Rinsumageast - de Moark en Juckemawei
Bestemmingsplan - Gemeente Dantumadiel
Vastgesteld op 08-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Rinsumageast - de Moark en Juckemawei met identificatienummer NL.IMRO.1891.BpRiMoarkJuckema-VA01 van de gemeente Dantumadiel;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning en/of daarbij behorende ondergeschikte bebouwing wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.7 bebouwingsbeeld:
de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;
1.8 bestaand:
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.19 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.22 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.23 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.24 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Niet als kampeermiddelen worden beschouwd: vaartuigen, woonwagens in de zin van de Woningwet, tenten in gebruik voor het houden van bijeenkomsten, tentoonstellingen of voorstellingen, en voertuigen in gebruik als directiekeet;
1.25 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.26 ondergeschikte bebouwing:
hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:
- ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
- een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.27 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:
hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:
- een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
- een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.28 overkapping:
een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.29 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.30 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.31 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het meten van de goothoogte worden ondergeschikte bouwonderdelen als wolfseinden en goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 dakkapellen en/of dakopbouwen:
indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen en/of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van het gebouw meer dan 2/3), wordt de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn of boeibord van de dakkapel en/of dakopbouw, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel en/of dakopbouw, als goothoogte aangemerkt;
2.7 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van rooilijn, bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen in de vorm van park en opgaand groen en grasperken, waaronder begrepen pluktuinen en/of voedselbosjes;
- b. speelterreinen en speelvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. wegen en paden;
- g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende optrekkende kavelstructuur.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. paden;
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. waterlopen en waterpartijen.
4.2 Bouwregels
- a. Met uitzondering van erkers (tot een breedte van ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel of 1/3 van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1 meter, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt) mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. In de bestemming zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonstraten;
- b. paden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. waterlopen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
- g. overkappingen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van overkappingen geldt de volgende regel:
- 1. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst bedrijven en beroepen aan huis (bijlage 1);
- b. ondergeschikte bebouwing;
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling en de afmetingen van gebouwen en overkappingen en, voor zover buiten een bouwvlak wordt gebouwd, de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
- 2. houtsingels te rooien of te kappen.
- b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
- d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid opwekken duurzame energie bij (bedrijfs)woningen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in de bestemmingsregels indien (bedrijfs-)woningen op het betreffende bouwperceel zijn toegestaan, voor het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling bij de (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:
- 1. met inachtneming van de bouwregels voor ondergeschikte bebouwing van de betreffende bestemming de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 50% van het betreffende bouwperceel;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van zonnepanelen in grondopstelling per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 m²;
- 3. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer mag bedragen van 2 m;
- 4. zonnepanelen in grondopstelling ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gebouwen en overkappingen en het verlengde daarvan dienen te worden geplaatst;
- 5. de afstand van zonnepanelen in grondopstelling tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen.
- b. het bepaalde in de bestemmingsregels indien (bedrijfs-)woningen op een bouwperceel zijn toegestaan, voor het plaatsen van zonnepanelen in grondopstelling op aan het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning aansluitende gronden , met dien verstande dat:
- 1. met inachtneming van de bouwregels van de betreffende bestemming de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken buiten het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning niet meer mag bedragen dan 50% van het bestaande bouwperceel van de (bedrijfs)woning;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van zonnepanelen in grondopstelling per bestaande bouwperceel van de (bedrijfs-)woning en aansluitende gronden niet meer mag bedragen dan 50 m²;
- 3. de bouwhoogte van zonnepanelen in grondopstelling niet meer mag bedragen van 2 m;
- 4. zonnepanelen in grondopstelling ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gebouwen en overkappingen en het verlengde daarvan dienen te worden geplaatst. Indien geen bebouwing op een perceel aanwezig is, wordt aangesloten op de gebouwen en overkappingen op een direct naastgelegen perceel;
- 5. de afstand van zonnepanelen in grondopstelling tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m dient te bedragen.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Voorwaardelijke verplichting
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
- a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemmingen in hoofdstuk 2 zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen stedenbouwkundig plan teneinde te komen tot een goede inpassing;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingen in hoofdstuk 2 worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na planrealisatie uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen stedenbouwkundig plan teneinde te komen tot een goede inpassing.
9.2 Strijdig gebruik
Onder met de bestemmingen strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen, zodanig dat:
- 1. dit voor de duur van meer dan 5 dagen is, met dien verstande dat de periode die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen hier ook onder valt;
- 2. dit gebruik niet binnen de Algemene Plaatselijke verordening past;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de opslag van schroot-, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- h. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
- i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie.
9.3 Afwijken strijdig gebruik
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder i en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de opwekking van duurzame energie, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend in combinatie met lid 8.1 kan worden toegepast.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen/rooilijnen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 12.1 sub a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 sub a met maximaal 10%.
- c. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanRinsumageast - de Moark en Juckemawei
van de gemeente Dantumadiel.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de westzijde van Rinsumageast heeft de gemeente Dantumadiel het plan om op een tweetal locaties woningbouw mogelijk te maken. Daarnaast wordt aan de noordzijde van het plangebied een nieuwe weg aangelegd. Het planvoornemen wordt in samenwerking met de Dorpsontwikkelingsmaatschappij (DOM) Rinsumageast ontwikkeld. Het plan voorziet in de realisatie van in totaal 21 woningen verdeeld over twee deelgebieden:
- 1. Juckemawei (west): vier woningen aansluitend op het lint;
- 2. Centraal ten noorden van de Moark: zeventien woningen.
Wegens de groeiende woningbouwbehoefte is door de gemeente besloten om de juridisch- planologische regeling voor deze uitbreidingslocaties voor woningbouw op te stellen.
De woningbouwontwikkelingen zijn niet mogelijk op basis van de geldende bestemmingsplannen Rinsumageast (2020) en Butengebiet Dantumadiel (2013). De planlocaties hebben op dit moment de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch- Veenlandschap'. Binnen deze bestemmingen zijn geen woningen toegestaan en de deelgebieden bevatten daarnaast geen bouwmogelijkheden om gebouwen ten behoeve van wonen op te richten. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te kunnen maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk, waarin het voornemen toegelicht, gemotiveerd en geregeld wordt. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Rinsumageast ligt in het noordwesten van de gemeente Dantumadiel, circa 6 kilometer ten zuidwesten van Dokkum. Rinsumageast ligt op het noordwestelijke uiteinde van een zandrug die komt vanuit wat nu Damwâld (Hearewei-Foarwei-Doniawei) is. De afstand tot Leeuwarden bedraagt ongeveer 17 kilometer. Met deze beide plaatsen is het dorp verbonden via de provinciale weg Tytsjerk – Aldtsjerk - Dokkum (N361), die direct westelijk van Rinsumageast ligt. Een andere belangrijke verbinding is de Melkemawei in de richting van Damwâld. Deze weg loopt als een rondweg bij het dorp langs. In figuur 1.1 is te zien dat het plangebied met de twee woningbouwlocaties is gelegen aan de westzijde van het dorp Rinsumageast.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Pdok.nl)
Deelgebied 1 is onderdeel van het bebouwingslint van de Juckemawei. Aan de westkant van deelgebied 1 ligt een melkveebedrijf. De rest van de omgeving bestaat uit agrarische percelen. Deelgebied 2 wordt ingesloten door de bebouwingslinten van de Juckemawei en de Galgenheech. Aan de oostkant van deelgebied 2 ligt het dorp Rinsumageast. Aan de noordkant van deelgebied 2 ligt een camping. De westkant van deelgebied 2 is open en bestaat uit agrarische percelen. Deelgebied 2 ligt ten zuidoosten van deelgebied 1. Deelgebied 2 is gesitueerd aan de Moark.
1.3 Planologische Regeling
Een uitsnede van de bestemmingsplannen Rinsumageast (2020) en Butengebiet Dantumadiel (2013) ter plaatse van het plangebied zijn weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Pdok.nl/ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van de geldende bestemmingsplannen heeft deelgebied 2 de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch- Veenlandschap'. Deelgebied 1 heeft de bestemming 'Agrarisch Veenlandschap'. Daarnaast heeft het volledige plangebied de gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone- radar' en 'Luchtvaartverkeerzone'. Deelgebied 1 heeft daarnaast nog de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologische verwachtingswaarde 2'.
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch- Veenlandschap' zijn primair bestemd voor agrarisch gebruik, met uitzondering van boom-/sierteelt, houtteelt en bollenteel of agrarische cultuurgrond. Ook geldt binnen beide bestemmingen het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden. Gebouwen zijn niet toegestaan. Reguliere grondgebonden woningen zijn binnen deze bestemming niet mogelijk.
Ter plaatse van de aanduiding ' Vrijwaringszone - radar ' geldt dat de gronden - naast de aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming van de functionele bruikbaarheid van het radarstation. De bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 meter. Deze gebiedsaanduiding heeft geen gevolgen voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.
Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone' geldt dat die gronden - naast de aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming van de functionele bruikbaarheid van het militaire luchtvaartterrein Leeuwarden. De bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 151 meter. Deze gebiedsaanduiding heeft geen gevolgen voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.
De voor ' Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden. Deze dubbelbestemming verplicht dat bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m² alleen kunnen worden gebouwd als is aangetoond dat er geen archeologische waarden worden aangetast. Voor dit plan wordt een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hier wordt in paragraaf 4.6 op ingegaan.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan voor de woningbouwontwikkeling aan de Moark en de Juckemawei in Rinsumageast. De opbouw van deze toelichting is als volgt:
- na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven;
- in hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
- een toetsing van het project aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen;
- hoofdstuk 5 behandelt de juridische regelingen;
- tot slot bevat hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Dit bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkeling (het initiatief) mogelijk te kunnen maken. In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de omgeving. Daarom is in dit hoofdstuk een beschrijving van de bestaande situatie opgenomen. Vervolgens is de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing van het initiatief gemotiveerd.
2.1 De Bestaande Situatie
Het plangebied ligt aan de westzijde van het dorp Rinsumageast, tussen de Juckemawei en de Galgeheech. Rinsumageast vormt het westelijke uiteinde van een reeks streekdorpen, die zijn ontstaan toen omstreeks 1000 - 1200 na Chr. Het centrum van het dorp ligt daar waar de Tjaerdawei en de Rjochthússtrjitte samenkomen.
De huidige opzet van Rinsumageast is verklaarbaar vanuit twee routes die hier kruisten. De ene route is de weg over de zandrug, de andere een doorgaande vaarroute naar Dokkum: de Moark. Waar nu het centrum van het dorp is, was vroeger een brug. Hoe dichter bij de brug/het centrum, hoe dichter de bebouwing bij elkaar kwam te staan en zich een dorp vormt.
De gronden liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Verordening Romte (2014) van de provincie Fryslân. Op dit moment zijn de percelen van de drie deelgebieden onbebouwd en in gebruik als grasland. Rondom de deelgebied is voornamelijk sprake van agrarische gronden in combinatie met wonen, waarbij afwisselend in rijen, dubbele woningen of vrijstaand is gebouwd.
Door de ligging van het plangebied aan de rand van het dorp is er veel openheid en ruimte. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie (Bron: Pdok.nl)
2.2 Voorgenomen Situatie
Het planvoornemen is om aan de westkant van Rinsumageast, nabij de Tjaerda State, woningbouw mogelijk te maken. Het is de bedoeling dat er 21 woningen worden gerealiseerd met de daarbij behorende verkeers-, groen-, en watervoorzieningen. Het gaat hierbij om zowel vrijstaande-, als halfvrijstaande woningen. De woningen zijn verdeeld over twee locaties:
- 1. Juckemawei (west): vier woningen aansluitend op het lint;
- 2. Centraal ten noorden van de Moark: zeventien woningen;
De bouwhoogte van de woningen mag maximaal 9 meter bedragen. Verder geldt een maximale goothoogte van 3,5 meter.
Aan de Juckemawei is ruimte voor vier woningen op wat diepere kavels. In deelgebied 1 is de ruimte om de woningen te gebruiken of laten gebruiken in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf groter dan in de andere deelgebieden. In deelgebied 1 is voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf een maximum van 65 m² mogelijk. Aan de westzijde van de kavels aan de Juckemawei wordt een strook vrijgehouden. Dit heeft drie doelen. Ten eerste als toegang voor de achterliggende agrarische gronden. Ten tweede ten behoeve van het onderhoud van de singel, de watergang en de peildam. Als derde wordt deze strook gebruikt voor de aanleg van een wandelpad die de twee deelgebieden verbindt.
Ten noorden van de Moark worden zeventien woningen gerealiseerd. Dit is een substantiële uitbreiding van het dorp, die niet in te passen is in één van de bestaande bebouwingslinten van Rinsumageast. Door de woningbouwontwikkeling in deelgebied 2 is het daarom wenselijk om een nieuwe ontsluiting te realiseren. Er ontstaat een nieuw lint op een cultuurhistorisch waardevolle plek, hier wordt in paragraaf 4.7 verder op ingegaan. Het bestaande schelpenpad (Stinzepaad) wordt opgewaardeerd. Dit vindt plaats door het pad wegens de werkzaamheden tijdelijk weg te halen en nagenoeg op dezelfde locatie als duurzaam, halfverhard pad terug te laten keren.
Daarnaast wordt er een nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd. De puinverharding die nu als toegang tot de oude Zuivelfabriek dient, blijft in stand. De nieuwe ontsluiting is onderdeel van dit bestemmingsplan en wordt vormgegeven als een laan met bomen. Daarnaast wordt de voormalige gracht rondom de boomgaard, tuin en bijgebouwen van Tjaerda State teruggebracht. De ruimte binnen de gracht zal later, in een proces met het dorp en omwonenden, ingericht worden als een groene zone met een dorpsfunctie.
Voor het plangebied is een stedenbouwkundige plan opgesteld. Deze is afgebeeld in figuur 2.2 en als bijlage 1 toegevoegd.
Figuur 2.2 Stedenbouwkundige plan (Bron: Roenom)
2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Bestaande situatie
De voorgenomen woningbouwlocaties worden onderdeel van de lintbebouwing aan de westzijde van Rinsumageast. De woningen moeten daarom op een ruimtelijk en landschappelijk kwalitatieve wijze worden ingepast. Bovendien is het van belang dat er een zorgvuldige overgang wordt gecreëerd naar het landelijk gebied. Om dit mogelijk te maken wordt er rekening gehouden met de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke structuren.
De oudere bebouwing van Rinsumageast bevindt zich langs de Tjaerdawei die opgaat in de Juckemawei en de Rjochthússtrjitte, die opgaat in de Galgeheech en aan weerszijden van de Wâldfeart. Verspreid komt ook oudere bebouwing voor langs de Van Aylvawei.
Het eerste gedeelte van de Tjaerdawei/ Juckemawei heeft een vrij aaneengesloten bebouwing van doorgaans kleine woonhuizen. Beplanting is hier niet aanwezig. Meer naar het buitengebied toe (langs de Juckemawei) is de bebouwing vrijstaand. Hier staan voormalige boerderijen, arbeidershuizen en nieuwe woningen. Door de beplanting van de privétuinen is van het achterliggende gebied aan de noordzijde weinig te zien. Verder in westelijke richting wordt het beeld wat opener. Hier staan enkele boerderijen die nog als zodanig in gebruik zijn. Aan de zuidkant is rond de Tweede Wereldoorlog een rij kleine vrijstaande woonhuizen gebouwd. Langs de gehele Tjaerdawei en Juckemawei domineert de woonfunctie.
Ook langs de Rjochthússtrjitte/ Galgeheech staat kleinschalige aaneengesloten bebouwing. Hier is de bebouwing aan één kant aanwezig. Aan de noordzijde grenst de Rjochthússtrjitte aan het water van De Moark. Aan deze zijde zijn de achterterreinen van de bebouwing langs de Tjaerdawei te zien. Een karakteristieke hoge, houten, voetgangersbrug (een heechhout) legt een dwarsverbinding met deze weg. De bebouwing langs de Rjochthússtrjitte/ Galgeheech steekt veel minder ver het buitengebied in dan die langs de Juckemawei. Op de overgang naar het buitengebied staat aan de noordzijde van De Wâldfeart een oude zuivelfabriek. Aan de zuidkant van de Rjochthússtrjitte ligt hier de aansluiting op de nieuwbouw van Rinsumageast-Súd. De Rjochthússtrjitte zelf loopt door als smal, landelijk weggetje, het Galgeheech.
De vaart door het dorp is een belangrijk element van het dorp Rinsumageast. Het patroon van wegen wordt gevormd door Tjaerdawei, Juckemawei, Rjochthússtrjitte, Van Aylvawei en Fliet en de oriëntatie van de bebouwing daarop.
Ruimtelijke inpassing
Voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling is gekozen om de historische bebouwingsstructuur van Rinsumageast te volgen. Deelgebied 1 is een uitbreiding van een bestaand lint. Deelgebied 2 is een nieuwe laan, als nieuw lint aan de noordzijde van de Moark op een cultuurhistorisch bijzondere plek.
De ordeningsprincipes van een lint worden toegepast om woningen, bouw en kaphoogtes, bijgebouwen, kavelbreedtes te organiseren op een dorpse wijze. Daarnaast reageert het plan op de historie van de plek, door elementen van Tjaerda State letterlijk terug te brengen, of door een interpretatie te laten zien waar ze lagen. In het stedenbouwkundig plan verwijst het groen naar de plaizierbossen van Tjaerda State. Het stinzenpaad wordt opgewaardeerd en hier wordt de nieuwe ontsluitingsweg, de 'Plaizierlaan' als laan met bomen langs gelegd. Ook de voormalige gracht, langs de boomgaard, wordt teruggebracht, waardoor de voormalige ligging van de State zichtbaar wordt in het landschap.
Het is wenselijk om bij nieuwe woningen maximaal twee bouwlagen met kap in deze nieuwere delen van het dorp toe te staan. De wens is om de lintbebouwing aan de Juckemawei en de Galgeheech verder in te vullen en te verlengen. Door de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt het historische ontwikkelingspatroon van het dorp doorgetrokken en de kenmerken van de Tjaerda State teruggebracht. Bovendien is het niet wenselijk om binnen de dorpskern vrijstaande woningen te ontwikkelen. Hiervoor wordt de kern van Rinsumageast te waardevol geacht.
Binnen bovenstaande gebiedskwaliteiten en bebouwingsstructuren en de genoemde uitgangspunten uit het stedenbouwkundig plan (bijlage 1) moet de woningbouwontwikkeling worden vormgegeven.
2.2.2 Landschappelijke inpassing
Context
Vanuit de streekdorpen werden de zandgronden en klei-op-zand-gronden in noordelijke en zuidelijke richting ontgonnen in een opstrekkende verkaveling, met houtwallen en elzensingels op de perceelgrenzen. Doordat Rinsumageast op het westelijke uiteinde van de noordelijke dekzandrug ligt, is het houtwallenlandschap alleen aan de oostzijde van het dorp aanwezig. Aan de andere zijden is sprake van een open agrarisch landschap, met ten zuiden van het dorp veengronden en ten noorden en westen kleigronden.
Aan de westzijde is het dorp alleen gegroeid langs de oude linten, wat deels komt door de historische context en de aanwezigheid van enkele grote gebouwen. Dit zijn de kerk, de voormalige melkfabriek en in het verleden Juwsma State en Tjaerda State. Er is een duidelijke omrand, open gebied ontstaan tussen de Moark, de oude fabriek, de kerk en de lintbebouwing aan de Juckemawei en de singel langs de Juckemavaart. De brede singel langs de vaart is wat gebiedsvreemd in het Klei-op-veen-landschap, maar al lange tijd aanwezig in het landschap. De twee deelgebieden liggen beide in deze zone.
Invulling plangebied
Wonen in het Tjaerda-goed betekent dat de landschappelijke identiteit van het gebied wordt gevormd door de verwijzing naar de vroegere plaizierbossen van Tjaerda State. Dit wordt in het stedenbouwkundig plan zichtbaar door de groene randen. De randen van de kavels worden voorzien van opgaande beplanting, namelijk singels langs de opvaart, bomen op de achtererfgrens van de kavels en de laanbeplanting van de plaizierlaan. Bij de interne randen gaat het om groene erfbeplanting, hagen en struiken. Tussen de kavels en de camping wordt gekozen voor de groenzone 'Tjaerda State'.
Het opgaande groen in het plangebied is op te delen in verschillende landschappelijke/ stedenbouwkundige elementen. De twee bestaande groenstructuren zijn de beplanting langs de Moark en de singel langs de watergang tussen de camping en het open veld. Het uitgangspunt is dat de beplanting langs te Moark wordt behouden. De bestaande singel langs de camping is ter hoogte van de camping nog in goede staat, ten zuiden van de camping wordt de singel versterkt.
Op de volgende locaties worden nieuwe bomen geplant:
- Langs de lanen worden lindes aangeplant;
- Drie bomen aan de zuidkant van het plazierbos;
- Langs de noord-zuidlopende watergangen worden houtsingels aangeplant;
- Op de hoeken van de achterzijdes van de kavels worden bomen geplaatst;
- Op de speelweide komt een solitaire boom.
Daarnaast zal er tussen het Stinzepaad en de laan onderbegroeiing worden toegevoegd aan de rij lindes. De posities worden strategisch gekozen om de camping af te schermen.
De landschappelijke kenmerken Rinsumageast en de inpassing van het plangebied zijn verder uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan (bijlage 1).
2.2.3 Beeldkwaliteitsplan
Beeldkwaliteitsplannen worden doorgaans opgesteld voor nieuwbouwlocaties, daar waar de omgeving nog niet wordt bepaald door bestaande bebouwing en criteria voor de realisatie van nieuwe gebouwen nog niet bestaat. Elk beeldkwaliteitsplan beschrijft de stedenbouwkundige en architectonische kenmerken van de gewenste ontwikkeling. De criteria van een beeldkwaliteitsplan zorgen dan voor het gewenste basisniveau van de toekomstige context. Voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan zijn welstandscriteria opgenomen voor de plaatsing van de woningen, de hoofdvorm, aanzicht, opmaak en de kavelinrichting. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 2 en zal gelijktijdig met het bestemmingsplan worden vastgesteld.
2.2.4 Verkeer en parkeren
Op het gebied van verkeer en mobiliteit bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de woonfunctie mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.
De parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie wordt berekend op basis van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetal het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd.
Verkeersgeneratie
De planontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 21 woningen in het koopsegment. Deelgebied 1 zal via de Juckemawei worden ontsloten. De Juckemawei gaat aan de oostzijde over in de Tjaerdawei en aan de westzijde over in de Fjildwei. Deelgebied 2 zal door de nieuw aan te leggen weg worden ontsloten. De nieuwe weg zal aansluiten op de Tjaerdawei en aan de westkant doodlopen.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie betreft het plangebied grasland. Het plangebied zelf genereert nauwelijks verkeersomvang. Door de woningen in de omgeving wordt er op dit moment al verkeer genereert bij de Juckemawei en de Tjaerdawei.
Toekomstige situatie
Op basis van het woningbouwprogramma is de verkeersgeneratie bepaald voor op een gemiddelde weekdag en gemiddelde werkdag. Deze verkeersgeneratie is afgebeeld in tabel 2.1. Er is uitgegaan van een worst case-scenario met de hoogst mogelijke verkeersgeneratie. Dit betekent dat er gerekend is met het type woning dat het meeste verkeer genereert, namelijk een vrijstaande koopwoning. De gemiddelde werkdagintensiteit is bepaald door gebruik te maken van een omrekenfactor 1,11 voor woonfuncties (CROW-381). De beoogde ontwikkeling heeft een totale verkeersgeneratie van 172,2 mvt/ etmaal voor een weekdag en 191,1 mvt/etmaal voor een werkdag. Dit is via aangesloten wegen af te wikkelen in het heersende verkeersbeeld. Door de realisatie van de nieuwe weg zorgt de woningbouwontwikkeling niet voor knelpunten in de verkeersstructuur.
Functiegroep | Locatie | Functietype | Aantal | Kencijfer CROW | Verkeergeneratie mvt/etmaal Weekdag | Verkeersgeneratie mvt/etmaal Werkdag |
Wonen | Deel- gebied 1 | Koop, Huis, vrijstaand | 4 | 8,2 | 32,8 | 36,4 |
Wonen | Deel- gebied 2 | Koop, Huis, Vrijstaand | 17 | 8,2 | 139,4 | 154,7 |
Totaal | 172,2 | 191,1 |
Tabel 2.1: Verkeersgeneratie woningbouwontwikkeling de Moark en Juckemawei Rinsumageast
Zodra verkeersintensiteiten te hoog worden, komt de oversteekbaarheid en daarmee de verkeersveiligheid onder druk te staan. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie tijdens het maatgevende uur van belang. Als vuistregel geldt dat de verkeersomvang tijdens het maatgegevende uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. In dit geval gaat het in het drukste uur op werkdagen dan om (36,4 *10%) 4 extra voertuigen op de Juckemawei. En (154,7 *10%) 16 extra voertuigen via de nieuwe ontsluitingsweg naar de Tjaerdawei. Deze geringe toename van verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de omliggende kruispunten en wegen en zal niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.
Ondanks dat de Tjaerdawei een verkeerstoename door de nieuwbouw aankan, worden er enkele aanpassingen aan de verkeersstructuur gedaan. Ten eerste zal de kom aan de Juckemawei naar de Juckemavaart worden verplaatst. Hierdoor komen zowel de nieuwe kavels aan de Juckemawei, als het wandelpad, binnen de bebouwde kom te liggen. Dit betekent ook een lagere snelheid ter hoogte van de nieuwe kavels. Om de snelheid verder te verlagen wordt bij de nieuwe kom en op de oude locatie een verkeersremmende maatregel getroffen, middels een versmalling in de weg en/of een drempelcontructie.
Daarnaast wordt de maximaal verkeersomvang verspreid over de twee woningbouwlocaties. Zo wordt er een nieuwe drempel gerealiseerd bij de kruising van de nieuwe ontsluitingsweg met de Tjeardawei. In de Juckemawei wordt de komgrens in westelijke richting opgeschoven en worden snelheidsremmende wegversmallingen aangebracht.
Parkeren
Het streven is om de impact van geparkeerde auto’s op het straatbeeld te minimaliseren door zoveel mogelijk op eigen kavel te parkeren. Bij grondgebonden woningen dienen minimaal twee parkeerplaatsen voor auto’s (garage telt niet mee) gerealiseerd te worden op de eigen kavel. Voor bezoekers dienen bij grondgebonden woningen 0,3 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te worden gerealiseerd. De totale parkeerbehoefte van het plangebied bedraagt daarmee 53 (52,9) parkeerplaatsen. Door de grootte van de kavels is het mogelijk om de parkeerplaatsen voor de woningen op eigen terrein te realiseren. De beoogde wegbreedte van de nieuw aan te leggen weg is dusdanig dat eventueel langsparkeren mogelijk is.
Conclusie verkeer en parkeren
De ontsluiting van het plangebied zal niet leiden tot knelpunten. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is dermate klein dat het niet tot knelpunten zal leiden op het omliggende wegennet. Er is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Daarbij wordt achtereenvolgens ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vijf opgaven:
- 1. De bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
- 2. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
- 3. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
- 4. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
- 5. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
- 1. De Omgevingsagenda.
Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:
- a. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
- b. Benutten van de brede effecten van de energietransitie;
- c. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
- d. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
- e. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
- f. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
- g. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
- h. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.
- 2. De NOVI-gebieden.
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie. De regio waarvan de gemeente Dantumadiel deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. Het beleid uit de NOVI is niet van invloed op de ontwikkeling in het plangebied.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie infrastructuur en Ruimte uit 2012 (SVIR) is geheel opgegaan in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlage 6, 'Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit'. Vanuit de SVIR zijn in de NOVI voor de periode tot 2028 de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van wonen, landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan met toelichting dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening past in die lijn.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.1.3 van deze toelichting gaat hier verder op in.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Het bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening). Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan over een nieuwe stedelijke ontwikkeling een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Voor wonen geldt dat een ontwikkeling vanaf 12 woningen wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
De voorgenomen ontwikkeling betreft twee woningbouwlocaties in Rinsumageast en bestaat uit het realiseren van maximaal 21 woningen. Er is hierbij sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten het bestaand stedelijk gebied. Beoordeeld moet worden of er gemotiveerd kan worden dat de behoefte en locatie voor de stedelijke ontwikkeling voldoende is afgewogen.
Toetsing behoefte
De vraag naar woningbouw is groot. Ook in Rinsumageast zijn er meer woningen nodig om aan te sluiten op de woningbehoefte. De gemeente Dantumadiel zoekt naar voldoende woningen op maat in alle dorpen. Uit verschillende woningmarktonderzoeken blijkt dat het aantal huishoudens tot 2030 sneller lijkt te groeien dan eerder werd aangenomen. Door de snelle groei van het aantal huishoudens in de afgelopen jaren is de druk op de woningmarkt sterk toegenomen. Dit vraagt om een versnelling in de woningbouw.
Het initiatief van het woningbouwplan komt vanuit de Dorpsontwikkelingsmaatschappij (DOM) van Rinsumageast. De DOM heeft wegens de grote woningbouwbehoefte in Rinsumageast de gemeente gevraagd om op zoek te gaan naar uitbreidingslocaties in Rinsumageast.
Met uitbreidingslocaties aan de westzijde van Rinsumageast zijn er mogelijkheden voor grondgebonden koopwoningen voor zowel starters als gezinnen. Ook is er een behoefte aan enkele grondgebonden koopwoningen voor jonge doorstromers en vestigers van buiten de gemeente waarin met deze ontwikkeling wordt voorzien.
Aanvullend is het toevoegen van woningen op de korte termijn belangrijk voor het vitaal houden van Dantumadiel en het bieden van voldoende passende woningen in de gemeente. Hierbij is het van belang dat starters een woning kunnen vinden en er doorstroming in de woningmarkt ontstaan. Om bovenstaande te kunnen realiseren wil de gemeente extra mogelijkheden voor het bouwen van woningen geven.
Door de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt de woningvoorraad voor verschillende doelgroepen in Rinsumageast uitgebreid. Daarnaast passen de te realiseren woningen binnen het gemeentelijk beleid. Hier wordt in hoofdstuk 3.3 verder op ingegaan.
Samengevat blijkt dat de ontwikkeling van maximaal 21 woningen in Rinsumageast past binnen de behoefteraming en zorgt dat er woningen vrijkomen voor de inwoners van Rinsumageast. De behoefte is hiermee voldoende aangetoond.
Toetsing beoogde locatie
In het vervolg van deze paragraaf wordt gemotiveerd waarom de twee deelgebieden aan de Moark en Jukemawei in Rinsumageast het meest geschikt zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Binnen de contouren van het bestaand stedelijk gebied van Rinsumgeast zijn geen open plekken voorhanden waar een ontwikkeling van 21 woningen gerealiseerd kan worden. Daarnaast is het centrum van het dorp dichtbebouwd en heeft een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verder verdichting is om die reden in het centrum niet realistisch.
Buiten het bestaand stedelijk gebied is naast het nu voorliggende plangebied nog de locatie van de ijsbaan beoordeeld als mogelijke ontwikkellocatie. Hiervan is de oppervlakte niet toereikend genoeg om 21 woningen te realiseren. Bovendien is een alternatief voor de ijsbaan niet voorhanden.
Om die reden is deze locatie aan de westkant van Rinsumgeast, aansluitend op de bestaande dorpsstructuur en geschikte locatie voor een nieuw woongebied. Daarnaast wordt er waarde gehecht aan een passende invulling van de bestaande bebouwingslinten, zoals uitgewerkt in de paragrafen 2.2.1 en 2.2.2.
Er wordt afgeweken van het aansluiten op het bestaand stedelijk gebied, zoals opgenomen in de Verordening. Het evenemententerrein ligt wel aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied, maar vanuit het dorp is gekozen het evenemententerrein deze functie te laten behouden, de locatie is daarmee niet beschikbaar voor woningbouw. Daarnaast ligt er deels op dit terrein een vrijwaringszone voor de camping. De nieuwe locatie is aansluitend aan de vrijwaringszone van de camping en het evenemententerrein en kan gezien worden als aansluitend op de dorpsstructuur, waar zowel de camping als het evenemententerrein onderdeel van uitmaakt.
Samengevat bieden de gekozen locaties voldoende ruimte om aan de behoefte te voorzien. Andere locaties in het dorp gaan we nu niet op in, maar de ijsbaan of andere openbare plekken in het dorp zijn niet groot genoeg om in alle behoefte te voorzien. Daarnaast is het vanuit het dorp niet wenselijk om het evenemententerrein voor woningbouw op te offeren. Dit is (naast andere redenen) ook de reden geweest waarom de gemeente op deze locatie wil ontwikkelen en wijkt gemotiveerd af van een directe aansluiting op het bestaand stedelijk gebied.
3.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale belangen als opgenomen in de NOVI. Er wordt richting gegeven aan de opgave om 1 miljoen nieuwe woningen te realiseren en steden en regio's sterker en leefbaarder te maken door te reageren op de huidige woningvraag. Ook raakt de woningbouwontwikkeling geen nationale belangen uit het Barro. Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waar de beleidsvrijheid bij de gemeente en de provincie ligt. Als laatste wordt door middel van de ladder voor duurzame verstedelijking de zorgvuldige afweging voor de woningbouwontwikkeling gemotiveerd. De ontwikkeling past binnen de kaders van het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân- De romte diele
Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romtediele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 wordt uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met negen principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.
De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.
De planontwikkeling past binnen het principe van omgevingskwaliteit als ontwerpbasis. Dit houdt in dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op bestaande omgevingskwaliteiten. Er is hierbij aandacht voor eigenheid en identiteit. Bij de bouw van de nieuwe woningen wordt nauw aangesloten op de bestaande bebouwingslinten aan de Galgeheech en de Juckemawei. Een gedetailleerde omschrijving van de nieuw situatie is terug te vinden in hoofdstuk 2.2.
3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. De volgende artikelen uit de Verordening Romte zijn van belang:
Artikel 1.1.1
In dit artikel wordt aangegeven dat er in principe geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden zijn voor nieuwe stedelijke functies in het landelijk gebied. Hierin wordt als mogelijke afwijking gegeven dat in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied kan worden toegestaan.
De locaties voor de voorgenomen woningen sluiten niet direct aan op het bestaand stedelijk gebied, maar sluiten wel aan op de bestaande dorpsstructuur van Rinsumageast. Er wordt afgeweken van het aansluiten op het bestaand stedelijk gebied, zoals opgenomen in de Verordening. Het evenemententerrein ligt wel aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied, maar vanuit het dorp is gekozen het evenemententerrein deze functie te laten behouden, de locatie is daarmee niet beschikbaar voor woningbouw. Daarnaast ligt er deels op dit terrein een vrijwaringszone voor de camping. De nieuwe locatie is aansluitend aan de vrijwaringszone van de camping en het evenemententerrein en kan gezien worden als aansluitend op de dorpsstructuur, waar zowel de camping als het evenemententerrein onderdeel van uitmaakt. Daarnaast wordt er door het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan een goede inpassing in de omgeving geborgd. Hierdoor is de woningbouw ontwikkeling in lijn met artikel 1.1.1.
Artikel 2.1.1
Dit artikel gaat over de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke projecten. Hierin wordt het belang van een goede ruimtelijke inpassing omschreven voor uitbreidingslocaties of ontwikkelingen in het landelijk gebied. Vanwege de ligging van het voorgenomen woningbouwplan in het landelijk gebied (aansluitend op stedelijk gebied) is de ruimtelijke kwaliteit van de voorgenomen ontwikkeling uitgewerkt in hoofdstuk 2.2 en in het stedenbouwkundig plan (figuur 2.2). Hierin wordt onderbouwd dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling een passende voortzetting van de bestaande woningen en tevens een geschikte verlening van de bestaande bebouwingslinten is.
Voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling is gekozen om de historische bebouwingsstructuur van Rinsumageast te volgen. Deelgebied 1 is een uitbreiding van een bestaand lint. Deelgebied 2 is een nieuwe laan, als nieuw lint aan de noordzijde van de Moark op een cultuurhistorisch bijzondere plek.
De ordeningsprincipes van een lint worden toegepast om woningen, bouw en kaphoogtes, bijgebouwen, kavelbreedtes te organiseren op een dorpse wijze. Daarnaast reageert het plan op de historie van de plek, door elementen van Tjaerda State letterlijk terug te brengen, of door een interpretatie te laten zien waar ze lagen. In het stedenbouwkundig plan verwijst het groen naar de plaizierbossen van Tjaerda State. Het stinzenpaad wordt opgewaardeerd en hier wordt de nieuwe ontsluitingsweg, de 'Plaizierlaan' als laan met bomen langs gelegd. Ook de voormalige gracht, langs de boomgaard, wordt teruggebracht, waardoor de voormalige ligging van de State zichtbaar wordt in het landschap. Door het terugbrengen van de cultuurhistorische kenmerken van het gebied wordt onder andere de ruimtelijke kwaliteit geborgd.
Artikel 2.3.1
Dit artikel gaat over het principe zorgvuldig ruimtegebruik. Bij zorgvuldig ruimtegebruik is het van belang dat plannen buiten bestaand stedelijk gebied invulling geven aan dit principe. Uit een motivering moet blijken dat de beoogde functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Paragraaf 3.1.3 gaat door middel van de ladder van duurzame verstedelijking in op de keuze voor de locatie.
Door het bestaande bebouwingslint te volgen worden de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving niet aangetast. Het nieuwe bebouwingslint van deelgebied 2 wordt binnen de bestaande landschappelijke elementen zo dicht mogelijk op elkaar ontworpen. Om op deze manier het zuinig ruimtegebruik zo goed mogelijk in te kunnen vullen. Daarnaast zijn de cultuurhistorische contouren van het vroegere terrein van de Tjaerdastate voor zover mogelijk gevolgd in de planopzet. Daarmee is sprake van een goede inpassing in en aansluiting op de al aanwezige bebouwingsstructuren. Bovenstaande aspecten worden door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan gewaarborgd.
Artikel 3.1.1
Dit artikel van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De ontwikkeling van het plangebied moet passen in het geheel van de regionale woningbouwafspraken tussen de regio Noordoost Fryslân en de provincie Fryslân. In mei 2020 zijn de regio en de provincie gekomen tot nieuwe regionale woningbouwafspraken. Dit is in de vorm van een experiment tot en met 2025 waarbij er meer regie en verantwoordelijkheid ligt bij de regio. De kern van de afspraak en het experiment is balans in de woningmarkt. De plannen voor de uitbreidingslocaties aan de westkant van Rinsumageast zijn door de gemeente met de provincie afgestemd.
Aan de locatiekeuze heeft een onderzoek ten grondslag gelegen, waarbij meerdere locaties in en rondom het dorp zijn afgewogen. Daaruit komt naar voren dat de nu voorliggende locaties als enige geschikte locaties naar voren komen voor een woonplan van 21 woningen aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied.
Omgevingsverordening Fryslân 2022
Op 16 februari 2021 is de omgevingsverordening Fryslân als ontwerp ter inzage gelegd. Deze omgevingsverordening zal de Verordening Romte uit 2014 gaan vervangen als de Omgevingswet in werking treedt. De inhoudelijke principes uit beide verordeningen blijven grotendeels gelijk op het gebied van stedelijke functies waardoor de voorgenomen ontwikkeling ook binnen het beleid van de nieuwe omgevingsverordening Fryslân zal passen.
3.2.3 Conclusie provinciaal beleid
Bij de woningbouwontwikkeling wordt rekening gehouden met de bestaande omgevingskwaliteiten van het dorp Rinsumageast. De bestaande bebouwingsstructuren worden niet aangetast en de cultuurhistorische kwaliteiten van de kern van Rinsumageast blijven behouden. Hierbij wordt aangesloten op de Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. Daarnaast zijn er vanuit de relevante artikelen uit de Verordening Romte (2014) geen belemmeringen. Door de krapte op de woningmarkt krijgen gemeenten meer ruimte voor woningbouw. Er wordt voldoende invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan past binnen de gestelde kaders en met de stedenbouwkundig opzet is voldaan aan zorgvuldig ruimtegebruik.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Woonvisie 2020-2025
De gemeente Dantumadiel heeft de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. Met de Woonvisie geeft de gemeente richting aan ontwikkelingen in de gemeente en het is de basis voor de uitvoeringsagenda, woningbouwprogrammering en de prestatieafspraken.
De woonvisie bevat 7 speerpunten voor de komende jaren:
- 1. Toekomst geven aan bestaande woningen en buurten;
- 2. Nieuwbouw in dorpen en wijken, omgang met groei en krimp;
- 3. Ontwikkeling van de sociale huurvoorraad: betaalbaar, beschikbaar en kwaliteit;
- 4. Wonen en zorg in dorpen en wijken;
- 5. Energietransitie en verduurzaming;
- 6. Leefbare dorpen: sociaal en veilig, met bereikbare voorzieningen;
- 7. Samenwerking gemeente, belanghebbenden en bewoners.
De gemeente wil voldoende nieuwbouwwoningen realiseren om in te spelen op de vraag naar woningen voor diverse doelgroepen en in verschillende segmenten. Dus bouwen naar reële behoefte en ook in kleine kernen nieuwbouw als daar behoefte is.
Hoe kleiner een woonkern is, hoe meer het gaat om (individueel) maatwerk. Omdat er minder woningen zijn, is de kans dat een passende woning vrijkomt ook kleiner. Flexibel levensloopgeschikt bouwen is dan een manier om woningen voor zoveel mogelijk mensen passend te laten zijn, maar niet iedereen vraagt daar om en soms is het kostenverhogend. Voor starters bijvoorbeeld kan dat juist een nadeel zijn. In kleinere dorpen gaat het vaker om vernieuwing zonder groei of in combinatie met verdunning van de woningvoorraad. Nieuwbouw blijft daarbij nodig om dorpen aantrekkelijk te houden.
Voldoende beschikbare bouwmogelijkheden, overal en altijd is het uitgangspunt in de woonvisie. De gemeente vindt het belangrijk dat er voldoende woningen worden gebouwd om te voorzien in de verwachte behoefte. Het is wenselijk om in alle woonkernen altijd ruimte te hebben voor nieuwbouw: op maat, passend bij de schaal en behoefte in het dorp. Zo is het mogelijk om mensen maximaal te binden aan hun dorpen en voorkom je onnodige uitstroom naar andere dorpen of regio’s.
In de woonvisie erkent de gemeente de noodzaak om ook in de kleine kernen nieuwbouw te realiseren als hier behoefte naar is. De voorgenomen ontwikkeling in Rinsumageast is in samenwerking met de DOM opgezet. Hieruit blijkt een duidelijke behoefte naar woningen in Rinsumageast. De woonvisie geeft hier ruimte om middels nieuwbouw in deze woningbouwbehoefte te voorzien.
3.3.1 Conclusie gemeentelijk beleid
Uit het beleid van de gemeente Dantumadiel komt duidelijk naar voren om ook in de kleine kernen te voorzien in de huidige woningbouwbehoefte. De ligging van het plangebied, de inpassing met de huidige structuur van de wijk en het dorp, en de grote vraag op korte termijn, maakt voorgenomen ontwikkeling passend binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder en kabels en leidingen. In de volgende paragrafen worden deze omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.
4.1 Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals wonen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie (woningen). De omgeving betreft een landelijk woongebied omringd met agrarische percelen. Er is sprake van een 'rustige woonwijk'. In de rest van deze paragraaf worden de twee deelgebieden beoordeeld op het aspect milieuzonering.
Deelgebied 1 Juckemawei (west)
Het dichtstbijzijnde bedrijf nabij deelgebied 1 ligt aan de Fjildwei 1. Het betreft een agrarisch bedrijf in de vorm van een melkveehouderij. Volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009) geldt voor het fokken en houden van rundvee een richtafstand van 100 meter. De afstand tussen deelgebied 1 en de melkveehouderij aan de Fjildwei 1 is 110 meter. Daarmee wordt aan de richtafstanden van de VNG voldaan. Er ontstaan geen onaanvaardbare hinder of beperkingen voor het agrarisch bedrijf.
Aan de Wierewei 32 wordt ook een melkveehouderij beoefend. De afstand tussen dit agrarisch bedrijf en deelgebied 1 is ongeveer 150 meter. Hiermee wordt ook aan de gewenste afstanden tussen woningen en veehouderijen voldaan.
Deelgebied 2 Centraal ten noorden van de Moark
Ten oosten van deelgebied 2 ligt camping Tjaerdastate. Volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009) geldt voor Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) een richtafstand van 50 meter gebaseerd op geluid. De dichtstbijzijnde woning van deelgebied 2 komt op een afstand van minimaal 50 meter. Hier is bij de stedenbouwkundige verkenning rekening mee gehouden.
Aan de Galgeheech 9 is een autobedrijf gevestigd. Volgens de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" geldt voor handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven een richtafstand van 30 meter in een rustige omgeving. De afstand tussen het autobedrijf aan de Galgeheech 9 en deelgebied 2 is ongeveer 140 meter.
Conclusie
Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder en (agrarische) bedrijven staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.2 Geluid
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien een plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Het plangebied is niet gelegen binnen de wettelijke geluidzone van een spoortraject. Het aspect railverkeerlawaai hoeft ook niet te worden getoetst. Het plangebied ligt wel binnen de wettelijke geluidzone van de Juckemawei en de Lauwersseewei. Het aspect wegverkeerslawaai is daarom wel van belang. Er zal daarom worden onderzocht of de geluidbelasting van deze wettelijke gezoneerde geluidbronnen, ter plaatse van de te realiseren woningen, voldoet aan de wettelijke grenswaarden. Het akoestisch onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidszone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. Voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Voor het plangebied geldt de algemene voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De maximale grenswaarde bedraagt Lden = 63 dB (binnenstedelijke situatie).
De Juckemawei is een weg met, ter hoogte van het plangebied, een snelheidsregime van 60 km/uur en is daardoor zoneringsplichtig. De zone bedraagt 250 meter aan weerszijden van de weg. Het plangebied ligt binnen deze zone waardoor onderzoek noodzakelijk is. De gemeente bekijkt hiernaast de mogelijkheden om de bebouwde kom de verplaatsen. Indien de komgrens verplaatst wordt, wordt het snelheidsregime ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling aangepast naar 50 km/uur.
De Lauwersseewei is een weg met, ter hoogte van het plangebied, een snelheidsregime van 100 km/uur en is daardoor zoneringsplichtig. De zone bedraagt 250 meter aan weerszijden van de weg. Het plangebied ligt binnen deze zone waardoor onderzoek noodzakelijk is
Akoestisch onderzoek
Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG 2012). De berekende geluidbelasting vanwege zowel de N361 als het 60 km-gedeelte van de Juckemawei op de 4 woningen in het westelijk plandeel is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB en bedraagt ten hoogste Lden = 49 dB vanwege de N361. De maximale grenswaarde van Lden = 53 dB wordt niet overschreden.
De ontwikkeling is mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder met hogere waarden vanwege de N361 en de Juckemawei. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. In voorliggend geval gelden de volgende afwegingen:
- Het vervangen van het asfalt op de betreffende wegen is, gezien de omvang van het plan (4 woningen die geluidbelast zijn) financieel niet haalbaar.
- Overdrachtsmaatregelen (grondwal/scherm) zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk;
Conclusie
Het woningbouwplan is binnen de Wet geluidhinder uitvoerbaar. Er zal een hogere grenswaarde worden vastgesteld.
4.3 Ecologie
Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebied
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen de Groote Wielen (6,5 kilometer), Alde Feanen (15 kilometer), de Waddenzee (9,5 kilometer), en het Lauwersmeer (14 kilometer). Van deze Natura 2000-gebieden betreffen de Groote Wielen, Alde Feanen en de Waddenzee stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Ondanks dat de voorgenomen locatie voor woningbouw buiten de grenzen van de Natura 2000- gebieden ligt, kan de ontwikkeling van het plangebied leiden tot een toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet beoordeeld worden of het plan leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Het is daarom noodzakelijk om een AERIUS berekening uit voeren om te bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Per 1 juli 2021 trad de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking. De Wsn en de Bsn regelden een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming. Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.
Stikstofberekening
De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er als gevolg van de gewenste ontwikkeling geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden waarbij sprake is van een overschrijding van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. De aanleg- en exploitatiefase zijn worstcase in dezelfde berekening meegenomen. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. De stikstofberekening en de bijbehorende memo zijn opgenomen in bijlage 4.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Soortenbescherming
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. In het kader van dit plan wordt is ecologische quickscan uitgevoerd om na te gaan of er maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van beschermde soorten (bijlage 5).
Ecologische Quickscan
Ten behoeve van de soortenbescherming is een ecologische quickscan uitgevoerd welke is opgenomen in bijlage 5. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van de ecologische quickscan wordt nader onderzoek uitgevoerd om de aanwezigheid van de grote modderkruiper in het plangebied te onderzoeken. Tijdens de veldbezoeken werd vastgesteld dat de sloten binnen en vlak rond de drie deelgebieden worden gevoerd door kwelwater. Tevens bevatten de meeste sloten een goed ontwikkelde sliblaag. Deze factoren maken de sloten geschikt als leefgebied voor de grote modderkruiper. Voor deze soort is daarom nader onderzoek noodzakelijk.
In de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met algemene broedvogels om overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb te voorkomen. Dit kan door te werken buiten het broedseizoen. Een andere oplossing is de werkzaamheden uitvoeren onder begeleiding van een ecoloog.
Voor andere beschermde soorten dan hierboven beschreven heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.
Nader onderzoek grote modderkruiper
Op basis van de resultaten van de uitgevoerde Quickscan is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van grote modderkruiper (bijlage 6). In het gemengde watermonster, genomen uit de sloten binnen het plangebied, werd geen genetisch materiaal van grote modderkruiper aangetroffen. De afwezigheid van deze soort binnen het plangebied is op basis van deze resultaten vastgesteld. Er zijn hierdoor geen vervolgstappen benodigd op het gebied van grote modderkruiper voor de voortgang van het plan.
Algemene zorgplicht
Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als voorheen onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. Die zorgplicht houdt in dat u de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Conclusie
Het planvoornemen kan zonder bezwaren doorgang vinden binnen de kaders van de vigerende natuurwetgeving wanneer er buiten het broedseizoen wordt gewerkt en de zorgplicht wordt nageleefd. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden.
4.4 Water
Toetsingskader
Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan zal kenbaar gemaakt worden bij het waterschap wanneer duidelijkheid is over de toename aan verharding. En wanneer er een voorstel ligt om de toename aan verharding te kunnen compenseren. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal er overleg plaatsvinden met het Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip zal ook bij de verdere uitwerking van het plan worden betrokken. Onderstaand zijn de onderwerpen met betrekking tot water uitgewerkt,
Toetsing
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Omdat de planlocatie op dit moment grasland is zonder bebouwing wordt uitgegaan van de normen voor het landelijk gebied. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:
- Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
- Polder 10%
Voor het planvoornemen wordt de compensatienorm van 10% aangehouden. Het plangebied ligt in een omgeving waar een polderpeil van toepassing is. De toename aan verhard oppervlakte vanwege wegen en voetpaden is circa 3200 m². Daarnaast wordt 150 m² per kavel aangehouden als te verwachten verhard oppervlakte. Voor de 21 kavels komt dit uit op 3150 m². Gezamenlijk is dit een toename van circa 6350 m² aan verhard oppervlak. Hiervan moet 10% gecompenseerd worden. Dit komt neer op een oppervlakte watercompensatie van 635 m².
Dempen en graven van oppervlaktewater
Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een demping van circa 540 m² watergangen en greppels. Deze demping moet 1 op 1 worden gecompenseerd. De totaal benodigde watercompensatie in oppervlaktewater komt daarmee uit op 1175 m².
De planopzet is zo vormgegeven dat de cultuurhistorische opvaarten van vroeger globaal gezien worden teruggebracht in het landschap. Hiermee wordt nieuw oppervlaktewater gecreëerd. In totaal is het plan zo vormgegeven dat 1330 m² oppervlaktewater wordt gecreëerd.
Het gehele watersysteem verbetert met het graven van extra oppervlaktewater. Met name de doorstroming van greppels en sloten verbetert in de nieuwe situatie aanzienlijk, waardoor een 'robuust' watersysteem ter plaatse van het plangebied ontstaat.
Waterrobuust bouwen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen als deze dient rekening te worden gehouden met waterrobuust bouwen. Dit om om kort en lange termijn wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. De ontwateringsdiepte is in het gehele plangebied groot genoeg, behalve op de deelocatie aan de Juckemawei. Alhier worden de woonkavels beperkt opghoogd, dit in het kader van waterrobuust bouwen en een 'vloeiende' aantsluiting van de kavels op de openbare weg Juckemawei.
Conclusie
Er wordt ruimschoots voldoende water gecompenseerd waarmee wordt voldaan aan het beleid van het Wetterskip.
4.5 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Om eventuele belemmeringen in te schatten is het bodemloket geraadpleegd (figuur 4.1).
Bij het bodemloket is geen informatie over deelgebieden 1 en 2 beschikbaar met betrekking tot bodemonderzoek en/of sanering. Omdat deze deelgebieden worden gebruikt als grasland worden er geen belemmering op het gebied van bodem verwacht. Volgens het bodemloket is deelgebied 3 in 2002 en 2003 onderzocht. Om aan te tonen dat alle deelgebieden geschikt zijn voor de beoogde woonfunctie is een verkennend bodem-, en wateronderzoek uitgevoerd.
Figuur 4.1 Bodeminformatie plangebied (Bron: bodemloket.nl)
Bodemonderzoek
WMR Rinsumageast heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725:2017 en NEN 5740/A1. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Door de onderzoeksresultaten kan bepaald worden of de milieuhygiënische bodemkwaliteit voldoende geschikt is voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.
Op basis van het vooronderzoek is in april en mei 2023 veldwerk uitgevoerd. In de bovengrond zijn voor koper, kwik, lood, zink, min. olie, PAK-10 en en PCB licht tot matig verhoogde gehalten gemeten. In het grondwater zijn voor dichloormethaan, barium, molybdeen, minerale olie, nikkel en zink licht verhoogde concentraties gemeten. De gehalten zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen.
Vanwege het aantreffen van puinrestanten ter plaatse van vier boringen en één inspectiegat is besloten om de puinhoudende grond te laten onderzoeken op het voorkomen van asbest. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat:
- analytisch zijn in geen van de monsters verhoogde asbestgehalten gemeten.
- in één monster van de bovengrond van de dammen (IGB; 0-50 cm-mv) is een asbestconcentratie van 31 mg/kg ds gemeten. Het asbesthoudende materiaal bestaat uit cement, vlakke plaat (hecht gebonden materiaal);
- analytisch zijn in geen van de overige monsters verhoogde asbestgehalten gemeten.
Bij afvoer van grond vanaf het perceel dient rekening te worden gehouden met de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. De mengmonsters zijn indicatief getoetst aan de normen van het Besluit Bodemkwaliteit. De beoordeling van de mengmonsters variëren van klasse Achtergrondwaarde (altijd toepasbaar) tot klasse Industrie.
Waterbodemonderzoek
WMR Rinsumageast heeft een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5717:2017 en NEN 5740:2017. De Aanleiding van het verkennend waterbodemonderzoek is het voornemen om meerdere sloten te dempen. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat:
- zintuiglijk zijn in de slibboringen geen bijzonderheden aangetroffen;
- alle waterbodems zijn verspreidbaar over aangrenzend perceel en in zoet oppervlaktewater;
- voor toepassen in een oppervlaktewaterlichaam wordt het slib uit vier sloten als klasse A beoordeeld. Het slib uit één sloot wordt als altijd toepasbaar beoordeeld. Voor toepassen op landbodem wordt het slib uit drie sloten als klasse Industrie beoordeeld, voor één sloot als altijd toepasbaar en voor één sloot als klasse Wonen.
Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 7. Op basis van de onderzoeken aan de Galgenheech (in combinatie met de planschaderisicoanalyse en uitkomsten van het archeologische onderzoek) is besloten om de locatie die als Klasse Industrie is beoordeeld niet mee te nemen in de voorgenomen woningbouwontwikkeling.
Conclusie
Door middel van het uitgevoerde bodem- en waterbodemonderzoek is de kwaliteit van eventueel vrijkomende materialen ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwbouw of het dempen van de sloten op de onderzoekslocatie in voldoende mate in beeld gebracht. Door het niet opnemen van de vervuilde gronden ten zuiden van de Galgenheech zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Archeologie
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In de provincie Friesland wordt gebruik gemaakt van de archeologische kaart FAMKE. FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Toetsing
Volgens de kaart ijzertijd-middeleeuwen van FAMKE geldt voor het plangebied karterend onderzoek 3. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.
Op de kaart steentijd-bronstijd van FAMKE wordt aangegeven dat voor deelgebied 2 en de locatie van de nieuwe weg een archeologische quickscan moet worden uitgevoerd. Het vermoeden is dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een quickscan te verrichten. Voor deelgebied 1 geldt karterend onderzoek 1. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die zijn afgedekt door een dun veen- of kleidek. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.
In het verleden (2004) is een onderdeel van deelgebied 2 door RAAP een archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat voor deze planlocatie nader onderzoek noodzakelijk is. Dit nader onderzoek zal worden uitgevoerd. Daarnaast is een verkennend archeologisch booronderzoek nodig voor de rest van de deelgebieden. De resultaten van de onderzoeken zijn hiernoder beschreven.
Archeologisch onderzoek
Er is archeologisch onderzoek uitgevoerd aan de Tjaerdawei, Galgenheech en de Juckemawei (zie figuur 4.2). In het archeologisch rapport wordt de nieuw aan te leggen weg aangeduid als deelgebied 3. Ook is in het archeologisch onderzoek een groter gebied onderzocht waarbij het zuidelijk deel van deelgebied 2 niet is meegenomen in dit bestemmingsplan. Voor de volledigheid is daarom in onderstaande beschrijving de benaming toegevoegd die in dit bestemmingsplan wordt gehanteerd.
Figuur 4.2 Onderzoekslocatie archeologisch onderzoek 2023 (bron: verkennend archeologisch onderzoek De Steekproef)
*In het archeologisch onderzoek wordt ook nog gesproken over 'deellocatie 2' (ten zuiden van de Moark), welke bij nadere planuitwerking is komen te vervallen.
Er zijn in de drie deelgebieden geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een steentijdvindplaats. Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen is de kans op archeologische waarden in deelgebied 1 (Juckemawei) laag en in deelgebied 2 en 3 (ten noorden van Moark) hoog.
Voor de locatie Juckemawei (deelgebied 1) is een lage kans op archeologisch waardevolle resten en wordt geen nader onderzoek geadviseerd.
Voor de locatie ten noorden van de Moark (deelgebied 2-3) zijn zeer waarschijnlijk de resten van de Tjaardastate (puin en grachtvullingen) aanwezig. De aan te leggen nieuwe weg gaat dwars door de resten van de bebouwing (het slot) van de Tjaarda-state en de omliggende oorspronkelijke grachten. De kans op behoudenswaardige archeologische resten in dit deelgebied is daarom hoog. Daarom wordt aanbevolen om te streven naar behoud van het terrein van de Tjaarda-state (AMK-terrein 7565) en het plan aan te passen. Dit sluit aan op het eerdere selectie-advies op basis van het onderzoek uit 2004 (Hekman 2004). Daarom wordt in beginsel aanbevolen om te streven naar behoud van het terrein van Tjaerda State en het plan aan te passen. Als het aanpassen van het plan niet mogelijk blijkt wordt geadviseerd om geen graafwerkzaamheden in deelgebied 3 te laten plaatsvinden die dieper gaan dan 0,4 meter beneden maaiveld. Indien er toch dieper gegraven moet worden, dan is archeologisch vervolgonderzoek nodig. Echter, aangezien een aanpassing (verlegging van de weg) om verkeerskundige reden niet wenselijk is, is ervoor gekozen om de aanleg van de weg uit te voeren onder archeologische begeleiding.
In figuur 4.3 is een overzicht opgenomen van de locaties waar vervolgonderzoek nodig is.
Figuur 4.3 Advieskaart voor vervolgonderzoek (bron: Archeologisch rapport De Steekproef)
*In het archeologisch onderzoek wordt ook nog gesproken over 'deellocatie 2' (ten zuiden van de Moark), welke bij nadere planuitwerking is komen te vervallen.
De provincie stemt in met het selectieadvies zoals dat verwoord in het het archeologisch rapport. Het rapport is ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd. Het rapport is als bijlage 8 opgenomen.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek wordt aanbevolen om ter plaatse van de nieuwe ontsluitingsweg geen graafwerkzaamheden uit te voeren, of te graven met archeologische begeleiding. Aangezien een alternatief trace voor de weg om verkeerskundige redenen niet wenselijk is wordt gekozen om de weg (en sloot) aan te leggen onder archeologische begeleiding.
4.7 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 3.1.6 lid 5 sub a vastgelegd dat gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast wetgeving op Rijksniveau is ook in de 'Verordening Romte Fryslân 2014' in artikel 2.1.1 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte'.
Toetsing
Om de cultuurhistorische waarden vast te stellen is de kadastrale kaart van Fryslân uit 1832 en de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Aan de hand van de kaarten van de provincie is gekeken naar de cultuurhistorische elementen in en nabij het plangebied. De kadastrale kaart van Fryslân uit 1832 laat zien dat het plangebied deels op het terrein van de Tjaerda State ligt (figuur 4.4). Volgens de Cultuurhistorische Kaart Fryslân zijn er binnen en rondom het plangebied verschillende cultuurhistorische elementen aanwezig (figuur 4.5).
In deelgebied 1 zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Aan de oostzijde van dit deelgebied loopt een oud pad. Dit pad is op dit moment nog deels zichtbaar. Als onderdeel van de ontwikkeling zal dit pad worden verbeterd en wordt een wandelpad gerealiseerd langs deelgebied 1 en 2.
Deelgebied 2 is onderdeel van de oude buitenplaats Tjaerda state. De oudste vermelding van de Tjaerda-stins dateert uit de eerste helft van de 15e eeuw. In 1834 wordt de state met 2 zalen en 20 kamers afgebroken. Nadat de state is gesloopt wordt op een gegeven moment ten oosten van de Alexanderkerk de huidige boerderij gebouwd. Van de oorspronkelijke stins en het goed is daarom in het landschap nu niet zo veel meer terug te zien. Een aantal kadastrale grenzen lijken exhter nog wel te liggen op bijvoorbeeld de positie van de vroegere gracht. De Juwsma- stins stond op de plek waar nu de woningen aan de Juckemawei staan. De toegang lag aan de oostkant, omdat de weg toen nog ten zuiden van de kerk lag en afboog in noordelijke richting naar de Witewei. De woningen aan de Juckemawei hebben zeer diepe kavels, mogelijk omdat dit de diepte was van het Juwsma-goed. Het lijkt erop dat de watergang nog op dezelfde plek ligt waar vroeger de gracht om de state was.
Ook is deelgebied 2 aangemerkt als oude boerderijplaats. Naast de voormalige Tjaerda staat een kerk, welke is aangemerkt als Rijksmonument. Aan de oostkant van deelgebied 2 was een zuivelfabriek aanwezig. De Alexanderkerk staat hier al sinds de 12e eeuw en is door de eeuwen heen aangepast en uitgebreid. De kerk staat op een lage terp met om de kern een begraafplaats en singelbeplanting. In de fabriek zijn nu woningen en kleine bedrijven gevestigd, maar de uitstraling is nog als het verleden. De schoorsteen staat er ook nog steeds. Rondom het plangebied zijn karakteristieke bouwwerken en jonge bouwkunst (1850- 1940).
Er wordt rekening gehouden met bovenstaande cultuurhistorische waarden door de woningen te positioneren nabij de Moark. Op deze manier wordt er afstand behouden tussen het terrein van de oude Tjaerda State. Ten noorden van het plangebied blijft het landschap open zodat de Tjaerda State ruimte houdt en daardoor zichtbaar blijft. Het oude pad genoemd bij deelgebied 1 loopt ook door deelgebied 2 er wordt gebruik voor de ontwikkeling van een nieuw wandelpad. Daarnaast reageert het plan op de historie van de plek, door elementen van Tjaerda State letterlijk terug te brengen, of door een interpretatie te laten zien waar ze lagen. In het stedenbouwkundig plan verwijst het groen naar de plaizierbossen van Tjaerda State. Het stinzenpaad wordt opgewaardeerd en hier wordt de nieuwe ontsluitingsweg, de 'Plaizierlaan' als laan met bomen langs gelegd. Ook de voormalige gracht, langs de boomgaard, wordt teruggebracht, waardoor de voormalige ligging van de State zichtbaar wordt in het landschap.
Figuur 4.4 Uitsnede van de kadastrale kaart van Fryslân uit 1832 (Bron: De Steekproef ISSN 1871- 269X )
Figuur 4.5 Cultuurhistorische waarden plangebied (Bron: provincie Fryslân)
Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waardevolle elementen direct of indirect beschadigd. De bebouwing wordt op voldoende afstand van het terrein van de Tjaerda State gerealiseerd. Er worden cultuurhistorische elementen door middel van het planvoornemen teruggebracht.
4.8 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toetsing
Het project maakt de realisatie van maximaal 21 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tevens worden de woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.9 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Toetsing
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waarmee rekening moet worden gehouden.
De nieuwe laan wordt een doodlopende weg, daarom moet er voldoende ruimte zijn voor hulpdiensten. Door het trottoir met een schuine band uit te voeren, kan deze ruimte in noodgevallen ook gebruikt worden door hulpdiensten om elkaar te passeren. Daarnaast zorgt het troittoir voor een veilige plek voor voetgangers. Een keervlak wordt aangelegd aan de noordzijde op de plek waar ten tijde van de Tjaerda State ook een laan lag. Hierop kunnen hulpdiensten keren.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het voorliggend plan.
4.10 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Toetsing
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig die nog niet zijn onderzocht.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling/milieueffectrapportage
Toetsingskader
Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.
Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.
Toetsing
Op voorliggende bestemmingsplan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van maximaal 21 woningen en de bijbehorende infrastructuur. Hiermee vindt bij lange na niet een overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. Daarmee is uitgesloten dat er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Voor alle andere gevallen waarvan de activiteit wel past binnen de beschrijving van kolom 1 uit de D-lijst, moet het bevoegd gezag (weliswaar vormvrij) beoordelen of desalniettemin de uitgebreide m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op basis van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat hieronder in hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag het besluit nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Het Juridisch Systeem
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied heeft in dit plan drie bestemmingen en één functieaanduiding gekregen.
Groen
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn onder andere bedoeld voor parken, grasvelden, pluktuinen, voedselbosjes, speelterreinen en speelvoorzieningen. Daarnaast zijn nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan, evenals waterlopen, paden en bouwwerken die geen gebouwen of overkappingen zijn (maximaal 3 meter hoog).
Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan. Voor het dempen van waterlopen of het kappen van houtsingels is een vergunning nodig, tenzij het gaat om normaal onderhoud. Burgemeester en wethouders kunnen aanvullende eisen stellen om de veiligheid, het milieu en de samenhang van het gebied te waarborgen.
Tuin
De tuinbestemming waarborgt dat er aan de voorzijde van woningen geen verrommeling kan ontstaan door de bouw van bouwwerken. De bestemming ‘Tuin’ is afgestemd op de definitie van “erf” en “achtererfgebied”, opgenomen in bijlage II, artikel 1 Besluit omgevingsrecht. Op deze wijze wordt strijd met het omgevingsvrije bouwen zoveel mogelijk voorkomen.
Verkeer - Verblijf
De woonstraten, paden, parkeervoorzieningen en dergelijke zijn bestemd als ‘Verkeer - Verblijf’.
Wonen
Woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, zijn opgenomen in de bestemming ‘Wonen’. Bij een woning is een aan-huis-verbonden beroep toegestaan. In deelgebied 3 is besloten om een grotere oppervlakte toe te staan voor een aan-huis-verbonden beroep. In deelgebied 3 is in vergelijking met de andere deelgebieden 65 m² in plaats van 45 m² toegestaan voor een bedrijf aan huis. Dit is door middel van een aanduiding op de verbeelding weergegeven.
De woningen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd. Er is gekozen voor ruime bouwvlakken, omdat de positionering van de woningen nog niet bekend is. Daarom is een maximale oppervlakte per woning opgenomen. Daarnaast geeft de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het maximale aantal woningen per bouwvlak aan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Participatie
Het planinitiatief voor woningbouw is vanuit de dorpsgemeenschap ontstaan. Vanuit het Dorp is een werkgroep naar voren gestapt die de planvorming in gang heeft gezet. Meerdere dorpsavonden en een inventarisatie naar de woonbehoefte hebben geleid tot de locatiekeuze en de omvang van het huidige planvoornemen.
Vooroverleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, wordt op basis van het wettelijk vooroverleg het plan in deze periode aangeboden aan verschillende overlegpartners.
Zienswijzen
Vervolgens zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode zal eenieder in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienen. Er zijn tien zienswijzen ingediend. De verwerking van de zienswijzen zijn in bijlage 9 toegevoegd. Hierin wordt ook aangegeven of, en zo ja, op welke wijze, het bestemmingsplan is aangepast.
Vaststelling
Het bestemmingsplan zal naar aanleiding van de zienswijzen gewijzigd worden vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de zienswijzen op 8 juli 2024 gewijzigd vastgesteld. Daarnaast is naar aanleiding van een amendement de toegestane goot- en bouwhoogtes zijn gecorrigeerd. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Met de uitvoering van dit plan wordt de bouw van maximaal 21 woningen mogelijk gemaakt. De gronden waarop deze woningen worden gebouwd, zijn gemeentelijk eigendom. De opbrengsten worden gegenereerd uit de uitgifte van de gronden. De kosten die uit het plan (kunnen) voortvloeien zijn onder andere planschadekosten, plankosten, kosten voor bouw- en woonrijp maken, kosten voor voorbereiding en toezicht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. Er wordt geen exploitatieplan conform artikel 6.12 Wro opgesteld, omdat het kostenverhaal is geregeld door opbrengsten uit uitgifte van gronden.
Bijlage 1 Lijst Bedrijven En Beroepen Aan Huis
Bijlage 1 Lijst bedrijven en beroepen aan huis
Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 2 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Stikstofdepositie Berekening
Bijlage 4 Stikstofdepositie berekening
Bijlage 5 Ecologische Quickscan Wnb
Bijlage 5 Ecologische Quickscan Wnb
Bijlage 6 Nader Onderzoek Grote Modderkruiper
Bijlage 6 Nader onderzoek grote modderkruiper
Bijlage 7 Verkennend Bodem-, En Wateronderzoek
Bijlage 7 Verkennend bodem-, en wateronderzoek
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Archeologisch onderzoek