzichte van hindergevoelige objecten. Daarnaast kan worden gesteld dat bestaande bedrijven en voorzieningen in het plangebied in hun huidige omvang en op grond van de huidige bedrijfsvoering (en bijbehorende omgevingsvergunning milieu) acceptabel zijn. Er zijn dan ook geen belemmeringen in het kader van hinder van en voor bedrijven en voorzieningen te verwachten. Het bestemmingsplan mag uitvoerbaar worden geacht.
5.5 Water
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro moet in een zogenoemde waterparagraaf worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van een ruimtelijk plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. De watertoets heeft ten doel waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze te beschouwen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt aandacht besteed aan het wateraspect. Voor het uitvoeren van de watertoets is het beleid van het Wetterskip Fryslân van belang. Dit beleid is neergelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) 'En wat doen we morgen met water?' en het waterhuishoudingsplan (WHP4) 'In feilige provinsje mei genôch en skjin Wetter, foar no en foar letter'. Beide waterplannen houden rekening met de nieuwe Waterwet.
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van waterwetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het tweede NWP is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
Met de inwerkingtreding van de Waterwet is tevens de Watervergunning van kracht geworden. Watervergunning van Wetterskip Fryslân als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van Wetterskip Fryslân, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater.
Onderzoek/Wateradvies
Vooropgesteld dient te worden dat dit bestemmingsplan een conserverend plan is. Dit bestemmingsplan legt enkel de huidige planologisch-juridisch toegelaten situatie in het plangebied opnieuw vast. De gevolgen van dit bestemmingsplan op de waterhuishouding zullen dan ook gering zijn. Het aanbrengen van veranderingen in het heersende watersysteem wordt met dit bestemmingsplan niet beoogd; uitgangspunt is de bestaande aan- en afvoer van regen- en afvalwater te handhaven. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij concrete ontwikkelingen en het gebruik maken van de mogelijkheden om binnen- en buitenplans af te wijken van het bestemmingsplan dient wateradvies bij Wetterskip Fryslân te worden aangevraagd.
Dit bestemmingsplan wordt aan het Wetterskip voorgelegd in het kader van het reguliere overleg van de bestemmingsplanprocedure.
Conclusie
De gemeente volgt de wettelijk gestelde eisen die door Wetterskip Fryslân aan het wateraspect in het plangebied worden gesteld. Er bestaan voor het aspect water geen belemmeringen ten aanzien van dit bestemmingsplan.
5.6 Bodem
Wet- en regelgeving
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan. Het gaat daarbij onder meer om de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.
Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat (het zogeheten Bodemloket) is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem. Het bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Ook voor onverdachte terreinen geldt overigens dat bodemverontreiniging kan worden aangetroffen, omdat altijd activiteiten kunnen hebben plaatsgevonden die tot verontreiniging van de bodem hebben geleid en die thans niet bekend zijn.
Onderzoek
Uit de informatie van het bodemloket blijkt dat in het plangebied op verschillende locaties bodemonderzoek is uitgevoerd waar geen vervolg (onderzoek of sanering) voor nodig is geweest. Op een enkele locatie is bodemonderzoek uitgevoerd waar verder onderzoek nog noodzakelijk kan zijn. Saneringslocaties komen in het plangebied niet voor. Wel is van verschillende locaties bekend dat er in het verleden activiteiten zijn verricht die tot verontreiniging van de bodem kunnen hebben geleid.
In het kader van in de toekomst uit te voeren projecten binnen de regels van dit bestemmingsplan zal daar waar nodig nader onderzoek moeten worden verricht. In de voorbereiding- en uitvoeringsfase moet daarom rekening worden gehouden met verkennend of actualiserend bodemonderzoek en het werken in en het afvoeren van licht tot sterk verontreinigde grond. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt hierdoor echter op voorhand niet door onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit van de bodem belemmerd.
Om er bij ruimtelijke ontwikkelingen voldoende zeker van te zijn dat er geen sprake is van bodemverontreiniging, is het in het kader van het traject van een omgevingsvergunning voor het bouwen noodzakelijk dat er een vooronderzoek uitgevoerd wordt, conform de NEN 5725. Als uit de resultaten van het vooronderzoek geen zaken naar voren komen die een verdenking van bodemverontreiniging veroorzaken, kan worden volstaan met een dergelijk vooronderzoek. Als er wel verdenkingen van bodemverontreiniging zijn, dan dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden uitgevoerd. Dergelijk onderzoek dient voorafgaand aan bouw- en graafwerkzaamheden plaats te vinden. Het uitvoeren van het vooronderzoek, en indien noodzakelijk een verkennend bodemonderzoek, is een voorwaarde waaraan voldaan moet worden voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen in werking kan treden.
Conclusie
Voorliggend plan is, zoals reeds genoemd, een conserverend en actualiserend plan. Naast reeds toegelaten reguliere perceelsgebonden bouwmogelijkheden worden er geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied mogelijk gemaakt. Geconcludeerd kan worden dat de status quo met betrekking tot bodemverontreiniging in het plangebied acceptabel is. De aanwezigheid van (potentieel) vervuilde locaties vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.7 Geluidhinder
Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeurs-grenswaarde wordt aangeduid.
In het plangebied is geen sprake van industrie- of spoorweglawaai. Derhalve is enkel nader op wegverkeerslawaai ingegaan.
wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidzone heeft, behoudens wegen die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Wanneer binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Onderzoek
Met voorliggend bestemmingsplan wordt bij recht niet voorzien in het oprichten van nieuwe geluidgevoelige objecten. Uitsluitend de bestaande situatie in het plangebied wordt planologisch-juridisch vastgelegd. Ook vinden vanwege dit bestemmingsplan geen ingrijpende wijzigingen in de verkeersinfrastructuur plaats waardoor verkeersstromen in belangrijke mate zullen veranderen ten nadele van geluidgevoelige objecten in de omgeving. Akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan dan ook niet van toepassing.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai.
5.8 Luchtkwaliteit
Wet- en regelgeving
Op 1 maart 1993 is de Wet milieubeheer (Wm) in werking getreden. Onder andere de Europese regelgeving voor de luchtkwaliteit is met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wm (onderdeel luchtkwaliteitseisen) op 15 november 2007 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Uitgangspunt van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Hierin is bepaald wanneer en hoe overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit moeten worden behandeld. In de ruimtelijke ordeningspraktijk zijn vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en (PM2,5) van belang. De grenswaarden zijn als volgt:
Tabel 3. Grenswaarden luchtkwaliteit
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig vanaf |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | 2015 |
Uurgemiddelde concentratie maximaal 18 keer per jaar | 200 µg/m3 | 2015 | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | 2005 |
24-uurgemiddelde concentratie maximaal 35 keer per jaar | 50 µg/m3 | 2011 | |
Fijne fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 | 2015 |
De wet is enerzijds gericht op het voorkomen van negatieve effecten voor de volksgezondheid. Anderzijds biedt de wet mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Om de bovenstaande doelen te behalen voorziet de Wm in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het NSL. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen op grond van de Wm geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling indien:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is exact vastgelegd welke typen projecten 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De Nibm-grens is gelijk aan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 en komt overeen met een bijdrage van 1,2 µg/m3. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is d.d. 30-03-2015 sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.283 voertuigbewegingen van personenwagens of 87 voertuigbewegingen van vrachtverkeer per weekdagetmaal leidt.
In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat “wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5”. In overweging nemende dat er vanwege het plan of project sprake is van een NIBM-toename van PM10 wordt ook een overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 niet verwacht.
Onderzoek
Dit bestemmingsplan is actualiserend en conserverend van aard. Nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen worden met dit bestemmingsplan niet voorzien. Daarom is voor dit bestemmingsplan geen toename van verkeersstromen te verwachten en is er geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit bestemmingsplan kan daarom worden beschouwd als 'niet in betekende mate' van invloed op de luchtkwaliteit.
Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.
5.9 Overig
5.9.1 (vormvrije) m.e.r.-beoordeling
De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. Omdat met dit bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ingrepen worden voorzien (anders dan die reeds planologisch-juridisch al waren toegelaten), worden geen drempelwaarden uit bijlage D van het Besluit m.e.r. overschreden. Op basis van het onderzoek betreffende omgevingsaspecten worden verder ook geen onaanvaardbare milieueffecten als gevolg van dit bestemmingsplan verwacht. Er is dan ook geen noodzaak of aanleiding voor een (vervolg)onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r..
5.9.2 Kabels en leidingen
In het plangebied is sprake van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. Dergelijke perceelsgebonden verbindingen van kabels en leidingen zijn van ondergeschikt belang en hoeven geen specifieke regeling, want ze zijn reeds in de diverse bestemmingen begrepen.
5.9.3 Duurzaamheid
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.
Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.
Er is bij bewoners en ondernemers in de gemeente Dantumadiel vraag naar het mogen plaatsen c.q. realiseren van zonnepanelen. Het opwekken van zonne-energie is een ontwikkeling die in en rond de dorpen te verwachten is. In het provinciale beleid (Verordening Romte) wordt deze ontwikkeling zowel individueel bij woningen, als projectmatig, in de vorm van zonneweiden, voor mogelijk gehouden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet dan ook in een afwijkingsmogelijkheid en een wijzigingsbevoegdheid.
Afwijkingsmogelijkheid bij (bedrijfs-)woningen
De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen op daken in het plangebied is gewoon mogelijk binnen de regels van dit bestemmingsplan. Aanvullend is een regeling opgenomen die voorziet in het toestaan van kleinschalige duurzame energievoorzieningen bij (bedrijfs-)woningen. Het gaat dan om voorzieningen direct op en aansluitend aan het erf (bouwperceel) waarop (bedrijfs-)woningen zijn toegestaan. Wel is het nodig om hiervoor een ruimtelijke procedure van het afwijken van het bestemmingsplan te doorlopen. Het betreft hier de reguliere afwijkingsprocedure met een doorlooptijd van 8 weken. Op deze wijze is gewaarborgd dat aan een aantal voorwaarden is voldaan, voordat zonnepanelen worden geplaatst op een bouwperceel van de (bedrijfs-)woning of op een aansluitend perceel. Het uitgangspunt van de afwijkingsmogelijkheid is dat ruimte wordt geboden voor het opwekken van energie voor de eigen behoefte. De afwijkingsmogelijkheid is dan ook in oppervlakte begrenst.
Wijzigingsbevoegdheid
Daarnaast is er een aparte regeling opgenomen voor het realiseren van zogenoemde zonneparken, zonnepanelen die niet alleen voorzien in het opwekken van energie voor de eigen behoefte. Hierbij moet een andere afweging worden gemaakt. Deze mogelijkheid is in het bestemmingsplan dan ook opgenomen als wijzigingsbevoegdheid en ziet op meerdere bestemmingen. De gestelde voorwaarden sluiten zoveel mogelijk aan op het provinciale beleid, namelijk 'Romte foar Sinne' van 18 februari 2015.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.
SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
6.2 Opbouw Van De Regels
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
Standaard hoofdstukindeling
De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld. In navolgende is per hoofdstuk een toelichting hierop gegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Artikel 2: Wijze van meten
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
De bestemmingsregels in hoofdstuk 2 hebben betrekking op de in het bestemmingsplan gehanteerde enkel- en dubbelbestemmingen en zijn artikelsgewijs in de regels opgenomen. De verbeelding van het bestemmingsplan geeft aan waar de gehanteerde bestemmingen van toepassing zijn. Daarbij kan sprake zijn van verschillende soorten aanduidingen (gebieds-, functie-, bouw- en maatvoeringaanduidingen) waarmee een bepaald gebruik en het daarvoor bouwen nader wordt geregeld.
De regels kunnen per bestemming achtereenvolgens bestaan uit de volgende onderdelen:
- Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.
- Bouwregels
In de bouwregels is aangegeven of en hoe er in een bepaalde bestemming gebouwd mag worden. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen. Dit onderscheid is vooral zichtbaar in de diverse woonbestemmingen. De maatvoering voor hoofdgebouwen is veelal in de regels vastgelegd dan wel op de verbeelding met een aanduiding aangegeven. Door middel van bouwvlakken is de locatie van hoofdgebouwen in het plangebied vastgelegd.
De begrenzing van de bouwvlakken is bepaald aan de hand van het globaal na te streven ruimtelijk (stedenbouwkundig) beeld en uitbreidingsmogelijkheden die nog worden geboden. Naast hoofdgebouwen zijn veelal buiten het bouwvlak aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. Deze zullen door situering, oppervlakte en maatvoering ondergeschikt moeten blijven aan de hoofdbebouwing op het perceel. De toegelaten hoogte van erf- en terreinafscheidingen is tevens in de regels opgenomen, voor zover dat in bepaalde bestemmingen is toegestaan.
- Nadere eisen
Met het opnemen van nadere eisen kan het bevoegd gezag aanvullende voorwaarden stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing. Dit met het oog op onder meer het voorkomen van een onevenredige aantasting van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Voor water wordt ook gekeken naar de goede waterhuishouding.
- Afwijken van de bouwregels
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.
- Specifieke gebruiksregels
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
- Afwijken van de gebruiksregels
In voorkomende gevallen kan door het bevoegd gezag onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen worden afgeweken van de gebruiksregels, zoals die eerder zijn genoemd. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Hiermee wordt geregeld dat met omgevingsvergunning toestemming dient te worden gekregen om bepaalde werkzaamheden in gebieden met een onderkende waarde (uit bijvoorbeeld landschappelijk of cultuurhistorisch oogpunt) uit te voeren. Het kan hierbij zoal om het dempen of graven van sloten, het aanleggen van verhardingen of het aanplanten van bomen gaan.
- Wijzigingsbevoegdheid
Met een wijzigingsbevoegdheid bestaat de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om gronden te wijzigen in een andere bestemming.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Algemene regels gelden doorgaans voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen.
Artikel 16: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
Artikel 17: Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels staat voor het gehele plan geregeld dat afwijkende maatvoeringen passen binnen de kaders van het bestemmingsplan, mits het een vergunde situatie betreft.
Artikel 18: Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is opgenomen welk gebruik in elk geval geen onderdeel uitmaakt van de bestemmingen in het plangebied. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat hier geen sprake is van een uitputtende opsomming.
Artikel 19: Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
Artikel 20: Algemene wijzigingsregels
- Vergroten bouwvlak woonbestemming
De eerste wijzigingsbevoegdheid ziet op het vergroten van een bouwvlak binnen de woonbestemming. Dit ten behoeve van het vergroten van een hoofdgebouw. Als het noodzakelijk is, kan ook de bestemming 'Tuin' worden gewijzigd in de woonbestemming.
- Sletten Romte belied
De wijzigingsbevoegdheid 'wetgevingszone – sletten romte belied' heeft betrekking op de bouw woningen op individuele kavels, op basis van het 'sletten romte belied'. Per wijzigingsgebied mag ten hoogste één woning worden gerealiseerd, indien voldaan wordt aan de in artikel 25 onder b genoemde voorwaarden. wetgevingszone – wijzigingsgebied 2
- Archeologie
Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' mocht onderzoek daartoe aanleiding geven.
Artikel 21: Overige regels
In de overige regels is de koppeling tussen het bestemmingsplan en de gemeentelijke welstandnota opgenomen.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 22 en 23: Overgangsrecht en slotregels
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.
6.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Agrarisch (art. 3)
Agrarische bedrijven zijn opgenomen in de bestemming 'Agrarisch'. In de bestemming is grondgebonden agrarische bedrijfsvoering toegestaan. Bepaalde ontwikkelingen zijn pas toegestaan als daarvoor een omgevingsvergunning is verstrekt op basis van de afwijkingsmogelijkheden in het plan.
Afwijkingsmogelijkheden maken beperkte ontwikkelingen mogelijk, die de gemeente op voorhand passend vindt binnen de bestemming. Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, moet wel voldaan zijn aan de gestelde voorwaarden. Grotere ontwikkelingen zijn opgenomen in een wijzigingsbevoegdheid. Een wijzigingsbevoegdheid is een bevoegdheid, medewerking door het bevoegd gezag is een keuze en geen recht. Veelal gaat het hier om een wijziging van de bestemming.
Bedrijf (art. 4)
In de bedrijfsbestemming is alle bedrijvigheid toegestaan, die is genoemd in de bij de regels behorende bijlage 2. Uiteraard is er ook bestaande bedrijvigheid gevestigd, die niet is genoemd. Deze bedrijven zijn toch toegestaan, omdat ze zijn opgenomen in bijlage 5 bij de regels. Bedrijfswoningen zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning', zodat inzichtelijk is waar bestaande bedrijfswoningen aanwezig zijn. Gebouwen die zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek' zijn uitsluitend in de bestaande bouwvorm toegestaan. Voor het slopen van dergelijke gebouwen is een sloopvergunning op basis van het bestemmingsplan nodig.
Bedrijf - Nutsvoorziening (art. 5)
De nutsgebouwen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming "bedrijf - nutsvoorziening".
Bos (art. 6)
Bospercelen zijn opgenomen in de bestemming 'Bos'. Een bos heeft een openbaar toegankelijk karakter. Extensief dagrecreatief medegebruik is dan ook toegestaan. Op wat kleine bouwwerken na, mag er binnen de bestemming niet worden gebouwd.
Centrum (art. 7)
De bestemming "centrum" betreft globaal genomen het gebied langs de Voorweg, van de kruising met de Achterweg tot aan de rotonde in de Hoofdweg en de Voorweg/Doniaweg. Ook het westelijke deel van de Hoofdweg, tussen de genoemde rotonde en het winkelcentrum aan de Conradi Veenlandstraat is als zodanig bestemd.
Het verschil met de bestemming “wonen” ligt vooral in het feit dat in dit gebied behalve wonen ook winkels, maatschappelijke instellingen en zakelijke dienstverlening zonder plaatsbepaling mogelijk zijn. In deze bestemming zijn dan ook geen aanduidingen daarvoor opgenomen, waardoor de genoemde functies onderling uitwisselbaar zijn. Ook voor deze bestemming geldt dat de bestaande bebouwingsstructuur het uitgangspunt is.
Detailhandel (art. 8)
De bestemming "Detailhandel" heeft betrekking op het winkelcentrum aan de Conradi Veenlandstraat. De bestemmingsregeling sluit grotendeels aan bij de huidige situatie. Aan de noordkant van het winkelcentrum is een deel van het winkelcentrum specifiek bestemd voor “volumineuze detailhandel”. Het betreffende pand, waarin een autohandel is gevestigd heeft nu uit oogpunt van flexibiliteit en kwaliteit van het winkelcentrum, functioneel een bredere betekenis gekregen voor het winkelcentrum door reguliere detailhandel (food en non-food) op deze locatie mogelijk te maken. Hierbij is, vanwege de gewenste maximale aantal supermarkten in Damwâld, in de verbeelding vermeld dat in het winkelcentrum als geheel niet meer dan het bestaande aantal (2) supermarkten mogelijk zijn.
Planvorming inzake de interne verplaatsing van één van de twee in het winkelcentrum aanwezige supermarkten binnen het bestemmingsvlak van het winkelcentrum zorgt voor een verschuiving van het bebouwingsvlak van het pand Boelens in westelijke richting waardoor dit vloeroppervlak functioneel een bijdrage kan leveren aan de deze verplaatsing en de daaraan gekoppelde revitalisering van het winkelcentrum in de komende jaren.
Groen (art. 9)
Groene percelen in het dorp, alsook de speelterreinen en –voorzieningen zijn opgenomen in de bestemming 'Groen'. In deze bestemming is het openbare toegankelijke karaker van een perceel doorslaggevend.
Maatschappelijk - 1 (art. 10)
Maatschappelijke voorzieningen als kerken en begraafplaatsen zijn bestemd als 'Maatschappelijk - 1'. Bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan.
Maatschappelijk - 2 (art. 11)
De bestemming 'Maatschappelijk - 2' is opgenomen voor de gronden behorende bij de Campus Damwâld. De bestemming komt grotendeels overeen met de bestemming 'Maatschappelijk - 1' in artikel 10 waarbij voor de campus geen bedrijfswoningen zijn toegestaan en ruimte wordt geboden voor 'T'út en d'r út'.
Recreatie (art. 12)
Sportterreinen en ijsbanen zijn opgenomen in de bestemming 'Recreatie'.
Sport - Manege (art. 13)
De bestaande manege aan de Trekweg is als zodanig bestemd.
Tuin (art. 14) en Tuin - 1(art. 15)
De tuinbestemming waarborgt dat er aan de voorzijde van woningen geen verrommeling kan ontstaan door de bouw van bouwwerken. De bestemming 'Tuin' is afgestemd op de definitie van 'erf' en 'achtererfgebied', opgenomen in bijlage II, artikel 1 Besluit omgevingsrecht. Op deze wijze wordt strijd met het omgevingsvrije bouwen zoveel mogelijk voorkomen. De bestemming Tuin - 1 is van toepassing op het adres Hoeksterloane 19. De opgenomen regels zijn in overeenstemming met het vastgestelde postzegelbestemmingsplan voor deze locatie.
Verkeer (art. 16)
Doorgaande wegen en paden, gericht op ontsluiting van het gebied, zijn bestemd voor 'Verkeer'. Alle overige woonstraten en paden zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer – Verblijf'.
Verkeer - Verblijf (art. 17)
Deze bestemming ziet op de reguliere woonstraten en paden in het dorp. In deze bestemming is een landschappelijk waardevol pad aanwezig. De inrichting van het pad is vastgelegd in het bestemmingsplan, zodat het bestaande landschappelijke karakter behouden blijft.
Water (art. 18)
Binnen deze bestemming valt het water dat aansluit op water in het buitengebied.
Wonen (art. 19), Wonen - 1 (art. 20) en Wonen - 2 (art. 21)
Woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen'. Bij een woning is een aan-huis-verbonden beroep toegestaan. Daarnaast komt een aantal bestaande functies in woningen voor.
Deze functies zijn toegestaan, doordat de woningen zijn voorzien van een aanduiding. Voor het bepalen wat mag worden gebouwd moet worden gekeken naar de verbeelding in combinatie met de bouwregels. In het digitale bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl is de informatie gekoppeld beschikbaar. De bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 2 zijn in overeenstemming met de algemene bestemming Wonen maar kennen enkele specifieke regels overeenkomstig de vastgestelde postzegelbestemmingsplannen voor respectivelijk Hoeksterloane 19 (Wonen - 1) en Wyger Martensstrjitte 22 (Wonen - 2).
Wonen - Bijzondere woondoeleinden (art. 22)
Voor de binnen het plangebied aanwezige appartementencomplexen is de bestemming “bijzondere woondoeleinden” opgenomen. De bestemming is gericht op woongebouwen, al dan niet in combinatie met verzorging en/of verpleging. Ook in deze bestemming is de huidige bebouwingstypologie en -omvang het uitgangspunt.
Leiding - Gas (art. 23)
Er loopt een leiding door het plangebied van noord naar zuid met een diameter van 100 mm en een druk van 40 bar. Een zone van minimaal 5 meter, gerekend vanuit het hart van de gastransportleiding is op deze leiding van toepassing. Binnen deze zone is het oprichten van enig bouwwerk uit oogpunt van veiligheid uitgesloten.
Waarde - Archeologie (art. 24)
Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' mogen bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 slechts worden gebouwd, indien daar door het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning van afgeweken wordt. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad. Een vergelijkbare regeling is opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 50 m2, met dien verstande dat hiervoor middels een omgevingsvergunning van mag worden afgeweken.
6.4 Overige Aspecten
6.4.1 Additionele voozieningen
In het bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.
6.4.2 Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.
6.4.3 Parkeren in het bestemmingsplan
Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Plannen die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK in procedure worden gebracht, moeten (mits de gemeente dit wenselijk acht) voorzien van een regeling voor de diverse stedenbouwkundige bepalingen.
Op het gebied van de stedenbouwkundige bepalingen ten aanzien van het parkeren kiest de gemeente ervoor om geen regeling het bestemmingsplan op te nemen. Het plangebied betreft een ingericht gebied, waar vrijwel geen parkeerproblemen aan de orde zijn. Ontwikkelingen die door middel van een wijzigingsplan of een zelfstandige ruimtelijke procedure mogelijk zijn, worden getoetst aan de goede ruimtelijke ordening. Op basis van de goede ruimtelijke ordening zal altijd worden getoetst aan parkeernormeringen zoals in elk geval opgenomen in de CROW.
6.5 Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overleg- en inspraakreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan voor 6 weken ter inzage. Dit gebeurd als volgt: Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.
Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.1.1 Grondexploitatieplan
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijp maken. Verder hebben gemeenten hierdoor sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van bouwplannen volgens het Bro, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten anderszins verzekerd zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.
Dit bestemmingsplan is een conserverend plan. Dit houdt in dat er slechts kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau (extra bijgebouwen e.d.) in het plangebied mogelijk zijn. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouw- of gebruiksregels of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. Er worden geen nieuwe bouwplannen mogelijk gemaakt als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Gelet hierop is er geen aanleiding voor een kostenverhaal anderszins, er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden opgesteld.
7.1.2 Planschade
In het kader van de Grexwet dient een exploitatieplan te worden opgesteld indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit is anders indien de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet wel expliciet besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is.
Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan. Dit houdt in dat er slechts kleinschalige ontwikkelingen in het plangebied mogelijk zijn. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het verlenen van afwijking of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die gemaakt worden in het belang van de aanvrager.
Gezien het bovenstaande is een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voor doen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is voor overleg toegezonden aan belanghebbende organisaties. Op het planvoornemen zijn drie overlegreacties ingekomen. In Bijlage 2 zijn de ingekomen reacties verzameld en voorzien van een gemeentelijke reactie. De reacties hebben in enkele gevallen geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Tervisielegging ontwerp
Na het overleg en de inspraak is het bestemmingsplan gedurende zes weken (afd. 3.4 Awb) ter visie gelegd. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder (dus ook door de overlegpartners). De behandeling van eventueel ingekomen zienswijzen heeft in een afzonderlijke notitie bij het bestemmingsplan plaatsgevonden. Deze is bij het raadsbesluit van het vast te stellen bestemmingsplan gevoegd. De behandeling van de zienswijzen heeft geleid tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Volledigheidshalve wordt verwezen naar Bijlage 3. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan nog beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Bijlage 1 Lijst Nevenactiviteiten Bij Agrarisch
Bijlage 1 Lijst nevenactiviteiten bij agrarisch
Bijlage 2 Staat Van Bedrijven Categorie 1 En 2
Bijlage 2 Staat van bedrijven categorie 1 en 2
Bijlage 3 Bestaande Bedrijven
Bijlage 4 Staat Van Bedrijven Tot En Met Categorie 3.1
Bijlage 4 Staat van bedrijven tot en met categorie 3.1
Bijlage 5 Staat Van Bedrijven Tot En Met Categorie 3.2
Bijlage 5 Staat van bedrijven tot en met categorie 3.2
Bijlage 6 Lijst Aan-huis-verbonden Beroep En Bedrijf
Bijlage 6 Lijst aan-huis-verbonden beroep en bedrijf
Bijlage 7 Bestaande Bedrijven Bij Wonen
Bijlage 7 Bestaande bedrijven bij wonen
Bijlage 1 Gasflessendepot Achterwei 52d
Bijlage 1 Gasflessendepot Achterwei 52D
Bijlage 2 Nota Vooroverlegreacties
Bijlage 2 Nota vooroverlegreacties