Damwâld - Tussen Haadwei 143 en 151
Bestemmingsplan - Gemeente Dantumadiel
Vastgesteld op 11-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Damwâld - Tussen Haadwei 143 en 151 met identificatienummer NL.IMRO.1891.BpDwCPOHaadwei-VA01 van de gemeente Dantumadiel;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning en/of daarbij behorende ondergeschikte bebouwing wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een kwekerij, een glastuinbouwbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een champignonkwekerij, of een wormenkwekerij;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.8 bebouwingsbeeld:
de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.10 bestaand:
bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbaar op de dag van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.24 evenement:
een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is of een melding moet worden gedaan;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.27 hobbymatig agrarisch gebruik:
het telen van gewassen en/of het houden van dieren, anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf en niet zijnde een volkstuin;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.30 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.31 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.32 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.33 voorgevellijn:
de lijn in de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;
1.34 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.35 woonhuis:
een hoofdgebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het meten van de goothoogte worden ondergeschikte bouwonderdelen als wolfseinden en goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 dakkapellen en/of dakopbouwen:
indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen en/of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van het gebouw meer dan 2/3), wordt de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn of boeibord van de dakkapel en/of dakopbouw, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel en/of dakopbouw, als goothoogte aangemerkt;
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van rooilijn, bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in een woonhuis, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zoals genoemd in Bijlage 3 Lijst vantoegestane beroepen en bedrijven aan huis;
- b. hobbymatig agrarisch gebruik;
- c. de waterhuishouding;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. werken, geen bouwwerk zijnde.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
- a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. per bouwvlak is niet meer dan 1 woonhuis toegestaan;
- c. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- d. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
- e. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 300 m² bedragen;
- f. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
- g. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd en de bovenzijde van de afgewerkte vloer hoger is dan 3 m;
- h. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 m;
- i. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- j. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 50°;
- k. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van:
- a. andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming:
- a. met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2;
- b. met een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de resultaten zijn neergelegd van een waarderend onderzoek dan wel van een historisch en karterend onderzoek met minimaal 6 boringen per hectare en minimaal 6 boringen per bouwplanlocatie en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld, op basis van welk onderzoeksrapport aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde -Archeologische verwachtingswaarde 4':
- a. verwijderen, indien geconstateerde afwezigheid van archeologische waarden of verandering in regelgeving daartoe aanleiding geeft;
- b. geheel of gedeeltelijk wijzigen in een andere dubbelbestemming betreffende archeologie, indien geconstateerde aanwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwlagen zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen;
- b. ondergrondse bouwlagen zijn niet toegestaan onder stallen, waarbij mestputten niet als bouwlaag worden beschouwd.
6.2 Vlaggenmasten
In afwijking van hetgeen de bouwregels toelaten mag een vlaggenmast worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 6 m.
6.3 Reclamemasten
In afwijking van hetgeen de bouwregels toelaten mag geen reclamemast worden gebouwd met een bouwhoogte van meer dan 6 m.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. zelfstandige bewoning van bijbehorende bouwwerken;
- b. de bewoning van bedrijfsruimte(n), niet zijnde bedrijfswoningen;
- c. het (laten) gebruiken van gronden als paardenbak, renbaan of menterrein, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan;
- d. het (laten) gebruiken van gronden voor de opslag van voer, hooibalen en daarmee vergelijkbare zaken buiten de bestemming 'Wonen';
- e. het (laten) gebruiken van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, voorwerpen, stoffen en materialen en daarmee gelijk te stellen voorwerpen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
- f. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 vrijwaringszone - radar
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende één week ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
12.2 Verwijzing naar adressen
De plaatselijke adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.
12.3 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit gen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht Bouwwerken
13.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
13.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Overgangsrecht Gebruik
14.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
14.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.3 Verbod
Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.4 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanDamwâld - Tussen Haadwei 143 en 151
van de gemeente Dantumadiel.
Behorend bij het besluit van 11 december 2023.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemers zijn voornemens op het perceel tussen Haadwei 143 en Haadwei 151 in Damwâld vier bouwkavels te realiseren voor eigen bewoning. Op deze kavels worden vier vrijstaande woningen gebouwd.
Het project wordt aangepakt op een collectieve wijze (CPO) en de initiatiefnemers houden zelf de regie in handen om het plan te ontwikkelen. De initiatiefnemers zijn al sinds 2018 op zoek naar een geschikte locatie en zien het perceel tussen huisnummers 143 en 151 als een geschikte locatie om de vrijstaande woningen te realiseren.
De initiatiefnemers hebben voor deze ontwikkeling een principeverzoek ingediend bij de gemeente Dantumadiel. De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het plan en dit lokale initiatief te willen ondersteunen. Aan deze medewerking zijn twee voorwaarden verbonden:
- 1. De woningen dienen buiten de 100% letaliteitszone van de hogedruk aardgastransportleiding te worden gerealiseerd.
- 2. Uit een landschappelijke inpassing blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke kwaliteit.
Het huidige bestemmingsplan staat het niet toe om de gronden te gebruiken voor reguliere bewoning. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologische kader om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. In voorliggend plan wordt aangetoond dat de in dit plan beschreven ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en wordt er rekening gehouden met de voorwaarden gesteld door de gemeente.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het landelijk gebied grenzend aan de zuidkant van het dorp Damwâld aan de weg Haadwei in de gemeente Datumadiel. Het plangebied ligt aan de oostkant van de Haadwei tussen de huisnummers 143 en 151. Het perceel staat bekend als kadastrale gemeente Akkerwoude, sectie M en perceelnummer 2107. Niet het gehele perceel maakt onderdeel uit van het plangebied. In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven ten opzichte van haar omgeving.
Figuur 1.1. Ligging plangebied
1.3 Planologische Regeling
De gronden zijn gelegen in het bestemmingsplan Butengebiet Dantumadiel vastgesteld door de gemeenteraad van Dantumadiel op 2 juli 2013. Het plangebied heeft in de huidige situatie de enkelbestemming 'Agrarisch - Woudenlandschap' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringzone - radar'.
Op 4 juli 2016 is Herziening bestemmingsplan Butengebiet Dantumadiel vastgesteld. In figuur 1.2 is een uitsnede uit het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Strijdigheid
De initiatiefnemers zijn voornemens om vier woningen te realiseren. De gronden mogen nu alleen in gebruik worden genomen ten dienste van de bestemming 'Agrarisch - Woudenlandschap'. Het planologisch mogelijk maken van vier reguliere woningen is niet passend binnen deze bestemming.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg over de juridische regeling van het plan. Hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is het plangebied agrarisch grasland. Het perceel is omgeven door een bomenrij aan de west-, zuid- en oostkant. Aan de noordkant van het perceel ligt een watergang met een inrit.
Het plangebied onderbreekt het bestaande bebouwlint aan de oostkant van de Haadwei. Aan de westkant van de Haadwei - tegenover het plangebied - is het bestaande bouwlint doorgetrokken en zijn meerdere vrijstaande woningen gesitueerd. In figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1. Luchtfoto plangebied
2.2 Voorgenomen Situatie
De initiatiefnemers zijn voornemens om in het plangebied vier bouwkavels te realiseren middels CPO. Op elke kavel komt een vrijstaande woning te staan met een vrijstaande schuur. De oppervlakte van zowel de woning als de schuren zijn per bouwkavel hetzelfde.
De inritten van de toekomstige woningen worden op de Haadwei aangesloten. Per twee woningen wordt één inrit gerealiseerd. Het parkeren vindt plaats bij de woning op de kavel.
In figuur 2.2 is het indicatief ontwerp van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.2 Indicatief ontwerp met erfinrichtingsplan
Landschappelijke inpassing en erfinrichting
Voor de beoogde ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 1. Als uitgangspunt worden de bestaande houtsingels in het plangebied genomen.
De watergang aan de noordzijde en houtwallen aan de oostzijde bestaande uit elzen en lage begroeiing - worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Aan de westzijde van het plangebied, langs de Haadwei, worden enkele bomen gekapt voor de aanleg van de inritten. Door een koppeling van de inritten wordt zoveel mogelijk versnippering van het groen voorkomen. In bijlage 2 is aangegeven wat de ingrepen zijn in de huidige situatie.
De onderlinge begrenzing van de 4 woonkavels wordt vormgegeven door de aanplant van hagen die echter niet de voortuinen opdelen. Op deze wijze wordt een ruimtelijke opdeling van het voorterrein voorkomen en wordt het beeld versterkt van de vier woningen als ruimtelijke eenheid. De overige tuininrichting zal bestaan uit gazon, borders of een lage haag. Fruitbomen, enkele moestuinen en ruimte voor weidegang.
2.3 Verkeer En Parkeren
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.
De gemeente Dantumadiel heeft geen beleid omtrent verkeersgeneratie en parkeren. Daarom wordt voor het bepalen van de verkeersgeneratie aangesloten op de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren 381' (december 2018). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. '
In de nieuwe situatie worden vier vrijstaande koopwoningen gebouwd. De gemeente Datumadiel is niet stedelijk en het plangebied ligt in het buitengebied. Voor de berekening is uitgegaan van een gemiddeld parkeerkencijfer.
Parkeren
Voor de beoogde ontwikkeling van vier vrijstaande koopwoningen is het parkeerkencijfer CROW 2,4 per woning. De totale parkeerbehoefte in de toekomstige situatie bedraagt 10. De initiatiefnemers verzorgen het parkeren op hun eigen erf en hier is voldoende plaatst om te voorzien in de ontstane parkeerbehoefte.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie bedraagt maximaal 37 mv/t op een werkdag. Deze toename is zeer gering en de Haadwei is voldoende uitgerust om de toegenomen verkeersbewegingen af te wikkelen. Bovendien is met de ontsluiting rekening gehouden met een goede en veilige verkeersafwikkeling van de woonkavels. Bij de ontwikkeling wordt namelijk twee keer een dubbele inrit gerealiseerd. Bovendien is er vanaf de inritten voldoende zicht op het fietspad langs de Haadwei en het kruispunt (driesprong) Haadwei - Willemstrjitte.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren is voldoende gewaarborgd in de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 NOVI
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het is de bedoeling er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
- 3. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
- 4. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
- 5. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
- 6. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
- 1. De Omgevingsagenda
In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio. - 2. De NOVI-gebieden
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
De regio waarvan de gemeente Datumadiel deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
3.1.2 Ladder van Duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
In het plangebied worden vier woningen buiten, maar direct aansluitend aan stedelijk gebied gerealiseerd. Gezien het feit dat er minder dan 11 woningen worden gerealiseerd is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Conclusie rijksbeleid
De ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 De Romte Diele - Omgevingsvisie Fryslân 2020
Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 is uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.
Als uitgangspunt geldt dat veranderingen niet tegen moeten worden gehouden, maar dat ambities worden gerealiseerd door gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.
De planontwikkeling past binnen het principe van omgevingskwaliteit als ontwerpbasis. De locatiebepaling van de woningen is gebaseerd op de elementen in en de situatie en kwaliteit van de omgeving. Het principe van omgevingskwaliteit past binnen de kwaliteiten die de provincie Fryslân wil behouden en bevorderen.
3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014
Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld, deze is daarna een aantal keren partieel herzien. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het volgende artikel is van toepassing op de woningbouwontwikkeling in Damwâld:
Artikel 2.1
In dit artikel wordt aangegeven dat de beschrijving van de uitbreidingslocatie moet worden voorzien van een kwaliteitsparagraaf. Hierbij moet worden ingegaan op de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en de inpassing in de omgeving.
In paragraaf 2.2 is ingegaan op de ruimtelijke inpassing van het plangebied. Hier is aangegeven dat aansluiting wordt gezocht bij de bestaande omgevingskwaliteiten. Voor de ontwikkeling is een erfinrichtingsplan, zie bijlage 1, opgesteld. In paragraaf 4.8 wordt de cultuurhistorische situatie toegelicht.
Artikel 2.2
In lid 1 is aangegeven dat in de plantoelichting wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarde zoals aangegeven op de FAMKE.
Het aspect archeologie wordt beschreven in paragraaf 4.7.
Artikel 2.3
In dit artikel is aangegeven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied een verantwoording bevat waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief dat niet binnenstedelijk kan worden uitgevoerd. In paragraaf 3.1.2 is bij de Ladder voor duurzame verstedelijking reeds uiteengezet dat het niet gaat om een stedelijke ontwikkeling en dat aansluiting wordt gezocht bij de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Hierbij wordt het principe gehanteerd van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat de ontwikkeling van zeer beperkte omvang is in het landelijk gebied.
Artikel 3.1.1
In dit artikel is aangegeven dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
De provincie maakt met de woningbouwregio's bestuurlijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's. Dit wordt door de gemeenten vertaald in gemeentelijke woonplannen. Dit betekent dat in principe alle woningbouwmogelijkheden in een ruimtelijk plan moeten passen in een woonplan. De gemeente heeft afspraken gemaakt met de provincie over de invulling van de woningbouwplannen. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op het gemeentelijk woonbeleid.
Conclusie provinciaal beleid
De bouw van vier woningen in Damwâld is niet in strijd met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Woonvisie 2020-2025
De gemeente Dantumadiel heeft de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. Met de woonvisie geeft de gemeente richting aan ontwikkelingen in de gemeente. De woonvisie is de basis voor de uitvoeringsagenda, woningbouwprogrammering en de prestatieafspraken. Eén van de speerpunten in deze visie is nieuwbouw in dorpen en wijken.
Regionale woningbouwafspraken en Woningbouwprogramma
De provincie en de gemeenten Dantumadiel, Noardeast-Fryslân, Achtkarspelen en Tytsjerksteradiel hebben afspraken met elkaar gemaakt over de woningbouw in de regio Noordoost-Fryslân voor de komende 10 jaar. De woningbouwafspraken zijn vertaald in het Woningbouwprogramma 2021. Deze afspraken zijn door de provincie goedgekeurd.
Afwegingskader
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningbouwinitiatieven aansluiten bij de actuele, kwalitatieve woningbehoefte en de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente, willen de regio Noordoost Fryslân en de provincie de komende jaren sturen op basis van een gezamenlijke set van criteria. Hiervoor is in regionaal verband als werkdocument een Afwegingskader opgesteld waarmee nieuwe woningbouwinitiatieven op kwaliteit worden getoetst. Aan de hand van dit Afwegingskader wordt gekeken in hoeverre nieuwe plannen aantoonbaar inspelen op de kwalitatieve woningbehoefte en of zij bijdragen aan andere kwalitatieve ambities, zoals langer zelfstandig wonen, verduurzamen of het oplossen van een ruimtelijk knelpunt (bijvoorbeeld transformatie van leegstaand vastgoed).
Woningmarktanalyse Noordoost-Fryslân en Woningmarktmonitor
In 2020 is een woningmarktanalyse opgesteld om op regionaal niveau inzicht te krijgen in de woningbouwbehoefte. Samenwerking binnen de regio, zowel tussen gemeenten als tussen dorpen, is van belang bij het vaststellen van de woonprogrammering. De woningmarktanalyse biedt een kwalitatief afwegingskader waar gemeenten gebruik van kunnen maken bij het ontwikkelen van woningbouwplannen. De provincie Fryslân vraagt de regio om een offensieve regionale visie te maken. Dat betekent dat er geen dorp op slot wordt gezet en dat er ruimte is voor toekomstbestendig en zorgvuldig toevoegen van woningen. Daarbij houdt de provincie vast aan de lijn "binnendorps vrij, buitendorps beperkt". In de woningmarktanalyse is per dorp inzichtelijk gemaakt hoe de woningmarkt er nu voor staat en welke ontwikkelingen er te verwachten zijn. Op deze manier kan snel worden ingespeeld op ontwikkelingen.
In Damwâld is de prognose dat tot 2050 het aantal huishouden gaat groeien. Dit is ook terug te zien in de behoefteprognose naar koopwoningen. Voor vrije kavels geldt de score ++ en geeft aan dat de vraag veel groter is dan het aanbod. Daarnaast staat in het beleid dat het belangrijk is om een mix aan producten te bieden. Zo is er onder andere behoefte aan voldoende vrije kavels in verschillende maten.
Conclusie
Met de planontwikkeling in Damwâld worden 4 vrijstaande woningen in de koopsector toegevoegd. Deze ontwikkeling voorziet in de behoefte en past binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder, en kabels en leidingen.
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'gemengd gebied'. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Tabel 1: Richtafstanden VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009
Onderzoek
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Damwâld en dit kan wordt aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Het plangebied wordt namelijk omgeven door boerderijen en woningen. Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- 1. Past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
- Extern
Wonen is volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering geen milieubelastende activiteit en heeft daarom geen externe werking op haar omgeving.
- Intern
Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt op circa 130 meter afstand van het plangebied. Het gaat om een bouwbedrijf gelegen aan de Willemstrjitte 5. Op deze gronden zijn bedrijven tot met milieucategorie 2 toegestaan. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Er zijn geen andere milieubelastende bedrijven aangetroffen in de nabijheid van het plangebied.
Conclusie
Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2 Ecologie
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura2000-gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura2000-gebieden
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan alsnog worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst aan het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Uit de kaart van 'Verordening Romte Fryslân 2014' blijkt dat in het plangebied en de directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden aangewezen onder de NNN (het eerste gebied ligt op circa 2,10 km afstand) of met de aanduiding Natura 2000 (op circa 8,4 km afstand ligt Groote Wielen). Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Wel liggen circa 110 meter ten oosten van het plangebied en direct ten noordwesten van het plangebied bosgebiedjes die in de provinciale verordening worden aangemerkt met 'Natuur buiten NNN'. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen negatieve invloed op deze natuur.
Voor de voorgenomen ontwikkeling is voor de aanlegfase een stikstofberekening uitgevoerd, zie bijlage 3. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat tijdens de aanlegfase geen sprake is van een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. De woningen worden gasloos gebouwd en het aantal verkeersbewegingen is beperkt. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden kunnen significante negatieve effecten op beschermde gebieden worden uitgesloten.
De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
Soortenbescherming
In het plangebied is de quickscan flora & fauna uitgevoerd, zie bijlage 4. De werkzaamheden kunnen binnen de kaders van de Wet natuurbescherming worden uitgevoerd, mits aan de hieronder genoemde vervolgstappen wordt voldaan:
- Algemeen voorkomende broedvogels: Werken buiten de broedtijd (grofweg 15 maart-15 juli).
- Zorgplicht: naleven van de zorgplicht.
- Meld- en/of herplantingplicht: Infomeren bij de gemeente Datumadiel.
Tijdens de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de zorgplicht en het werken buiten de broedtijd. In het plangebied, dat buiten de bebouwde kom is gelegen, worden meerdere bomen herplant. Hierdoor wordt voldaan aan de herplantingsplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Mogelijk kan er sprake zijn van een (noodzaak tot) kapvergunning. De aan te vragen vergunningen en/of meldingen vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De provincie geeft aan dat in de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuur inclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen. De provincie wijst nog op de “40 punten checklist” van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging en op advies van een ecoloog van de provincie. Bij de uitwerking van de plannen zal hiermee rekening worden gehouden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en/of beschermde soorten.
4.3 Bodem
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Gezien de aard en gebruik van het plangebied is er geen sprake van een verdachte locatie. Om die reden werkt het aspect bodem niet belemmerend voor de vaststelling van dit plan en is het verantwoord om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van het plangebied door een verkennend bodemonderzoek uit te voeren bij de aanvraag omgevingsvergunning.
4.4 Water
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Onderzoek
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân. Voor de ontwikkeling is de maximale planologisch toegestane bebouwing als uitgangspunt gehanteerd. De uitkomst van deze toets is dat de normale procedure moet worden gevolgd. Het plangebied is tevens gelegen in het beschermingsgebied van een hoofdwater. Het waterschap adviseert een advies aan te vragen vanwege het hoofdwater. Dit advies is reeds aangevraagd bij het Wetterskip Fryslân . Het resultaat van de watertoets is opgenomen in bijlage 5.
Waterkwantiteit
In het wateradvies is aangegeven dat door ruimtelijke ontwikkelingen de hoeveelheid verhard oppervlak toeneemt met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.
In het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland dat deels omzoomd is door bomen en struiken. In de huidige situatie is geen verhard oppervlak aanwezig. Met de bouw van toekomstige hoofd- en bijgebouwen staat het nieuwe bestemmingsplan het toe om maximaal 300 m2 te bouwen per kavel exclusief erfverharding. De totale verharding, dus gebouwen en erfverharding is minder dan 1.500 m2. De verhardingstoename valt onder de grens van 1.500 m2, waardoor geen watercompensatie hoeft plaats te vinden.
Het waterschap heeft aangegeven dat bij de inrichting rekening moet worden gehouden met een beschermingszone van 5 meter langs de hoofdwatergang die de noordelijke zijde van het plangebied begrenst. In deze zone gelden beperkingen in verband met onderhoud aan de watergang.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
In dit geval wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Het waterschap heeft verder aangegeven dat dempen vergunningplichtig is. Dit geldt mogelijk ook voor de dammen met duiker ten behoeve van de inritten.
Vanuit het aspect water is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.
4.5 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2022) is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Op voorhand kan gesteld worden dat dit plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien valt het project, met de bouw van 4 woningen, onder de NIBM-regeling.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Geluid
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Onderzoek
Rail- en inrichtingslawaai
In de nabije omgeving bevindt zich geen spoor of inrichting die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken. Het is uitgesloten dat het plangebied hinder ondervindt van deze aspecten.
Wegverkeerslawaai
De percelen zijn gelegen aan de Haadwei waar een maximumsnelheid geldt van 60 km/u. Om die reden is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
- Op de begane grond wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van L den = 53 dB;
- begane grond wordt tevens voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van L den = 53 dB. Op de verdiepingen wordt niet voldaan aan deze maximale ontheffingswaarde.
Dit betekent dat binnen de randvoorwaarden van de Wgh het plan mogelijk is met voor de begane grond een hogere waarde van L den = 53 dB en op de verdiepingen een dove gevel.
De komgrens, en daarmee de formele grens binnen-/buitenstedelijk, ligt globaal ter hoogte van de plangrens. Door de realisatie van het plan ontstaat er aaneengesloten bebouwing tot en met de bestaande woning Haadwei 151. Wanneer wordt besloten om tegelijkertijd met het plan de komgrens op te schuiven naar de zuidelijke grens van het plangebied (of voorbij Haadwei 151), ontstaat een binnenstedelijke situatie en bedraagt de maximale ontheffingswaarde L den = 63 dB, zodat een dove gevel niet meer noodzakelijk is.
De realisatie van het plan is mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder met een hogere waarde op de begane grond en dove gevels aan de straatzijde (verdiepingen). Het verleggen van de komgrens maakt de realisatie van (vaak niet gewenste) dove gevels overbodig.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, mits een hogere voorkeursgrenswaarde wordt afgegeven door het bevoegd gezag.
4.7 Archeologie
In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
FAMKE
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie Fryslân de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Onderzoek
Het plangebied ligt voor de periode steentijd-bronstijd in een gebied waar een quickscan wordt geadviseerd. Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een quickscan te verrichten. Een quickscan is een extensief booronderzoek waarmee duidelijk gemaakt wordt of het steentijd bodemarchief intact is. Het plangebied ligt voor de periode ijzertijd-middeleeuwen in een gebied waar karterend onderzoek 3 wordt geadviseerd. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn.
Het plangebied is iets groter dan 5.000 m2, maar de ingrepen in het plangebied zijn met maximaal 1.200 m2 veel kleiner dan de oppervlakte van 5.000 m2 die de provincie hanteert voor archeologische onderzoek in dit gebied. Hierdoor hoeft voor zowel de periode steentijd-bronstijd als de periode ijzertijd-middeleeuwen geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De provincie heeft wel om een archeologisch onderzoek gevraagd vanwege de oppervlakte van het plangebied van iets meer dan 5.000 m2. Vanwege de erfinrichting die geborgd is in artikel 3.5.1 sub e kunnen er geen grotere bodemverstoringen mogelijk zijn dan 5.000 m2. Op basis hiervan is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Om de archeologische waarden te borgen is de dubbelbestemming 'Archeologie - waarde 4' aan het plan toegevoegd.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling in het plangebied niet in de weg.
4.8 Cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Onderzoek
Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit komt naar voren dat de beoogde ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden aantast.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Externe Veiligheid
In de huidige wetgeving zijn de begrippen risicobron, (beperkt) kwetsbaar object, plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico van belang. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor de kans per jaar dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico GR is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is van toepassing op het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar, bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico, maar wel geldt hiervoor een verantwoordingsplicht in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet van toepassing; het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.
Onderzoek
In deze paragraaf wordt het planvoornemen getoetst aan het aspect externe veiligheid. In figuur 4.1 is een uitsnede opgenomen van de risicokaart.
Figuur 4.1. Uitsnede risicokaart (bron: Atlas Leefomgeving)
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of het water met een externe werking. Volgens de risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen. Het invloedsgebied en de PR 10-6 contour van deze inrichtingen liggen niet over het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten noorden en westen van het plangebied bevindt zich de buisleiding N-505-90. Vanwege de ligging nabij de buisleiding is advies gevraagd aan de FUMO, zie bijlage 7. Omdat sprake is van een hogedruk aardgastransportleiding is het Bevb van toepassing. De letaliteitszones zijn specifiek met het rekenprogramma CAROLA berekend. De leiding heeft de volgende kenmerken:
Tabel 4.2: Gegevens hogedruk aardgastransportleiding
Het plangebied ligt deels binnen de letaliteitszones van de hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie. De meest noordelijke woning is binnen de 100% letaliteitszone geprojecteerd, zie figuur 4.2. De overige 3 woningen zijn buiten de 100%, maar wel binnen de 1% letaliteitszone geprojecteerd.
Figuur 4.2. Letaliteitszones liggend in het plangebied.
Plaatsgebonden risico (PR) buisleidingen
Er wordt ter plaatse van het plangebied geen PR 10-6 contour rondom de leidingen berekend. Dit houdt in dat het plan niet binnen de PR 10-6 contour ligt en dus voldoet aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. Geconcludeerd kan worden dat het PR 10-6 per jaar geen belemmering vormt voor dit plan.
Belemmeringenstrook
Conform artikel 14 lid 1 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen geldt een belemmeringenstrook van ten minste 5 meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. In artikel 5 lid b van de regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen dat voor buisleidingen voor aardgas met een druk van 16 tot en met 40 bar, in afwijking van artikel 14 lid 1 van het besluit, de belemmeringenstrook ten minste 4 meter aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van die buisleiding, bedraagt. Dit houdt in dat voor de aardgastransportleidingen van Gasunie een belemmeringenstrook van 4 meter van toepassing is. De strook ligt buiten het plangebied en vormt voor dit plan dan ook geen belemmering.
Groepsrisico (GR)
Het invloedsgebied van de buisleiding N-505-90 bedraagt 46 meter vanaf de buisleiding. Het 100% letaalgebied bedraagt 26 meter vanaf de buisleiding. Het plangebied ligt daarmee zowel binnen het invloedsgebied (1% letaliteitszone) als de 100% letaliteitszone van deze leiding. De hoogte van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van de buisleiding is voor zowel de huidige situatie als voor de toekomstige situatie, na realisatie van het plan, met het rekenprogramma Carola versie 1.0.0.52 berekend. Omdat de toename van het GR kleiner is dan 10% en het totale GR beneden 0,1 van de oriëntatiewaarde ligt, kan er worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.
Beknopte verantwoording
Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied
Met de beoogde ontwikkeling worden 4 woningen in het invloedsgebied mogelijk gemaakt. Voor het berekenen van de hoogte van het groepsrisico voor de toekomstige situatie is uitgegaan conform de 'Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico' (november 2007) van een toename van 2.4 personen per woning, voor de ontwikkeling wordt er derhalve uitgegaan van 4 x 2.4 = 9.6 personen.
Uit de berekening blijkt dat in de huidige en toekomstige situatie het GR beneden 0,1 van de oriëntatiewaarde ligt. De toename van het GR is kleiner dan 10%.
Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Maatgevende scenario
Het meest waarschijnlijke en meest voorkomende incident is beschadiging van de buisleiding door grondwerkzaamheden. Hierbij kan aardgas uitstromen, maar aangenomen wordt dat door snel en accuraat optreden van alle betrokkenen (onder andere Gasunie, omwonenden) de ontstane gaswolk niet tot ontbranding komt. Bovendien zullen voorafgaand aan graafwerkzaamheden veelal een klic-melding worden gedaan waarmee duidelijk wordt ter plaatse de aardgasleiding aanwezig is.
Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet vindt voornamelijk plaats bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied, kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. Het plangebied is vanuit het noorden en zuiden voor de hulpdiensten goed bereikbaar. De hulpdiensten bevinden zich op een redelijk korte afstand van het plangebied.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Zelfredzaamheid bij beschadiging van een buisleiding is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een aardgasleiding. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico niet met meer dan 10% toeneemt. Tevens is het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechteren en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Kabels, Leidingen En Zoneringen
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Onderzoek
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. De verantwoording van de aanwezige buisleiding vormt geen belemmering en deze motivering is te vinden in paragraaf 4.9.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.11 Vormvrije M.e.r.-notitie
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Toetsing aan het plangebied
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Daarvan is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die de genoemde drempelwaarden niet overschrijden toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van het potentiëleeffect.
Kenmerken van het project
Het bestemmingsplan voorziet in een beperkte toevoeging van woningen. Het gaat om de realisatie van vier woningen. In paragraaf 2.2 is nader ingegaan op de vooringenomen situatie. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Plaats van het project
Het plangebied bevindt zich op een deel van het perceel bekend als kadastrale gemeente Akkerwoude, sectie M en perceelnummer 2107. In het plangebied bevindt zich in de huidige situatie geen bebouwing en is het in gebruik als weiland. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig.
Kenmerken van het potentiële effect
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden, dat de nieuwe ontwikkelingen geen nadelige invloed hebben op bestaande natuur- en/of landschapswaarden. Ook worden geen cultuur-historische en/of archeologische waarden aangetast. Door de nieuwe ontwikkelingen worden bestaande bedrijven in de omgeving niet in hun mogelijkheden beperkt. De bodem en het grondwater zijn geschikt voor de beoogde functie. Met het initiatief wordt onderzocht of er overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer voor de omliggende woningen en zorgt ook niet voor luchtvervuiling of geluidsoverlast. Bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet M.E.R.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.1 Inleidende Regels
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
5.1.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
5.1.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
5.1.3 Bestemmingen
De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen zijn afgestemd op het vigerende bestemmingsplan en andere actuele bestemmingsplannen in de nabijheid van het plangebied. Hierbij geldt dat de regeling voor het plangebied is toegespitst op dit initiatief, waarbij het beleidskader en de planologische randvoorwaarden als uitgangspunt gelden. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' is de functie wonen toegestaan. Hiermee worden de functies, zoals beschreven in paragraaf 2.2, mogelijk gemaakt. De woningen moeten binnen de vier bouwvlakken worden gebouwd. Per bouwvlak mag één woning (het hoofdgebouw) worden gebouwd, waarvan de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw maximaal 3,5 meter en 9 meter zijn. De dakhelling is tussen 30° en 50°. De maximale hoogte van een bijbehorend bouwwerk is 6 meter. De gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bedraagt 300 m2.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden.
5.2 Algemene Regels
5.2.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
5.2.2 Overige algemene regels
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In de algemene aanduidingsregels is de aanduiding 'vrijwaringszone – radar' opgenomen. In het plangebied is deze gebiedsaanduiding van toepassing. Dit betekent dat de gronden naast de bestemming 'Wonen' ook zijn bestemd voor de bescherming van de functionele bruikbaarheid van het radarstation. Hierdoor mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 75 meter.
5.3 Overgangs- En Slotregels
5.3.1 Overgangsregels
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
5.3.2 Slotregels
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een ontwikkeling. In dat verband wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ter beoordeling voorgelegd aan de overlegpartners. De reacties van de provincie en Wetterskip Fryslân zijn opgenomen in bijlage 8. Deze reacties hebben geleid tot een aanvulling in paragraaf 4.2 en 4.4 van de toelichting en het toevoegen van de archeologische dubbelbestemming.
Zienswijzeperiode
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Ook de overlegpartners zijn geïnformeerd dat het bestemmingsplan ter inzage lag. Gedurende deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de zienswijzennota, welke is opgenomen in bijlage 9. De zienswijze van de provincie heeft geleid tot een aanpassing in de planregels van artikel 3.5.1 waarin een verwijzing wordt gemaakt dat als bijlage is opgenomen bij de planregels.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is 11 december 2023 gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling is gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens deze periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voorliggend plan betreft een particulier initiatief. De voor dit plan en de ruimtelijke procedure te maken kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Met initiatiefnemer worden hier afspraken over gemaakt. De kosten zijn anderszins verzekerd.
Bijlage 1 Richtlijnen Voor Nieuwe Ontwikkelingen
Bijlage 1 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan
Bijlage 3 Lijst Van Toegestane Beroepen En Bedrijven Aan Huis
Uitoefening van (para-)medische beroepen, waaronder:
individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer,
mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, enz. individuele praktijk dierenarts.
Kledingmakerij:
(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf;
woningstoffeerderij.
Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:
- schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf.
Reparatiebedrijfjes, waaronder:
- schoen-/lederwarenreparatiebedrijf;
- uurwerkreparatiebedrijf;
- goud- en zilverwerkreparatiebedrijf;
- reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen;
- reparatie van muziekinstrumenten.
In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.
Advies- en ontwerpbureaus, waaronder individuele praktijk voor:
- reclame ontwerp;
- grafisch ontwerp;
- architect.
(Zakelijke) dienstverlening, waaronder individuele praktijk voor:
- notaris;
- advocaat;
- accountant;
- assurantie-/verzekeringsbemiddeling;
- exploitatie en handel in onroerende zaken.
Overige dienstverlening:
- kappersbedrijf;
- schoonheidssalon:
- pedicure.
Onderwijs:
- autorijschool;
- onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium.
Verkoop van goederen via internet:
het verkopen van goederen aan personen, waarbij goederen aan huis worden verkocht, maar uitsluitend
via internet en waarbij de bezorging of levering voornamelijk via de post of pakketdienst plaatsvindt.
Ambachtelijke bedrijvigheid en/of kunstnijverheid:
het, geheel of overwegend door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, waarbij:
- 1. het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd, of:
- 2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan Met Huidige Situatie
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan met huidige situatie
Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek