KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk - Gezondheidscentrum
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Wonen - Bijzondere Woondoeleinden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Juridisch-planologisch Kader
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Planuitgangspunten
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Erfgoed
4.2 Ecologie
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Bodemkwaliteit
4.5 Water
4.6 Geluidhinder
4.7 Milieuzonering
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Overig
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 1 Woningmarktonderzoek Damwâld
Bijlage 2 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 4 Ecologische Beoordeling
Bijlage 5 Aerius-berekening
Bijlage 6 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 9 Collegebesluit M.e.r.-beoordeling

Mûnetilleterrein Damwâld

Bestemmingsplan - gemeente Dantumadiel

Vastgesteld op 30-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het bestemmingsplan Mûnetilleterrein Damwâld met identificatienummer NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01 van de gemeente Dantumadiel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning en/of daarbij behorende ondergeschikte bebouwing wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bestaand

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010), destijds vergunningvrij gebruik en/of bebouwing en andere vergunningen zonder de activiteit bouwen;

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.20 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.21 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.22 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 gezondheidscentrum

verzamelgebouw waarin maatschappelijke voorzieningen gevestigd zijn ten behoeve van zorgverlening, met een apotheek, huisartsen, fysiotherapie, psychologie en andere soortgelijke zorgvoorzieningen met bijbehorende zorgfaciliteiten en (para)medische dienstverlening, eventueel met bijbehorende ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen;

1.24 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel architectonisch dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken, uitgezonderd ondergeschikte bebouwing;

1.25 horeca(bedrijf)

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.26 kampeermiddel

een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.27 kampeerseizoen

het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;

1.28 koffiehuis/coffeeshop

een bedrijf waar bedrijfsmatig (niet-alcoholische) dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander in combinatie met de verkoop en het gebruik van softdrugs;

1.29 mobiel en/of demontabel kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kleinschalig kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;

1.30 ondergeschikte bebouwing

hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:

  • ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  • een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.31 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen

hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:

  • een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  • een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.32 overkapping

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.33 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang van het bouwwerk direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang van het bouwwerk niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
      • het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);
  4. d. voor een bouwwerk op een perceel dat plaatselijk is verhoogd:
      • de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld op een perceel.

1.34 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.35 rooilijn

een lijn (bouwgrens) die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.36 scheidingsgrens

een als zodanig in het plan aangegeven lijn ten behoeve van het scheiden van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.37 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 vast kampeermiddel

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.39 visueel open erfafscheiding

een bouwwerk waarvan, loodrecht gemeten, 70% van de constructie licht en lucht doorlaat;

1.40 voorgevel

de gevel van een hoofdgebouw, die in architectonisch opzicht als belangrijkste gevel valt aan te merken;

1.41 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.42 woongebouw

een gebouw dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het meten van de goothoogte worden ondergeschikte bouwonderdelen als wolfseinden en goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk, geen overkapping zijnde

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 dakkapellen en/of dakopbouwen

indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen en/of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van het gebouw meer dan 2/3), wordt de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn of boeibord van de dakkapel en/of dakopbouw, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel en/of dakopbouw, als goothoogte aangemerkt.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van rooilijn, bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk - Gezondheidscentrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - gezondheidscentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van een gezondheidscentrum,

met de daarbij behorende:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. openbare nutsvoorzieningen;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. tuinen, erven en terreinen;
  5. f. waterlopen en waterpartijen;
  6. g. wegen en paden;
  7. h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. 1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
    3. 3. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 50°
  1. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen een bouwvlak, mag niet meer dan 10 meter bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer dan 3 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
      • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      • een goede woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de sociale veiligheid;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder een met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een koffiehuis/coffeeshop;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en voor de in het plan nader aangeduide functies;
  2. b. paden;
  3. c. uitritten.

4.2 Bouwregels

  1. a. Met uitzondering van erkers (tot een breedte van ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel of 1/3 van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1 meter, dan wel de bestaande diepte indien deze meer is, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt) mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  1. b. In de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan.

4.3 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en/of ten behoeve van de bouw van ondergeschikte bebouwing conform het bepaalde in Artikel 6, mits er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde en met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      • een goede woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de sociale veiligheid;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  1. b. Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten;
  2. b. paden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. waterlopen en waterpartijen,

met de daarbij behorende:

  1. h. overkappingen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  1. b. Voor het bouwen van overkappingen geldt de volgende regel:
      • de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  1. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
      • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van overkappingen en van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (aan-huis-verbonden beroep of bedrijf);
  2. b. ondergeschikte bebouwing,

met de daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. openbare nutsvoorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. tuinen, erven en terreinen;
  5. g. waterlopen en waterpartijen;
  6. h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

6.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. 2. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer dan één woning bedragen;
    3. 3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
    4. 4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 meter;
    5. 5. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 30°.
  1. b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. ondergeschikte bebouwing dient ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per hoofdgebouw bedraagt:
      • bij een bouwperceel met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² niet meer dan 100 m², met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd;
      • bij een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 1000 m² niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot een maximum van 200 m²;
    3. 3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
    4. 4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
    5. 5. in aanvulling op het bepaalde onder 4 dient de bouwhoogte ten minste 1 meter lager te zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
  1. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. in de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan;
    2. 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak;
  2. b. het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 3 voor een goothoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 5,5 meter;
  3. c. het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 4 voor een bouwhoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 11 meter;
  4. d. het bepaalde in lid 6.2, sub b, onder 4 en 5 ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
    1. 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
    2. 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
    3. 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
    4. 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
    6. 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  6. f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.1 voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 1 Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd.

Artikel 7 Wonen - Bijzondere Woondoeleinden

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Bijzondere woondoeleinden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woongebouwen, al dan niet in combinatie met verzorging en/of verpleging;
  2. b. ondergeschikte gebouwen en overkappingen;

met de daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. openbare nutsvoorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. tuinen, erven en terreinen;
  5. g. wegen en paden;
  6. h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

7.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van woongebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. woongebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. 2. het aantal woongebouwen mag niet meer dan één woongebouw bedragen;
    3. 3. het aantal woningen in het onder 2 bedoelde woongebouw mag niet meer bedragen dan het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
    4. 4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte.;
    5. 5. ondergeschikte gebouwen en overkappingen mogen worden opgericht met een maximale totale oppervlakte per bestemmingsvlak van 200 m², met een goothoogte van ten hoogste 3 meter en een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter.
  1. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de goothoogte, bouwhoogte en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een koffiehuis/coffeeshop.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid opwekken duurzame energie bij (bedrijfs)woningen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in de bestemmingsregels indien woningen op het betreffende bouwperceel zijn toegestaan, voor het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling bij de woning, met dien verstande dat:
    1. 1. met inachtneming van de bouwregels voor ondergeschikte bebouwing van de betreffende bestemming de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 50% van het betreffende bouwperceel;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van zonnepanelen in grondopstelling per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    3. 3. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer mag bedragen van 2 m;
    4. 4. zonnepanelen in grondopstelling ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gebouwen en overkappingen en het verlengde daarvan dienen te worden geplaatst;
    5. 5. de afstand van zonnepanelen in grondopstelling tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen.
  2. b. het bepaalde in de bestemmingsregels indien woningen op een bouwperceel zijn toegestaan, voor het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling op aan het bestaande bouwperceel van de woning aansluitende gronden , met dien verstande dat:
    1. 1. met inachtneming van de bouwregels van de betreffende bestemming de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bestaande bouwperceel van de woning niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bouwperceel van de woning;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van zonnepanelen in grondopstelling per bestaande bouwperceel van de woning en aansluitende gronden niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    3. 3. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer mag bedragen van 2 m;
    4. 4. zonnepanelen in grondopstelling ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gebouwen en overkappingen en het verlengde daarvan dienen te worden geplaatst. Indien geen bebouwing op een perceel aanwezig is, wordt aangesloten op de gebouwen en overkappingen op een direct naastgelegen perceel;
    5. 5. de afstand van zonnepanelen in grondopstelling tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder met de bestemmingen strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen, zodanig dat:
    1. 1. dit voor de duur van meer dan 5 dagen is, met dien verstande dat de periode die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen hier ook onder valt;
    2. 2. dit gebruik niet binnen de Algemene Plaatselijke verordening past;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  6. f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  7. g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de opslag van schroot-, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  8. h. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
  9. i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie.

10.2 Afwijken strijdig gebruik

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 onder i en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de opwekking van duurzame energie, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend in combinatie met Artikel 9, lid 9.1 kan worden toegepast.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  1. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  1. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen/rooilijnen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  1. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  1. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  1. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

  1. a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming ‘Wonen' voor wat betreft het bouwvlak wijzigen ten behoeve van een groter hoofdgebouw al dan niet in combinatie met een wijziging van de bestemming ‘Tuin' in de bestemming ‘Wonen', met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens ten minste 3 meter dient te bedragen;
    2. 2. er niet mag worden gebouwd vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens.
  1. b. Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Afstemming welstandsnota

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
  • de dakhelling;
  • de plaatsing op het perceel,

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het bouwen van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  1. 1. de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
  2. 2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

De regels worden aangehaald als:

''Regels van het bestemmingsplan Mûnetilleterrein Damwâld''

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het plangebied Mûnetille, in het centrum van Damwâld, zijn in het verleden verschillende plannen gemaakt waaraan geen uitvoering is gegeven. Sinds de jaren 80 is het terrein dan ook onbebouwd gebleven. Uit een recent onderzoek van KAW naar de woningbehoefte en ontwikkelruimte in Damwâld is o.a. het plangebied Mûnetille naar voren gekomen als geschikte en wenselijke inbreidingslocatie voor woningbouw. Nu een herontwikkeling van de locatie aan de orde is, dient zich ook de kans voor om een nieuw gezondheidscentrum aan de plannen toe te voegen.

Uit de enquête van KAW (2017/18) en uit twee bijeenkomsten met het dorp (december 2018 en april 2019) is een ruimtelijke en programmatische invulling van het terrein ontwikkeld, die aansluit bij:

  1. 1. De conclusies uit het rapport m.b.t. de mogelijke ontwikkellocaties in Damwâld
  2. 2. De wensen die de inwoners van het dorp kenbaar hebben gemaakt.

Nu blijkt dat in Damwâld een duidelijke behoefte is naar meer woningen, is dit de aanleiding om woningbouw op deze locatie middels een herziening van het geldende bestemmingsplan mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de Foarwei in de bebouwde kom van het dorp Damwâld (figuur 1). Het terrein bestaat uit grasvelden en bestrating. Het plangebied wordt gevormd door de volgende kadastrale percelen, onder sectie I binnen de kadastrale gemeente Akkerwoude (AKW00):

  • 206 (eigendom Dijkstra Plan & Projectontwikkeling B.V.)
  • 2179 (eigendom Dijkstra Plan & Projectontwikkeling B.V.)
  • 4702 (eigendom Stichting Dorpscentrum Akkerwoude / Murmerwoude)
  • 4684 (eigendom gemeente)
  • 5641 (eigendom gemeente)
  • 6088 (eigendom gemeente)
  • 6089 (eigendom gemeente)
  • 6381 (eigendom gemeente)

De exacte begrenzing blijkt uit de verbeelding behorende bij het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Plangrens

1.3 Geldend Juridisch-planologisch Kader

Bestemmingsplan Damwoude-Kom (1987)

In het plangebied is het bestemmingsplan Damwoude-Kom (1987) nog steeds van toepassing. Het voorliggende plan vervangt het oude plan. In de onderstaande figuur is een uitsnede van het plan uit 1987 weergegeven met het plangebied daarop aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Uitsnede van het geldende bestemmingsplan

De volgende bestemmingen en aanduidingen worden met het onderhavige plan vervangen:

  • Wonen (Wv) - vrijstaande woningen;
  • Maatschappelijke doeleinden (M);
  • Wegverkeer (VWd) - winkelstraten;
  • Aanduiding 'te bebouwen erven'.

De bestemming die is doorgehaald (het rode kruis) is destijds onthouden van goedkeuring door Gedeputeerde Staten. De meest westelijk gelegen percelen binnen het plangebied zijn niet bestemd.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

In de huidige situatie is het plangebied, na afbraak van eerdere bebouwing, voor het grootste gedeelte ingericht als grasveld. De grasvelden zijn gescheiden door straten, een parkeerplaats en opgaande begroeiing in de vorm van enkele bomen en heggen. De omgeving van het plangebied bestaat uit huizen en straten.

De locatie ligt op een prominente plek in het dorp. De locatie ligt dichtbij zorgvoorzieningen, de apotheek en de supermarkt.

2.2 Planuitgangspunten

Toekomstige inrichting
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een woningbouwlocatie en gezondheidscentrum mogelijk in de bebouwde kom van Damwâld. Binnen het plangebied is ruimte voor een zeer gevarieerd en uitgebreid woonprogramma. Het plan bestaat uit vrije kavels (van circa 470 m2 tot 665 m2) voor 5 vrijstaande woningen en een woongebouw met 8 appartementen (per appartement circa 65 m2). Zoals aangegeven wordt in het plangebied ook een gezondheidscentrum (tot 1.500 m2) gerealiseerd. Het voornemen is om hier in ieder geval een huisartsenpraktijk en apotheek in onder te brengen.

Het zijn woningen die aansluiten bij de signalen uit het publiek, namelijk de doelgroep 30-65 jaar, met een voorkeur voor vrijstaande woningen en de doelgroep 65+, die op deze locatie ook behoefte heeft aan gelijkvloerse woningen (appartementen). Dit blijkt uit de enquête die in het kader van het Woningbehoefteonderzoek en locatieanalyse Damwâld is gehouden.

Om ook input uit het dorp op te halen over de wensen m.b.t. de invulling van het plangebied Mûnetille is in december 2018 een inloopavond georganiseerd. Deze avond werd druk bezocht door direct omwonenden en andere geïnteresseerde inwoners van Damwâld.

Naar aanleiding van de input uit de inloopavond zijn vier scenario's opgesteld met uitwerkingsmogelijkheden voor de locatie. In basis bevatten de vier scenario's veel overeenkomsten als het gaat om ontsluiting (doorgaande route over de Foarwei), de realisatie van een huisarts- en/of fysiopraktijk en de opbouw van het woningbouwprogramma (vrijstaand).

Tijdens een tweede, opnieuw goed bezochte, informatie avond zijn deze vier scenario’s gepresenteerd. Aan de aanwezigen is gevraagd een reactie te geven op de sterke punten uit de uitwerkingen en kritische vragen te stellen over eventuele negatieve aspecten en aandachtspunten. De informatieavond heeft geleid tot een aanscherping en samenvoegen van de verschillende scenario's tot een stedenbouwkundige schets.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0003.png"

Figuur 3. Stedenbouwkundige schets van het plan met kavelverdeling en bouwvlakken aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0004.jpg"

Figuur 4. Impressie van de toekomstige inrichting

Groen
Door de bundeling van de appartementen en het gezondheidscentrum ontstaat op het terrein een grondgebied dat parkachtig ingericht kan worden. Tussen de Mûnewei en de Foarwei ontstaat hier nu een terrein (circa 1.300 m2) waar, naast het parkeren ten behoeve van de nieuwe en bestaande functies, op een informele wijze ontmoeten en verblijven zijn te combineren. De bestaande en nieuwe infrastructuur zal begeleid worden door bomen. Langs de Foarwei betekent die bijvoorbeeld een voortzetting van de huidige beplantingsstructuur, inclusief één bestaande boom die nu al waardevol is voor flora en fauna. De precieze inrichting wordt nog verder uitgewerkt.

Parkeren en verkeer
Op het terrein tussen het appartementengebouw en het gezondheidscentrum worden voldoende parkeerplekken gerealiseerd. De Mûnewei behoudt haar ontsluiting op de Foarwei. Ook hier worden extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast wordt voor de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

Ruimtelijke kwaliteit
Van belang is dat de nieuwe woningen op een verantwoorde wijze worden ingepast in de stedenbouwkundige structuur van de buurt. Voor wat betreft verkavelingspatroon en architectuur wordt, in een moderne uitvoering, aansluiting gezocht bij de bestaande historische structuur en uitstraling. De toekomstige planuitwerkingen worden getoetst aan de Welstandsnota Dantumadiel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0005.jpg"

Figuur 5. Impressie van de situering van de vrijstaande woningen die op de vrije kavels gebouwd worden

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0006.jpg"

Figuur 6. Impressie van het te realiseren gezondheidscentrum

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Verbeteren van de bereikbaarheid.
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Dat is ook het geval met voorliggend plan. De ontwikkeling van het Mûnetilleterrein in Damwâld valt niet direct onder één van de rijksdoelen. Het is de ruimtelijke uitwerking van een afweging naar actuele behoeften op gemeentelijk niveau.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Het voorliggende plan is niet in strijd met de kaders die het Barro heeft gesteld.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze Ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6 tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Per 1 juli 2017 is de Ladder aangepast, waarbij een nieuwe vereenvoudigde laddersystematiek geldt. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden om zo de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten.


De Ladder moet worden doorlopen als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in het plan mogelijk wordt gemaakt. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Als een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dan moet de toelichting van dat plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


De behoefte aan de bouw van de nieuwe woningen en het gezondheidscentrum dient in het kader van de ladder te worden aangetoond.


Bij het toepassen van de Ladder zijn de volgende aspecten van belang:

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  4. 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  5. 5. Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?


In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.


Ad 1 en 2.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.


Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. In een onlangs gepubliceerde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het planvoornemen bestaat uit woningbouw van meer dan 11 woningen en de realisatie van een gezondheidscentrum. Bovendien wordt ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan met het planvoornemen meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Ad 3.

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan beperkt tot de gemeente Dantumadiel (lokaal).


Ad 4.

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Behoefte woningbouw

Om de behoefte in relatie tot de woningbouw te bepalen is er specifiek naar de demografische situatie van Damwâld gekeken. Partoer heeft in 2017 de Factsheet Damwâld gepubliceerd, waarin de demografische situatie en de woningmarktsituatie voor het dorp in beeld worden gebracht. Hieruit blijkt dat het aantal huishoudens in Damwâld tussen 2000 en 2017 licht is gedaald (4%) terwijl het aantal huishoudens is gestegen (5,3%). Het grootste deel van de huishoudens is van het type 'samenwonend met kinderen'. Hiervoor is geschikte huisvesting nodig. Het aandeel koopwoningen in Damwâld is 62%. Het aandeel huurwoningen is 38%. De meeste huurwoningen zijn in bezit van een woningcorporatie en zijn sociale huur (31%-punt). Ongeveer 7%-punt is bestemd voor particuliere huur.


In het ruimtelijk verzorgingsgebied van het onderhavig plan is een behoefte aan nieuwe woningen. Dat blijkt ook uit een woningmarktonderzoek uit 2018, dat is uitgevoerd specifiek ten aanzien van het dorp Damwâld (Bijlage 2). Uit het marktonderzoek voor Noordoost-Friesland van KAW blijkt dat Damwâld op een kantelpunt ligt wat betreft krimp- en groeigebied. Volgens het onderzoek groeit Damwâld in elk geval de komende tien jaar nog, met tussen de 15 à 85 woningen tussen 2017 en 2027. Daarna is regiobreed een daling van het aantal huishoudens te verwachten.


Tot die tijd is het belangrijk dat Damwâld haar positie als regionaal (sub)centrum behoudt (goed bereikbaar aan de Centrale As, met een goed basisaanbod aan voorzieningen en met een woningaanbod dat past bij de behoefte). Omdat de ruimtevraag voor wonen eindigt, is het cruciaal om nu de beschikbare locaties goed in te zetten en te benutten.


Behoefte gezondheidscentrum

Damwâld is het grootste dorp in de gemeente Dantumadiel. Bij een goed basisaanbod van voorzieningen past ook een breed zorgaanbod. Door vergrijzing is in de toekomst meer behoefte aan verschillende (lokale) vormen van zorg. De ondernemers van de huisartsenpraktijk en de apotheek hebben aangegeven graag onder één dak binnen het plangebied een gezondheidscentrum te willen realiseren ter vervanging van de bestaande huisartsenpraktijk en apotheek. Dit is het geval omdat in Damwâld het bestaande Medisch Centrum Damwâld als ook de praktijk aan de Mûnewei te klein zijn voor verdere ontwikkeling terwijl de vraag naar zorgdiensten toeneemt. Er ontstaat ook meer ruimte om een breder zorgaanbod aan te kunnen bieden. Het huidige aanbod van deze functies - gemeten naar de omvang van het bouwvlak - bedraagt 980 m2 zoals in de onderstaande tabel is weergegeven.

Locatie Oppervlakte bouwvlak (m2) Opmerking
Munewei 14 (huisartsenpraktijk) 185 excl ruimte op verdieping
Munewei 27 (apotheek) 290 excl ruimte op verdieping
Haadwei 10 (MC Damwâld) 400
Totaal 875
Totaal incl verdiepingsruimten 980

De clustering leidt tot verbreding, optimaliseren van samenwerking en betere dienstverlening. Dit zijn belangrijke aspecten omdat in een vergrijzende samenleving de behoefte aan zorg de komende jaren zal toenemen.


Met de clustering wordt ook de apotheek (nu nog in een wat gedateerd gebouw aan de Mûnewei) binnen gehaald zodat alles onder één dak gehuisvest wordt. Het nieuwe gebouw biedt daarnaast ruimte voor bij voorbeeld fysiotherapie met een oefenzaal, andere medische dienstverlening zoals manuele therapie, osteopathie, chiropractor etc. en kan tevens wat publieks- en kleedruimtes herbergen.


De totaal voorziene bruto vloeroppervlak van het beoogde gezondheidscentrum zal maximaal 1.500 m2 bedragen. Zoals in de tabel gelezen kan worden is het huidige aanbod dat zal verhuizen naar het gezondheidscentrum 980 m2. De toename aan gebouwen voor maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van gezondheid komt daarmee indicatief op 520 m2. Deze ruimte is nodig voor de gewenste uitbreiding van de te verhuizen functies - huisarts en apotheek - en de toevoeging van de nieuwe functies in het gebouw: fysiotherapie en daarmee vergelijkbare vormen van zorgverlening.

In het bestemmingsplan wordt voor het gezondheidscentrum een bouwvlak ingetekend van ca 1330 m2 zodat er flexibiliteit bestaat voor de exacte positionering van het gebouw. De eerste bouwtekeningen laten zien dat het gebouw slechts een deel van het bouwvlak zal benutten omdat ook op de eerste verdieping voorzieningen zijn ingetekend.


De ontwikkeling van het gezondheidscentrum leidt tot vrijval van bestaande functies. Deze gebouwen vallen alle onder de bestemming 'Centrum' en dat biedt goede mogelijkheden voor een nieuwe gebruiker/eigenaar.


Ad 5.

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.


Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het dorp Damwâld omringt door woonwijken en bebouwing van maatschappelijke functies. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Centraal staan de relaties tussen stad en platteland, waarbij sprake is van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland.

Met voorliggend bestemmingsplan is sprake van een inbreidingslocatie aan de Foarwei/Mûnewei in Damwâld. Het voornemen is in lijn met het Streekplan Fryslân aangezien er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Per 1 augustus 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de verordening) in werking getreden. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

In de verordening is het bestaand stedelijk gebied aangeduid. Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan ligt binnen de grenzen hiervan. Een plan kan hier stedelijke functies, waaronder wonen, mogelijk maken.

Op grond van de verordening kunnen nieuwe bestemmingsplannen mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (artikel 3.1.1. lid 1 van de verordening).

Uit de provinciale brief d.d. 10 oktober 2016 (kenmerk 01299202) blijkt dat het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân niet heeft ingestemd met het woonplan (dat bestaat uit de ‘Beleidsvisie Wonen 2016-2020 DDFK d.d. 4 juli 2016’ en het ‘Woonprogramma 2015-2020 DDFK gemeenten d.d. 24 mei 2016’).

De verordening biedt in artikel 3.1.2 echter een algemene afwijkbepaling voor een woningbouwproject dat niet past in een woonplan. Uit de toelichting van dit artikel volgt, dat deze afwijkbepaling ook van toepassing is indien een (actueel) woonplan ontbreekt, zoals hier vanwege het ontbreken van provinciale instemming het geval.

Uitgangspunt bij deze algemene afwijkbepaling is dat geen inbreuk wordt gemaakt op de regionale woningbouwprogramma’s en op de kernenstructuur, dat wil zeggen dat aantallen en kwaliteit van de woningbouw dienen aan te sluiten bij de aard en schaal van de kern. Dit laatste betekent onder andere dat een overige kern niet de regionale behoefte van een regionaal centrum en niet de (boven)regionale behoefte en taakstelling van een stedelijk centrum kan opvangen. Het plan maakt geen voorzieningen voor een bovenlokaal, regionaal of bovenregionaal verzorgingsgebied mogelijk.

De ontwikkeling van het plangebied Mûnetille moet passen in het geheel van van de regionale woningbouwafspraken tussen de regio Noordoost Fryslân en de provincie Fryslân. In mei 2020 zijn de regio en de provincie gekomen tot nieuwe regionale woningbouwafspraken. Dit is in de vorm van een experiment tot en met 2025 waarbij er meer regie en verantwoordelijkheid ligt bij de regio. De kern van de afspraak en het experiment is balans in de woningmarkt. De plannen voor ontwikkeling van het Mûnetilleterrein zijn door de gemeente bij de provincie ingediend en afgestemd.

3.2.3 Ontwerp-Omgevingsvisie Fryslân

In 2022 treedt de Omgevingswet in werking. De omgevingswet zal veel bestaande wetten op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. Door de Provinsje Fryslân wordt hierop geanticipeerd door in een Omgevingsvisie Fryslân al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te bundelen. Het gaat daarbij om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu. Diverse beleidsdocumenten zullen in de omgevingsvisie opgaan, te weten vorengenoemd Streekplan Fryslân 2007 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, alsmede het Provinciaal Waterhuishoudingsplan en Frysk Miljeuplan. In december 2018 is de Ontwerp-Omgevingsvisie Provincie Fryslân gepubliceerd.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Welstandsnota Dantumadiel 2016
Binnen het dorp Damwâld worden verschillende welstandsgebieden onderscheiden. Het kaartfragment in onderstaande figuur geeft daarvan een indruk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0007.jpg"

Figuur 7. Uitsnede welstandsgebieden Damwâld

In de Welstandsnota Dantumadiel, herziening 2016 (vastgesteld 4 juli 2016) wordt ten aanzien van een nieuwe woningbouwlocatie de volgende procedurele en inhoudelijke benadering gehanteerd:

Indien projecten op grond van vastgestelde beleidsdocumenten zoals een gemeentelijke structuurvisie, een gemeentelijk woonplan en een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden uitgewerkt, gelden de volgende algemene criteria:

  1. a. het plan respecteert bestaande belangrijke en waardevolle hoofdkarakteristieken uit het plangebied. Dit hoeft niet per definitie te leiden tot behoud van deze karakteristieken maar kan ook nieuwe en frisse interpretaties opleveren;
  2. b. het plan zorgt voor een zorgvuldige aansluiting en overgang naar de omliggende gebieden. Dit komt in ieder geval tot uiting door een passende plaatsing en hoofdvorm en zorgvuldig gekozen uitwerking van de aanzichten en opmaak van de gebouwen.

De invulling van de vrijkomende gronden voldoet aan de bovengenoemde punten.

Woonvisie Dantumadiel
In de woonvisie 2020-2025 heeft de gemeente Dantumadiel haar beleid op het gebied van wonen vastgelegd voor de periode tot 2025. De hoofdlijnen uit de woonvisie worden door de gemeente uitgewerkt in een woonagenda.

De woonvisie bevat 7 speerpunten voor de komende jaren:

  1. 1. Toekomst geven aan bestaande woningen en buurten;
  2. 2. Nieuwbouw in dorpen en wijken, omgang met groei en krimp;
  3. 3. Ontwikkeling van de sociale huurvoorraad: betaalbaar, beschikbaar en kwaliteit;
  4. 4. Wonen en zorg in dorpen en wijken;
  5. 5. Energietransitie en verduurzaming;
  6. 6. Leefbare dorpen: sociaal en veilig, met bereikbare voorzieningen;
  7. 7. Samenwerking gemeente, belanghebbenden en bewoners.

In de woonvisie is beschreven dat de voorkeur voor nieuwbouw uitgaat naar het toevoegen wat nog ontbreekt en hierbij geldt: inbreiding boven uitbreiding. Gemengd bouwen is het uitgangspunt. Plannen moeten voldoende kwaliteit toevoegen, waarbij energieneutraal en levensloopgeschikt bouwen gelden als 'pluspunten'. Het plan ligt in lijn met deze visie voor het aantrekkelijk houden van Damwâld. Het plan maakt een gemengd aanbod voor levensloopgeschikt en energiezuinig wonen mogelijk (grondgebonden vrijstaande woningen en appartementen).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

Beleidskader
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.1 Archeologie

Toetsing
Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen. Voor de onderzoeksperiode steentijd-bronstijd geldt het advies 'karterend onderzoek 1' en 'waarderend onderzoek' (vuursteenvindplaats). Voor de onderzoeksperiode ijzertijd-middeleeuwen geldt het advies 'karterend onderzoek 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0008.jpg"

Figuur 8. Advies onderzoeksperiode steentijd-bronstijd (bron: Provincie Fryslân)

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0009.jpg"

Figuur 9. Advies onderzoeksperiode ijzertijd-middeleeuwen (bron: Provincie Fryslân)

Op basis van het advies voor de onderzoeksperiode steentijd-bronstijd is archeologisch onderzoek noodzakelijk geacht. Onderzoeksbureau RAAP heeft ten aanzien van de archeologische waarden binnen het plangebied een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (RAAP-rapport 4202, Bijlage 2).

Op basis van de tijdens het bureauonderzoek verzamelde gegevens is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld. Dâmwald ligt op een hoger gelegen rug in het landschap, die een aantrekkelijke bewoningslocatie vormde tijdens alle perioden. Het plangebied overlapt voor een groot deel met een bekende vuursteenvindplaats. De Mûnewei die dwars door het plangebied loopt is een historische weg waaruit vanaf de middeleeuwen het omliggende gebied is ontgonnen. De oudste beschikbare kaarten tonen ook bebouwing binnen het plangebied. Er zijn binnen het plangebied archeologische resten uit zowel de steentijd als de middeleeuwen en nieuwe tijd te verwachten.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het veldonderzoek worden binnen het gehele plangebied, inclusief het eerder onderzochte deel (Jans, 2006), archeologische resten uit de steentijd en middeleeuwen-nieuwe tijd verwacht. Daarom wordt vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen. Het proefsleuvenonderzoek heeft tot doel te onderzoeken of er daadwerkelijk een archeologische vindplaats aanwezig is en, indien dat het geval is, wat de waarde daarvan is en wat de gevolgen kunnen zijn voor de verdere planvorming of ontwikkeling op deze locatie.

Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd en de resultaten zijn samengevat in het rapport 'RAAP Evaluatie en selectierapport, proefsleuvenonderzoek Mounetilleterrein Damwald (versie 27 mei 2020), bijgevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting. Aangezien een groot deel van het plangebied is verstoord en de grondsporen een relatief recente datering hebben, wordt een nader archeologisch veldonderzoek in het plangebied niet geadviseerd. De resten zijn gezien de fysieke staat en inhoudelijke kwaliteit niet behoudenswaardig.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt niet belemmerd door (te behouden) archeologische resten en waarden.

4.1.2 Cultuurhistorie

Toetsing
Bestudering van de CHK2 van Provinsje Fryslân leert dat in het plangebied geen bijzonderheden ten aanzien van cultuurhistorische waarden hoeven te worden verwacht.

Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd vanwege de mogelijkheid op het verstoren van onderkende cultuurhistorische waarden; de noodzaak van een beschermingsregeling ten behoeve van cultuurhistorie ontbreekt.

4.2 Ecologie

Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.

Onderzoek
Het plangebied is voor wat betreft de natuurwaarden onderzocht door het bureau Altenburg & Wymenga. De resultaten van het ecologisch onderzoek zijn gepresenteerd in de notitie 'Ecologische beoordeling woningbouw Mountille terrein te Damwâld', zoals opgenomen in Bijlage 4.

In het rapport van de ecologische inventarisatie is ten aanzien van de soortbescherming een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van nestplaatsen van de huismus en gierzwaluw geadviseerd. Ook is geadviseerd aanvullend onderzoek uit te voeren naar de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen binnen het plangebied.

Ten behoeve van de gebiedsbescherming is er ook gekeken naar de depositie van stikstof op stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden. De bijbehorende berekening is uitgevoerd met het rekenprogramma AERIUS. Ten behoeve van het vast te stellen bestemmingsplan is een herberekening gemaakt met de meest actuele versie van de AERIUS-calculator. De berekening met AERIUS genereert opnieuw een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. De rapportage van deze stikstofberekening is als Bijlage 5 opgenomen.

Conclusie
Aanvullend onderzoek naar de huismus, gierzwaluw en vleermuizen wordt naar aanleiding van de ecologische inventarisatie geadviseerd. Dat is op basis van de eerdere plannen waarbij de woon- en zorginstelling De Wynbrekker binnen het plangebied lag. De noodzaak van het aanvullend ecologisch onderzoek heeft betrekking op de gebouwen van De Wynbrekker. Inmiddels zijn de plannen gewijzigd en naar aanleiding daarvan maken de gebouwen geen onderdeel meer uit van het plangebied. Daarmee is voor wat betreft de natuurwaarden een voldoende beeld ontstaan. Voor het aspect ecologie zijn geen belemmeringen voorzien. Het plan is voor het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.3 Externe Veiligheid

Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van veiligheid in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0010.jpg"

Figuur 10. Uitsnede van de Risicokaart

Op een afstand van ruim 650 m bevindt zich een aardgastransportleiding. De afstand van het plangebied tot deze risicobron is dusdanig ruim dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de aardgastransportleiding ligt. Hetzelfde geldt voor een gasflessendepot op circa 650 m van het plangebied. Gezien de grote afstand tot deze risicobronnen en het ontbreken van andere risicobronnen in de buurt, brengt de uitvoering van het planvoornemen geen externe veiligheidsrisico's met zich mee.

Conclusie
Het plan is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

4.4 Bodemkwaliteit

Wet- en regelgeving
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarom onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Onderzoek
BODEMLOKET
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. Voor dit bestemmingsplan is het actuele Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijken geen bijzonderheden ten aanzien van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0011.jpg"

Figuur 11. Uitsnede bodeminformatiekaart van het Bodemloket

PROVINCIALE BODEMINFORMATIE
Uit de gegevens van de provincie blijkt dat er op het uiterste oostelijke deel van het terrein bij eerder bodemonderzoek in één boring een een sterk verhoogd gehalte aan zink is aangetroffen. Nader onderzoek en/of sanering is daar noodzakelijk. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingplan is daarom nader bodemonderzoek verricht in het meest oostelijk gelegen deel van het plangebied.

AANVULLEND BODEMONDERZOEK

Het doel van het aanvullend bodemonderzoek is het verifiëren en het bepalen van de omvang van de zinkverontreiniging.

Ter plaatse van boring 1 uit het verkennend bodemonderzoek van 2007 is een nieuwe boring (nr. 100) geplaatst. Uit de analyseresultaten van boring 100 (0-50 cm -mv) blijkt dat de sterke zinkverontreiniging ter plaatse niet opnieuw is bevestigd. In de ondergrond (boring 100; 50-100 cm -mv) en de omliggende boringen (nrs. 101, 102, 103 en 104) zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten aan zink gemeten.


Een duidelijke oorzaak voor het sterk verhoogde gehalte aan zink in boring 1 van het verkennend bodemonderzoek is niet aan te geven. Mogelijk dat een zinkdeeltje de oorzaak is geweest voor het sterk verhoogde gehalte (puntbron). Daarnaast is bekend dat de grond na de sloopwerkzaamheden is geroerd waardoor mogelijk de verontreiniging is vermengd met schonere grond en niet opnieuw wordt aangetoond.

Conclusie
Geacht wordt dat de bodemkwaliteit, op basis van de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken, geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Water

Wet- en regelgeving
Bij ruimtelijke plannen dient te worden beoordeeld of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Middels een watertoets wordt het planvoornemen in een vroegtijdig stadium ter beoordeling aan het waterschap voorgelegd. Voorliggend planvoornemen valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Onderzoek
Op 27 november 2019 is het planvoornemen middels de digitale watertoets ingediend bij het Wetterskip Fryslân (Bijlage 7). Hieruit komt naar voren dat voor het planvoornemen de normale watertoetsprocedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat het Wetterskip een wateradvies geeft waarin wordt ingegaan op de wateraspecten en aandachtspunten die gelden voor dit plan.

WATERADVIES

Toename verhard oppervlak:
Het Wetterskip Fryslân hanteert een compensatienorm van 10% voor toegevoegde verharding. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m2 van toepassing. Door de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak met ruim 2.500 m2 toe. Voor de uitwerking van de wateraspecten in het plan, zoals watercompensatie, is nadere afstemming met Wetterskip Fryslân gezocht.

Voorstel watercompensatie

In figuur 12 is de berekening voor het oppervlak te realiseren water weergegeven. De verharding die in 1992 nog aanwezig was hoeft niet gecompenseerd te worden omdat die verharding al aanwezig is in de berekeningen van de rioleringsplannen en watersysteem. De onderstaande berekening komt dan (afgerond) uit op 130 m2 te realiseren watercompensatie.

Om dit te kunnen realiseren is een sloot over een lengte van circa 130 meter aan één zijde te verbreden met een meter. De gemeente kijkt voor deze compensatie naar de zuidrand van Damwâld, bij voorkeur de Campus omdat daar nu gebouwd wordt. Mocht dat niet lukken dan zal er elders aan de zuidkant van Damwâld een locatie moeten worden gezocht. Bijvoorbeeld door het vijvertje bij het Hertenkamp te vergroten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0012.jpg"

Figuur 12. Berekening watercompensatie Mûnetilleterrein

Klimaatadaptatie/ruimtelijke adaptatie:
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op De Friese klimaatatlas : www.frieseklimaatatlas.nl.

Uit de Friese klimaatatlas volgt dat het plangebied geen wateroverlast locatie betreft. Het is geen lager gelegen gebied waar het water naartoe stroomt als er een hoosbui valt met een zeer grote intensiteit (zie onderstaande figuur). Het bestemmingsplan leidt in die zin niet tot een verslechtering van de watersituatie. Er is in de planvorming veel aandacht voor een groene setting, met name rondom en tussen het appartementengebouw en het gezondheidscentrum. Zo zal bijvoorbeeld de aan te brengen terreinverharding rondom deze gebouwen beperkt blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0013.png"

Figuur 13. Kaartje uit de Friese Klimaatatlas met de plekken waar wateroverlast mogelijk is bij veel neerslag in bebouwd gebied

Waterkwaliteit:
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig om binnen het planvoornemen te voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat binnen het planvoornemen gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Voor de uitwerking van de wateraspecten in het plan, zoals watercompensatie, is nadere afstemming met Wetterskip Fryslân gezocht. Het Wetterskip heeft in de vooroverlegreactie aangeven voor dit plan geen bijzonderheden te zien. Het voorstel rondom de watercompensatie door de toename van verharding is door Wetterskip Fryslân akkoord bevonden.

4.6 Geluidhinder

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting'op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Onderzoek
Voor de ontwikkeling in het plangebied is nagegaan of toetsing aan de Wet geluidhinder nodig is. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn in de omgeving van het plangebied niet aan de orde. Ten aanzien van wegverkeerslawaai is op basis van de Wet geluidhinder formeel geen noodzaak tot het verrichten van een akoestisch onderzoek indien de omliggende wegen behoren tot een 30 km-gebied. Dit omdat voor 30 km/uur-wegen geen geluidszone geldt zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

De omgeving van het plangebied is echter op dit moment niet ingericht als een 30 km-gebied. Er is dan ook sprake van geluidzones rondom de omliggende wegen. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De nieuw te realiseren woningen bevinden zich binnen de geluidzone van de Foarwei. Bij de huidige snelheid van 50 km/uur moet dan ook worden nagegaan of de grenswaarden van de Wet geluidhinder worden overschreden. Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8 bij de voorliggende toelichting.

Een aantal woningen (de woningen en appartementen langs de Foarwei) voldoen niet aan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De overschrijding van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 9 dB vanwege de Foarwei. De maximale ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden. De gemeente Dantumadiel kan daarom overgaan tot het verlenen van hogere grenswaarden voor wegverkeerslawaai.

Conclusie
Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Dantumadiel een hogere waarde te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.

Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Het is bijvoorbeeld mogelijk te ventileren zonder hinder van wegverkeerslawaai, als ventilatieopeningen in een andere gevel dan de naar de weg gekeerde gevel worden gesitueerd. Dit onderzoek zal bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd moeten worden. Met betrekking tot geluid wordt het plan uitvoerbaar geacht, mits een hogere waarde voor wegverkeerslawaai wordt verleend. Dit besluit wordt genomen vóór het in werking treden van het bestemmingsplan.

4.7 Milieuzonering

Bij nieuwe ontwikkelingen dient voldoende afstand in acht te worden genomen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) om hinder en onveilige situaties te voorkomen. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, gevaar, stof en geur. Bij deze aspecten neemt de belasting af naarmate de afstand tot de bron groter wordt.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:

  1. 1. rustige woonwijk en rustig buitengebied;
  2. 2. gemengd gebied.

De te accepteren milieuhinder hangt samen met de aard van het gebied. In een gemengd gebied (zoals een centrumgebied in een stad) kan wat meer hinder worden geaccepteerd dan in een rustig woongebied.

Onderzoek
De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als een 'gemengd gebied'. Op de plankaart van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden in de omgeving voor het grootste gedeelte bestemd als 'Centrumdoeleinden'. Hier geldt een grote mate van functiemenging. Doordat dit gemengd gebied is kan conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' de bedrijfscategorie met één afstandsstap worden verminderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpDwMunetille-VA01_0014.jpg"

Figuur 14. Uitsnede van de plankaart behorende bij het bestemmingsplan 'Damwoude-Kom'

Milieucategorie 1 en 2 zijn van toepassing op de bedrijven binnen de bestemming 'Centrumdoeleinden'. Er bevinden zich geen bedrijven met een zwaardere milieucategorie dan categorie 2 in de nabijheid van het plangebied of in het plangebied zelf. Het voorliggende bestemmingsplan maakt bedrijven in categorie 1 mogelijk (maatschappelijke voorzieningen: huisartsenpraktijk en apotheek). De maximale richtafstand van een bedrijf behorende bij categorie 1 tot aan een woonbestemming mag 10 m bedragen. Aangezien het hier om een gemengd gebied gaat, mag de richtafstand worden teruggebracht naar 0 m. Geacht wordt dat bedrijfshinder in dit gemengde gebied geen belemmeringen oplevert.

4.8 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.369 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 132 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2019). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Onderzoek
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 13 nieuwe woningen en een gezondheidscentrum. De realisatie van het plan leidt redelijkerwijs niet tot 1.369 voertuigbewegingen per dag waardoor het planvoornemen kan worden beschouwd als een nibm-plan. Gezien het verwachte aantal voertuigbewegingen van circa 295 per dag is verdere toetsing aan de Wet milieubeheer in het kader van de luchtkwaliteit niet nodig. Het planvoornemen is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.9 Verkeer En Parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Verkeersgeneratie
Het plan voorziet in de mogelijkheid om 5 vrijstaande woningen, 8 appartementen en een gezondheidscentrum te realiseren. Deze toevoeging van functies genereert verkeer. Daarom is het nodig om aandacht te schenken aan de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in het plangebied en de omgeving. Voor het berekenen van de extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte kan gebruik worden gemaakt van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018).

De vraag naar parkeerplaatsen en de omvang van de verkeersgeneratie wordt bepaald door:

  • de locatie van een functie
  • het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen.

Damwâld kan op basis van de cijfers van het CBS over de omgevingsadressendichtheid getypeerd worden als 'niet stedelijk'. Daarnaast worden de kencijfers onderscheiden naar stedelijke zone. Het plangebied kan beschouwd worden als 'rest bebouwde kom'.

Aan de hand van de CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" is berekend dat het plan ongeveer 295 ritten per etmaal genereert. Hierbij is de verkavelingsschets als mogelijke invulling van het plangebied als uitgangspunt genomen. De berekening hiervan is weergegeven in onderstaande tabel. Voor het gezondheidscentrum is uit gegaan van 10 behandel/spreekkamers.

Verkeersgeneratie per etmaal
aantal type ritten ritten totaal
min max gemiddeld
5 vrijstaande woningen (koop) 7,8 8,6 8,2 41
8 appartementen (koop, middensegment) 5,6 6,4 6 48
10 gezondheidscentrum (per behandelkamer) 18,5 22,6 20,6 206
totaal 295

Verkeersafwikkeling
De Foarwei blijft de doorgaande oost – west verbinding langs het plangebied. De weg ligt in een 50 km/uur-zone. De verkeersintensiteit aan de Foarwei bedraagt 3.600 mvt/per werkdag.

De voertuigverdeling is als volgt:

  • 95,3% licht verkeer
  • 4,4% middelzwaar verkeer
  • 0,3% zwaar verkeer

Als toevoeging hierop zal de Mûnewei een aansluiting krijgen op de verlengde Nije Hale, die hiermee een nieuwe ontsluiting op de Foarwei zal vormen. Daarmee wordt een goede verkeersafwikkeling voorzien.

Parkeren
Met het toevoegen van de woningen en het gezondheidscentrum zal een extra behoefte ontstaan aan parkeerplekken. Voor het berekenen van de extra parkeerbehoefte is wederom gebruik gemaakt van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018). Hieronder in de tabel de parkeerkencijfers.

Parkeerbehoefte
aantal type rest bebouwde kom/niet stedelijk totaal
min max gemiddeld
5 vrijstaande koopwoningen (koop) 1,9 2,7 2,3 11,5
8 appartementen (koop, middensegment) 1,5 2,3 1,9 15,2
10 gezondheidscentrum (per behandelkamer) 2,2 2,7 2,5 25
totaal 51,7

Voor het plan is een parkeerbehoefte berekend van 52 parkeerplaatsen. De extra parkeerplaatsen worden binnen het plangebied gerealiseerd. Parkeerruimte voor het gezondheidscentrum en de appartementen wordt gerealiseerd tussen het gezondheidscentrum en de appartementen. Daarnaast wordt voor de vrijstaande woningen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. De nieuwe parkeerbehoefte en -situatie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.10 Overig

M.e.r. beoordeling
Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.

Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Op voorliggende bestemmingsplan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van 13 woningen en een gezondheidscentrum. Hiermee vindt bij lange niet een overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. Daarmee is uitgesloten dat er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Voor alle andere gevallen waarvan de activiteit wel past binnen de beschrijving van kolom 1 uit de D-lijst, moet het bevoegd gezag (weliswaar vormvrij) beoordelen of desalniettemin de uitgebreide m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op basis van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat hiervoor in hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag het besluit nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure. Het collegebesluit is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 9).

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij de recente bestemmingsplannen elders in Dantumadeel.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat een zestal bestemmingsregels:

  1. 1. Maatschappelijk - Gezondheidscentrum
  2. 2. Tuin;
  3. 3. Verkeer - Verblijf;
  4. 4. Wonen;
  5. 5. Wonen - Bijzondere woondoeleinden.

De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk.

'Maatschappelijk - Gezondheidscentrum'
De bestemming 'Maatschappelijk - Gezondheidscentrum' is gegeven aan het gezondheidscentrum. Het concrete voornemen is om hier in ieder geval een huisartsenpraktijk en apotheek in onder te brengen. De bestemming maakt het mogelijk om ook andere soortgelijke zorgvoorzieningen met bijbehorende zorgfaciliteiten en (para)medische dienstverlening te realiseren.

'Tuin'
De nabij de weg gelegen gronden zijn bestemd als 'Tuin'. Het belangrijkste onderscheid met de woonbestemming is dat het hier geen achtererfgebied betreft en er daarom geen bijgebouwen en dergelijke gebouwd mogen worden. Alleen erkers zijn onder voorwaarden mogelijk. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd voor zover deze vergunningsvrij zijn.

'Verkeer-Verblijf'
Deze bestemming ziet op de reguliere woonstraten en paden in het plangebied. Binnen deze bestemming kan eveneens worden voorzien in parkeervoorzieningen.

'Wonen'
De bestemming 'Wonen' geldt voor de te realiseren vrijstaande woningen binnen het plangebied. Hier zijn ook aan huis verbonden beroepen en bedrijven mogelijk. Voor de vrijstaande woningen zijn regels met betrekking tot bouw- en goothoogte opgenomen. Tevens worden binnen deze bestemming regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.

'Wonen - Bijzondere woondoeleinden'
Voor het binnen het plangebied aanwezige appartementengebouw is de bestemming “Wonen - Bijzondere woondoeleinden” opgenomen. De bestemming is gericht op een woongebouw, al dan niet in combinatie met verzorging en/of verpleging. Het aantal woningen in het woongebouw is aangegeven op de digitale kaart, dit geldt ook voor de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een zestal regels:

  1. 1. Anti-dubbeltelregel;
  2. 2. Algemene bouwregels;
  3. 3. Algemene gebruiksregels;
  4. 4. Algemene afwijkingsregels;
  5. 5. Algemene wijzigingsregels;
  6. 6. Overige regels.

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De 'Algemene bouwregels', 'Algemene gebruiksregels' en 'Algemene afwijkingsregels' zijn ontleend aan recente bestemmingsplannen in Dantumadiel. Voor deze algemene regels geldt dat onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied uit de artikelen zijn verwijderd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt. Het is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het voorgaande is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de 'Slotregel' waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Realisatiekosten en kostenverhaal

Voor de ontwikkeling van het planvoornemen van dit bestemmingsplan is een private partij gevonden, die in opdracht van de gemeente het planvoornemen realiseert. Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van dertien woningen en een gezondheidscentrum mogelijk. Op grond van artikel 6.2.1 Bro lid b: "de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen" kan het planvoornemen als een bouwplan gekwalificeerd worden. De gemeente zal de grondexploitatiekosten voor dit bestemmingsplan via een anterieure overeenkomst op de private partij verhalen. Indien het niet mogelijk is een anterieure overeenkomst af te sluiten zal de gemeente de kosten door middel van een exploitatieplan verhalen. Op grond hiervan mag in redelijkheid worden aangenomen dat de beoogde ontwikkeling binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar wordt uitgevoerd.


Planschade

Door het vaststellen van dit bestemmingsplan bestaat de kans dat de eigenaren van de gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente, op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade indienen. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening doordat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen bij de gemeente de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) indien dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. De gemeente zal de verhaalde planschade op de private partij verhalen.


Conclusie

Na het afsluiten van de anterieure overeenkomst of het vaststellen van een exploitatieplan dient het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht te worden.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Proces
Om input uit het dorp op te halen over de wensen m.b.t. de invulling van het plangebied Mûnetille is in december 2018 een inloopavond georganiseerd. Deze avond werd druk bezocht door direct omwonenden en andere geïnteresseerde inwoners van Damwâld.

Naast de inloopavond hebben ook gesprekken plaats gevonden met Thús Wonen (eigenaar van de Wynbrekker), de apotheker en huisarts, de andere ondernemers, die grenzen aan het plangebied Mûnetille, en met Dijkstra Draisma (BGDD), als grondeigenaar binnen het plangebied.

Naar aanleiding van de input uit de inloopavond zijn vier scenario's opgesteld met uitwerkingsmogelijkheden voor de locatie. In basis bevatten de vier scenario's veel overeenkomsten als het gaat om ontsluiting (doorgaande route over de Foarwei), de realisatie van een huisarts- en/of fysiopraktijk en de opbouw van het woningbouwprogramma (vrijstaand).

Tijdens een tweede, opnieuw goed bezochte, informatie avond zijn deze vier scenario’s gepresenteerd. Aan de aanwezigen is gevraagd een reactie te geven op de sterke punten uit de uitwerkingen en kritische vragen te stellen over eventuele negatieve aspecten en aandachtspunten. De informatieavond heeft geleid tot een aanscherping en samenvoegen van de verschillende scenario's tot een stedenbouwkundige schets.

Aanvankelijk was het de bedoeling dat de gemeente Dantumadiel het plan zelf zou ontwikkelen. Bouwgroep Dijkstra Draisma heeft later de ontwikkeling overgenomen en dat heeft geleid tot het huidige planvoornemen en de nieuwe stedenbouwkundige schets. Daarin is de locatie van de Wynbrekker geen onderdeel meer van de planontwikkeling.

Inspraak en overleg
Het plan is toegezonden aan de overlegpartners als voorontwerp. De provincie Fryslân en het Wetterskip hebben een reactie gegeven op het plan.

PROVINCIE FRYSLÂN
De provincie Fryslân heeft enkele opmerkingen gemaakt over de volgende zaken:

  • Archeologie: het proefsleuvenonderzoek moet zijn afgrond voordat het ontwerp ter inzage wordt gelegd;
  • Stikstof: om de uitvoerbaarheid in het kader van de Wet natuurbescherming te kunnen aantonen, dient een AERIUS-berekening te worden gemaakt;
  • Bodem: uit de gegevens van de provincie blijkt dat er op het uiterste oostelijke deel van het terrein bij onderzoek een sterke bodemverontreiniging is aangetroffen. Nader onderzoek en/of sanering is daar noodzakelijk.

Voor de hiervoor genoemde zaken geldt dat de provincie graag ziet dat het onderzoek is uitgevoerd en de resultaten worden verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

Gemeentelijke reactie:
De resultaten van de onderzoeken zijn in de desbetreffende paragraaf verwerkt vóór de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

WETTERSKIP FRYSLÂN
Het Wetterskip heeft in de vooroverlegreactie aangeven voor dit plan geen bijzonderheden te zien. Wel wacht het Wetterskip het voorstel rondom de compensatie toename verharding af.

Gemeentelijke reactie:
Dit compensatievoorstel wordt nader uitgewerkt en afgestemd met het Wetterskip. De compensatieregeling is opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan wanneer het plan ter visie wordt gelegd.

Tervisielegging ontwerp
Na het overleg en de inspraak heeft het bestemmingsplan gedurende zes weken (afd. 3.4 Awb) ter visie gelegen. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder (dus ook door de overlegpartners). De behandeling van ingekomen zienswijzen is samengevat in een afzonderlijke zienswijzennota. Deze is bij het raadsbesluit van het vast te stellen bestemmingsplan gevoegd. Naar aanleiding van de zienswijzen wordt het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 1 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 1 Woningmarktonderzoek Damwâld

Bijlage 1 Woningmarktonderzoek Damwâld

Bijlage 2 Archeologisch Vooronderzoek

Bijlage 2 Archeologisch vooronderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch proefsleuvenonderzoek

Bijlage 4 Ecologische Beoordeling

Bijlage 4 Ecologische beoordeling

Bijlage 5 Aerius-berekening

Bijlage 5 AERIUS-berekening

Bijlage 6 Aanvullend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Aanvullend bodemonderzoek

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek

Bijlage 9 Collegebesluit M.e.r.-beoordeling

Bijlage 9 Collegebesluit m.e.r.-beoordeling