KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Artikel 6 Woongebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen Regels
Bijlage 1 Lijst Van Toegestane Beroepen En Bedrijven Aan Huis
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 De Bestaande Situatie
2.2 Voorgenomen Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Ecologie
4.4 Water
4.5 Bodem
4.6 Archeologie
4.7 Cultuurhistorie
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling/milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Het Juridisch Systeem
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan De Bosk Fase Ii
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Sportcomplex Feanwâlden
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Rail- En Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Stikstofdepositie Berekening
Bijlage 5 Ecologische Quickscan Wnb
Bijlage 6 Digitale Watertoets
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Verkennend Waterbodemonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek 2007
Bijlage 10 Externe Veiligheid Advies Fumo
Bijlage 11 Reactienota

Feanwâlden - De Bosk fase II

Bestemmingsplan - Gemeente Dantumadiel

Vastgesteld op 08-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Feanwâlden - De Bosk fase II met identificatienummer NL.IMRO.1891.BpFwDeBoskII-VA01 van de gemeente Dantumadiel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning en/of daarbij behorende ondergeschikte bebouwing wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.7 bebouwingsbeeld:

de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;

1.8 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.24 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.25 kleinschalige woonvorm:

een woonvorm van ten hoogste tien woningen met in totaal ten hoogste veertig bewoners waarin eventueel ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan ouderen, mensen met een handicap of daarmee vergelijkbare groepen;

1.26 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.27 overkapping:

een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.28 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.29 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.30 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het meten van de goothoogte worden ondergeschikte bouwonderdelen als wolfseinden en goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 dakkapellen en/of dakopbouwen:

indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen en/of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van het gebouw meer dan 2/3), wordt de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn of boeibord van de dakkapel en/of dakopbouw, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel en/of dakopbouw, als goothoogte aangemerkt;

2.7 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van rooilijn, bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. nutsvoorzieningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' tevens de bescherming en instandhouding van houtsingels;
  4. d. speelvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt;

  1. e. parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. f. paden en verhardingen;
  2. g. water;
  3. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. i. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de externe veiligheid.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten en paden;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. nutsvoorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. speelvoorzieningen;
  5. h. waterlopen en waterpartijen;
  6. i. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de externe veiligheid.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep of -bedrijf;
  2. b. kleinschalige woonvormen;
  3. c. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. d. tuinen, erven en terreinen;
  2. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. f. speelvoorzieningen;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. hoofdgebouwen;
  6. i. bijbehorende bouwwerken;
  7. j. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. de sociale veiligheid.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in 6.2.2, sub a voor het bouwen buiten het bouwvlak;
  2. b. het bepaalde in lid 6.2.2, sub e voor een dakhelling van minder dan 30°, dan wel voor een plat dak;
  3. c. het bepaalde in lid 6.2.2, sub f voor het bouwen op de perceelgrens, voor zo ver dit gebeurt binnen een samenhangend cluster van bebouwing langs een straatzijde
  4. d. het bepaalde in lid 6.2.3, sub d voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
  5. e. het bepaalde in lid 6.2.1, sub a ten behoeve van het bouwen van een erfafscheiding met een hoogte van niet meer dan 2 meter op een zijerf, met dien verstande dat deze erfafscheiding parallel aan de zijdelingse perceelgrens dient te worden gebouwd.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden anders dan ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of -bedrijf;
  6. f. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep of -bedrijf zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
    1. 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50 % van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
    2. 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
    3. 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
    4. 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
    6. 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  7. g. detailhandelsactiviteiten bij een aan huis verbonden beroep of -bedrijf, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik;
  8. h. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.5en behoeve van aan-huis-verbonden-beroepen en -bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage1 Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis mits deze aan-huis-verbonden-beroepen en - bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld met de aan huis verbonden beroepen en -bedrijven die wel zijn genoemd.

6.7 Voorwaardelijke verplichting

  1. a. Het bouwen van bouwwerken is alleen toegestaan binnen de aanduiding 'overige zone- aandachtsgebied trillingen' wanneer uit onderzoek naar trillingshinder blijkt dat er wordt voldaan aan de streefwaarden voor woningen in nieuwe situaties voor herhaald voorkomende trillingen;
  2. b. In afwijking van lid a. is het bouwen van bouwwerken binnen de aanduiding 'overige zone -aandachtsgebied trillingen' toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat de trillingssterkte op maaiveldniveau voldoet aan de streefwaarden voor woningen in nieuwe situaties voor herhaald voorkomende trillingen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwlagen zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen;
  2. b. ondergrondse bouwlagen zijn niet toegestaan onder stallen, waarbij mestputten niet als bouwlaag worden beschouwd.

8.2 Vlaggenmasten

In afwijking van hetgeen de bouwregels toelaten mag een vlaggenmast worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 6 m.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. zelfstandige bewoning van bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het (laten) gebruiken van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, voorwerpen, stoffen en materialen en daarmee gelijk te stellen voorwerpen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  3. c. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet geldt voor de vermelde oppervlaktematen;
  2. b. de bestemmingsregels ten behoeve van de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. c. de bestemmingsregels voor een aanpassing van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 10 m.

10.2 Afwegingskader

Een in lid 10.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van, voor zover van toepassing:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeerregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
  2. b. Het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 12.1 sub a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanFeanwâlden - De Bosk fase II

van de gemeente Dantumadiel.

Behorend bij het besluit van 8 juli 2024

Bijlagen Regels

Bijlage 1 Lijst Van Toegestane Beroepen En Bedrijven Aan Huis

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van Feanwâlden heeft de gemeente Dantumadiel de woonwijk De Bosk gepland. De eerste fase van de woningbouwontwikkeling is inmiddels gerealiseerd op basis van het bestemmingsplan Feanwâlden – De Bosk dat in 2014 door de gemeenteraad van Dantumadiel is vastgesteld. Door een reactieve aanwijzing van de provincie Fryslân is het zuidelijk deel van het bestemmingsplan echter niet in werking getreden. Wegens de groeiende woningbouwbehoefte is besloten om alsnog de tweede fase van De Bosk in Feanwâlden juridisch- planologisch te gaan regelen.

De woningbouwontwikkeling is niet mogelijk op basis van de geldende bestemmingsplannen Butengebiet Dantumadiel (2013) en Feanwâlden - Kom (2013). De planlocatie heeft op dit moment de bestemming 'Agrarisch - Woudenlandschap' en 'Recreatie'. Binnen deze bestemmingen zijn geen woningen toegestaan en het plangebied bevat daarnaast geen bouwmogelijkheden om gebouwen ten behoeve van wonen op te richten. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te kunnen maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk, waarin het voornemen toegelicht, gemotiveerd en geregeld wordt. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

In figuur 1.1 is te zien dat het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de dorpskern van Feanwâlden in de gemeente Dantumadiel. Het plangebied is kadastraal bekend als Veenwouden, sectie I, nummers 187, 189, 191, 1164, 1165, 1170, 1171, 1172 en 1173. De percelen worden ontsloten door de Bosksingel en de Boskrâne. De oostzijde van de planlocatie sluit aan op het buitengebied met agrarische percelen. Ten zuiden van het plangebied ligt de Sintrale As (N356) en de spoorlijn Leeuwarden - Groningen. In het noordwesten sluit het plangebied aan op de kern van Feanwâlden en de sportvelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpFwDeBoskII-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Pdok.nl)

1.3 Planologische Regeling

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen Butengebied Dantumadiel en Feanwâlden- Kom, beide vastgesteld op 2 juli 2013 door de gemeente Dantumadiel. Een uitsnede van de bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied zijn weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpFwDeBoskII-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Pdok.nl/ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van de geldende bestemmingsplannen heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch- Woudenlandschap' en 'Recreatie'. Daarnaast hebben de gronden de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone- radar'. Het plangebied heeft verder geen aanvullende aanduidingen of dubbelbestemmingen.

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch- Woudenlandschap' zijn primair bestemd voor agrarisch gebruik, met uitzondering van boom-/sierteelt, houtteelt en bollenteel en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden. Binnen deze bestemming zijn daarbijbehorende functies zoals fiets-, wandel- en ruiterpaden en extensieve dagrecreatie toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan. Reguliere grondgebonden woningen zijn binnen deze bestemming niet mogelijk.

Aan de westkant van het plangebied zijn de gronden voor een klein deel bestemd als 'Recreatie'. Deze gronden zijn primair bestemd voor het beoefenen van veldsporten, een skatebaan of ijsbaan. Binnen deze bestemming zijn daarbij behorende functies zoals groen-, parkeer-, en speelvoorzieningen, wegen en paden toegestaan. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Reguliere grondgebonden woningen zijn binnen deze bestemming niet mogelijk.

Ter plaatse van de aanduiding ' Vrijwaringszone - radar ' geldt dat de gronden - naast de aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming van de functionele bruikbaarheid van het radarstation. De bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 meter. Deze gebiedsaanduiding heeft geen gevolgen voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan voor de woningbouwontwikkeling de Bosk fase II in Feanwâlden. De opbouw van deze toelichting is als volgt:

  • na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
  • een toetsing van het project aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen;
  • hoofdstuk 5 behandelt de juridische regelingen;
  • tot slot bevat hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 De Bestaande Situatie

Het plangebied ligt in het woudenlandschap aan de oostzijde van het dorp Feanwâlden, tussen de Rûnwei en de Oastein. De gronden liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Verordening Romte (2014) van de provincie Fryslân. De eerste fase van de woningbouwontwikkeling van de Bosk, ten noorden van het plangebied, zal bij de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening (2021) in bestaand stedelijk gebied liggen.

Op dit moment zijn de percelen onbebouwd en in gebruik als grasland. De omgeving aan de zuidoostzijde van het plangebied wordt gekenmerkt door smalle percelen grasland, omringd door elzensingels. De noordwestkant van het plangebied wordt gekenmerkt door woonfuncties en recreatie (sportvelden). Aan de noordzijde wordt het plangebied aangesloten op de eerste fase van de woningbouwontwikkeling De Bosk. Door de ligging van het plangebied aan de rand van het dorp is er veel openheid en ruimte. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpFwDeBoskII-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie (Bron: Pdok.nl)

2.2 Voorgenomen Situatie

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 31 kavels voor woningbouw met variabele breedtes. Een voorwaarde hierbij is dat er geen incourante reststroken overblijven. Aan de oostkant van het plangebied (aan de Boskrâne) is ruimte voor maximaal 11 kavels van ongeveer 700 m². De wens is om hier vrijstaande woningen te realiseren. Aan de westkant van het plangbied (aan de Bosksingel) is ruimte voor maximaal 20 kavels waarin gevarieerd kan worden tussen vrijstaande en twee-onder-één kap woningen. Daarnaast zijn er enkele kavels voor starterswoningen gereserveerd. De bouwhoogte van de woningen mag maximaal 11 meter bedragen. Verder geldt een minimale dakhelling van 30 graden. Het is ook een optie om een plat dak te realiseren.

Aansluitend op de oude hoofdroute aan de noordkant van het plangebied, het Oastein, zijn twee nieuwe wegen aangelegd. De ontsluiting van de Bosk fase II, het verlengde van de Bosksingel en Boskrâne blijft via de Oastein. Voor langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) wordt een ontsluiting aan de zuidkant van het plangebied gerealiseerd. Door de Bosk fase II middels een fietsroute te verbinden met de bestaande bebouwing van de Fûgelbuurt worden directe routes naar de verschillende voorzieningen gemaakt. Het stedenbouwkundig ontwerp is weergegeven in figuur 2.2. Het volledige stedenbouwkundige plan is opgenomen in bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpFwDeBoskII-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Stedenbouwkundig ontwerp De Bosk fase II (Bron:Witpaard en Van den Berg Architecten BV)

2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

De wens is om een nieuwe afronding van het dorp Feanwâlden te creeëren zodat er aan de oostzijde van het dorp een zorgvuldige overgang wordt gecreëerd naar het landelijk gebied. Gezien de belangrijke infrastructuur in het buitengebied, zoals het Oastein en de Centrale As, is het een logische keuze om op deze locatie woningbouw te realiseren, waarmee een afronding van het dorp ontstaat tussen de Runwei en het buitengebied.

Het landschap bestaat in deze omgeving uit smalle percelen die omzoomd worden door elzensingels. Binnen deze gebiedskwaliteiten moet de woningbouwontwikkeling worden vormgegeven. Er is gekozen voor de ontwikkeling van twee strookvormige percelen, aansluitend op de woninbouw in De Bosk fase 1. De strook tussen deze percelen blijft onbebouwd. Daarmee wordt een zekere mate van openheid gecreeerd waardoor ook qua woningdichtheid een overgang naar het landelijk gebied wordt gerealiseerd.

In de tussenliggende groenstrook blijft agrarisch gebruik toegestaan. De bestaande elzensingels worden gehandhaafd. Hiermee sluit de toekomstige woonlocatie aan op het kenmerkende singellandschap. Op deze manier ontstaat een geleidelijke overgang tussen bebouwd en landelijk gebied. Er is voor zowel de westzijde als oostzijde van het plangebied gekozen voor een flexibele rooilijn. De voorgevelzone ligt tussen de 5 en 7 meter van de perceelgrens. Met deze flexibele rooilijn wordt een speelse en dorpse uitstraling gerealiseerd.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

In het midden van het plangebied staan meerdere bestaande elzensingels. Elzensingels zijn kenmerkend voor de omgeving en daarmee een belangrijk element in het landschap. In het landschapsbeleidsplan van de gemeente Dantumadiel (2003) wordt er gestreefd naar het behouden en versterken van noord-zuid gerichte elzensingels. In principe blijven alle bestaande elzesingels behouden. Tenzij dit echt niet anders kan vanwege inrichtingselementen die noodzakelijk zijn (verkeersontsluiting of een functionerend watersysteem).

Daarnaast worden aan de zuidoostkant van het plangebied nieuwe elzesingels gerealiseerd. Hierdoor wordt de afronding van het dorp en de overgang naar het landelijk gebied op een geleidelijke manier vormgegeven. Ook ligt er een watergang aan de oostkant van het plangebied. Deze vormt gezamelijk met de nieuw te realiseren elzesingels de overgang tussen de woonwijk en het open landelijk gebied. Het water aan de westkant vormt een ruimtelijke scheiding tussen de Bosk fase II en de sportvelden.

2.2.3 Welstandscriteria 'Feanwâlden - De Bosk'

In 2014 zijn de 'Welstandscriteria Feanwâlden – De Bosk' vastgesteld waarin specifiek de welstandscriteria voor dit gebied zijn opgenomen. De woningbouwontwikkeling van de Bosk fase II vormt de afronding van het reeds gerealiseerde uitbreidingsplan aan de oostzijde van Feanwâlden. De richtlijnen voor de gewenste kwaliteit voor de nieuwe bebouwing in het plangebied sluiten aan op de welstandscriteria 'Feanwâlden - De Bosk'.

In overeenstemming met De Bosk fase I is er gekozen voor ruime mogelijkheden voor de vormgeving van bouwwerken. De Bosk fase II is welstandsluw. In de welstandnota staat beschreven wat welstandsluw is en hoe bouwwerken in een welstandsluwe situatie worden getoetst. Zo staat er dat in principe het bestemmingsplan de basis vormt voor toetsing van de bouwplannen. Op twee onderdelen zijn aanvullende criteria, namelijk ten aanzien van de dakhelling en de nokrichting. Voor de dakhelling geldt een minimum van 30 graden, tenzij er een plat dak wordt gerealiseerd. Voor de nokrichting geldt dat het hoofdgebouw overwegend evenwijdig aan de weg is gelegen wanneer het perceel met de langste zijde van de weg ligt. Daarnaast geldt voor de nokrichting van het hoofdgebouw haaks op de weg moet staan indien de smalste zijde van het gebouw aan de weg ligt.

In het stedenbouwkundig plan zijn de 'Welstandscriteria Feanwâlden – De Bosk' van toepassing. Er wordt daarmee aangesloten op de ruime mogelijkheden voor de vormgeving van bouwwerken die al bestaat in het gerealiseerde gedeelte van De Bosk fase I . Daarmee ontstaat er een éénduidig karakter van de wijk.

2.2.4 Verkeer en parkeren

Op het gebied van verkeer en mobiliteit bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de woonfunctie mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.

De parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie wordt berekend op basis van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetal het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd.

Verkeersgeneratie

De planontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 31 woningen in het koopsegment. En zal door middel van de Boskrâne en Bosksingel worden ontsloten. Daarnaast zal er een ontsluiting worden gerealiseerd voor langzaam verkeer waarmee de oost- en westkant van het plangebied op elkaar worden aangesloten.

Bestaande situatie

In de bestaande situatie betreft het plangebied grasland. Het plangebied zelf genereert nauwelijks verkeersomvang. Omdat de woningbouw van De Bosk fase I via dezelfde wegen is ontsloten, is er in het gebied al sprake van verkeersgeneratie.

Toekomstige situatie

Op basis van het woningbouwprogramma is de verkeersgeneratie bepaald voor op een gemiddelde weekdag en gemiddelde werkdag. Deze verkeersgeneratie is afgebeeld in tabel 2.1. Er is uitgegaan van een worst case-scenario met de hoogst mogelijke verkeersgeneratie. Dit betekent dat er gerekend is met het type woning dat het meeste verkeer genereert, namelijk een vrijstaande koopwoning. De gemiddelde werkdagintensiteit is bepaald door gebruik te maken van een omrekenfactor 1,11 voor woonfuncties (CROW-381). De beoogde ontwikkeling heeft een verkeersgeneratie van 241,8 mvt/ etmaal voor een weekdag en 268,4 mvt/etmaal voor een werkdag. Dit is via aangesloten wegen af te wikkelen in het heersende verkeersbeeld en zorgt niet voor knelpunten in de verkeersstructuur.

Functiegroep Functietype Aantal Kencijfer CROW Verkeergeneratie
mvt/etmaal
Weekdag
Verkeersgeneratie
mvt/etmaal
Werkdag
Wonen Koop, Huis, vrijstaand 31 7,8 241,8 268,4

Tabel 2.1: Verkeersgeneratie woningbouwontwikkeling De Bosk fase II

Zodra verkeersintensiteiten te hoog worden, komt de oversteekbaarheid en daarmee de verkeersveiligheid onder druk te staan. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie tijdens het maatgevende uur van belang. Als vuistregel geldt dat de verkeersomvang tijdens het maatgegevende uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. In dit geval gaat het in het drukste uur op werkdagen dan om (269 *10%) om 27 voertuigen. Deze geringe toename van verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de omliggende kruispunten en wegen en zal niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Het streven is om de impact van geparkeerde auto’s op het straatbeeld te minimaliseren door zoveel mogelijk op eigen kavel te parkeren. Bij grondgebonden woningen dienen minimaal twee parkeerplaatsen voor auto’s (garage telt niet mee) gerealiseerd te worden op de eigen kavel. Voor bezoekers dienen bij grondgebonden woningen 0,3 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te worden gerealiseerd. De totale parkeerbehoefte van het plangebied bedraagt daarmee 72 (71,3) parkeerplaatsen. Door de grootte van de kavels is het mogelijk om de parkeerplaatsen voor de woningen op eigen terrein te realiseren.

Conclusie verkeer en parkeren

De ontsluiting van het plangebied zal niet leiden tot knelpunten. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is dermate klein dat het niet tot knelpunten zal leiden op het omliggende wegennet. Er is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Daarbij wordt achtereenvolgens ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vijf opgaven:

  1. 1. De bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
  2. 2. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  3. 3. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  4. 4. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  5. 5. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  1. 1. De Omgevingsagenda.

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

  1. a. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
  2. b. Benutten van de brede effecten van de energietransitie;
  3. c. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
  4. d. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
  5. e. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
  6. f. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
  7. g. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
  8. h. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.
  1. 2. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie. De regio waarvan de gemeente Dantumadiel deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. Het beleid uit de NOVI is niet van invloed op de ontwikkeling in het plangebied.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie infrastructuur en Ruimte uit 2012 (SVIR) is geheel opgegaan in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlange 6, 'Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit'. Vanuit de SVIR zijn in de NOVI voor de periode tot 2028 de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan met toelichting dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening past in die lijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.1.3 van deze toelichting gaat hier verder op in.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Het bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening). Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Voor wonen geldt dat een ontwikkeling vanaf 12 woningen wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

De voorgenomen ontwikkeling ligt op de planlocatie De Bosk fase II en bestaat uit het realiseren van maximaal 31 woningen. Er is hierbij sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten het bestaand stedelijk gebied. Beoordeeld moet worden of er gemotiveerd kan worden dat de behoefte en locatie voor de stedelijke ontwikkeling voldoende is afgewogen.

Toetsing behoefte

De vraag naar woningbouw is groot. Ook in Feanwâlden zijn er meer woningen nodig om aan te sluiten op de woningbehoefte. De gemeente Dantumadiel zoekt naar voldoende woningen op maat in alle dorpen. Uit verschillende woningmarktonderzoeken blijkt dat het aantal huishoudens tot 2030 sneller lijkt te groeien dan eerder werd aangenomen. Door de snelle groei van het aantal huishoudens in de afgelopen jaren is de druk op de woningmarkt sterk toegenomen. Dit vraagt om een versnelling in de woningbouw.

Om te onderzoeken of er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling is er een informatieavond georganiseerd door de gemeente Dantumadiel. Tijdens deze informtieavond is gebleken dat er aanzienlijke behoefte is aan het soort kavels dat met de Bosk fase II op de markt komt.

Met uitbreidingslocaties zoals de Bosk fase II zijn er mogelijkheden voor grondgebonden koopwoningen voor zowel starters als gezinnen. Ook is er een behoefte aan enkele grondgebonden koopwoningen voor jonge doorstromers en vestigers van buiten de gemeente waarin met deze ontwikkeling wordt voorzien.

Aanvullend is het toevoegen van woningen op de korte termijn belangrijk voor het vitaal houden van Dantumadiel en het bieden van voldoende passende woningen in de gemeente. Hierbij is het van belang dat starters een woning kunnen vinden en er doorstroming in de woningmarkt ontstaan. Om bovenstaande te kunnen realiseren wil de gemeente extra mogelijkheden voor het bouwen van woningen geven.

Met de ontwikkeling van De Bosk fase II wordt de woningvoorraad voor verschillende doelgroepen in Feanwâlden uitgebreid. Daarnaast passen de te realiseren woningen binnen het gemeentelijk beleid. Hier wordt in hoofdstuk 3.3 verder op ingegaan.

Samengevat blijkt dat de ontwikkeling van maximaal 31 woningen in Feanwâlden past binnen de behoefteraming en zorgt voor de nodige doorstroming. De behoefte is hiermee voldoende aangetoond.

Toetsing beoogde locatie

In de rest van deze paragraaf wordt gemotiveerd waarom de locatie aan de Bosksingel en de Boskrâne het meest geschikt is voor de voorgenomen woningbouw ontwikkeling.

Allereerst is het niet mogelijk om vrijstaande- en halfvrijstaande woningen te realiseren binnen het dorp Feanwâlden. Er zijn geen open plekken binnen het dorp die dit toestaan. Er zouden anders groene elementen uit het dorp verdwijnen. Dit is niet wenselijk omdat er veel waarde wordt gehecht aan het dorpse en ruime karakter van Feanwâlden.

Daarom is de locatie ten zuiden van de eerste fase van De Bosk, tegen het dorp aan, met een goede aansluiting op de huidige bebouwing de meest geschikte locatie voor het te realiseren woonsegment. Daarnaast wordt er waarde gehecht aan een passende afronding van het dorp zoals uitgewerkt in de paragraven 2.2.1 en 2.2.2.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale belangen als opgenomen in de NOVI. Er wordt richting gegeven aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken door te reageren op de huidige woningvraag. Ook raakt de woningbouwontwikkeling van de Bosk fase II geen nationale belangen uit het Barro. Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waar de beleidsvrijheid bij de gemeente en de provincie ligt. Als laatste wordt door middel van de ladder voor duurzame verstedelijking de zorgvuldige afweging voor de woningbouwontwikkeling gemotiveerd. De ontwikkeling past binnen de kaders van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân- De romte diele

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romtediele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 wordt uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met negen principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.

De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

De planontwikkeling past binnen het principe van omgevingskwaliteit als ontwerpbasis. Dit houdt in dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op bestaande omgevingskwaliteiten. Er is hierbij aandacht voor eigenheid en identiteit. Bij de bouw van de nieuwe woningen wordt nauw aangesloten op de bestaande wijk en de groene en ruime opgezette structuur van de zuidoostzijnde van het dorp Feanwâlden. Een gedetailleerde omschrijving van de nieuw situatie is terug te vinden in hoofdstuk 2.2.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. De volgende artikelen uit de Verordening Romte zijn van belang:

Artikel 1.1.1

In dit artikel wordt aangegeven dat er in principe geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden zijn voor nieuwe stedelijke functies in het landelijk gebied. Hierin wordt als mogelijke afwijking gegeven dat in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied kan worden toegestaan.

De voorgenomen ontwikkeling van de Bosk fase II valt volgens de Verordening Romte buiten bestaand stedelijk gebied. Maar sluit aan op de bestaande bebouwing van het dorp Feanwâlden en de bestaande bebouwing van de woningbouwlocatie De Bosk fase I . Fase II van dit plan sluit niet alleen aan op fase I , maar zet ook de in fase I opgezette stedenbouwkundige en landschappelijke structuur door in zuidelijke richting. Hierdoor is de woningebouwontwikkeling in lijn met artikel 1.1.1.

Artikel 2.1.1

Dit artikel gaat over de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke projecten. Hierin wordt het belang van een goede ruimtelijke inpassing omschreven voor uitbreidingslocaties of ontwikkelingen in het landelijk gebied. Vanwege de ligging van De Bosk in het landelijk gebied (aansluitend op stedelijk gebied) is de ruimtelijke kwaliteit van de voorgenomen ontwikkeling uitgewerkt in hoofdstuk 2.2 en in het stedenbouwkundig plan (bijlage 1). Hierin wordt onderbouwd dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling een passende voortzetting van woningbouwontwikkeling De Bosk is, en tevens een geschikte afronding van de dorpsrand vormt. Als gevolg van de ruimteijkheid een link legt met het landelijk gebied en er is sprake van een gezonde woonkwaliteit.

Artikel 2.3.1

Dit artikel gaat over het principe zorgvuldig ruimtegebruik. Bij zorgvuldig ruimtegebruik is het van belang dat plannen buiten bestaand stedelijk gebied invulling geven aan dit principe. Uit een motivering moet blijken dat de beoogde functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Hoofdstuk 4.3 gaat door middel van de ladder van duurzame verstedelijking in op de keuze voor de locatie. Door het midden van het plangebied onbebouwd te houden wordt er openheid en ruimte gecreëerd en ontstaat een stapsgewijze overgang van bebouwd naar landelijk gebied. Bovendien wordt de bebouwing binnen de contour van de Runwei gebouwd aansluitend op een eerdere nieuwbouwwijk. Daarmee is sprake van een goede inpassing in en aansluiting op de al aanwezige bebouwingsstructuren.

Artikel 3.1.1

Dit artikel van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De ontwikkeling van het plangebied moet passen in het geheel van van de regionale woningbouwafspraken tussen de regio Noordoost Fryslân en de provincie Fryslân. In mei 2020 zijn de regio en de provincie gekomen tot nieuwe regionale woningbouwafspraken. Dit is in de vorm van een experiment tot en met 2025 waarbij er meer regie en verantwoordelijkheid ligt bij de regio. De kern van de afspraak en het experiment is balans in de woningmarkt. De plannen voor ontwikkeling van de Bosk fase II zijn door de gemeente met de provincie afgestemd.

Omgevingsverordening Fryslân 2022

Op 16 februari 2021 is de omgevingsverordening Fryslân als ontwerp ter inzage gelegd. Deze omgevingsverordening zal de Verordening Romte uit 2014 gaan vervangen als de Omgevingswet in werking treedt. De inhoudelijke principes uit beide verordeningen blijven grotendeels gelijk op het gebied van stedelijke functies waardoor de voorgenomen ontwikkeling ook binnen het beleid van de nieuwe omgevingsverordening Fryslân zal passen.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Bij de woningbouwontwikkeling De Bosk fase II wordt rekening gehouden met de bestaande omgevingskwaliteiten van het dorp Feanwâlden. Hierbij wordt aangesloten op de Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. Daarnaast zijn er vanuit de relevante artikelen uit de Verordening Romte (2014) geen belemmeringen. Door de krapte op de woningmarkt krijgen gemeenten meer ruimte voor woningbouw. Er wordt voldoende invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Uit het voorgaande blijkt dat de provinciale belangen voldoende zijn geborgd.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Woonvisie 2020-2025

De gemeente Dantumadiel heeft de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. Met de Woonvisie geeft de gemeente richting aan ontwikkelingen in de gemeente en het is de basis voor de uitvoeringsagenda, woningbouwprogrammering en de prestatieafspraken.

De woonvisie bevat 7 speerpunten voor de komende jaren:

  1. 1. Toekomst geven aan bestaande woningen en buurten;
  2. 2. Nieuwbouw in dorpen en wijken, omgang met groei en krimp;
  3. 3. Ontwikkeling van de sociale huurvoorraad: betaalbaar, beschikbaar en kwaliteit;
  4. 4. Wonen en zorg in dorpen en wijken;
  5. 5. Energietransitie en verduurzaming;
  6. 6. Leefbare dorpen: sociaal en veilig, met bereikbare voorzieningen;
  7. 7. Samenwerking gemeente, belanghebbenden en bewoners.

Volgens de Woonvisie is Feanwâlden vanwege haar strategische ligging nabij de Centrale As, het toekomstige Transferium en een woonklimaat met rust en ruimte een kern waar extra woningen nodig zijn om de vraag te bedienen. Het woningbouwplan Feanwâlden- De Bosk was in de eerste fase zeer succesvol en er is voldoende behoefte aan woningen om ook de tweede fase te realiseren. Door middel van dit bestemmingsplan wordt de realisatie van de tweede fase van de Bosk planologisch geregeld.

3.3.1 Conclusie gemeentellijk beleid

Uit het beleid van de gemeente Dantumadiel komt duidelijk de wens naar voren om ook de tweede fase van De Bosk te realiseren. Door de ligging van het plangebied, de inpassing met de huidige structuur van de wijk en het dorp, en de grote vraag op korte termijn maakt voorgenomen ontwikkeling passend binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder en kabels en leidingen. In de volgende paragrafen worden deze omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie (woningen). Vanwege de ligging van het plangebied binnen de zone van de N356 en het spoortraject 32 (lijn Groningen - Leeuwarden), en de voorkomende agrarische activiteiten en woonfunctie, is er sprake van een gemengd gebied.

Sportcomplex

Aan de westzijde grenst het plangebied aan de sportvelden van Feanwâlden. Volgens de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" geldt voor een sportcomplex een richtafstand van 50 meter. Bij de voorgenomen ontwikkeling zullen er woningen worden gebouwd binnen deze richtafstand. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is als onderdeel van het bestemmingsplan Feanwâlden - De Bosk (2014) een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van het sportcomplex (bijlage 2). Het onderzoek geeft inzicht of kan worden afgeweken van de richtafstand met betrekking tot de daadwerkelijk optredende hinder ten gevolge van de activiteiten (stemgeluid etc.) binnen de perceelsgrens van het sportcomplex. Omdat de uitgangspunten van het planvoornemen en de indeling van het sportcomplex gelijk zijn gebleven geeft het akoestisch onderzoek 2014 voldoende motivering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het onderzoek rekening gehouden met het stemgeluid van de bezoekers; hiervoor geldt op grond van het activiteitenbesluit een uitzondering. Uit het onderzoeksresultaat blijkt dat het sportcomplex bij de aangegeven representatieve bedrijfssituatie voldoet aan de in het activiteitenbesluit gestelde grenswaarden ter plaatse van de binnen het plan Feanwâlden De Bosk aangegeven rooilijn (gevels woningen) en eveneens voldoet aan de richtwaarden voor een gemengd gebied, zoals aangegeven in de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering". De richtafstand van 30 meter kan worden gehanteerd zoals in de planvorming is voorzien en de representatieve bedrijfssituatie van het sportcomplex leidt niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het onderzoeksrapport is voor de volledigheid opgenomen als bijlage 2.

Agrarische bedrijven

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan Oastein 27. Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw Milieubeheer (< 200 koeien). De aan te houden afstand is 100 meter (categorie 2). De afstand tot het plangebied is ruim 400 meter en vormt hiermee geen probleem voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.

Trillinghinder spoortraject 32 (lijn Groningen - Leeuwarden)

De nieuwe woningen van de Bosk zijn dichtbij het spoor gepland waardoor trillinghinder voor de toekomstige bewoners/gebruikers kan ontstaan als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillinghinder dient het aspect trillingen in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten wel te worden afgewogen indien een trillingsbron aanwezig is.

De Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen geeft aan dat wanneer binnen 100 meter vanaf een spoorlijn nieuwe (woon)bebouwing wordt toegevoegd het aspect trillingshinder in beginsel moet worden onderzocht. Van de beoogde woonkavels worden de meest zuidelijke kavels beoogd binnen deze onderzoekszone. Alle andere beoogde kavels zijn voorzien buiten de genoemde 100 meter-zone.

In de planregels van dit bestemmingsplan is wegens de woningen binnen deze zone een voorwaardelijke verplichting opgenomen. In deze voorwaardelijke verplichting wordt aangegeven dat de omgevingsverginning voor het bouwen van een woonhuis pas kan worden verleend nadat het aspect trillingshinder is onderzocht/beschouwd. Door deze verplichting wordt hinder door trilling voorkomen.

Conclusie

Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieu- en trillinghinder en (agrarische) bedrijven staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien een plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van het spoortraject tussen de stations 'De Westereen' en 'Feanwâlden' en binnen de wettelijke geluidzone van de weg Rûnwei. Het aspect railverkeerlawaai en wegverkeerslawaai zijn daarom wel van belang. Er is daarom onderzocht of de geluidbelasting van deze wettelijke gezoneerde geluidbronnen, ter plaatse van de te realiseren woningen, voldoet aan de wettelijke grenswaarden. Het akoestisch onderzoek is te vinden in bijlage

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidszone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. Voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Voor het plangebied geldt de algemene voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De maximale grenswaarde bedraagt Lden = 63 dB (binnenstedelijke situatie).

De Rûnwei is een weg met, ter hoogte van het plangebied, een snelheidsregime van 80 km/uur en is daardoor zoneringsplichtig. De zone bedraagt 250 meter aan weerszijden van de weg. Het zuidelijke deel van het plangebied ligt binnen deze zone waardoor onderzoek noodzakelijk is.

Toetsing

De berekeningen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer zijn uitgevoerd overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012 (kortweg: RMG 2012). Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Rûnwei, op de uiterste kavelgrenzen, ten hoogste 48 dB (incl. aftrek art 110g Wgh.) bedraagt. Daarmee wordt, bij alle te realiseren woningen, de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.

Railverkeerslawaai

De zone van de spoorlijn bedraagt 100 meter aan weerszijden van het spoor. Het zuidelijke

deel van het plangebied ligt binnen deze zone waardoor onderzoek noodzakelijk is. De grenswaarden voor nieuwe gevoelige ontwikkelingen zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. In eerste instantie wordt ervan uitgegaan dat een zogenaamde voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet mag worden overschreden (artikel 4.9, eerste lid). De maximaal toelaatbare waarde (ontheffingswaarde) bedraagt 68 dB (artikel 4.10). Indien een hogere-waarde procedure wordt gevolgd, dan moet het bevoegd gezag motiveren dat de gecumuleerde geluidbelasting aanvaardbaar is. De Wet geluidhinder noemt hierbij geen grenswaarden.

Toetsing

De berekeningen van de geluidbelasting ten gevolge van het railverkeerslawaai zijn uitgevoerd overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012 (kortweg: RMG 2012). Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van het railverkeer op het spoortraject tussen de stations 'De Westereen' en 'Feanwâlden' op de uiterste kavelgrenzen ten hoogste 53 dB bedraagt. Daarmee wordt, bij alle te realiseren woningen, voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

Conclusie

De geluidbelasting als gevolg van zowel wegverkeer als railverkeer voldoet aan de daarvoor geldende wettelijk voorkeursgrenswaarden. Er hoeft dan ook geen hogere waarde te worden aangevraagd. Met betrekking tot de gevelgeluidwering kan worden volstaan met de minimale vereisten uit het Bouwbesluit. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Ecologie

Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen de Groote Wielen (6,5 kilometer), Alde Feanen (10,5 kilometer), de Waddenzee (17 kilometer), en het Lauwersmeer (15 kilometer). Ondanks dat de voorgenomen locatie voor woningbouw buiten de grenzen van de Natura 2000- gebieden ligt, kan de ontwikkeling van het plangebied leiden tot een toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet beoordeeld worden of het plan leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Het is daarom noodzakelijk om een AERIUS berekening uit voeren om te bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijk kader

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Per 1 juli 2021 trad de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking. De Wsn en de Bsn regelden een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming. Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.

Stikstofberekening

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er als gevolg van de gewenste ontwikkeling geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden waarbij sprake is van een overschrijding van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. De aanleg- en exploitatiefase zijn worstcase in dezelfde berekening meegenomen. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. De stikstofberekening en de bijbehorende memo zijn opgenomen in bijlage 4.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. In het kader van dit plan is een ecologische quickscan uitgevoerd om na te gaan of er maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van beschermde soorten (bijlage 5).

Ecologische Quickscan

Ten behoeve van de soortenbescherming is een ecologische quickscan uitgevoerd welke is opgenomen in bijlage 5. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van de ecologische quickscan wordt nader onderzoek geadviseerd om de aanwezigheid van de waterspitsmuis, heikikker, de grote modderkruiper en jaarrond beschermde nesten in het plangebied te onderzoeken. Het is mogelijk dat deze soorten in het plangebied voorkomen. Voor deze soorten dient daarom nader onderzoek plaats te vinden of mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Daarnaast moet er mogelijk een ontheffing worden aangevraagd.

In het plangebied zijn twee boomholtes geschikt voor vleermuizen aangetroffen. Voor de realisatie van de woningen zullen de bomen met de holtes worden gekapt. Er is daarom ook nader onderzoek nodig naar vleermuizen.

In de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met algemene broedvogels om overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb te voorkomen. Dit kan door te werken buiten het broedseizoen. Een andere oplossing is de werkzaamheden uitvoeren onder begeleiding van een ecoloog.

Voor andere beschermde soorten dan hierboven beschreven heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.

Algemene zorgplicht

Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als voorheen onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. Die zorgplicht houdt in dat u de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

Conclusie

Er is nader onderzoek nodig om uit te sluiten of beschermde soorten in het plangebied worden gehinderd en om te bepalen of er eventueel mititgerende maatregelen nodig zijn. In het ontwerp bestemmingsplan wordt het resultaaat van deze onderzoeken verwerkt. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden.

4.4 Water

Toetsingskader

Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 00010587). Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure van toepassing is op het plan (zie bijlage 6). In het kader van het wettelijk vooroverleg zal er overleg plaatsvinden met het Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip zal ook bij de verdere uitwerking van het plan worden betrokken. Onderstaand zijn de resultaten van de digitale watertoets uitgewerkt.

Toetsing

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Omdat de planlocatie op dit moment grasland is zonder bebouwing wordt uitgegaan van de normen voor het landelijk gebied. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%

Voor de woningbouwontwikkeling De Bosk fase II zal de toename aan verharding door het graven van oppervlakte water worden gecompenseerd. De verharding zal met ongeveer 7.695 m² toenemen. Dit betekent dat er 769,5 m² compensatie moet worden gerealiseerd voor de nieuwe verharde oppervlakte. Aan de zuidoostzijde van het plangebied is de bestemming 'Water' aangewezen voor de realisatie van extra oppervlaktewater. Voor de watervergunning zal dit in overleg met het Wetterskip verder worden uitgewerkt.

Dempen en graven van oppervlaktewater

Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Er wordt 140 m² aan watergangen gedempt. Dit zal gecompenseerd worden door de realisatie van nieuw oppervlaktewater aan de zuidoostzijde van het plangebied. Door de omvang van de planlocatie is er genoeg ruimte om ook oppervlaktewater te compenseren.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

Om eventuele belemmeringen in te schatten is het bodemloket geraadpleegd (figuur 4.1).

Bij het bodemloket is geen informatie over deze locatie beschikbaar met betrekking tot bodemonderzoek en/of sanering. Omdat het voorgenomen plangebied wordt gebruikt als grasland worden er geen belemmering op het gebied van bodem verwacht. Om aan te tonen dat de locatie geschikt is voor de beoogde woonfunctie is een bodem- en wateronderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.BpFwDeBoskII-VA01_0005.png"

Figuur 4.2 Bodeminformatie plangebied (Bron: bodemloket.nl)

Bodemonderzoek

WMR Rinsumageast heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725:2017 en NEN 5740/A1. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Door de onderzoeksresultaten kan bepaald worden of de milieuhygiënische bodemkwaliteit voldoende geschikt is voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.

Op basis van het vooronderzoek is op 10 februari 2023 veldwerk uitgevoerd. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn voor barium, cadmium, koper, nikkel, zink en tetrachlooretheen licht tot matig verhoogde concentraties gemeten.

Van zware metalen is het bekend dat deze in (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater voor kunnen komen zonder dat voor deze metalen verhoogde gehalten in de grond worden gemeten of er een andere directe verontreinigingsbron aanwezig is (verspreiding vanuit de omgeving). De gemeten concentraties aan de diverse zware metalen hebben vermoedelijk dan ook een natuurlijke oorzaak. De gemeten concentraties zijn daarnaast dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is.

De oorzaak van de licht verhoogde concentratie aan tetrachlooretheen in het grondwater is onbekend. De gemeten concentratie is echter dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is.

Na indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) valt de grond binnen bodemkwaliteitsklasse 'altijd toepasbaar'. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zijn geen veiligheidsklassen van toepassing. Conform de CROW 400 dienen de werkzaamheden waarbij geen veiligheidsklasse van toepassing is, te worden uitgevoerd onder het minimale niveau van risicobeheersing (basishygiëne maatregelen en basiskennis). In bijlage 7 is het complete onderzoeksrapport te vinden.

Waterbodemonderzoek

WMR Rinsumageast heeft een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5717:2017 en NEN 5740:2017. De Aanleiding van het verkennend waterbodemonderzoek is het voornemen om meerdere sloten te dempen. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem.

Op basis van het vooronderzoek zijn er geen aanwijzingen voor het vermoeden van een waterbodemverontreiniging en zijn geen separate deelgebieden onderscheiden. De locaties kunnen als onverdacht beschouwd worden.

Vervolgens is op 9 februari veldwerk uitgevoerd (bijlage 8) . Ter plaatse zijn drie onderzoeksvakken (totale lengte circa 310 m) te onderscheiden. Van twee vakken zijn tien steekboringen van het slib genomen. Van één vak zijn zes grondboringen genomen. Het opgeboorde materiaal van elke boring is beoordeeld op het voorkomen van verontreinigingen en bodemvreemde materialen. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen. Op basis van de gemeten gehalten zijn er ons inziens geen bezwaren om de sloten te dempen met gebiedseigen grond.

Conclusie

Door middel van het uitgevoerde bodem- en waterbodemonderzoek is de kwaliteit van eventueel vrijkomende materialen ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwbouw of het dempen van de sloten op de onderzoekslocatie in voldoende mate in beeld gebracht. Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Archeologie

Toetsingskader

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In de provincie Friesland wordt gebruik gemaakt van de archeologische kaart FAMKE. FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

Toetsing

Volgens de kaart ijzertijd-middeleeuwen van FAMKE geldt voor het plangebied karterend onderzoek 3. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

Op de kaart steentijd-bronstijd van FAMKE wordt aangegeven dat voor het plangebied een archeologische quickscan moet worden uitgevoerd. Het vermoeden is dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een quickscan te verrichten.

Ten behoeve van het bestemmingsplan Feanwâlden - De Bosk (2014) is in 2007 een archeologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 9). Het gedeelte van de tweede fase van De Bosk was hier ook in opgenomen. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat het oorspronkelijk aanwezige podzolprofiel niet meer gaaf is. De bodem is door ploegen grotendeels verstoord. Zelfs de graspercelen zijn verstoord. Een zandrug in het zuidoosten is eveneens verploegd. In de boringen noch in de geploegde oppervlakte van de akkerpercelen zijn eenduidige archeologische indicatoren aangetroffen. De kans op onverstoorde archeologische grondsporen is klein en archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom niet geadviseerd.

De destijds gehanteerde methodologie verschilt niet van de huidige methodes van archeologisch onderzoek. Er is in 2007 geboord met een relatief dikke boorkop (12 cm) en de opgeboorde grond is daarnaast ook gezeefd. De bodem bleek regelmatig zeer verstoord. Boringen in niet-verstoorde locaties hebben bij het zeven geen archeologische indicatoren opgeleverd. Bij een archeologisch onderzoek uit 2023 zouden dezelfde conclusies naar voren komen. Het aspect archeologie is daarmee voldoende onderzocht.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 3.1.6 lid 5 sub a vastgelegd dat gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast wetgeving op Rijksniveau is ook in de 'Verordening Romte Fryslân 2014' in artikel 2.1.1 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte'.

Toetsing

Om de cultuurhistorische waarden vast te stellen is de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Aan de hand van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is gekeken naar de cultuurhistorische elementen in en nabij het plangebied. Volgens de Cultuurhistorische Kaart Fryslân zijn er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Rondom het plangebied zijn wel een aantal oude en nieuwe paden aangegeven.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waardevolle elementen direct of indirect beschadigd. De bebouwing wordt aansluitend op eerdere bebouwing, binnen de opstrekkende verkaveling met bestaande elzensingels gerealiseerd; deze zijn kenmerkend voor het landschap.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toetsing

Het project maakt de realisatie van maximaal 31 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tevens worden de woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Toetsing

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Er zijn meerdere risicobronnen waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied zijn gelegen binnen het plangebied.

De relevante risicobronnen voor het plangebied zijn:

  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over wegen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over spoorwegen.


Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie. Het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van aardgastransportleiding N-505-30 ligt heeft de bestemming 'Agrarisch'. Het plangebied valt deels binnen de 1 % letaliteitszone, maar buiten de 100 % letaliteitszone van de leiding. Dit houdt in dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Bij een beperkte verantwoording dienen de volgende elementen betrokken te worden: de personendichtheid binnen het invloedsgebied, de hoogte van het groepsrisico, de bestrijdbaarheid/beperking van een incident en de zelfredzaamheid. In 2014 heeft de FUMO een advies externe veiligheid gemaakt voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling van de Bosk. Voor dit bestemmingsplan voor de tweede fase van de Bosk heeft de FUMO het eerdere advies uit 2014 geactualiseerd. Het volledige advies is te vinden in bijlage 10.

Advies FUMO

In het advies van de FUMO worden de volgende onderwerpen besproken relevant voor de buisleiding:

Belemmeringenstrook

In artikel 5 lid b van de regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen dat voor buisleidingen voor aardgas met een druk van 16 tot en met 40 bar, in afwijking van artikel 14 lid 1 van het Bevb de belemmeringenstrook ten minste 4 meter aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van die buisleiding, bedraagt. Dit houdt in dat voor de aardgastransportleidingen van Gasunie een belemmeringenstrook geldt van 4 meter, aangezien de buisleiding een druk van 40 bar heeft. Het plangebied bevindt zich buiten de belemmeringenstrook en levert geen belemmering op voor de ontwikkeling.

Plaatsgebonden risico (PR) buisleiding

Het Bevb stelt dat geen kwetsbare objecten mogen voorkomen binnen de 10-6 contouren van leidingen waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit zowel het rekenprogramma CAROLA als uit de EV-signaleringskaart is gebleken dat geen PR 10-6 contour aanwezig is.

Groepsrisico (GR) buisleiding N-505-30

Met behulp van het rekenprogramma CAROLA kan worden bepaald of voldaan wordt aan de risiconormen voor de externe veiligheid, zoals die zijn vastgelegd in het Bevb. Het resultaat van een berekening bestaat uit de PR-contouren en de FN-curve voor het GR. Uit de FN-curve kan worden opgemaakt dat het huidige GR binnen het invloedsgebied van de transportleiding zo laag is dat deze niet gepresenteerd kan worden.

De wetgeving verbindt geen harde normen aan de toelaatbaarheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied, zoals dat wel het geval is bij een PR-contour. Wel bestaat voor het bevoegd gezag bij het vaststellen van ruimtelijke plannen de wettelijke verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing voor ruimtelijke plannen binnen een invloedsgebied in de gevallen dat het Bevb dat voorschrijft.

Uit het voorgaande is gebleken dat de hogedruk aardgastransportleiding een risicobron is. De FUMO adviseert om geen bebouwing binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding te realiseren zodat het aantal personen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding als gevolg van dit plan niet toeneemt. Dit betekent dat ook in de toekomstige situatie het GR binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding zo laag blijft dat deze niet als zodanig gepresenteerd kan worden.

De hogedruk aardgastransportleiding vormt geen belemmering voor het GR van onderhavig plan, mits geen bebouwing wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding.

De te realiseren woningen blijven volledig buiten het invloedsgebied van de aardgastransportleiding (de 1% letaliteitszone). Deze zone strekt zich uit tot 95 meter van de hogedruk aardgasleiding, waar de woonbestemming op minimaal ca. 102 meter van deze leiding verwijderd zal zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen over wegen

Op ongeveer 400 meter van het plangebied ligt de Sintrale As (N356). Deze weg is geen onderdeel van het Basisnet weg, maar hierover worden wel (incidenteel) gevaarlijke stoffen vervoerd. Externe veiligheid moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) als de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van 355 meter van deze weg ligt. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de Sintrale As en hoeft daarom niet te worden beoordeeld. Het transport over de Sintrale As vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Spoorwegen

Ten zuiden van het plangebied loopt de spoorlijn Groningen-Leeuwarden. Over deze spoorlijn vindt in principe geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Wel kan er zeer incidenteel transport plaatsvinden ingeval er geen transporten van gevaarlijke stoffen kunnen plaatsvinden over het traject Groningen-Meppel.

Volgens het Basisnet zijn er voor zowel het PR als het GR geen knelpunten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over dit spoor. Er dient in het kader van rampenbestrijding wel rekening mee gehouden te worden dat transport van gevaarlijke stoffen over het spoor zou kunnen plaatsvinden.

Geconcludeerd wordt dat de spoorweg geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het voorliggend plan. De FUMO adviseert om Brandweer Fryslân in de gelegenheid te stellen om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting. Brandweer Fryslân zal hier tijdens het wettelijk vooroverleg mogelijkheid voor krijgen.

4.10 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig die nog niet zijn onderzocht. De gasleiding aan de zuidkant van het plangebied wordt besproken in paragraaf 4.9.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling/milieueffectrapportage

Toetsingskader

Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.

Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

Toetsing

Op voorliggende bestemmingsplan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van maximaal 31 woningen en de bijbehorende infrastructuur. Hiermee vindt bij lange niet een overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. Daarmee is uitgesloten dat er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Voor alle andere gevallen waarvan de activiteit wel past binnen de beschrijving van kolom 1 uit de D-lijst, moet het bevoegd gezag (weliswaar vormvrij) beoordelen of desalniettemin de uitgebreide m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op basis van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat hiervoor in hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag het besluit nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Het Juridisch Systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied heeft in dit plan vier bestemmingen en één functieaanduiding gekregen.

Groen

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bedoeld voor openbaar groen in de vorm van opgaand groen en grasperken. Binnen de bestemming zijn de houtsingels aangeduid ter bescherming van deze houtwallen. Hiervoor is in de regels een vergunningenstelsel opgenomen.

Verkeer - Verblijf

De woonstraten, paden, parkeervoorzieningen en dergelijke zijn bestemd als ‘Verkeer - Verblijf’.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging, waterhuishouding, waterlopen, waterpartijen en nutsvoorzieningen;

Woongebied

De bestemming 'Wonen' geldt voor de te realiseren woningen binnen het plangebied. Hier zijn ook aan huis verbonden beroepen en bedrijven mogelijk. Voor de woningen zijn regels met betrekking tot bouw- en goothoogte opgenomen. Het aantal woningen bedraagt ten hoogste 31. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 5,5 meter. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 meter. Tevens worden binnen deze bestemming regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, wordt op basis van het wettelijk vooroverleg het plan in deze periode aangeboden aan verschillende overlegpartners.

Zienswijzen

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De verwerking van de zienswijzen zijn in bijlage 11 toegevoegd. Hierin wordt ook aangegeven of, en zo ja, op welke wijze, het bestemmingsplan is aangepast.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de zienswijzen op 8 juli 2024 gewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Met de uitvoering van dit plan wordt de bouw van maximaal 31 woningen mogelijk gemaakt. De gronden waarop deze woningen worden gebouwd, zijn gemeentelijk eigendom. De opbrengsten worden gegenereerd uit de uitgifte van de gronden. De kosten die uit het plan (kunnen) voortvloeien zijn onder andere planschadekosten, plankosten, kosten voor bouw- en woonrijp maken, kosten voor voorbereiding en toezicht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. Er wordt geen exploitatieplan conform artikel 6.12 Wro opgesteld, omdat het kostenverhaal is geregeld door opbrengsten uit uitgifte van gronden.

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan De Bosk Fase Ii

Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan De Bosk fase II

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Sportcomplex Feanwâlden

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek sportcomplex Feanwâlden

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Rail- En Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek rail- en wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Stikstofdepositie Berekening

Bijlage 4 Stikstofdepositie berekening

Bijlage 5 Ecologische Quickscan Wnb

Bijlage 5 Ecologische Quickscan Wnb

Bijlage 6 Digitale Watertoets

Bijlage 6 Digitale Watertoets

Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 8 Verkennend Waterbodemonderzoek

Bijlage 8 Verkennend waterbodemonderzoek

Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek 2007

Bijlage 9 Archeologisch onderzoek 2007

Bijlage 10 Externe Veiligheid Advies Fumo

Bijlage 10 Externe veiligheid advies FUMO

Bijlage 11 Reactienota

Bijlage 11 Reactienota