Wyger Martensstrjitte 22 Damwâld
Bestemmingsplan - Gemeente Dantumadiel
Vastgesteld op 04-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Wyger Martensstrjitte 22 Damwâld met identificatienummer NL.IMRO.1891.BpDwWMstrjitte22-VA01 van de gemeente Dantumadiel;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning en/of daarbij behorende ondergeschikte bebouwing wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.7 bebouwingsbeeld:
de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;
1.8 bestaand:
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.19 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.22 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.23 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.24 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Niet als kampeermiddelen worden beschouwd: vaartuigen, woonwagens in de zin van de Woningwet, tenten in gebruik voor het houden van bijeenkomsten, tentoonstellingen of voorstellingen, en voertuigen in gebruik als directiekeet;
1.25 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.26 ondergeschikte bebouwing:
hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:
- ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
- een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.27 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:
hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:
- een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
- een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.28 overkapping:
een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.29 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.30 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.31 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het meten van de goothoogte worden ondergeschikte bouwonderdelen als wolfseinden en goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 dakkapellen en/of dakopbouwen:
indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen en/of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van het gebouw meer dan 2/3), wordt de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn of boeibord van de dakkapel en/of dakopbouw, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel en/of dakopbouw, als goothoogte aangemerkt;
2.7 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van rooilijn, bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. paden
met de bij de aangrenzende hoofdgebouwen behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
- a. Met uitzondering van erkers (tot een breedte van ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel of 1/3 van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1 meter, dan wel de bestaande diepte indien deze meer is, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt) mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. In de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en/of ten behoeve van de bouw van ondergeschikte bebouwing conform het bepaalde in Artikel 18, mits er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde en met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonstraten;
- b. paden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. waterlopen en waterpartijen
met de daarbij behorende:
- h. overkappingen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van overkappingen geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van overkappingen en van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 1);
- b. ondergeschikte bebouwing,
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
- 3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
- 4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter;
- 5. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 30°;
- 6. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn te worden gebouwd;
- 7. de breedte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 7 meter.
- b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel op ten minste de bestaande afstand achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, indien deze minder is dan 1 meter;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per hoofdgebouw bedraagt:
- bij een bouwperceel met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² niet meer dan 100 m², met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit meer is;
- bij een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 1000 m² niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot een maximum van 200 m²;
- 3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
- 4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- 5. in aanvulling op het bepaalde onder 4 dient de bouwhoogte ten minste 1 meter lager te zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel het bestaande verschil in bouwhoogte indien dit minder is dan 1 meter.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. in de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak;
- b. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 3 voor een goothoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 5,5 meter;
- c. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 4 voor een bouwhoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 11 meter;
- d. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 5 voor een dakhelling van minder dan 30 graden;
- e. het bepaalde in lid 5.2, sub b, onder 4 en 5 ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
- f. het bepaalde in lid 5.2, sub c ten behoeve van het bouwen van een erfafscheiding met een hoogte van niet meer dan 2 meter op een zijerf, met dien verstande dat deze erfafscheiding parallel aan de zijdelingse perceelgrens dient te worden gebouwd;
- g. het bepaalde in lid 5.2 sub a onder 7 voor een voorgevel van het hoofdgebouw met een breedte van ten hoogste 10 meter.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.1 voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (Bijlage 1), mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheid opwekken duurzame energie bij (bedrijfs)woningen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in de bestemmingsregels indien (bedrijfs-)woningen op het betreffende bouwperceel zijn toegestaan, voor het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling bij de (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:
- 1. met inachtneming van de bouwregels voor ondergeschikte bebouwing van de betreffende bestemming de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 50% van het betreffende bouwperceel;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van zonnepanelen in grondopstelling per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 m²;
- 3. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer mag bedragen van 2 m;
- 4. zonnepanelen in grondopstelling ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gebouwen en overkappingen en het verlengde daarvan dienen te worden geplaatst;
- 5. de afstand van zonnepanelen in grondopstelling tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen.
- b. het bepaalde in de bestemmingsregels indien (bedrijfs-)woningen op een bouwperceel zijn toegestaan, voor het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling op aan het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning aansluitende gronden , met dien verstande dat:
- 1. met inachtneming van de bouwregels van de betreffende bestemming de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van zonnepanelen in grondopstelling per bestaande bouwperceel van de (bedrijfs-)woning en aansluitende gronden niet meer mag bedragen dan 50 m²;
- 3. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer mag bedragen van 2 m;
- 4. zonnepanelen in grondopstelling ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gebouwen en overkappingen en het verlengde daarvan dienen te worden geplaatst. Indien geen bebouwing op een perceel aanwezig is, wordt aangesloten op de gebouwen en overkappingen op een direct naastgelegen perceel;
- 5. de afstand van zonnepanelen in grondopstelling tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder met de bestemmingen strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen, zodanig dat:
- 1. dit voor de duur van meer dan 5 dagen is, met dien verstande dat de periode die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen hier ook onder valt;
- 2. dit gebruik niet binnen de Algemene Plaatselijke verordening past;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de opslag van schroot-, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- h. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
- i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie.
8.2 Afwijken strijdig gebruik
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 onder i en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de opwekking van duurzame energie, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend in combinatie met Artikel 7, lid 7.1 kan worden toegepast.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen/rooilijnen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 11.1 sub a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 sub a met maximaal 10%.
- c. Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
strjite
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanWyger Martensstrjitte 22 Damwâld
van de gemeente Dantumadiel.
Behorend bij het besluit van 4 juli 2022.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Wyger Martensstrjitte 20-22 te Damwâld, in de gemeente Dantumadiel, is een voormalige basisschool gelegen. Het bouwbedrijf Hekstra en Bert Adema Makelaardij (hierna: initiatiefnemers) hebben de voormalige basisschool de Bron gekocht van de gemeente Dantumadiel. De initiatiefnemers zijn voornemens om de basisschool te slopen en hiervoor in de plaats 8 halfvrijstaande woningen te realiseren met de daarbij behorende (parkeer)voorzieningen.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Daarom is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. Er zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de Wyger Martensstrjitte 20-22 in de kern Damwâld. De locatie is gelegen in een bestaande woonwijk van Damwâld. Bij de gemeente Dantumadiel is het plangebied kadastraal bekend als gemeente Akkerwoude, Sectie G nummers 2404, 2405, 2406 en 2407. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van omgeving indicatief weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron Pdok.viewer)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
De bestemming van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Damwoude-Kom' vastgesteld op 2 oktober 2007. Voor het plangebied heeft het ontwerp bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Damwâld' ter inzage gelegen. Het is de verwachting dat het ontwerp bestemmingsplan rond februari 2022 wordt vastgesteld.
Het nu geldende bestemmingsplan ter plaatse is het bestemmingsplan 'Damwoude-Kom'. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Daarnaast is er een bouwvlak en maximale bouwhoogte opgenomen. Het bouwen van woningen is niet voorzien binnen deze bestemming. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen.
Afbeelding 1.2: Uitsnede plangebied uit het geldende bestemmingsplan 'Damwoude-Kom' (Bron: www.ruimtelijke plannen.nl)
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze toelichting is aandacht besteed aan de functionele en ruimtelijke structuur in de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridische aspecten aan bod, in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied aan de Wyger Martensstrjitte 20-22 was voorheen in gebruik als basisschool. Het plangebied is grotendeels bebouwd en verhard. De basisschool is 1.135 m2 groot en is gedateerd. De basisschool staat dan nu ook leeg.
Het terrein rondom de basisschool was ingericht als speelterrein. Het plangebied is ontsloten op de Wyger Martensstrjitte. Het plangebied ligt op een centrale plek in de woonwijk het straatbeeld hier is voornamelijk één bouwlaag plus kap. Daarnaast is in de directe omgeving ook parkeergelegenheden aanwezig. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding. In afbeelding 2.1 zijn enkele aanzichten op de huidige situatie van het plangebied weergegeven. In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.
Afbeelding 2.1: Aanzichten op plangebied vanaf de Wyger Martensstrjitte (bron: Google Maps)
Afbeelding 2.2: Plangebied met de luchtfoto van de huidige situatie (bron pdok.nl)
2.2 Planuitgangspunten
Toekomstige inrichting
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een woningbouwlocatie mogelijk in de bebouwde kom van Damwâld. Binnen het plangebied is ruimte voor een woonprogramma met acht halfvrijstaande woningen. Hiervoor is gekozen omdat dit aansluit op de bestaande wijk.
De nieuwe woningen voegen zich in de bestaande structuur door de nieuwe rooilijnen gelijk te houden met de posities van de bestaande woningen. Ook in maatvoering zullen deze nieuwe twee onder één kapwoningen overeenkomen met de omgeving. De Wyger Martensstrjitte wordt doorgetrokken in het nieuwe plan met een groenstrook voorzien van bomen en 4 parkeerplaatsen (haaks parkeren). De bestaande parkeervakken aan de Wyger Martensstrjitte t.p.v. de voormalige ingang van de school blijven gehandhaafd voor algemeen gebruik van de buurt. Op de ruime nieuwe kavels is er genoeg plek om 2 auto's te parkeren voor eigen gebruik. In afbeelding 2.3 en 2.4 is de mogelijke toekomstige inrichting van het plangebied schematisch weergegeven.
Afbeelding 2.3: Bovenaanzicht toekomstige inrichting plangebied (bron: initiatiefnemer)
Afbeelding 2.4: Aanzicht op het plangebied (bron: initiatiefnemer)
Ruimtelijke situatie
Van belang is dat de nieuwe woningen op een verantwoorde wijze worden ingepast in de stedenbouwkundige structuur van de buurt. De ontwikkeling vindt plaats in een planmatige uitbreidingswijk uit de jaren '70. De nieuwe woningen zullen zich qua bouwvorm, massa en situering goed voegen in deze wijk. De woningen aan de Wyger Martenssrjitte sluiten aan bij de woningen aan de overzijde en de woningen aan de zijde van de ijsbaan zetten het beeld van twee lagen met kap voort. Daarnaast worden de looplijnen en doorsteekjes met het planvoornemen behouden.
2.3 Verkeer En Parkeren
2.3.1 Algemeen
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de nota ‘Parkeernormen 2015’. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de CROW-publicatie toekomstbestendig parkeren 381 (december 2018). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad. Damwâld is aan te merken als een 'weinig stedelijk gebied', daarnaast is het plangebied te beschouwen als een 'rest bebouwde kom' locatie.
2.3.2 Berekening parkeerbehoefte en verkeergeneratie
In het voorliggende plan worden acht halfvrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Op basis van de nota ‘Parkeernormen 2015’ geldt voor deze functie de volgende parkeernorm:
Woningtype | Gemiddelde parkeernorm | Totaal voor het plangebied |
koop, huis, twee-onder-een-kap | 2,2 | 17,6 |
De parkeerbehoefte in het plangebied komt gelet op het bovengenoemd uit op afgerond 18 parkeerplaatsen inclusief bezoekersparkeerplaatsen. Met de nieuwe ontwikkeling worden 4 nieuw parkeerplaatsen toegevoegd in de openbare ruimte. Daarnaast heeft elk perceel tenminste één parkeerplaats op het eigen terrein (8 parkeerplaatsen). Bij de locatie behoren al 10 openbare parkeerplaatsen welke behouden blijven. Gelet op het totaal aantal parkeerplaatsen (22) wordt geconcludeerd dat er voldoende rekening gehouden is met de parkeerbehoefte.
2.3.3 Verkeersgeneratie en ontsluiting
Gekeken wordt naar de verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van de huidige planologische situatie. Qua verkeersgeneratie worden voor de verstedelijkingsgraad en stedelijke zone de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (gemeente Dantumadiel) (Bron: CBS Statline)
- Stedelijke zone: rest bebouwde kom
- Functie Koop, huis, twee-onder-een-kap: gemiddelde verkeersgeneratie: 7,8 verkeersbewegingen per weekdag per woning.
Het aantal verkeersbewegingen zal in totaal (7,8*8=) 62,4 verkeersbewegingen per weekdag betreffen. In de voorliggende situatie zal de verkeersbewegingen van de basisschool komen te vervallen. Exacte cijfers van de verkeersgeneratie bij een basisschool zijn niet aanwezig. Bij een basisschool is voornamelijk sprake van piekmomenten (halen en brengen van schoolkinderen) welke met de voorliggende ontwikkeling komen te vervallen.
Planologisch gezien neemt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling het aantal verkeersbewegingen toe. Gesteld wordt dat er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersbewegingen. De Wyger Martensstrjitte en direct omliggende infrastructuur zijn in voldoende mate ingericht om de eventuele extra verkeersbewegingen eenvoudig en veilig te kunnen afwikkelen. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmeringen oplevert voor dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de Minister vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie.
- Duurzaam economisch groeipotentieel.
- Sterke en gezonde steden en regio's.
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De NOVI ziet op de inrichting en de kwaliteiten van Nederland en heeft daardoor een hoog abstractieniveau. Het bevat geen concreet beleid voor de voorgenomen herontwikkelingslocatie.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op basis van vaste jurisprudentie geldt dat het toevoegen van maximaal 11 woningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing, aangezien sprake is van een toevoeging van acht woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In Fryslân is de algemene trend dat er sprake is van een lichte stijging van het aantal huishoudens in de komende 15 jaar en daarna stabilisatie. De groei van het aantal huishoudens komt ten dele door gemiddeld kleinere huishoudens, bijvoorbeeld doordat starters later kinderen krijgen en senioren langer zelfstandig blijven wonen. In Damwâld is de laatste jaren relatief weinig gebouwd, waardoor de doorstroming stagneert. Er zijn weinig woningen te koop en de vraag is groot.
In de woonvisie Dantumadiel heeft de gemeente haar beleid op het gebied van wonen vastgelegd voor de periode tot 2020. In de woonvisie wordt ingezet op de drie grote kernen: Damwâld, Feanwâlden en De Westereen (zie ook paragraaf 3.3.1). Het plan ligt in lijn met deze visie voor het aantrekkelijk houden van Damwâld. Bovendien wordt ingezet op inbreiding boven uitbreiding. Dit sluit ook aan op het principe van duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Verordening Romte 2014
Per 1 augustus 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de verordening) in werking getreden. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is het bestaand stedelijk gebied aangeduid. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de grenzen hiervan. Een plan kan hier stedelijke functies, waaronder wonen, mogelijk maken.
Op grond van de verordening kunnen nieuwe bestemmingsplannen mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (artikel 3.1.1. lid 1 van de verordening).
De verordening biedt in artikel 3.1.2 echter een algemene afwijkbepaling voor een woningbouwproject dat niet past in een woonplan. Uit de toelichting van dit artikel volgt, dat deze afwijkbepaling ook van toepassing is indien een (actueel) woonplan ontbreekt, zoals hier vanwege het ontbreken van provinciale instemming het geval.
Uitgangspunt bij deze algemene afwijkbepaling is dat geen inbreuk wordt gemaakt op de regionale woningbouwprogramma’s en op de kernenstructuur, dat wil zeggen dat aantallen en kwaliteit van de woningbouw dienen aan te sluiten bij de aard en schaal van de kern. Dit laatste betekent onder andere dat een overige kern niet de regionale behoefte van een regionaal centrum en niet de (boven)regionale behoefte en taakstelling van een stedelijk centrum kan opvangen. Het plan maakt geen voorzieningen voor een bovenlokaal, regionaal of bovenregionaal verzorgingsgebied mogelijk.
De ontwikkeling van het plangebied moet passen in het geheel van de regionale woningbouwafspraken tussen de regio Noordoost Fryslân en de provincie Fryslân. In mei 2020 zijn de regio en de provincie gekomen tot nieuwe regionale woningbouwafspraken. Dit is in de vorm van een experiment tot en met 2025 waarbij er meer regie en verantwoordelijkheid ligt bij de regio. De kern van de afspraak en het experiment is balans in de woningmarkt.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de regels uit de Verordening Romte 2014.
3.2.2 Omgevingsvisie de romte dielen 2020
In 2022 treedt de Omgevingswet in werking. De omgevingswet zal veel bestaande wetten op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. Door de Provinsje Fryslân wordt hierop geanticipeerd door in een Omgevingsvisie Fryslân al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te bundelen. Het gaat daarbij om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu. Diverse beleidsdocumenten zullen in de omgevingsvisie opgaan, te weten vorengenoemd Streekplan Fryslân 2007 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, alsmede het Provinciaal Waterhuishoudingsplan en Frysk Miljeuplan.
In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:
- Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
- Energietransitie met kracht voortzetten;
- Fryslân klimaatadaptief inrichten;
- Versterken biodiversiteit.
De ontwikkeling van het plangebied sluit aan de integrale opgave die er zijn in Fryslân. Met de ontwikkeling wordt een leegstaand pand gesloopt en vervangen voor duurzame gasloze woningen. Dit draagt bij aan het vitaal en leefbaar houden van Fryslân en sluit daarmee aan op de Omgevingsvisie de romte dielen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is het plan passend binnen de Omgevingsvisie van Fryslân.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Woonvisie 2020 - 2025
Door de gemeenteraad van Dantumadiel is de woonvisie 2020-2025 op 26 januari 2021 vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid van de gemeente. In de visie wordt uitgelegd waar de gemeente in 2025 op het gebied van wonen wil staan. De woonvisie gaat niet alleen over nieuwbouwwoningen, maar ook over toegankelijkheid, natuur, duurzaamheid en voorzieningen. In de visie staan 7 speerpunten uitgewerkt:
- 1. Toekomst geven aan bestaande woningen en buurten;
- 2. Nieuwbouw in stad, dorpen en wijken, omgang met groei en krimp;
- 3. Ontwikkeling van de sociale huurvoorraad: betaalbaar, beschikbaar en met kwaliteit;
- 4. Wonen en zorg in dorpen en wijken;
- 5. Energietransitie en verduurzaming;
- 6. Leefbare dorpen: sociaal en veilig, met bereikbare voorzieningen;
- 7. Samenwerking gemeente, belanghebbenden en bewoners.
De woonvisie legt op hoofdlijnen vast wat de basis is voor preciezere plannen en afspraken. De hoofdlijnen werkt de gemeente uit in een woonagenda op basis waarvan we in gesprek gaan met de Mienskip en met partners.
De gemeente vindt het belangrijk dat er voldoende woningen worden gebouwd, om te voorzien in de verwachte behoefte. In alle woonkernen moet altijd ruimte zijn voor nieuwbouw: op maat, passend bij de schaal en behoefte in het dorp. Dit bevordert de doorstroming. Om ervoor te zorgen dat initiatieven aansluiten bij de behoefte en de ambities van de gemeente wordt gewerkt aan een afwegingskader. Aan de hand van dit afwegingskader wordt gekeken in hoeverre nieuwe plannen aantoonbaar inspelen op de kwalitatieve woningbehoefte en of zij bijdragen aan andere kwalitatieve ambities, zoals langer zelfstandig wonen, verduurzamen of het oplossen van een ruimtelijk knelpunt (bijvoorbeeld transformatie van leegstaand vastgoed).
Woningbouw Damwâld
In Damwâld ziet de gemeente een aanzienlijke vraagdruk op woningmarkt. Sinds de realisatie van het laatste uitbreidingsplan De Hoeksterloane is er geen aanbod meer van nieuwbouw(kavels). Bovendien wordt, net als in het provinciaal beleid, het beleid gevoerd om eerst te kijken naar inbreidingslocatie en pas daarna naar uitbreiding. Het realiseren van een inbreidingslocatie is gelet op het voorgaande goed in te passen in het woonbeleid.
Conclusie
Gelet op de woningbouw behoefte in de gemeente Dantumadiel en specifiek de vraag in Damwâld naar woningen, past het voornemen van de realisatie van acht woningen goed binnen de woonvisie.
3.3.2 Welstandsnota Dantumadiel (herziening 2016)
Het welstandsbeleid van de gemeente Dantumadiel is vastgelegd in de Welstandsnota. Het plangebied is gelegen in een welstandsvrij gebied (zie afbeelding 3.1 rode cirkel plangebied). Hier vindt geen welstandstoets plaats. Algemeen uitgangspunt is dat de nieuwe woningen moet passen binnen het ter plaatse aanwezige bebouwingsbeeld. Het plan is afgestemd op het bebouwingsbeeld ter plaatse.
Afbeelding 3.1 Uitsnede welstandsbeleidskaart (bron: gemeente Dantumadiel)
Conclusie
Gelet op hetgeen is beschreven in paragraaf 2.2 wordt geconcludeerd dat er voldaan wordt aan de welstandsnota.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije Mer-beoordeling
Bij het doorlopen van een ruimtelijke procedure moet rekening worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is vastgelegd wanneer een milieueffectrapportage (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) moet plaatsvinden. Hierbij gelden drempelwaarden. In onderdeel D (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Qua oppervlakte ligt de drempelwaarde op 100 hectare. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.
Met dit project worden acht woningen binnen de bestaande stedelijke structuur mogelijk gemaakt. Er hoeven geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor het dorp. Op basis hiervan kan het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. worden aangemerkt. Een m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde. De Afdeling heeft daarnaast aangegeven dat waarbij 12 woningen in een kleine kern wordt gerealiseerd niet hoeft te worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject (ECLI:NL:RVS:2020:729). Overigens blijkt uit de beoordeling in de navolgende paragrafen dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.
4.2 Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Hierbij geldt het verstoorder betaald principe. Als behoud in situ (in de bodem) niet mogelijk is, dan moet gekeken worden of behoud ex situ (opgraving) mogelijk is. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geeft hiervoor informatie. Op basis van de beide FAMKE advieskaarten (zie afbeelding 4.1 en 4.2) is voor het plangebied waar de ontwikkeling plaatsvindt onderzoek noodzakelijk. In bijlage 1 is het archeologisch onderzoek opgenomen. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen.
Afbeelding 4.1 Uitsnede FAMKE 'IJzertijd - Middeleeuwen' (bron provincie Friesland).
Afbeelding 4.2 Uitsnede FAMKE 'Steentijd - Bronstijd' (bron provincie Friesland).
Onderzoek
De bodem in het plangebied is matig tot slecht bewaard gebleven. Daardoor zullen eventueel aanwezige archeologische waarden sterk zijn aangetast. De bodem is te zeer verstoord om te zeggen of de grond langdurig droog geweest is tijdens de steentijd – bronstijd, maar het plangebied lijkt in een iets nattere plek te hebben gelegen binnen de hogere gronden van Damwâld. Dat betekent dat het plangebied met name tijdens de prehistorie vermoedelijk geen aantrekkelijke vestigingsplek was. Het onderzoek heeft geen eenduidig archeologische vondsten opgeleverd uit de middeleeuwen of eerdere periodes. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats zijn er daardoor niet.
Selectie-advies door senior KNA-prospector drs. J.M.G. Bongers
Aangezien het plangebied waarschijnlijk een iets nattere plek was binnen de hogere gronden van Damwâld en aangezien eventuele archeologische resten sterk zullen zijn aangetast en aangezien het onderzoek geen archeologische indicatoren heeft opgeleverd, adviseren wij om geen nader onderzoek te laten uitvoeren en het terrein vrij te geven voor de geplande woningbouw. Wel geldt dat als bij graafwerk onverhoopt toch archeologische waarden worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat daarvan direct melding dient te worden gemaakt conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10. Wij adviseren dit te doen bij de gemeente Dantumadiel.
4.3 Cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Het plangebied heeft op zichzelf geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Ook volgen de Cultuurhistorische Kaart Fryslân zijn er geen cultuurhistorische waardevolle elementen in het plangebied aanwezig. Langs het plangebied, langs de ijsbaan, loopt wel een verdwenen pad. Met de voorliggende ontwikkeling vindt daar echter geen ontwikkeling plaats. Gelet op het vorenstaande wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is qua cultuurhistorie. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Gebiedsbescherming gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het projectgebied bevindt zich op een afstand van ruim 9 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Groote Wielen.
Stikstofdepositie op natuurgebieden
Voor het voorliggend ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd welke opgenomen is in bijlage 3. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in, of direct naast het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op ruim 2 kilometer afstand van het projectgebied. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.
Soortenbescherming
Algemeen
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Situatie projectgebied
Door het ecologisch adviesbureau JM ecologie b.v. is een QuickScan uitgevoerd aan de Wyger Martensstrjitte 22A in Damwâld, gemeente Dantumadiel, provincie Friesland. Hieronder worden de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 2.
Uit de QuickScan is gebleken dat er mogelijk algemene broedvogels binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. De opdrachtgever is voornemens in november, buiten het vogelbroedseizoen te starten met de werkzaamheden. Wanneer deze planning aangehouden wordt, zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen meer voor de uitvoering van de werkzaamheden. Indien de planning niet aangehouden kan worden dienen er, om overtredingen op de et natuurbescherming te voorkomen, enkele mitigerende maatregelen genomen te worden ten aanzien van algemene broedvogels. Indien gestart wordt met de werkzaamheden vlak voor het vogelbroedseizoen, kunnen bomen, heggen en struiken van tevoren verwijderd worden om broedvogels preventief te weren. Indien te midden van het vogelbroedseizoen gestart wordt dient een ter zake kundige ecoloog het plangebied te controleren en vrij te geven.
Conclusie
De conclusie luidt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt uitvoerbaar is binnen de kaders van de Wet natuurbescherming en het beleid ten aanzien van het NNN.
4.5 Geluid
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen. Voor dit plan is alleen wegverkeerslawaai relevant.
Situatie plangebied
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Woningen worden aangemerkt als een geluidsgevoelig object. In voorliggend geval is sprake van de realisatie van acht woningen. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden.
Het projectgebied ligt in “stedelijk gebied” aan de Wyger Martensstrjitte waar een 30-km per uur regime geldt. Daarnaast heeft de Wyger Martensstrjitte een beperkte verkeersintensiviteit doordat met name bestemmingsverkeer betreft. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen niet meer dan de voorkeurswaarde van 48 dB bedraagt. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan voldoet hieraan als het een toename van minder dan 3% van de grenswaarden tot gevolg heeft. Bij woningbouwplannen van minder dan 1.500 woningen is dit het geval.
Uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) blijkt dat in de omgeving van het plangebied sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Het realiseren van kleine woningbouwlocaties valt hier ook onder.
Conclusie
Het plan heeft geen significant effect op de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.
4.7 Bodemkwaliteit
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Situatie plangebied
De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:
- in beide mengmonsters van de bovengrond (MMbg1 en MMbg2) zijn voor de parameters volgens het NEN 5740 basispakket grond geen verhoogde gehalten (t.o.v. de achtergrondwaarde of detectiegrens) gemeten. Voor PFAS-verbindingen zijn in beide mengmonsters gehalten boven de huidige achtergrondwaarde gemeten;
- in het mengmonster van de ondergrond (MMog) zijn geen verhoogde gehalten (t.o.v. de achtergrondwaarde of detectiegrens) gemeten;
- in het grondwater (peilbuis 1) zijn voor barium en naftaleen licht verhoogde concentraties (t.o.v. de streefwaarde of detectiegrens) gemeten.
Op basis van de verhoogde gehalten en concentraties is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien niet juist. De gemeten gehalten en concentraties zijn echter dusdanig dat een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Voor het gehele bodemonderzoek wordt verwezen naar bijlage 4.
Conclusie
De bodemkwaliteit past bij het gewenste gebruik van de gronden. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Water
Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Het projectgebied is gelegen in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. De ontwikkeling is op 4 juni 2021 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Uit deze digitale watertoets blijkt dat voor dit project de korte procedure gevolgd moet worden (zie bijlage 5).
Veilig
Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen. In dit plan worden geen gevoelige functies zoals bedoeld door het waterschap voorgesteld. Het doorbreken van de regionale waterkering heeft geen overstroming van het plangebied tot gevolg.
Voldoende
Klimaatadaptie
In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Het plangebied is nu vrijwel geheel verhard. In de nieuwe situatie is er meer ruimte voor groen. Dit heeft een positieve uitwerking op de infiltratie mogelijkheden.
Compensatie
Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van water en/of watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Het verhard oppervlak neemt in dit plan niet toe, daarom is compensatie niet nodig.
Peilbeheer
Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van de bebouwing. Naar verwachting voldoet de maaiveldhoogte aan de droogleggingsnorm.
Grondwateronttrekking
Voor het (tijdelijk) onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.
Schoon
Afvalwater en regenwatersysteem
Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Het uitgangspunt is dat het perceel wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Afstromend hemelwater vanaf de verhardingen kunnen infiltreren of worden afgevoerd op de naastgelegen watergangen.
Waterkwaliteit
De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.
Vervolg
Waterwet
Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.
Procedure
Dit bestemmingsplan wordt in het kader het vooroverleg gecommuniceerd met Wetterskip Fryslân.
4.9 Bedrijven- En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.
Rondom het plangebied overheerst de woonfunctie. Het plangebied kan dan ook worden getypeerd als een 'rustige woonwijk'. Nabij het plangebied ligt er een groenstrook wat incidenteel ook gebruikt wordt als ijsbaan met verlichting. In de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering is voor ijsbanen geen richtafstand opgenomen. De functie is qua aard en omvang passend nabij woningen. Ook in de huidige situatie zijn er direct woningen gelegen nabij de schaatsbaan. De woningen die nu gerealiseerd worden komen niet dichterbij te liggen dan de omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er voldoende rekening gehouden is met de ijsbaan en dat er vanuit mag worden gegaan dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom vormt voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.10 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Risicobronnen zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart.
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart Nederland met daarop het plangebied in het blauw weergegeven.
Situatie plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met daarop middels de blauwe omkadering de locatie van het plangebied indicatief weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het projectgebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.
4.11 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Onderzoek en conclusie
In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.
5.2 Algemeen
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd. In de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
De bestemmingsregels zijn zoveel mogelijk afgestemd op de regels van het geldende bestemmingsplan, waarmee de bouw- en gebruiksmogelijkheden overeen komen met die voor andere woonpercelen in de kernen van de gemeente Dantumadiel. In het plan komen de volgende bestemmingen en gebiedsaanduidingen voor:
Bestemming 'Tuin'
De nabij de weg gelegen gronden zijn bestemd als 'Tuin'. Het belangrijkste onderscheid met de woonbestemming is dat het hier geen achtererfgebied betreft en er daarom geen bijgebouwen en dergelijke gebouwd mogen worden. Alleen erkers zijn onder voorwaarden mogelijk. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd voor zover deze vergunningsvrij zijn.
Bestemming 'Verkeer - Verblijf'
Deze bestemming ziet op de reguliere woonstraten en paden in het plangebied. Binnen deze bestemming kan eveneens worden voorzien in parkeervoorzieningen.
Bestemming 'Wonen'
De bestemming 'Wonen' geldt voor de te realiseren woningen binnen het plangebied. Hier zijn ook aan huis verbonden beroepen en bedrijven mogelijk. Voor de woningen zijn regels met betrekking tot bouw- en goothoogte opgenomen. Tevens worden binnen deze bestemming regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken.
Inspraakavond
Op 17 september 2020 is er met de buurt gesproken over de voorgenomen ontwikkeling. De evaluatieformulieren die ingevuld, zijn alle positief.
Overleg
Het bestemmingsplan wordt, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. De ingekomen reacties worden voorzien van een gemeentelijke reactie en kunnen leiden tot wijzigingen in het bestemmingsplan, deze worden verwoord in de beantwoording op de ingekomen reacties en weergegeven in deze toelichting.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 30 december 2021 tot en met woensdag 9 februari 2022 ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Op het planvoornemen zijn geen zienswijzen binnen gekomen.
Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens op 4 juli 2022 vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De plan- en procedurekosten en de kosten voor de uitvoering van het plan zijn voor rekening van de aanvrager. De financiële haalbaarheid van het plan is niet in het geding.
Grondexploitatie
Dit bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van acht woningen en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro lid b: "de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen". In dergelijke gevallen dient een exploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit bestemmingsplan is het kostenverhaal geregeld in via een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst afgesloten. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.
Bijlage 1 Lijst Van Toegestane Beroepen En Bedrijven Aan Huis
Uitoefening van (para-)medische beroepen, waaronder:
individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer,
mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, enz. individuele praktijk dierenarts.
Kledingmakerij:
(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf;
woningstoffeerderij.
Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:
- schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf.
Reparatiebedrijfjes, waaronder:
- schoen-/lederwarenreparatiebedrijf;
- uurwerkreparatiebedrijf;
- goud- en zilverwerkreparatiebedrijf;
- reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen;
- reparatie van muziekinstrumenten.
In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.
Advies- en ontwerpbureaus, waaronder individuele praktijk voor:
- reclame ontwerp;
- grafisch ontwerp;
- architect.
(Zakelijke) dienstverlening, waaronder individuele praktijk voor:
- notaris;
- advocaat;
- accountant;
- assurantie-/verzekeringsbemiddeling;
- exploitatie en handel in onroerende zaken.
Overige dienstverlening:
- kappersbedrijf;
- schoonheidssalon:
- pedicure.
Onderwijs:
- autorijschool;
- onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium.
Verkoop van goederen via internet:
het verkopen van goederen aan personen, waarbij goederen aan huis worden verkocht, maar uitsluitend
via internet en waarbij de bezorging of levering voornamelijk via de post of pakketdienst plaatsvindt.
Ambachtelijke bedrijvigheid en/of kunstnijverheid:
het, geheel of overwegend door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, waarbij:
- 1. het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd, of:
- 2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.
Bijlage 1 Archeolgieonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Quickscan flora en fauna