KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Ruimtelijke-functionele Structuur
2.2 Huidige Situatie
2.3 Planuitgangspunten
2.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije Mer-beoordeling
4.2 Archeologie
4.3 Cultuurhistorie
4.4 Ecologie
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Bodemkwaliteit
4.8 Water
4.9 Bedrijven- En Milieuzonering
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Algemeen
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Van Toegestane Beroepen En Bedrijven Aan Huis
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Kader
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Aerius-berekening
Bijlage 4 Ecologie
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 6 Samenvatting Watertoets
Bijlage 7 Reactienota

Damwâld - Woningen Camstrastrjitte

Bestemmingsplan - Gemeente Dantumadiel

Vastgesteld op 26-03-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Damwâld - Woningen Camstrastrjitte met identificatienummer NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01 van de gemeente Dantumadiel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning en/of daarbij behorende ondergeschikte bebouwing wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.7 bebouwingsbeeld:

de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;

1.8 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.23 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.24 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Niet als kampeermiddelen worden beschouwd: vaartuigen, woonwagens in de zin van de Woningwet, tenten in gebruik voor het houden van bijeenkomsten, tentoonstellingen of voorstellingen, en voertuigen in gebruik als directiekeet;

1.25 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.26 ondergeschikte bebouwing:

hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:

  • ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  • een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.27 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:

hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:

  • een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  • een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.28 overkapping:

een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.29 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.30 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.31 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.32 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het meten van de goothoogte worden ondergeschikte bouwonderdelen als wolfseinden en goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 dakkapellen en/of dakopbouwen:

indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen en/of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van het gebouw meer dan 2/3), wordt de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn of boeibord van de dakkapel en/of dakopbouw, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel en/of dakopbouw, als goothoogte aangemerkt;

2.7 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van rooilijn, bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. paden;

met de bij de aangrenzende hoofdgebouwen behorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. openbare nutsvoorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. waterlopen en waterpartijen.

3.2 Bouwregels

  1. a. Met uitzondering van erkers (tot een breedte van ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel of 1/3 van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1 meter, dan wel de bestaande diepte indien deze meer is, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt) mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. b. In de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
    1. 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
    2. 2. houtsingels te rooien of te kappen.
  2. b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
  3. c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
  4. d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en/of ten behoeve van de bouw van ondergeschikte bebouwing conform het bepaalde in Artikel 18, mits er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde en met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      • een goede woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de sociale veiligheid
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 1);
  2. b. ondergeschikte bebouwing,

met de daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. openbare nutsvoorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. tuinen, erven en terreinen;
  5. g. waterlopen en waterpartijen;
  6. h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

4.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. 2. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
    3. 3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
    4. 4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 meter;
    5. 5. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 30°;
    6. 6. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn te worden gebouwd;
  2. b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel op ten minste de bestaande afstand achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, indien deze minder is dan 1 meter;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per hoofdgebouw bedraagt:
      • bij een bouwperceel met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² niet meer dan 100 m², met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit meer is;
      • bij een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 1000 m² niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot een maximum van 200 m²;
    3. 3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
    4. 4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
    5. 5. in aanvulling op het bepaalde onder 4 dient de bouwhoogte ten minste 1 meter lager te zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel het bestaande verschil in bouwhoogte indien dit minder is dan 1 meter.
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. in de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan;
    2. 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
      • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      • een goede woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de sociale veiligheid;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak;
  2. b. het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 3 voor een goothoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 5,5 meter;
  3. c. het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 4 voor een bouwhoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 11 meter;
  4. d. het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 5 voor een dakhelling van minder dan 30 graden;
  5. e. het bepaalde in lid 4.2, sub b, onder 4 en 5 ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
  6. f. het bepaalde in lid 4.2, sub c ten behoeve van het bouwen van een erfafscheiding met een hoogte van niet meer dan 2 meter op een zijerf, met dien verstande dat deze erfafscheiding parallel aan de zijdelingse perceelgrens dient te worden gebouwd.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
    1. 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de oppervlakte van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
    2. 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
    3. 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
    4. 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
    6. 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  6. f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.1 voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 1), mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
    1. 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
    2. 2. houtsingels te rooien of te kappen.
  2. b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
  3. c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
  4. d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Afwijkingsbevoegdheid opwekken duurzame energie bij (bedrijfs)woningen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in de bestemmingsregels indien (bedrijfs-)woningen op het betreffende bouwperceel zijn toegestaan, voor het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling bij de (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:
    1. 1. met inachtneming van de bouwregels voor ondergeschikte bebouwing van de betreffende bestemming de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 50% van het betreffende bouwperceel;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van zonnepanelen in grondopstelling per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    3. 3. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer mag bedragen van 2 m;
    4. 4. zonnepanelen in grondopstelling ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gebouwen en overkappingen en het verlengde daarvan dienen te worden geplaatst;
    5. 5. de afstand van zonnepanelen in grondopstelling tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen.
  2. b. het bepaalde in de bestemmingsregels indien (bedrijfs-)woningen op een bouwperceel zijn toegestaan, voor het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling op aan het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning aansluitende gronden , met dien verstande dat:
    1. 1. met inachtneming van de bouwregels van de betreffende bestemming de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van zonnepanelen in grondopstelling per bestaande bouwperceel van de (bedrijfs-)woning en aansluitende gronden niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    3. 3. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer mag bedragen van 2 m;
    4. 4. zonnepanelen in grondopstelling ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gebouwen en overkappingen en het verlengde daarvan dienen te worden geplaatst. Indien geen bebouwing op een perceel aanwezig is, wordt aangesloten op de gebouwen en overkappingen op een direct naastgelegen perceel;
    5. 5. de afstand van zonnepanelen in grondopstelling tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Voorwaardelijke verplichting

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  1. a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' zonder de aanleg en instandhouding van de beplantingsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantingsplan teneinde te komen tot een goede inpassing;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de beplantingsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen Beplantingsplan teneinde te komen tot een goede inpassing.

7.2 Strijdig gebruik

Onder met de bestemmingen strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen, zodanig dat:
    1. 1. dit voor de duur van meer dan 5 dagen is, met dien verstande dat de periode die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen hier ook onder valt;
    2. 2. dit gebruik niet binnen de Algemene Plaatselijke verordening past;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen
  6. f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  7. g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de opslag van schroot-, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  8. h. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
  9. i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie.

7.3 Afwijken strijdig gebruik

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder i en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de opwekking van duurzame energie, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend in combinatie met Artikel 6, lid 6.1 kan worden toegepast.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen/rooilijnen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 10.1 sub a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanDamwâld - Woningen Camstrastrjitte

van de gemeente Dantumadiel.

Behorend bij het besluit van 26 maart 2024.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de hoek van de Ald Mear met de Camstrastrjitte te Damwâld, in de gemeente Dantumadiel, is een onbebouwd stuk grond gelegen. Het bouwbedrijf Hekstra en Bert Adema Makelaardij (hierna: initiatiefnemers) hebben het voornemen om ter plaatse 6 woningen te realiseren met de daarbij behorende (parkeer)voorzieningen.

Het voornemen is voorgelegd aan het college en zij staan positief tegenover de ontwikkeling vanwege de actuele situatie op de woningmark. In de overweging is meegenomen dat de huidige groenstrook aan de Camstrastrjitte waardevol is vanwege het cultuurhistorisch belang, voor de gezondheid en vanwege duurzaamheid. Daarnaast vormen de gronden een belangrijke groene oase in de wijk. In het stedenbouwkundig kader voor het gebied is een beplantingsplan opgenomen waarmee nadrukkelijk vorm gegeven wordt aan deze groene invulling (zie ook paragraaf 2.3).

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Damwoude-Kom'. Daarom is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. Er zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat het belang van groen, klimaatadaptatie en cultuurhistorische waarden terug te vinden zijn in de planvorming. Deze groenstrook ligt ingesloten in een woonwijk. In de omgevingsvisie De romte Diele staat beschreven dat de provincie in wil zetten op verdichting in plaats van uitbreiding. Dit sluit aan bij het beleid.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt centraal in het woongebied in het noordoosten van Damwâld, ten noorden van de Camstrastrjitte en ten westen van de Ald Mear. Bij de gemeente Dantumadiel is het plangebied kadastraal bekend als gemeente Akkerwoude, Sectie G nummers 2483, 2484 en 2485. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van omgeving indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01_0001.jpeg"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron Pdok.viewer)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het 'Bestemmingsplan Damwâld', vastgesteld op 4 juli 2022 door de gemeenteraad.

In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Groen' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grasland'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen in de vorm van park en opgaand groen en grasperken, speelterreinen en speelvoorzieningen. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - grasland" dient de inrichting overwegend te zijn bepaald door gras. Het gebruik ten behoeve van sport, spel en beweiding is in de bestemming begrepen.

Het bouwen van woningen is niet voorzien binnen deze bestemming. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede plangebied uit het geldende 'Damwâld - Kom' (Bron: www.ruimtelijke plannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is aandacht besteed aan de functionele en ruimtelijke structuur in de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridische aspecten aan bod, in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan

2.1 Ruimtelijke-functionele Structuur

Damwâld is ontstaan vanuit de Haadwei en de Foarwei/Doniawei. Hier is al lange tijd lintbebouwing aanwezig. In de jaren '60 is begonnen met het planmatig ontwikkelen van woongebieden ten zuiden van de Foarwei. Dit is in de jaren '80 voortgezet aan de noordzijde van deze weg en de Doniawei. In de jaren 90 is de woningbouw in het gebied ten oosten van de kavel voortgezet. Het plangebied is daarbij nooit ingevuld en groen gebleven en dient als een soort 'afscheidingfunctie' tussen de jaren '80 en '90 woonwijk. Het heeft gebied heeft tot op heden de inrichting grasland. Sinds de jaren 90 is er niets wezenlijks verandert rondom de locatie. Dit is te vinden in bijlage 1.

2.2 Huidige Situatie

Het plangebied is nog steeds een afgesloten kavel met een groene inrichting en veel opgaande beplanting. Deze vormt nu een groenelement in de wijk. Het groen dient als een natuurlijk afscheidingslijn tussen de jaren 80' en '90 woonwijk. Daarbij zorgt het groen voor een degelijke bijdrage aan klimaatadaptatie in het gebied. Een aanzicht op de kavel vanaf de hoek Camstrastjitte/Ald Mear is weergegeven in afbeelding 2.1. In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01_0003.png"Afbeelding 2.1: Aanzicht op plangebied vanaf de Camtrastrjitte (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01_0004.jpeg"

Afbeelding 2.2: Plangebied met de luchtfoto van de huidige situatie (bron pdok.nl)

2.3 Planuitgangspunten

2.3.1 Het planvoornemen

Het initiatief betreft een inbreidingsplan op de locatie. Dit plan omvat de bouw van vier twee-onder-een kapwoningen aan de Camstrastrjitte en twee vrijstaande woningen aan de Ald Mear. De keuze voor het type woningen is ingegeven in het feit dat langs de Ald Mear aan de kant van het plangebied vrijstaande woningen staan en aan de kant van de Camstrastrjitte voornamelijk twee-kappers. Met het doorzetten van deze bebouwing wordt de ritmiek doorgezet. Een impressie van dit plan is weergegeven in afbeelding 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01_0005.png"

Afbeelding 2.3 Impressie plan (bron: stedenbouwkundig plan Rho)

2.3.2 Stedenbouwkundig uitgangspunten

Voor het initiatief zijn een aantal stedenbouwkundige uitgangspunten opgesteld op het gebied van de stedenbouwkundige structuur, aspecten groen en water en de massa van het voornemen. Hieronder worden de uitgangspunten opgesomd. In bijlage 1 is de stedenbouwkundige onderbouwing opgenomen.

Stedenbouwkundige structuur

  • Rooilijn straat doorzetten, voortuinen minimaal 5m diep
  • Doorzetten ritmiek Camstrastrjitte: twee onder een kap woningen
  • Doorzetten ritmiek Ald Mear: vrijstaande woningen
  • Oriëntatie woningen: voorkanten naar voorkanten, achterkanten naar achterkanten

Groen en water

In het stedenbouwkundig kader, zie bijlage 1, wordt dieper ingegaan op de aspecten van klimaatadaptatie en hoe deze aspecten doorwerken in het beoogde plan. Hieronder staan kort de uitgangspunten samengevat.

  • De verharding in het plangebied zoveel mogelijk beperken.
  • Behoud en versterk de houtwal aan de oostzijde. Hier is een kans voor het combineren van het opvangen van water en het vergroten van de biodiversiteit.
  • Behoud zo veel mogelijk bestaande bomen langs de perceelsgrenzen.
  • Behoud groene overgang van bestaande kavels aan de westzijde. Hier is een kans om de biodiversiteit, verkoeling, privacy en het opvangen van water te versterken.

Massa

Wat betreft de massa geldt de bestaande bebouwing in het omliggende gebied als uitgangspunt. Dit met het beoogde doel de nieuwe bebouwing op te laten gaan in de bestaande bebouwing. Voor massa worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Eén laag met een bewoonbare kap
  • Bouwhoogte: maximaal 9m
  • Goothoogte: maximaal 3.5m
  • Dakhelling: 30° - 50°

2.4 Verkeer En Parkeren

2.4.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de nota ‘Parkeernormen 2015’. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de CROW-publicatie toekomstbestendig parkeren 381 (december 2018). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad. Damwâld is aan te merken als een 'weinig stedelijk gebied', daarnaast is het plangebied te beschouwen als een 'rest bebouwde kom' locatie.

2.4.2 Berekening parkeerbehoefte en verkeergeneratie

In het voorliggende plan worden vier halfvrijstaande woningen en twee vrijstaande mogelijk gemaakt. Op basis van de nota ‘Parkeernormen 2015’ geldt voor deze functie de volgende parkeernorm:

Woningtype Gemiddelde parkeernorm Totaal voor het plangebied
koop, huis, twee-onder-een-kap 2,2 8,8
Koop, huis, vrijstaand 2,3 4,6
Totaal 13,4 (afgerond 14)

De parkeerbehoefte in het plangebied komt gelet op het bovengenoemd uit op afgerond 14 parkeerplaatsen inclusief bezoekersparkeerplaatsen. In de gehele buurt hebben alle woningen een eigen oprit met één of twee auto's. Daarnaast is er voldoende ruimte op straat om auto's van bezoek op te vangen. Het voorgestelde initiatief sluit aan bij deze bestaande structuur. Bij de nieuwe woningen wordt een oprit aangelegd waarop de benodigde parkeerplaatsen voor de eigenaren en bezoekers worden gerealiseerd. Gelet hierop wordt voorzien in de benodigde parkeerplaatsen met de voorgenomen ontwikkeling. Dit is verder toegelicht in het stedenbouwkundige plan in bijlage 1. Geconcludeerd wordt dat er voldoende rekening gehouden is met de parkeerbehoefte.

2.4.3 Verkeersgeneratie en ontsluiting

Gekeken wordt naar de verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van de huidige planologische situatie. Qua verkeersgeneratie worden voor de verstedelijkingsgraad en stedelijke zone de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (gemeente Dantumadiel) (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom
  • Functie: Koop, huis, twee-onder-een-kap: gemiddelde verkeersgeneratie: 7,8 verkeersbewegingen per weekdag per woning.
  • Functie: Koop, huis, vrijstaand: gemiddelde verkeersgeneratie: 8,2 verkeersbewegingen per weekdag per woning.

Het aantal verkeersbewegingen zal in totaal afgerond (7,8*4 + 8,2*2=) 48 verkeersbewegingen per weekdag betreffen. Planologisch gezien neemt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling het aantal verkeersbewegingen toe. Er is echter geen sprake van een onevenredige toename van de verkeersbewegingen. De Camstrastrjitte, de Alde Mear en de direct omliggende infrastructuur zijn in voldoende mate ingericht om de extra verkeersbewegingen eenvoudig en veilig te kunnen afwikkelen. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmeringen oplevert voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de Minister vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI ziet op de inrichting en de kwaliteiten van Nederland en heeft daardoor een hoog abstractieniveau. De NOVI bevat geen concreet beleid voor de voorgenomen herontwikkelingslocatie.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In de woonvisie Dantumadiel heeft de gemeente haar beleid op het gebied van wonen vastgelegd voor de periode tot 2025. In de woonvisie wordt ingezet op de drie grote kernen: Damwâld, Feanwâlden en De Westereen (zie ook paragraaf 3.3.1). Het plan ligt in lijn met deze visie voor het aantrekkelijk houden van Damwâld. Bovendien wordt ingezet op inbreiding boven uitbreiding in binnenstedelijk gebied. Dit sluit ook aan op het principe van duurzame verstedelijking.

Op basis van vaste jurisprudentie geldt dat het toevoegen van maximaal 11 woningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing, aangezien sprake is van een toevoeging van zes woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het beleid van de Rijksoverheid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Verordening Romte 2014

Per 1 augustus 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de verordening) in werking getreden. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is het bestaand stedelijk gebied aangeduid. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de grenzen hiervan. Een plan kan hier stedelijke functies, waaronder wonen, mogelijk maken.

Op grond van de verordening kunnen nieuwe bestemmingsplannen mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (artikel 3.1.1. lid 1 van de verordening).

De verordening biedt in artikel 3.1.2 echter een algemene afwijkbepaling voor een woningbouwproject dat niet past in een woonplan. Uit de toelichting van dit artikel volgt, dat deze afwijkbepaling ook van toepassing is indien een (actueel) woonplan ontbreekt, zoals hier vanwege het ontbreken van provinciale instemming het geval.

Uitgangspunt bij deze algemene afwijkbepaling is dat geen inbreuk wordt gemaakt op de regionale woningbouwprogramma’s en op de kernenstructuur, dat wil zeggen dat aantallen en kwaliteit van de woningbouw dienen aan te sluiten bij de aard en schaal van de kern. Dit laatste betekent onder andere dat een overige kern niet de regionale behoefte van een regionaal centrum en niet de (boven)regionale behoefte en taakstelling van een stedelijk centrum kan opvangen. Het plan maakt geen voorzieningen voor een bovenlokaal, regionaal of bovenregionaal verzorgingsgebied mogelijk.

De ontwikkeling van het plangebied moet passen in het geheel van de regionale woningbouwafspraken tussen de regio Noordoost Fryslân en de provincie Fryslân. In mei 2020 zijn de regio en de provincie gekomen tot nieuwe regionale woningbouwafspraken. Dit is in de vorm van een experiment tot en met 2025 waarbij er meer regie en verantwoordelijkheid ligt bij de regio. De kern van de afspraak en het experiment is balans in de woningmarkt.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de regels uit de Verordening Romte 2014.

3.2.2 Omgevingsvisie de romte diele 2020

In 2022 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. De omgevingswet zal veel bestaande wetten op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. Door de Provinsje Fryslân wordt hierop geanticipeerd door in een Omgevingsvisie Fryslân al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te bundelen. Het gaat daarbij om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu. Diverse beleidsdocumenten zullen in de omgevingsvisie opgaan, te weten vorengenoemd Streekplan Fryslân 2007 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, alsmede het Provinciaal Waterhuishoudingsplan en Frysk Miljeuplan.

In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.

De ontwikkeling van het plangebied sluit aan de integrale opgave die er zijn in Fryslân. Met de ontwikkeling wordt binnen de bestaande woonwijk een onbebouwd stuk grond ingericht voor woningen. Bij de inrichting van het perceel wordt rekening gehouden met klimaatadaptieve maatregelen en waar mogelijk behoud van de aanwezige beplanting ter plaatse, dit wordt opgenomen in het stedenbouwkundig kader. Het voorgenomen plan draagt bij aan het vitaal en leefbaar houden van Fryslân, aangezien in het stedenbouwkundig ontwerp rekening wordt gehouden met deze beleidsuitgangspunten. De beoogde ontwikkeling sluit daarmee aan op de Omgevingsvisie de romte diele.

3.2.3 Factsheet Friese bevolkingsprognose 2020

Volgens het Factsheet Friese bevolkingsprognose 2020 geldt in Fryslân de algemene trend dat er sprake is van een lichte stijging van het aantal huishoudens in de komende 15 jaar en daarna stabilisatie. De groei van het aantal huishoudens komt ten dele door gemiddeld kleinere huishoudens, dit is in lijn met huishoudensprognose 2050 van het CBS. In Damwâld is de laatste jaren weinig gebouwd, waardoor de doorstroming stagneert. De vraag naar woningen koopwoningen is groter dan het actuele aanbod.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande is het plan passend binnen de Omgevingsvisie van Fryslân en de factsheet Friese bevolkingsprognose 2020.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Woonvisie 2020 - 2025

Door de gemeenteraad van Dantumadiel is de woonvisie 2020-2025 op 26 januari 2021 vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid van de gemeente. In de visie wordt uitgelegd waar de gemeente in 2025 op het gebied van wonen wil staan. De woonvisie gaat niet alleen over nieuwbouwwoningen, maar ook over toegankelijkheid, natuur, duurzaamheid en voorzieningen. In de visie staan 7 speerpunten uitgewerkt:

  1. 1. Toekomst geven aan bestaande woningen en buurten;
  2. 2. Nieuwbouw in stad, dorpen en wijken, omgang met groei en krimp;
  3. 3. Ontwikkeling van de sociale huurvoorraad: betaalbaar, beschikbaar en met kwaliteit;
  4. 4. Wonen en zorg in dorpen en wijken;
  5. 5. Energietransitie en verduurzaming;
  6. 6. Leefbare dorpen: sociaal en veilig, met bereikbare voorzieningen;
  7. 7. Samenwerking gemeente, belanghebbenden en bewoners.

De woonvisie legt op hoofdlijnen vast wat de basis is voor preciezere plannen en afspraken. De hoofdlijnen werkt de gemeente uit in een woonagenda op basis waarvan de gemeente in gesprek gaan met de Mienskip en met partners.

De gemeente vindt het belangrijk dat er voldoende woningen worden gebouwd, om te voorzien in de huidige behoefte. In Damwâld is een aanzienlijke vraagdruk op de woningmarkt. In alle woonkernen moet altijd ruimte zijn voor nieuwbouw: op maat, passend bij de schaal en behoefte in het dorp. Dit bevordert de doorstroming. Om ervoor te zorgen dat initiatieven aansluiten bij de behoefte en de ambities van de gemeente wordt gewerkt aan een afwegingskader. Aan de hand van dit afwegingskader wordt gekeken in hoeverre nieuwe plannen aantoonbaar inspelen op de kwalitatieve woningbehoefte en of zij bijdragen aan andere kwalitatieve ambities, zoals langer zelfstandig wonen, verduurzamen of het oplossen van een ruimtelijk knelpunt (bijvoorbeeld transformatie van leegstaand vastgoed).

Het beoogde initiatief draagt bij aan het verduurzamen van de woningbouwvoorraad. De nieuwe woningen zullen van duurzame aard zijn. In het dorp is daarnaast een behoefte aan twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen, deze worden gebouwd in het beoogde plan.

Woningbouw Damwâld

In Damwâld ziet de gemeente een aanzienlijke vraagdruk op woningmarkt. Sinds de realisatie van het laatste uitbreidingsplan De Hoeksterloane is er geen aanbod meer van nieuwbouw(kavels). Bovendien wordt, net als in het provinciaal beleid, het beleid gevoerd om eerst te kijken naar inbreidingslocatie en pas daarna naar uitbreiding. Het realiseren van een inbreidingslocatie is gelet op het voorgaande goed in te passen in het woonbeleid.

Conclusie

Gelet op de woningbouw behoefte in de gemeente Dantumadiel en specifiek de vraag naar extra woningbouw in Damwâld, past het voornemen van de realisatie van zes woningen goed binnen de woonvisie.

3.3.2 Welstandsnota Dantumadiel (herziening 2016)

Het welstandsbeleid van de gemeente Dantumadiel is vastgelegd in de Welstandsnota. Het plangebied is gelegen in een welstandsvrij gebied (zie afbeelding 3.1 rode cirkel plangebied). Hier vindt geen welstandstoets plaats. Algemeen uitgangspunt is dat de nieuwe woningen moeten passen binnen het ter plaatse aanwezige bebouwingsbeeld, in het stedenbouwkundig kader wordt rekening gehouden met dit uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01_0006.png"Afbeelding 3.1 Uitsnede welstandsbeleidskaart (bron: gemeente Dantumadiel)

Conclusie

Gelet op hetgeen is beschreven in paragraaf 2.3 wordt geconcludeerd dat er voldaan wordt aan de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije Mer-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.'

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2)

Toetsing

Met dit project worden zes woningen binnen de bestaande stedelijke structuur mogelijk gemaakt. Er hoeven geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving. In het beoogde plan is geen sprake van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor het dorp. Op basis hiervan kan het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. worden aangemerkt. Een m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde. De Afdeling heeft daarnaast aangegeven dat waarbij 12 woningen in een kleine kern wordt gerealiseerd niet hoeft te worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject (ECLI:NL:RVS:2020:729). Overigens blijkt uit de beoordeling in de navolgende paragrafen dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.

4.2 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Hierbij geldt het verstoorder betaald principe. Als behoud in situ (in de bodem) niet mogelijk is, dan moet gekeken worden of behoud ex situ (opgraving) mogelijk is. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geeft hiervoor informatie. Op basis van de beide FAMKE advieskaarten (zie afbeelding 4.1 en 4.2) is voor het plangebied waar de ontwikkeling plaatsvindt onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01_0007.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede FAMKE 'IJzertijd - Middeleeuwen' (bron provincie Friesland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01_0008.png"

Afbeelding 4.2 Uitsnede FAMKE 'Steentijd - Bronstijd' (bron provincie Friesland).

Onderzoek

Het plangebed heeft een oppervlakte circa 3.350 m2. Voor de periode Ijzertijd-Middeleeuwen ligt het plangebied in een zone waar een karterend nderzoek 3 van toepassing is. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch- en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Het een oppervlakte van het plangebied valt onder de gestelde norm. Om die reden is het niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren voor deze tijdsperiode.

Voor de periode Steentijd - Bronstijd ligt het plangebied in een zone waar karterend onderzoek 1 van toepassing is. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 500m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren. De oppervlakte van het plangebied is meer dan 500 m2. Om die reden is het noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren voor deze tijdsperiode.

In bijlage 2is het uitgevoerde archeologisch onderzoek opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied deel uitgemaakt heeft van een dekzandkop. Het zand is langdurig droog geweest voorafgaand aan de vernatting en veenvorming. De bodem is redelijk tot matig bewaard gebleven. Het plangebied lijkt een geschikte vestigingsplek te zijn geweest voor mensen tijdens zowel de steentijd als de middeleeuwen. Diepere delen van archeologische grondsporen kunnen bewaard gebleven zijn gezien de staat van de bodem. Maar sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats heeft het onderzoek niet opgeleverd. Aangezien het onderzoek geen sterke aanwijzingen heeft opgeleverd voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, adviseert het archeologisch bureau om geen nader onderzoek te laten uitvoeren en het terrein op archeologische gronden vrij te geven voor de geplande woningbouw. Wel geldt dat als bij graafwerk onverhoopt toch archeologische waarden worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat daarvan direct melding dient te worden gemaakt conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.3 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Op grond van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân heeft het plangebied op zichzelf geen bijzondere cultuurhistorische waarde.

De groene kavel aan de Camstrastrjitte in Damwâld is echter meer dan een onbebouwd stukje in een verder volgebouwde wijk in een sterk groeiend dorp. Amper 50 jaar geleden was Murmerwoude, één van de drie dorpen van het huidige Damwâld, een weg- of lintdorp. Murmerwoude was het middelste deel van het huidige Damwâld en lag op de kruising van de Hoofdweg en de oost-west gelegen oude ontginningsas, de Foarwei en de Doniawei. Aan de zuidzijde lag het hogere, meer zandige deel. Ten noorden van de Foarwei of Doniawei was het lager gelegen, meer venige, gebied.

In de jaren zeventig werd op het hogere, zanderige deel de eerste uitleg gebouwd. Tien jaar later, rond 1980, gevolgd door twee uitbreidingswijken rond de Hoofdweg. De betreffende kavel aan de latere Camstrastrjitte was toen de grens van de bebouwing. Het vormde eigenlijk de grens tussen Murmerwoude en Dantumawoude. Aan de zuidzijde van de Doniaweg lag een vergelijkbaar onbebouwd gebied gevormd door de ijsbaan. In de bouwgolf van de jaren negentig vormden deze kavels de grens tussen de oude en nieuwe wijken. Het zijn dus de afbakeningen tussen de verschillende wijken en als dusdanig nog steeds merkbare overgangen tussen twee stijlen van verstedelijking en architectuur.

Om deze bijzondere positie van het perceel aan de Camstrastrjitte te handhaven, is het belangrijk dat het terrein zorgvuldig landschappelijk wordt ingepast. Hiertoe is een beplantingsplan opgesteld en wordt de landschappelijke inpassing verplicht gesteld in de regels bij dit bestemmingsplan. Naast het groene karakter heeft het perceel een belangrijke functie op het gebied van klimaatadaptie. Binnen het plangebied wordt een waterpartij aangelegd zodat er voldoende ruimte zal zijn voor de opvang van regenwater. Dit wordt geborgd middels de verplichting tot een goede landschappelijke inpassing.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Gebiedsbescherming gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het plangebied bevindt zich op een afstand van ruim 9 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Groote Wielen.

Stikstofdepositie op natuurgebieden

Voor de beoogde ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd welke opgenomen is in bijlage 3. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet in, of direct naast het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op ruim 2 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

Soortenbescherming

Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

Situatie plangebied

In het kader van voorliggende ontwikkeling is het plangebied onderzocht. De onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 4. Hieronder is de conclusie uit het rapport opgenomen.

Het project kan doorgang vinden binnen het kader van de Wet natuurbescherming, mits men zich houdt aan de hieronder volgende aanbevelingen:

Algemeen voorkomende broedvogels

Het plangebied biedt mogelijkheden voor vogels om te broeden, in de bomen, struiken en oeverzones van het plangebied. Het gaat hier om soorten waarvan nesten alleen beschermd zijn tijdens het broedseizoen. Wij adviseren daarom om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Al dan niet afhankelijk van klimatologische omstandigheden kunnen sommige soorten eerder of later in het jaar tot broeden komen. Wat van belang is, is dat een broedgeval altijd beschermd is. Indien de werkzaamheden niet buiten het broedseizoen uitgevoerd kunnen worden, wordt geadviseerd de werkzaamheden onder begeleiding van een ecoloog uit te voeren.

Vrijgestelde- en niet beschermde soorten: de zorgplicht

Er komen in het plangebied naar alle waarschijnlijkheid niet beschermde of vrijgestelde soorten voor, zoals verschillende soorten zoogdieren en amfibieën. Voor schade aan deze soorten geldt in principe een vrijstelling. De zorgplicht van de Wet natuurbescherming schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.

Conclusie

De conclusie luidt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt uitvoerbaar ten aanzien van het beleid gesteld in de NNN.

4.5 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.

Situatie plangebied

Het plangebied ligt in “stedelijk gebied” aan de Ald Mear en de Camstrastrjitte waar een 30-km per uur regime geldt. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en voor 30 km/u-wegen, omdat er geen zones gelden.

Het plangebied ligt ook binnen de geluidzone van de Doniawei wat een 50-km per uur weg betreft. Om die reden is dan ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Uit het onderzoek blijkt dat de realisatie van het plan mogelijk is binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een hogere waarde procedure is niet aan de orde. De 30 km-wegen zijn bepalend voor de geluidbelasting. Het volledig onderzoek is opgenomen in bijlage 5.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/ m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing aan het plangebied

De ruimtelijk onderbouwing maakt de realisatie van zes woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het plan heeft geen significant effect op de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.

4.7 Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Situatie plangebied

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. In het kader van de ruimtelijke procedure moeten verdachte locaties worden gesignaleerd. Gezien de huidige functie als groenvoorziening is het niet aannemelijk dat er verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan.

In de Functieklassenkaart Bodemkwaliteitskaart 2018 is te zien dat het gebeid de functieklasse 'Wonen' heeft. Volgens het Besluit bodemkwaliteit artikel 55. lid 1 blijkt het volgende:

  • De functieklasse wonen geeft aan dat zowel de ontvangende grond/bodem als de op te brengen grond licht verontreinigd mogen zijn. Er zijn geen risico’s voor de bewoners en gebruikers van deze percelen.

Gelet hierop kan een bodemonderzoek in het kader van de procedure achterwege blijven. In het kader van de vergunningverlening is het uitvoeren van een bodemonderzoek echter wel verplicht en zal dan worden uitgevoerd. Gezien het huidige gebruik van de gronden worden er geen belemmeringen verwacht.

Conclusie

De bodemkwaliteit past bij het gewenste gebruik van de gronden. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Water

Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied is gelegen in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. De ontwikkeling is op 23 maart 2022 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Uit deze digitale watertoets blijkt dat voor dit project de normale procedure gevolgd moet worden (zie bijlage 6).

Veilig

Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen. In dit plan worden geen gevoelige functies zoals bedoeld door het waterschap voorgesteld. Het doorbreken van de regionale waterkering heeft geen overstroming van het plangebied tot gevolg.

Voldoende

Klimaatadaptie

In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlakte te verminderen en het plangebied groener in te richten.

Het plangebied is hedendaags omgeven met een groene omzoming, met het beoogde initiatief wordt meer verharding aangebracht. In de nieuwe situatie is het noodzakelijk om te zorgen voor voldoende waterberging en infiltratie. Het plaatsen van waterinfiltratiekratten is een mogelijkheid om te zorgen voor mee waterinfiltratie. Daarnaast is het mogelijk om de bestaande greppels verder te verbreden of een extra greppel toe te voegen aan de noordzijde van het plangebied. Deze mogelijk aan te leggen greppels krijgen een overstort naar de riolering.

Een aspect van klimaatadaptatie is hittestress. Hierbij is het van belang om grote bomen in het gebied te behouden en waar mogelijk extra bomen aan te planten. De materiaalkeuze voor de woningen zorgt voor een vermindering van de hitte. De witte muren weerkaatsen de zonnestralen (albedo-effect) en straalt daardoor minder warmte uit dan een woning met een donkere kleur. De keuze voor een rieten dak in plaats van dakpannen draagt ook bij aan een vermindering van de warmte.

Compensatie

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versnel tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverhard grond in stedelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanner wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies.

Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Het verhard oppervlak neemt in dit plan toe, daarom is compensatie nodig. In tabel 4 is weergegeven hoeveel oppervlakte gecompenseerd dient te worden volgens het Wetterskip.

Tabel 4: Toename verharding Wetterskip

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01_0009.png"

Het plangebied heeft een oppervlakte van 3.350 m2 waarvoor minimaal 168 m2 aan watercompensatie plaats dient te vinden. Volgens het beleid van het waterschap is compensatie verplicht. Dit kan door het aanbrengen van oppervlaktewater of andere maatregelen. De compensatiemaatregelen zullen binnen het plangebied worden uitgevoerd. Achter de vrijstaande woningen zal de benodigde watercompensatie plaatsvinden. Bij de verdere uitwerking van de plannen kan blijken dat deze uitwerking niet de meest ideale mogelijkheid is. Indien dat het geval is zal gebruik gemaakt worden van infiltratiekratten in combinatie met groene daken op het platte dak van de garages. Een randvoorwaarde is en blijft dat binnen het plangebied de watercompensatie plaatsvindt. Op basis van de genoemde gravingswerkzaamheden is er geen ontgrondingsvergunning nodig.

Peilbeheer

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van de bebouwing. Naar verwachting voldoet de maaiveldhoogte aan de droogleggingsnorm, aangezien de omliggende percelen met bebouwing dezelfde maaiveldhoogte bevatten.

Grondwateronttrekking

Voor het (tijdelijk) onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Het uitgangspunt is dat het perceel wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Afstromend hemelwater vanaf de verhardingen kunnen infiltreren of worden afgevoerd op de naastgelegen watergangen.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure

Dit bestemmingsplan wordt in het kader het vooroverleg gecommuniceerd met Wetterskip Fryslân.

4.9 Bedrijven- En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.

Rondom het plangebied overheerst de woonfunctie. Het plangebied kan dan ook worden getypeerd als een 'rustige woonwijk'. De dichtstbijzijnde bedrijfsfunctie ligt op meer dan 170 meter en betreft een nutsvoorzieningsgebouw. Hiermee wordt dan ook ruim voldaan aan de richtafstanden vanuit de VNG-brochure. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom vormt voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Risicobronnen zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwCmstrjitte-VA01_0010.png"

Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart Nederland met daarop het plangebied in het blauw weergegeven.

Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart met daarop middels de blauwe omkadering de locatie van het plangebied indicatief weergegeven.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (meer dan 150 meter afstand).

Conclusie

Het initiatief is in overeenstemming met wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

4.11 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.


Onderzoek en conclusie

In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd. In de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3 Toelichting Op De Bestemmingen

De bestemmingsregels zijn zoveel mogelijk afgestemd op de regels van het geldende bestemmingsplan, waarmee de bouw- en gebruiksmogelijkheden overeen komen met die voor andere woonpercelen in de kernen van de gemeente Dantumadiel. In het plan komen de volgende bestemmingen en gebiedsaanduidingen voor:

Bestemming 'Tuin'

De nabij de weg gelegen gronden zijn bestemd als 'Tuin'. Het belangrijkste onderscheid met de woonbestemming is dat het hier geen achtererfgebied betreft en er daarom geen bijgebouwen en dergelijke gebouwd mogen worden. Alleen erkers zijn onder voorwaarden mogelijk. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd voor zover deze vergunningsvrij zijn.

Bestemming 'Wonen'

De bestemming 'Wonen' geldt voor de te realiseren woningen binnen het plangebied. Hier zijn ook aan huis verbonden beroepen en bedrijven mogelijk. Voor de woningen zijn regels met betrekking tot bouw- en goothoogte opgenomen. Tevens worden binnen deze bestemming regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken.

Voorbereiding

De initiatiefnemer heeft in januari 2020 het voornemen in de krant aan een ieder kenbaar gemaakt. Met als doel om te inventariseren wat de belangstelling was en om tot een goede invulling te komen. Voordat het planvoornemen besproken zou worden met de gemeente Dantumadiel. De binnen gekomen reacties hebben geleid tot het aanpassen van het planvoornemen naar vier twee-kappers en twee vrijstaande woningen. Waarna het plan voorgelegd is aan de gemeente. Het college heeft ten slotte positief tegenover de ontwikkeling vanwege de situatie op de woningmarkt.

Vooroverleg

Het bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verzonden naar de overleginstanties. De ontvangen reacties van de provincie Fryslân en het Wetterskip zijn in deze paragraaf voorzien van een gemeentelijke reactie.

Wetterskip Fryslân

Het Wetterskip Fryslân heeft opgemerkt dat de afvoer naar de sloot aan de westkant problematisch is vanwege het onderhoud. Bovendien is de aansluiting van de sloot aan de oostzijde op de riolering niet wenselijk. Het advies is om aan de noordzijde een sloot aan te leggen en het water aan de westzijde af te voeren. Deze reactie zal kort worden verwoord in de plantoelichting.

In de toelichting worden verschillende mogelijkheden genoemd om wateroverlast te voorkomen. Naar aanleiding van deze reactie is de mogelijkheid om aan de noordzijde een sloot aan te leggen toegevoegd. Daarnaast wordt in de waterparagraaf toegelicht dat bij verdere planuitwerking kan blijken dat dit niet de meest ideale oplossing is. Indien nodig, zullen infiltratiekratten in combinatie met groene daken op de garages worden toegepast. Een randvoorwaarde blijft dat binnen het plangebied watercompensatie plaatsvindt.

Provincie Fryslân

De provincie Fryslân heeft drie opmerkingen gemaakt over het planvoornemen, met betrekking tot natuurinclusief bouwen, ontgronding en ecologie.

Natuurinclusief bouwen

De provincie vraagt om rekening te houden met natuurinclusief bouwen in het ontwerp. Mogelijk kan inspiratie worden opgedaan uit de "40 punten checklist" van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging.

De ontwikkelaar en de gemeente nemen deze handreiking mee in de verdere planuitwerking.

Ecologie

De provincie merkt op dat de resultaten van de quickscan van bureau Faunax slechts gedeeltelijk zijn verwerkt in de toelichting. In de quickscan is aangegeven dat negatieve effecten op verblijfplaatsen van boom bewonende vleermuissoorten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. De provincie verzoekt dit op te nemen in de toelichting en de uitvoerbaarheid op dit punt te onderbouwen.

Het ecologisch onderzoek heeft echter aangetoond dat de kans op verblijfplaatsen van vleermuizen zeer klein en onwaarschijnlijk is, waardoor het niet realistisch wordt geacht hiermee rekening te houden. Er is dus al een afweging gemaakt, zoals de provincie vraagt.

Ontgronding

Voor watercompensatie worden gronden afgegraven, wat valt onder de Ontgrondingenverordening Friesland. De provincie merkt op dat dit niet is vermeld in de toelichting en dat het onduidelijk is of dit valt onder een vrijstelling van de Ontgrondingenverordening.

In de waterparagraaf is opgenomen dat het gaat om een ontgronding die binnen de vrijstelling van de Ontgrondingenverordening valt.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Hierop zijn tien zienswijzen ingediend. In bijlage 7 is de reactienota opgenomen. Hierin zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Een aantal zienswijzen geeft aanleiding tot wijzigingen en aanvulling van het voorliggende bestemmingsplan. Deze wijzigingen worden in de 'Reactienota' benoemd.

Vaststellingsfase

Vervolgens is het bestemmingsplan op 26 maart 2024 vastgesteld door de gemeenteraad. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daaropvolgende inzagetermijn (6 weken) is het voor alle belanghebbenden mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De plan- en procedurekosten en de kosten voor de uitvoering van het plan zijn voor rekening van de aanvrager. De financiële haalbaarheid van het plan is niet in het geding.

Grondexploitatie

Dit bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van zes woningen en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro lid b: "de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen". In dergelijke gevallen dient een exploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit bestemmingsplan is het kostenverhaal geregeld via een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst afgesloten. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.

Bijlage 1 Lijst Van Toegestane Beroepen En Bedrijven Aan Huis

Uitoefening van (para-)medische beroepen, waaronder:

individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer,

mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, enz. individuele praktijk dierenarts.

Kledingmakerij:

(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf;

woningstoffeerderij.

Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:

  • schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf.

Reparatiebedrijfjes, waaronder:

  • schoen-/lederwarenreparatiebedrijf;
  • uurwerkreparatiebedrijf;
  • goud- en zilverwerkreparatiebedrijf;
  • reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen;
  • reparatie van muziekinstrumenten.

In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.

Advies- en ontwerpbureaus, waaronder individuele praktijk voor:

  • reclame ontwerp;
  • grafisch ontwerp;
  • architect.

(Zakelijke) dienstverlening, waaronder individuele praktijk voor:

  • notaris;
  • advocaat;
  • accountant;
  • assurantie-/verzekeringsbemiddeling;
  • exploitatie en handel in onroerende zaken.

Overige dienstverlening:

  • kappersbedrijf;
  • schoonheidssalon:
  • pedicure.

Onderwijs:

  • autorijschool;
  • onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium.

Verkoop van goederen via internet:

het verkopen van goederen aan personen, waarbij goederen aan huis worden verkocht, maar uitsluitend

via internet en waarbij de bezorging of levering voornamelijk via de post of pakketdienst plaatsvindt.

Ambachtelijke bedrijvigheid en/of kunstnijverheid:

het, geheel of overwegend door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, waarbij:

  1. 1. het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd, of:
  2. 2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Kader

Bijlage 1 Stedenbouwkundig kader

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Aerius-berekening

Bijlage 3 Aerius-berekening

Bijlage 4 Ecologie

Bijlage 4 Ecologie

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Samenvatting Watertoets

Bijlage 6 Samenvatting Watertoets

Bijlage 7 Reactienota

Bijlage 7 Reactienota