KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 4 Agrarisch - Kwekerij
Artikel 5 Agrarisch - Paardenhouderij
Artikel 6 Agrarisch - Terpenlandschap
Artikel 7 Agrarisch - Veenlandschap
Artikel 8 Agrarisch - Woudenlandschap
Artikel 9 Bedrijf
Artikel 10 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 11 Bedrijf - Opslag
Artikel 12 Bedrijf - Waterzuivering
Artikel 13 Bos
Artikel 14 Detailhandel - Tuincentrum
Artikel 15 Horeca
Artikel 16 Maatschappelijk
Artikel 17 Natuur
Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 19 Recreatie - Jachthaven
Artikel 20 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 21 Recreatie - Volkstuin
Artikel 22 Sport
Artikel 23 Sport - Manege
Artikel 24 Tuin
Artikel 25 Verkeer
Artikel 26 Verkeer - Landschappelijk Waardevolle Weg
Artikel 27 Verkeer - Railverkeer
Artikel 28 Water
Artikel 29 Wonen
Artikel 30 Leiding - Gas
Artikel 31 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 32 Waarde - Archeologisch Monument
Artikel 33 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied
Artikel 34 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
Artikel 35 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Artikel 36 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 3
Artikel 37 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 4
Artikel 38 Waarde - Dijk
Artikel 39 Waarde - Ecologie
Artikel 40 Waarde - Reliëf
Artikel 41 Waarde - Terp
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 42 Anti-dubbeltelregel
Artikel 43 Algemene Bouwregels
Artikel 44 Algemene Gebruiksregels
Artikel 45 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 46 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 47 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 48 Algemene Procedureregels
Artikel 49 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 50 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 51 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 52 Slotregel
Hoofdstuk 1 Een Nieuw Bestemmingsplan Bûtengebiet Voor De Gemeente Dantumadiel
1.1 De Geldende Bestemmingsplannen Zijn Verouderd En Versnipperd
1.2 Nieuwe Bestemmingsplan Biedt Een Actuele Regeling
1.3 Nota Ruimtelijk Beleid Buitengebied En Milieueffectrapport Zijn Belangrijke Basis Voor Dit Bestemmingsplan
1.4 Het Bestemmingsplan Wordt Twee Maal Voorgelegd Aan De Bevolking
1.5 College Bereidt Het Plan Voor, Gemeenteraad Stelt Het Plan Vast
1.6 Het Plangebied Omvat Het Buitengebied En De Lintbebouwing
Hoofdstuk 2 Relevant Beleid Van Andere Overheden Is Waar Nodig Verwerkt In Het Bestemmingsplan
2.1 Rijksbeleid: Sturing Op De Nationale Belangen
2.2 Provinsje Fryslan Stuurt Op Landschap En Ruimtelijke Kwaliteit
2.3 Regionaal Beleid Voor Het Overkoepelend Beleid Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden
2.4 Regionaal Beleid Voor Recreatie En Toerisme
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Milieueffectrapport Geeft Inzicht In De Gevolgen Voor Het Milieu
3.1 Een Milieuffectrapport Is Wettelijk Verplicht
3.2 Milieueffectrapport Geeft Inzicht In De Gevolgen Voor Het Milieu
3.3 Wet Milieubeheer Stelt Inhoudelijke Eisen Aan Het Milieueffectrapport
3.4 Belangrijkste Conclusies Uit Het Milieueffectrapport
3.5 Aanbevelingen Uit Het Mer
3.6 Het Milieueffectrapport Werkt Door In Het Bestemmingsplan
3.7 Commissie Mer Heeft Als Volgt Geadviseerd
3.8 Overheden En Zijn Gevraagd Hun Mening Te Geven
Hoofdstuk 4 Toets Aan Overige Milieuwet- En Regelgeving
4.1 Bestemmingsplan Voldoet Aan Wettelijke Milieueisen
4.2 Wet Geurhinder En Veehouderij En Besluit Landbouw Milieubeheer Schrijven Geurafstanden Voor
4.3 Wet Geluidhinder Stelt Eisen Aan Her- En Nieuwbouw (Bedrijfs)woningen
4.4 Schone Bodem Vereist Voor Nieuwe Verblijfsruimtes
4.5 Besluit Luchtkwaliteit Relevant Bij Toename Fijn Stof En Stikstof
4.6 Veiligheidszones Rond Risicovolle Bedrijven, Installaties Of Leidingen
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Watertoets
Hoofdstuk 5 Bestemmingsplan Biedt Ruimte Voor Ontwikkeling En Bescherming
5.1 Algemene Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan Bûtengebiet
5.2 Landschap Is Basis Voor De Gebiedsbestemmingen
5.3 Ontwikkelingsruimte Voor Agrarische Bedrijven
5.4 Woningen
5.5 Niet-agrarische Functies
5.6 Natuur- En Bosgebieden
5.7 Water
5.8 Leidingen En Infrastructuur
Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg
6.1 Inspraak
6.2 Zienswijzen
6.3 Overleg
Bijlage 1 Houtsingelkaart
Bijlage 2 Richtlijnen Voor De Inrichting Van Houtsingels
Bijlage 3 Lijst Bedrijven En Beroepen Aan Huis
Bijlage 4 Richtlijnen Voor Nieuwe Ontwikkelingen
Bijlage 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 6 Maatschappelijk - Zorg
Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 2 Inspraak- En Overlegnota Bestemmingsplan Bûtengebiet

bestemmingsplan Butengebiet Dantumadiel

Bestemmingsplan - gemeente Dantumadiel

Vastgesteld op 02-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplanButengebiet Dantumadiel van de gemeente Dantumadiel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aanpijling

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een kwekerij, een glastuinbouwbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een champignonkwekerij, of een wormenkwekerij;

1.8 agrarisch kleinbedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang van ten minste 5 hectare en ten hoogste 15 hectare;

1.9 archeologische monumenten

terreinenen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;

1.10 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingsbeeld

de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;

1.13 bêd en brochje

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bêd en brochje-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.16 bestaande

bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbaar op de dag van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voorzover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.19 Bevi-inrichting

een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is;

1.20 bijbehorend bouwwerk

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;

1.21 boom-/sierteelt

de teelt van kwekerijgewassen;

1.22 bosbouw

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande, respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback;

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;

1.27 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.31 containerteelt

het kweken van planten/boompjes in potten op een geslotenbed-ondergrond of een openbed-ondergrond met drainage;

1.32 co-substraten

organische materialen/producten, die mogen worden toegevoegd aan een mestvergistingsproces, waarbij het eindproduct nog steeds onder de definitie van meststof valt als bedoeld in de milieuwetgeving;

1.33 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig, dan wel hobbymatig in gebruik zijn;

1.34 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.35 daghoreca

een bedrijf, in hoofdzaak gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;

1.36 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.37 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.38 ecologische waarde

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.39 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.40 evenement

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is of een melding moet worden gedaan;

1.41 extensieve dagrecreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang, met daarbij behorende voorzieningen zoals picknickplaatsen, bewegwijzerings- en informatieborden;

1.42 fruitteelt

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

1.43 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.45 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege;

1.46 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies in geluidgevoelige gebouwen of ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;

1.47 glastuinbouwbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen in kassen;

1.48 groepsaccommodatie

een gebouw dat blijkens zijn indeling geschikt en bestemd is om voor een groep of groepen te dienen als recreatieverblijf;

1.49 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;

1.50 hobbymatig agrarisch gebruik

het telen van gewassen en/of het houden van dieren, anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf en niet zijnde een volkstuin;

1.51 hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder;

1.52 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.53 horeca(bedrijf)

een bedrijf, in hoofdzaak gericht op:

  1. a. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;
  2. b. het verstrekken van nachtverblijf;
  3. c. het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten.

Tot een horecabedrijf worden ook een afhaalzaak en een maaltijdbezorgdienst gerekend.

1.54 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.55 hoveniersbedrijf

een bedrijf gericht op het ontwerp, de aanleg en het onderhoud van tuinen en groenvoorzieningen voor anderen, niet zijnde een grondverzetbedrijf;

1.56 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert dan wel voeren of willen voeren;

1.57 intensieve veehouderij

een bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering voor het houden van vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak - met een omvang van tenminste 250 m2, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen; het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.58 jachthaven

een haven met de daarbijbehorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren, of afgemeerd houden van pleziervaartuigen;

1.59 kampeerauto

een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor recreatief nachtverblijf;

1.60 kampeermiddel

een tent, kampeerauto of toercaravan één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.61 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen, stacaravans, chalets en trekkershutten;

1.62 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.63 kleinschalig kampeerterrein

een terrein in een kleinschalige opzet bij een woning of een bedrijf met een beperkt aantal standplaatsen voor kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, inclusief de bij die kampeermiddelen behorende gemeenschappelijke faciliteiten, welk terrein uitsluitend in het toeristische seizoen opengesteld is en op welk terrein de kampeermiddelen ook alleen in het toeristische seizoen aanwezig zijn.

1.64 kwekerij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt;

1.65 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.66 manege

een paardenhouderij bestaande uit één of meerdere binnenrijbanen, welk bedrijf in hoofdzaak is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf, al dan niet met een daghorecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van de manege;

1.67 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.68 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.69 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels onafhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend; hieronder worden in ieder geval verstaan: pluimvee-, pelsdieren- en varkenshouderijen, kalvermesterijen en viskwekerijen;

1.70 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.71 omgevingsvergunning

een vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.72 paardenbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.73 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het plaatselijke verschil ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil;
  4. d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;

1.74 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.75 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden;

1.76 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;

1.77 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.78 recreatief verblijf

een verblijf voor recreatie door personen, die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

1.79 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.80 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.81 schuilstal

een niet voor bewoning bestemd gebouw dat dient voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden;

1.82 stacaravan

een caravan of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden om daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.83 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water) of
  • het voorkomen van schade door vorst;

1.84 tent

een in hoofdzaak uit textiel of ander daarmee vergelijkbaar materiaal vervaardigd onderkomen dat gemakkelijk is op te vouwen, bestemd voor recreatief verblijf;

1.85 toercaravan

een al dan niet uitklapbare caravan geen stacaravan zijnde, bestemd voor recreatief verblijf;

1.86 trekkershut

een gebouw van eenvoudige constructie en beperkte omvang, niet voorzien van sanitair, ten behoeve van passanten, bestemd voor recreatief verblijf;

1.87 verblijfsrecreatie

recreatief nachtverblijf, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.88 vergisting

het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;

1.89 verbeelding

  1. a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Butengebiet Dantumadiel;
  2. b. de analoge (papieren) kaart van het bestemmingsplan Butengebiet Dantumadiel met legenda en projectnummer 1891000;

1.90 volkstuin

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.91 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;

1.92 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.93 voorgevellijn

de lijn in de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.94 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder ;

1.95 vuurwerkbedrijf

een inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.96 Wgh-inrichting

een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht;

1.97 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.98 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.99 woonhuis

een hoofdgebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.100 zolder

de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap;

1.101 zorgboerderij

een gebouw waar zorg wordt verleend, al dan niet in combinatie met wonen en al dan niet in combinatie met agrarische activiteiten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Gebouwen en bouwwerken

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. b. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. c. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. d. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. e. de bouwhoogte van een molen, niet zijnde een windturbine:

vanaf peil tot bovenkant kap;

  1. f. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. g. dakkapellen en/of dakopbouwen:

indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen en/of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van het gebouw meer dan 2/3), dan wordt de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn of boeibord van de dakkapel en/of dakopbouw, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel en/of dakopbouw, als goothoogte aangemerkt.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Bij het meten van de goothoogte worden ondergeschikte bouwdelen als wolfseinden en goten van dakkapellen niet meegerekend.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  1. a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  2. b. intensieve veehouderij is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch kleinbedrijf' uitsluitend een agrarisch kleinbedrijf is toegestaan;
  4. d. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden zoals deze zijn bestemd in de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Terpenlandschap', 'Agrarisch - Veenlandschap' of 'Agrarisch - Woudenlandschap';
  5. e. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  6. f. de gronden mede zijn bestemd voor bestaande kleinschalige kampeerterreinen;
  7. g. de gronden mede zijn bestemd voor kleinschalige nevenactiviteiten in de vorm van:
    1. 1. detailhandel in streekeigen producten op een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
    2. 2. zorgactiviteiten;
    3. 3. natuur- en landschapsbeheer;
    4. 4. bedrijfsactiviteiten behorende tot de categorieën 1 en 2 als bedoeld in Bijlage 5Staat van bedrijfsactiviteiten alsmede agrarische hulpactiviteiten;
    5. 5. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
    6. 6. kleinschalige daghoreca of dagrecreatie, bêd en brochje, inpandige recreatieappartementen met een vloeroppervlakte van ten hoogste 80 m2 per appartement, een groepsaccommodatie of een theeschenkerij;

mits de agrarische functie de belangrijkste gebruiksfunctie blijft, ten hoogste 1/3 deel van de bedrijfsgebouwen wordt gebruikt voor de nevenactiviteiten en de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in bestaande bedrijfsgebouwen;

  1. h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' aan De Wal 1a, Feanwâlden een loonbedrijf is toegestaan;
  2. i. de gronden mede zijn bestemd voor de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat:

  1. 1. het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen;
  2. 2. voeropslagvoorzieningen en mestopslagvoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan in het bouwvlak;
  3. 3. per bouwvlak ten hoogste 1 paardenbak is toegestaan voor eigen gebruik;
  4. 4. windturbines uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van bestaande windturbines.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijf en een agrarisch kleinbedrijf;
  2. b. er mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale dakhelling:
    bouwwerk verplichte situering maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmings-vlak max. goot-
    hoogte
    max. bouw-
    hoogte
    min.
    dak-
    helling
    alle bouwwerken met uitzondering van erfafscheidingen 1. binnen het bouwvlak;
    2. met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    3. met inachtneming van een minimale afstand van:
    - 30 m tot de beheers- grens van de N356, N361 en N910;
    - 10 m tot de as van overige wegen;
    - 10 m tot de grens van gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf' of 'Waarde - Terp';
    bedrijfsgebouwen met uitzondering van bedrijfswoningen - achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch kleinbedrijf' mag het bouwvlak worden bebouwd voor maximaal 50% 5 m
    15 m
    15º
    bedrijfswoning op de locatie van de huidige bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfs- woning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 300 m2 3,5 m 9 m 30º
    bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfs- woning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 300 m2 3,5 m 9 m 30º
    gebouwen voor sanitaire voorzieningen ten behoeve van toegestane kleinschalige kampeerterreinen achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning 50 m2 3,5 m 9 m
    mestsilo achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning
    6 m
    voedersilo achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning
    14 m
    windturbines ter plaatse van bestaande windturbines de be-
    staande bouw-
    hoogte
    erfafscheidingen 1,5 m buiten het bouw- vlak;
    3 m binnen het bouw- vlak
    overige bouwwerken geen gebouw zijnde 3 m
  3. c. kassen zijn niet toegestaan;
  4. d. nieuwe stallen mogen uitsluitend worden gerealiseerd, indien ze landschappelijk goed worden ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuweontwikkelingen;
  5. e. nieuwe stallen mogen uitsluitend worden gerealiseerd met toepassing van een emissiearme staltechniek;
  6. f. nieuwe stallen mogen uitsluitend worden gerealiseerd, indien door aanvrager is aangetoond dat er geen significant negatieve effecten worden veroorzaakt op een Natura2000 gebied;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - emissiepunt' is geen emissiepunt toegestaan.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch - Kwekerij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een kwekerij, met dien verstande dat:

  1. a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 kwekerij is toegestaan;
  2. b. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden zoals deze zijn bestemd in de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Terpenlandschap', 'Agrarisch - Veenlandschap' of 'Agrarisch - Woudenlandschap';
  3. c. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  4. d. de gronden mede zijn bestemd voor de waterhuishouding;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' de gronden uitsluitend zijn bestemd voor een houtsingel;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' de gronden mede zijn bestemd voor een kleinschalig kampeerterrein;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' de gronden mede zijn bestemd voor hoveniersactiviteiten;
  8. h. in het bestemmingsvlak gelegen aan de Haadwei 54 te Broeksterwâld tevens een showtuin, een theetuin en ondergeschikte detailhandel in eigen en aanverwante producten zijn toegestaan;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximale oppervlakte, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale dakhelling:

bouwwerk verplichte situering maximale oppervlakte max. goot- hoogte max. bouw- hoogte min.
dak-
helling
gebouwen 1. binnen het bouwvlak;
2. met inachtneming van het beginsel van bebouwings- concentratie;
3. met inachtneming van een minimale afstand van:
- 30 m tot de beheersgrens van de N356, N361 en N910;
- 10 m tot de as van overige wegen;
- 10 m tot de grens van gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf' of 'Waarde - Terp'
75% van het bouwvlak
bedrijfsgebouwen met uitzondering van de bedrijfswoning achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning 5 m 8 m 15º
bedrijfswoning op de locatie van de huidige bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 300 m2 3,5 m 9 m 30º
bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 300 m2 3,5 m 9 m 30º
erfafscheidingen binnen het bouwvlak 3 m
erfafscheidingen buiten het bouwvlak 1,5 m
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak 10 m
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak 8 m

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch - Paardenhouderij

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een gebruiksgerichte paardenhouderij (geen manege), waaronder begrepen de stalling van pensionpaarden, dan wel een combinatie van een gebruiksgerichte en een productiegerichte paardenhouderij, met dien verstande dat:

  1. a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 paardenhouderij is toegestaan;
  2. b. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden zoals deze zijn bestemd in de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Terpenlandschap', 'Agrarisch - Veenlandschap' of 'Agrarisch - Woudenlandschap';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' het stallen van caravans is toegestaan in de bestaande gebouwen;
  4. d. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  5. e. de gronden mede zijn bestemd voor de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden;

met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximale oppervlakte, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale dakhelling per bestemmingsvlak:

bouwwerk verplichte situering maximale oppervlakte max. goot- hoogte max. bouw- hoogte min.dak-hel- ling
alle bouwwerken met uitzondering van erfafscheidingen 1. binnen het bouwvlak;
2. met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
3. met inachtneming van een minimale afstand van: - 30 m tot de beheersgrens van de N356, N361 en N910;
- 10 m tot de as van overige wegen;
- 10 m tot de grens van gronden met de dubbelbestemming 'Waarde- Reliëf' of 'Waarde - Terp'
bedrijfsgebouwen met uitzondering van bedrijfswoningen achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning
5 m 14 m 15º
bedrijfswoning op de locatie van de huidige bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfs- woning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 300 m2 3,5 m 9 m 30º
bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfs- woning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 300 m2 3,5 m 9 m 30º
erfafscheidingen 1,5 m buiten het bouw- vlak; 3 m bin- nen het bouw- vlak
lichtmasten 5 m*
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 m

waarbij geldt dat nieuwe stallen uitsluitend mogen worden gerealiseerd, indien door aanvrager is aangetoond dat er geen significant negatieve effecten worden veroorzaakt op een Natura2000 gebied;

* waarbij geldt dat de armatuur uitsluitend gericht mag zijn op het eigen terrein en de verlichting niet mag uitstralen naar de weg.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Agrarisch - Terpenlandschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Terpenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik, met uitzondering van boom-/sierteelt, houtteelt, bollenteelt en fruitteelt;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de volgende kenmerken:
    1. 1. de onregelmatige blokverkaveling op oude kleigronden met vaarten en natuurlijke waterlopen;
    2. 2. boerenerven die verspreid liggen en op terpen en vaak ontsloten zijn door (op)vaarten;
    3. 3. microreliëf in de vorm van terpen, oude kreken en kruinige percelen;
    4. 4. historische dijklichamen;
  3. c. het behoud, het herstel en de bescherming van dobben en pingoruïnes;
  4. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers langs watergangen;
  5. e. landschappelijke inpassing van bebouwing en/of erfbeplanting;
  6. f. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  7. g. fiets-, wandel- en ruiterpaden en extensieve dagrecreatie;
  8. h. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • bouwwerken;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat:

  1. 1. mestopslagvoorzieningen en voeropslagvoorzieningen niet zijn toegestaan;
  2. 2. teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan;
  3. 3. paardenbakken niet zijn toegestaan.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Terpenlandschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan, met dien verstande dat bestaande stallen en schuren mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij hadden op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  2. b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Agrarisch - Veenlandschap

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Veenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik, met uitzondering van boom-/sierteelt, houtteelt, bollenteelt en fruitteelt;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de volgende kenmerken:
    1. 1. een open planmatig aangelegd veenweidegebied;
    2. 2. veel water en rietlanden en resten van vroegere wateroppervlakten;
    3. 3. de aanwezigheid van lagen en drasse graslanden met de bijbehorende kenmerkende flora en fauna;
    4. 4. weidsheid, onderbroken met een enkel bosje of boerderij;
    5. 5. natuurgebieden in de lage en natte delen;
    6. 6. eendenkooien aan de rand van het gebied;

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - miedenlandschap' hier en daar opduikingen van zand en leem voorkomen met incidenteel lijnvormige beplanting en geen eendenkooien voorkomen;

  1. c. het behoud, het herstel en de bescherming van dobben en pingoruïnes;
  2. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers langs watergangen;
  3. e. landschappelijke inpassing van bebouwing en/of erfbeplanting;
  4. f. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  5. g. fiets-, wandel- en ruiterpaden en extensieve dagrecreatie;
  6. h. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • bouwwerken;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat:

  1. 1. mestopslagvoorzieningen en voeropslagvoorzieningen niet zijn toegestaan;
  2. 2. teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan;
  3. 3. paardenbakken niet zijn toegestaan.

7.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Veenlandschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan, met dien verstande dat bestaande stallen en schuren mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij hadden op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  2. b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Agrarisch - Woudenlandschap

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Woudenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik, met uitzondering van boom-/sierteelt, houtteelt en bollenteelt en met dien verstande dat fruitteelt uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt';
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de volgende kenmerken:
    1. 1. de grote mate van beslotenheid als gevolg van de langgerekte strokenverkaveling met houtwallen en elzensingels op de kavelgrenzen;
    2. 2. streekdorpen/bebouwingslinten op de oost-west lopende zandruggen;
    3. 3. halepaden;
  3. c. het behoud, het herstel en de bescherming van dobben en pingoruïnes;
  4. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers langs watergangen;
  5. e. landschappelijke inpassing van bebouwing en/of erfbeplanting;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' uitsluitend voor een houtsingel;
  7. g. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  8. h. fiets-, wandel- en ruiterpaden en extensieve dagrecreatie;
  9. i. de waterhuishouding;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' mede voor een ijsbaan;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zanddepot', mede voor een zanddepot;

met daarbij behorende:

  • bouwwerken;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat:

  1. 1. mestopslagvoorzieningen en voeropslagvoorzieningen niet zijn toegestaan;
  2. 2. teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan;
  3. 3. paardenbakken niet zijn toegestaan.

8.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Woudenlandschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan, met dien verstande dat bestaande stallen en schuren mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij hadden op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' gebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 100 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m;
  3. c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Specifieke gebruiksregels

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Bedrijf

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 5 Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. b. op de bestemmingsvlakken gelegen op de volgende adressen mede voor de volgende bedrijfsactiviteiten:
    adres bedrijfsactiviteit bestaande oppervlakte in m2 bij recht toegestane maximale oppervlakte in m2
    Achterwei 13, Driezum veehandel, loon- en grondverzetbedrijf 5.815 6.687
    Achterwei 32a, Wâlterswâld aannemersbedrijf 1.832 2.106
    Broekloane 21, Wâlterswâld composteerbedrijf voor dierlijke meststoffen 6.380 7.337
    Broekloane 31, Wâlterswâld composteerbedrijf 40 46
    Dwarsloane 2, Damwâld handel in auto's, reparatie- en servicebedrijf 657 756
    Eastwâld 2, Driezum caravan- en autostalling, opslag bouwmaterialen en handel in gebruikte bouwmaterialen 2.720 3.128
    Eysingawei 20, Rinsumageast loonbedrijf tbv landbouw 1.200 1.380
    Fjildwei 13, Rinsumageest rietdekkersbedrijf met werkplaats 861 990
    Foarwei 17, Wâlterswâld autobedrijf 1.337 1.537
    Foarwei 31b, Wâlterswâld houtzagerij 805 925
    Haadwei 18, Broeksterwâld bouwmaterialenhandel 680 782
    Haadwei 22, De Falom standbouwbedrijf met eigen timmerwerkplaats en decoratieafdeling 1.350 1.553
    Haadwei 40, Broeksterwâld motorbrandstoffenverkoop incl lpg 170 196
    Haadwei 44, De Falom meubelmakerij en meubelverkoop 650 747
    Haadwei 48, Broeksterwâld roggebroodbakkerij 3.816 4.388
    Hegewal 10, De Falom handel in auto's, reparatie- en serviceberijf 378 435
    Koailoane 2, Damwâld vuiloverslagstation 130 150
    Koailoane 12, Wâlterswâld bouwmaterialenhandel 1.440 1.656
    Kûkhernsterwei 72, De Westereen hondenkennel 280 322
    Spoarstrjitte 5, De Westereen dienstverlening tbv landbouw / hoveniersbedrijf 144 166
    Spoarstrjitte 6, De Westereen transportbedrijf grond 1.327 1.526
    Trekwei 8, Damwâld bouwmaterialenhandel 543 624
    tegenover Tuskenmarren 1 en 2, Rinsumageast zandwinning 0 0
    Willemstrjitte 3a en 5, Damwâld bouw-, rietdekkers- en tuininrichtingsbedrijf 3.686 4.239
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' mede voor de verkoop van motorbrandstoffen met inbegrip van lpg, waarbij de doorzet niet meer mag bedragen dan 1.000 m3;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg' mede voor een vulpunt lpg;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend voor opslag van niet-gevaarlijke stoffen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' voor geluidwerende voorzieningen in de vorm van een aarden wal met een hoogte van niet meer dan 2 m ten opzichte van het omliggende maaiveld;
  7. g. landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  8. h. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde;

met dien verstande dat:

  1. 1. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan, tenzij de bedrijvigheid hierboven is vermeld;
  2. 2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  3. 3. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  4. 4. het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

9.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale dakhelling:

bouwwerk verplichte situering maximale gezamenlijke oppervlakte
per bestemmingsvlak
max. goot-
hoogte
max. bouw-
hoogte
min.
dak-
helling
alle bouw-
werken met uitzondering van erfaf-
scheidingen
1. met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
2. met inachtneming van een minimale afstand van:
- 30 m tot de beheersgrens van de N356, N361 en N910;
- 10 m tot de as van overige wegen, met uitzondering van de weg ten westen van het bestemmingsvlak van perceel Willemstrjitte 5 te Damwâld;
- 10 m tot de grens van gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf' of 'Waarde - Terp'
bedrijfs-
gebouwen met uitzondering van bedrijfs-
woningen
achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning de oppervlakte vermeld in 9.1 onder b in de kolom 'bij recht toegestane maximale oppervlakte in m2' 5 m 8 m 15º
bedrijfs-
woningen
op de locatie van de huidige bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouw-
werken mag niet meer bedragen dan 300 m2
3,5 m 9 m 30º
bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouw-
werken mag niet meer bedragen dan 300 m2
3,5 m 9 m 30º
bouwwerken geen gebouw zijnde 3 m

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.5 Specifieke gebruiksregels

9.6 Afwijken van de gebruiksregels

9.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 10 Bedrijf - Nutsvoorziening

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. transformatorstations, gasdrukmeet- en regelstations en gemalen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' mede voor een zend-/ontvangstinstallatie;
  3. c. landschappelijke inpassing;
  4. d. de waterhuishouding;

met daar bijbehorende:

  • gebouwen, geen woning zijnde;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

10.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:

  1. a. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 60 m2;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 40 m.

Artikel 11 Bedrijf - Opslag

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Opslag' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. op de bestemmingsvlakken gelegen op de volgende locaties voor opslag van de volgende goederen / materialen:
    locatie opslag bestaande oppervlakte in m2 bij recht toegestane maximale oppervlakte in m2
    Broekloane ten oosten van nr. 21, ongenummerd gemeentelijk opslagterrein 0 0
    Broekloane ten zuiden van nr. 21, ongenummerd opslag en overslag van bouw- en sloopafval 0 0
    Broekloane 25, Wâlterswâld sloopauto's 710 817
    De Kapelle noordwestelijk van nr 5 opslag ten behoeve van grond-, weg- en waterbouw 0 0
    ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zanddepot' zanddepot 40 46
  2. b. landschappelijke inpassing;
  3. c. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde;

met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.

11.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Opslag' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale dakhelling:

bouwwerk verplichte situering maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak max. goot-
hoogte
max. bouw-
hoogte
min.
dak-
helling
alle bouwwerken met uitzondering van erfafscheidingen 1. met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
2. met inachtneming van een minimale afstand van:
- 30 m tot de beheersgrens van de N356, N361 en N910;
- 10 m tot de as van overige wegen;
- 10 m tot de grens van gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf' of 'Waarde - Terp'
gebouwen de oppervlakte vermeld in 11.1in de kolom 'bij recht toegestane maximale oppervlakte in m2' 4 m 7 m 30º
bouwwerken geen gebouw zijnde 3 m

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf - Opslag' ter plaatse van het bestemmingsvlak aan De Kapelle, noordwestelijk van nr. 5, wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Woudenlandschap', indien en voor zover de bestemming 'Agrarisch - Woudenlandschap' ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone -wijzigingsgebied 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Opslag'.

Artikel 12 Bedrijf - Waterzuivering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Waterzuivering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een afvalwaterbehandelingsbedrijf met een capaciteit van maximaal 100.000 inwonersequivalenten;
  2. b. landschappelijke inpassing;
  3. c. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk, zijnde;

met dien verstande dat een bedrijfswoning niet is toegestaan.

12.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Waterzuivering' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. een gebouw mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van een minimale afstand van 30 m tot de beheersgrens van de N356, N361 en N910 en 10 m tot de as van overige wegen;
  2. b. de bouwhoogte van een bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

Artikel 13 Bos

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en/of bebossing;
  2. b. bosbouw;
  3. c. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarde;
  4. d. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  5. e. fiets-, wandel- en ruiterpaden en extensieve dagrecreatie;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' voor een extensief dagrecreatiegebied met ligplaatsen;
  7. g. de waterhuishouding;
  8. h. bestaande vijvers;
  9. i. bestaande aanlegplaatsen;

met daarbij behorende:

  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

13.2 Bouwregels

Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van een maximale bouwhoogte van 3 m.

13.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval gerekend het gebruik van gronden als standplaats ten behoeve van kampeermiddelen.

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 13.1 omtrent infrastructurele voorzieningen ten behoeve van ondergeschikte aanpassingen in directe aansluiting op bestaande wegen.

13.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Detailhandel - Tuincentrum

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het kweken van bloemen en planten;
  2. b. het houden en kweken van siervogels;
  3. c. (detail)handel in bloemen, planten, overige tuinartikelen en -benodigdheden en siervogels, alsmede hoveniersactiviteiten;
  4. d. landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  5. e. de waterhuishouding;

met daarbijbehorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat:

het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

14.2 Bouwregels

Op de voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale dakhelling:

bouwwerk verplichte situering maximale gezamenlijke oppervlakte
per bestemmingsvlak
max. goot-
hoogte
max. bouw-
hoogte
min.
dak-
helling
alle bouw-
werken met uitzondering van erfaf-
scheidingen
1. met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
2. met inachtneming van een minimale afstand van:
- 30 m tot de beheersgrens van de N356;
- 15 m tot de as van overige wegen
bedrijfs-
gebouwen met uitzondering van bedrijfs-
woningen
Boppewei 11: 1.654 m2 (1.439 m2 + 15%);
Boppewei 13: 1.242 m2 (1.080 m2 + 15%);
Boppewei 17: 6.170 m2 (5.366 m2 + 15%)
5 m 8 m 15º
bedrijfs-
woningen
op de locatie van de huidige bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouw-
werken mag niet meer bedragen dan 300 m2
3,5 m 9 m 30º
bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouw-
werken mag niet meer bedragen dan 300 m2
3,5 m 9 m 30º
bouwwerken geen gebouw zijnde 3 m

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 15 Horeca

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca(bedrijf), met dien verstande dat in het bestemmingsvlak aan De Wal 13, Feanwâlden mede verhuur van kano's en fluisterboten is toegestaan;
  2. b. landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  3. c. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde,

met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

15.2 Bouwregels

Op de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, bij recht toegestane maximale gezamenlijke oppervlakte, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale dakhelling:

bouwwerk verplichte situering bij recht toegestane maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmings-vlak in m2 max. goot- hoogte max. bouw- hoogte min. dak- hel- ling
alle bouwwerken met uitzondering van erf- afscheidingen 1. met inachtneming van het beginsel van bebouwings- concentratie;
2. met inachtneming van een minimale afstand van:
- 30 m tot de beheersgrens van de N356, N361 en N910;
- 10 m tot de as van overige wegen.
bedrijfs- gebouwen met uitzondering van de bedrijfswoning - Boskwei 27, Readtsjerk: 984;
- De Wal 13, Feanwâlden: 552;
4 m 10 m 30º
bedrijfswoning op de locatie van de huidige bedrijfswoning van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken: 300 3,5 m 9 m 30º
bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning achter de voorgevel van de bedrijfswoning van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken: 300 3,5 m 9 m 30º
bouwwerken geen gebouw zijnde 3 m

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

15.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 16 Maatschappelijk

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. in de bestemmingsvlakken op de volgende adressen voor de volgende functies:
    adres functie
    Burdaarderstrjitwei 4, Sijbrandahus kerk
    Burg. Nautawei 4a, Broeksterwâld molen
    Reidfjildswei 2, Readtsjerk molen
    Trekwei 11, Sijbrandahus molen
    Tsjerkeloane 34, Wâlterswâld kerk
    Tsjerkewei 17, Readtsjerk kerk
    Van Sytzamawei 26, Driezum 1. wonen, zakelijke dienstverlening en kantoren, horeca, al dan niet zelfstandige huisvesting en/of verzorging van personen of groepen van personen, en sociale, culturele, medische en religieuze voorzieningen;
    2. handhaving van de uiterlijke verschijnings-
    vorm van Rinsmastate en van de karakteristieke voortuin en het toegangshek
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' mede voor een begraafplaats;
  3. c. landschappelijke inpassing;
  4. d. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde;

met dien verstande dat een bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan in het bestemmingsvlak Van Sytzamawei 26, Driezum (Rinsmastate) als inpandige bedrijfswoning ten behoeve van de toegestane functies, genoemd onder a;

16.2 Bouwregels

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. een gebouw mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een gebouw mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van een minimale afstand van 30 m tot de beheersgrens van de N356, N361 en N910 en 10 m tot de as van overige wegen;
  3. c. er mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de in de tabel per adres genoemde maximaal toegestane oppervlakte, maximale goothoogte en maximale bouwhoogte:
    adres bij recht toegestane maximale gezamenlijke oppervlakte in m2 maximale goothoogte in m maximale bouwhoogte in m
    Burdaarderstrjitwei 4, Sijbrandahus 160 4 8
    Burg. Nautawei 4a, Broeksterwâld 20 - 10
    Reitfjildswei 2, Readtsjerk 20 - 10
    Trekwei 11, Sijbrandahus 20 - 10
    Tsjerkeloane 34, Wâlterswâld 160 5 10
    Tsjerkewei 17, Readtsjerk 120 5 10
    Van Sytzamawei 26, Driezum 1.040 zie onder d zie onder d
  4. d. ter plaatse van het bestemmingsvlak aan de Sytzamawei 26, Driezum geldt in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c dat:
    1. 1. bij gedeeltelijke verandering en/of vernieuwing de goothoogte, de bouwhoogte, de dakhelling, de dakvorm en de plaatsing van de gevels gehandhaafd dient te blijven;
    2. 2. bij een ingrijpende verandering, vergroting en/of vernieuwing en bij nieuwbouw de verschijningsvorm van het hoofdgebouw gehandhaafd dient te blijven.
  5. e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving;
  5. e. het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarde en architectonische waarden van de bebouwing en gronden van Rinsmastate.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 17 Natuur

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke waarde, de landschappelijke waarde en de ecologische waarde van de gronden, zoals die tot uitdrukking komen in de aanwezigheid van:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - a': voormalige dijkgedeelten en uiterwaarden met een aan dijken en vroegere rivierarmen gebonden vegetatie;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - b': water, oeverstroken, rietland, plas-/drasgebieden en schraal grasland met de daarin voorkomende flora en fauna;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - c': parkbos met bijbehorende flora en fauna;
    4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - d': rietland en moeras met bijbehorende vegetatie;
    5. 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - e': water, oeverstroken en zilte graslanden met zoutminnende vegetatie;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'waterkering' mede voor een waterkering;
  3. c. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  4. d. fiets-, wandel- en ruiterpaden en extensieve dagrecreatie;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'eendenkooi' mede voor een eendenkooi;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - andere bouwwerken' mede voor een ooievaarsnest;
  7. g. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

17.2 Bouwregels

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ' 'specifieke bouwaanduiding - andere bouwwerken' de bouwhoogte van het ooievaarsnest niet meer dan 6 m mag bedragen.

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval gerekend het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van activiteiten gericht op dagrecreatie, met daarbijbehorende daghoreca, waarbij geldt dat in de bestemmingsvlakken op de volgende adressen de volgende functies zijn toegestaan:
    adres functie
    Boppewei 14, De Westereen speelpark, dierentuin
    Trekwei 8a, Damwâld museum
    Tuskenmarren 1, Eeltsjemar water met strand
  2. b. de waterhuishouding;
  3. c. landschappelijke inpassing;
  4. d. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

18.2 Bouwregels

Op de voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de in de tabel genoemde bij recht toegestane maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak, maximale goothoogte en maximale bouwhoogte:

bouwwerk verplichte situering bestaande gezamenlijke oppervlakte per bestemmings- vlak in m2 bij recht toegestane maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmings- vlak in m2 max. goot- hoogte max. bouw- hoogte
gebouwen, niet zijnde een bedrijfs- woning met inachtneming van een minimale afstand van:
- 30 m tot de beheersgrens van de N356, N361 en N910;
- 10 m tot de as van overige wegen;
- Boppewei 14, De Westereen: 4.000;- Trekwei 8a, Damwâld: 316;
- Tuskenmarren 1, Eeltsjemar: 20;
- Boppewei 14, De Westereen: 4.600;
- Trekwei 8a, Damwâld: 364;
- Tuskenmarren 1, Eeltsjemar: 23;
6 m 10 m
bedrijfs- woning op de locatie van de huidige bedrijfs- woning van bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken: 300 3,5 m 9 m
bij-
behorende bouwwer- ken bij de bedrijfs- woning
achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning van bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken: 300 3,5 m 9 m

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

18.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 19 Recreatie - Jachthaven

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een jachthaven, met daarbij behorende daghoreca;
  2. b. sanitaire voorzieningen;
  3. c. in het bestemmingsvlak aan de Kûkhernsterwei 31, De Westereen mede voor: botenberging, botenreparatie, verkoop van motorbrandstoffen voor boten, 25 camperplaatsen en appartementen;
  4. d. de waterhuishouding;
  5. e. landschappelijke inpassing;
  6. f. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde;

met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

19.2 Bouwregels

Op de voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de in de tabel genoemde bij recht toegestane maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale onderlinge afstand:

Bouwwerk bestaande gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak in m2 bij recht toegestane maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak in m2 max. goot- hoogte max. bouw- hoogte
gebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning Kûkhernsterwei 31, De Westereen: 4.636; Kûkhernsterwei 31, De Westereen: 5.331; 4 m 8 m
bedrijfswoning op de locatie van de huidige bedrijfswoning van bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken: 300 3,5 m 9 m
bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning van bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken: 300 3,5 m 9 m
bouwwerken geen gebouw zijnde - - - 3 m

en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bebouwing uitgesloten' geen gebouwen zijn toegestaan.

19.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruik of laten gebruiken van jachten of gebouwen voor permanente bewoning.

19.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 20 Recreatie - Verblijfsrecreatie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsrecreatie in:
    1. 1. kampeermiddelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
    2. 2. stacaravans, chalets, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravans';
    3. 3. trekkershutten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' of de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravans';
    4. 4. recreatiewoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
    5. 5. recreatieappartementen en groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';
    6. 6. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  2. b. een combinatie van natuureducatieve activiteiten in de vorm van een kinderboerderij met dierweiden, heemtuinen, plukakkers en dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, waaronder maatschappelijke en zorgactiviteiten en sport- en speelvoorzieningen;
  3. c. bijbehorende daghoreca;
  4. d. water en aanlegplaatsen;
  5. e. de waterhuishouding;
  6. f. landschappelijke inpassing;
  7. g. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde;

met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

20.2 Bouwregels

Op de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de in de tabel genoemde bij recht toegestane maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale onderlinge afstand:

Bouwwerk bestaande gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak in m2 bij recht toegestane maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak in m2 max. goot- hoogte max. bouw- hoogte min.
onder- linge afstand
voorzieningen- gebouwen - Boppewei 2, De Westereen: 1.034;
- Butenfjield 24, Feanwalden: 2.700; - Doniawei 95, Damwâld: 1.400;
- Kûkhernsterwei 39, De Westereen: 590;
- overige bestemmings- vlakken: 100;
- Boppewei 2, De Westereen: 1.189;
- Butenfjield 24, Feanwalden: 3.105;
- Doniawei 95, Damwâld: 1.610;
- Kûkhernsterwei 39, De Westereen: 679;
- overige bestemmings- vlakken: 115;
2,5 m 5 m -
bedrijfswoning op de locatie van de huidige bedrijfswoning van bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken: 300 3,5 m 9 m
bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning achter de voorgevellijn van de bedrijfs- woning van bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken: 300 3,5 m 9 m
recreatiewoning-en - 50 per woning 3 m 6 m 4 m
stacaravans, chalets - 50 per stacaravan/
chalet
- 3,5 m 3 m
trekkershutten - 30 per trekkershut - 3,5 m 3 m
bouwwerken geen gebouw zijnde - - - 3 m -

en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bebouwing uitgesloten' geen gebouwen zijn toegestaan.

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

20.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 21 Recreatie - Volkstuin

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor volkstuinen;

met daarbij behorende:

  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

21.2 Bouwregels

Op de voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van een maximale bouwhoogte van 3 m.

Artikel 22 Sport

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van sportactiviteiten, met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'modelvliegtuigbaan' een modelvliegtuigterrein is toegestaan;
  2. b. daarbij behorende daghoreca, met dien verstande dat daghoreca niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'modelvliegtuigbaan';
  3. c. de waterhuishouding;
  4. d. landschappelijke inpassing;
  5. e. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • gebouwen, een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

22.2 Bouwregels

Op de voor 'Sport aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. per bestemmingsvlak is een gebouw toegestaan met een oppervlakte van niet meer dan 80 m2, een goothoogte van niet meer dan 3 m en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - tennishal' een gebouw is toegestaan met een oppervlakte van niet meer dan 3.105 m2 (2.700 m2 plus 15%) een goothoogte van niet meer dan 6 m en een bouwhoogte van niet meer dan 10 m;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

Artikel 23 Sport - Manege

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een manege met daarbij behorende daghoreca;
  2. b. de waterhuishouding;
  3. c. landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  4. d. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde;

met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

23.2 Bouwregels

Op de voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale dakhelling:

bouwwerk verplichte situering maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmings- vlak max. goot- hoogte max. bouw- hoogte min. dak
helling
alle bouwwerken met uitzondering van erfafscheidingen 1. binnen het bouwvlak;
2. met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
3. met inachtneming van een minimale afstand van: - 30 m tot de beheersgrens van de N356, N361 en N910;
- 10 m tot de as van overige wegen;
- 10 m tot de grens van gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf' of 'Waarde - Terp'
bedrijfsgebouwen met uitzondering van bedrijfswoningen achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning
5 m 14 m 15º
bedrijfswoning op de locatie van de huidige bedrijfswoning van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken: 300 m2 3,5 m 9 m 30º
bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken: 300 m2 3,5 m 9 m 30º
erfafscheidingen 1,5 m buiten het bouw vlak; 3 m binnen het bouwvlak
lichtmasten 5 m *
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 m

* waarbij geldt dat de armatuur uitsluitend gericht mag zijn op het eigen terrein en de verlichting niet mag uitstralen naar de weg.

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

23.4 Afwijken van de bouwregels

23.5 Specifieke gebruiksregels

23.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 24 Tuin

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  2. b. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

24.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van erkers tot een breedte van ten hoogste 2/3 deel van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1 m, en een bouwhoogte van ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.

24.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

Artikel 25 Verkeer

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. groenvoorzieningen, waaronder begrepen wegbegeleidende beplanting;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. geluidwerende voorzieningen;
  5. e. al dan niet gelijkvloerse kruisingen met (spoor)wegen en water;
  6. f. de waterhuishouding;
  7. g. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

25.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de inhoud van gebouwen, zoals gebouwen ten behoeve van de verkeerswaarneming, wegenonderhoud, bediening van kunstwerken, gemalen en wachthuisjes voor het openbaar vervoer en toiletgebouwen, mag niet meer bedragen dan 20 m3;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 15 m.

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

25.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt gerekend het inrichten van wegen met meer dan 2 x 1 rijstrook. Invoeg- uitvoeg- en voorsorteerstroken worden niet beschouwd als rijstrook.

Artikel 26 Verkeer - Landschappelijk Waardevolle Weg

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Landschappelijk waardevolle weg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met landschappelijke waarde;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

26.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Landschappelijk waardevolle weg' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van een maximale bouwhoogte van 3 m.

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 27 Verkeer - Railverkeer

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegvoorzieningen;
  2. b. al dan niet gelijkvloerse kruisingen met wegen en water;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

27.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. voor gebouwen geldt dat:
    1. 1. uitsluitend onderstations, posten en seinhuisjes zijn toegestaan;
    2. 2. de inhoud per gebouw niet meer mag bedragen dan 20 m3;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    4. 4. de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30º;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 m, gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf.

Artikel 28 Water

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sloten, vaarten, kanalen, meren en oeverstroken;
  2. b. verkeer te water;
  3. c. waterhuishouding;
  4. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers in en langs watergangen;

met daarbij behorende:

  • gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken en gemalen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

28.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de inhoud van een gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m3;
  2. b. windturbines zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bestaande windturbines met een bouwhoogte van niet meer dan 15 m;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken voor de geleiding en regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 m bedragen;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

28.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

28.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het innemen van een ligplaats met een woonboot.

Artikel 29 Wonen

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in een woonhuis, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zoals genoemd in Bijlage 3 Lijst bedrijvenen beroepen aan huis;
  2. b. handhaving van de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  3. c. hobbymatig agrarisch gebruik;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' uitsluitend voor een recreatiewoning;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', mede voor de volgende activiteiten op de volgende adressen:
    adres activiteit maximale oppervlakte in m2
    Achterwei 5, Wâlterswâld transportbedrijf 365
    Achterwei 6, De Falom zorgboerderij 300
    Achterwei 24, Wâlterswâld groothandel in schroot 408
    Butefjild 1, Feanwâlden opslag 1.291
    Butefjild 24, Feanwâlden 15 kampeermiddelen in periode 15 maart t/m 31 oktober, direct aansluitend aan woonperceel
    De Kapelle 5, Rinsumageast verhuurbedrijf 100
    Dokkumerloane 2, Wâlterswâld bouw-/aannemersbedrijf 88
    Fjildwei 9, Rinsumageast zorgboerderij 500
    Foarwei 70a, Walterswâld huisartsen 105
    Galgeheech 15, Rinsumageast zorgboerderij 315
    Haadwei 4, Damwâld schildersbedrijf 100
    Haadwei 5, Damwâld klusbedrijf 95
    Hearewei 47, Damwâld groothandel in vlees, vleeswaren, zuivel en spijsolie 350
    Hegewal 21a, De Falom zorgboerderij en 15 kampeermiddelen in periode 15 maart t/m 31 oktober, direct aansluitend aan woonperceel
    Hegewal 24, De Falom schildersbedrijf 50
    Klaarkampsterwei 6, archeologisch steunpunt 100
    Koarndyk 2, Damwâld 15 kampeermiddelen in periode 15 maart t/m 31 oktober en 15 kampeermiddelen in periode 1 juli t/m 31 augustus, direct aansluitend aan woonperceel
    Meekmastrjitte 29, Broeksterwâld 15 kampeermiddelen in periode 15 maart t/m 31 oktober, direct aansluitend aan woonperceel
    Mieden 1, De Westereen bêd en brochje voor maximaal 8 personen met theeschenkerij en verkoop van streekproducten, in het hoofdgebouw
    Miedloane 24, De Westereen webwinkel en lasadviesbureau 370
    Singel 19, 15 kampeermiddelen in periode 15 maart t/m 31 oktober, direct aansluitend aan woonperceel
    Van Sytzamawei 39, Driezum 15 kampeermiddelen in periode 15 maart t/m 31 oktober, direct aansluitend aan woonperceel
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' mede voor detailhandel;
  7. g. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde.

29.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. per bestemmingsvlak is niet meer dan 1 woonhuis toegestaan, met dien verstande dat:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven aantal woonhuizen is toegestaan;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen woning is toegestaan;
  2. b. indien in het bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. c. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  4. d. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden herbouwd op de locatie van het huidige hoofdgebouw;
  5. e. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  6. f. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 300 m2 bedragen;
  7. g. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  8. h. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd en de bovenzijde van de afgewerkte vloer hoger is dan 3 m;
  9. i. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 m;
  10. j. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  11. k. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º;
  12. l. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

29.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld, waaronder begrepen het behoud van de karakteristiek van karakteristieke bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

29.4 Afwijken van de bouwregels

29.5 Specifieke gebruiksregels

29.6 Afwijken van de gebruiksregels

29.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 30 Leiding - Gas

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hogedruk gastransportleiding, die is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';

met daarbij behorende:

  • bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde;

waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.

30.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze (dubbel)bestemming worden gebouwd, waarbij geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

30.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.2 voor het bouwen ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming, indien en voor zover:

  1. a. de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
  2. b. vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder;
  3. c. geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 31 Leiding - Hoogspanningsverbinding

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse hoogspanningsverbinding;

met daarbij behorende:

  • bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde;

waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van:

  1. 1. de bestemmingen 'Leiding - Gas', 'Waarde - Archeologisch monument', 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied', 'Waarde - Archeologischeverwachtingswaarde 1', 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2', 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3', 'Waarde -Archeologische verwachtingswaarde 4' van ondergeschikte betekenis is;
  2. 2. overige andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.

31.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze (dubbel)bestemming worden gebouwd, waarbij geldt dat:

  1. a. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer mag bedragen dan 52 m;
  2. b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

31.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2 voor het bouwen ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming, indien en voor zover:

  1. a. de veiligheid van de hoogspanningsverbinding niet wordt geschaad;
  2. b. vooraf advies is ingewonnen bij de beheerder van de betrokken hoogspanningsverbinding;
  3. c. geen woningen, scholen of kinderdagverblijven worden toegelaten.

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 32 Waarde - Archeologisch Monument

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch monument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische monumenten, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.

Artikel 33 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarde, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van:

  1. a. de bestemming 'Leiding - Gas' van ondergeschikte betekenis is;
  2. b. andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.

33.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming:

  1. a. met een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  2. b. met een oppervlakte van meer dan 50 m2, mits de aanvrager een door burgemeester en wethouders goedgekeurd onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de resultaten zijn vermeld van een waarderend onderzoek, op basis van welk onderzoeksrapport aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 34 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van:

  1. a. de bestemming 'Leiding - Gas' van ondergeschikte betekenis is;
  2. b. andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.

34.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming:

  1. a. met een oppervlakte van niet meer dan 500 m2;
  2. b. met een oppervlakte van meer dan 500 m2, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de resultaten zijn neergelegd van een waarderend onderzoek, op basis van welk onderzoeksrapport aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

34.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde -Archeologische verwachtingswaarde 1':

  1. a. verwijderen, indien geconstateerde afwezigheid van archeologische waarden of verandering in regelgeving daartoe aanleiding geeft;
  2. b. geheel of gedeeltelijk wijzigen in een andere dubbelbestemming betreffende archeologie, indien geconstateerde aanwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

Artikel 35 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van:

  1. a. de bestemming 'Leiding - Gas' van ondergeschikte betekenis is;
  2. b. andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.

35.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming:

  1. a. met een oppervlakte van niet meer dan 500 m2;
  2. b. met een oppervlakte van meer dan 500 m2, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de resultaten zijn neergelegd van een waarderend onderzoek dan wel van een karterend onderzoek met minimaal 6 boringen per hectare en minimaal 6 boringen per bouwplanlocatie en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld, op basis van welk onderzoeksrapport aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

35.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde -Archeologische verwachtingswaarde 2':

  1. a. verwijderen, indien geconstateerde afwezigheid van archeologische waarden of verandering in regelgeving daartoe aanleiding geeft;
  2. b. geheel of gedeeltelijk wijzigen in een andere dubbelbestemming betreffende archeologie, indien geconstateerde aanwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

Artikel 36 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 3

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van:

  1. a. de bestemming 'Leiding - Gas' van ondergeschikte betekenis is;
  2. b. andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.

36.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming:

  1. a. met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m2;
  2. b. met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de resultaten zijn neergelegd van een waarderend onderzoek dan wel van een karterend onderzoek met minimaal 6 boringen per hectare en minimaal 6 boringen per bouwplanlocatie en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld, op basis van welk onderzoeksrapport aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

36.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde -Archeologische verwachtingswaarde 3':

  1. a. verwijderen, indien geconstateerde afwezigheid van archeologische waarden of verandering in regelgeving daartoe aanleiding geeft;
  2. b. geheel of gedeeltelijk wijzigen in een andere dubbelbestemming betreffende archeologie, indien geconstateerde aanwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

Artikel 37 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 4

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van:

  1. a. de bestemming 'Leiding - Gas' van ondergeschikte betekenis is;
  2. b. andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.

37.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming:

  1. a. met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2;
  2. b. met een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de resultaten zijn neergelegd van een waarderend onderzoek dan wel van een historisch en karterend onderzoek met minimaal 6 boringen per hectare en minimaal 6 boringen per bouwplanlocatie en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld, op basis van welk onderzoeksrapport aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

37.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde -Archeologische verwachtingswaarde 4':

  1. a. verwijderen, indien geconstateerde afwezigheid van archeologische waarden of verandering in regelgeving daartoe aanleiding geeft;
  2. b. geheel of gedeeltelijk wijzigen in een andere dubbelbestemming betreffende archeologie, indien geconstateerde aanwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

Artikel 38 Waarde - Dijk

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Dijk' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke waarde en cultuurhistorische waarde van de dijk.

38.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 39 Waarde - Ecologie

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming, het herstel en/of de ontwikkeling van ecologische waarden.

39.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 40 Waarde - Reliëf

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke waarde en cultuurhistorische waarde zoals deze tot uitdrukking komen in de al dan niet zichtbare hoogtes of laagtes in het landschap en daarmee samenhangende geomorfologische en cultuurhistorische waarden.

40.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het afgraven, afschuiven of wijzigen van het reliëf.

40.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 41 Waarde - Terp

41.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Terp' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke waarde en cultuurhistorische waarde zoals deze tot uitdrukking komen in de aanwezigheid van terpen en de daarmee samenhangende hoogteverschillen en bebouwings- en beplantingskarakteristiek.

41.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het afgraven, afschuiven of wijzigen van de terp.

41.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 42 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 43 Algemene Bouwregels

43.1 Parkeerruimte

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat per gebouw moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

43.2 Bestaande maten

In afwijking van de in de regels vermelde:

  1. a. maximale maatvoering geldt dat indien een grotere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze grotere maatvoering als maximum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor oppervlaktes;
  2. b. minimale maatvoering geldt dat indien een kleinere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze kleinere maatvoering als minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.

43.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwlagen zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen;
  2. b. ondergrondse bouwlagen zijn niet toegestaan onder stallen, waarbij mestputten niet als bouwlaag worden beschouwd.

43.4 Vlaggenmasten

In afwijking van hetgeen de bouwregels toelaten mag een vlaggenmast worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 6 m.

43.5 Reclamemasten

In afwijking van hetgeen de bouwregels toelaten mag geen reclamemast worden gebouwd met een bouwhoogte van meer dan 6 m.

Artikel 44 Algemene Gebruiksregels

44.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het zodanig inrichten van een erf dat op het erf onvoldoende parkeergelegenheid is;
  2. b. zelfstandige bewoning van bijbehorende bouwwerken;
  3. c. de bewoning van bedrijfsruimte(n), niet zijnde bedrijfswoningen;
  4. d. het (laten) gebruiken van gronden als paardenbak, renbaan of menterrein, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan;
  5. e. het (laten) gebruiken van gronden voor de opslag van voer, hooibalen en daarmee vergelijkbare zaken buiten de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' of 'Wonen';
  6. f. het (laten) gebruiken van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, voorwerpen, stoffen en materialen en daarmee gelijk te stellen voorwerpen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  7. g. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

44.2 Geen strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  1. a. het gebruiken van een woning voor een aan huis verbonden beroep zoals genoemd in Bijlage 3 Lijst bedrijven en beroepen aan huis tot een maximale oppervlakte van 45 m2;
  2. b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is vereist en deze is gedaan;
  3. c. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. 1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    2. 2. hoogspanningsleidingen;
    3. 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer;

tenzij deze in het plan geregeld zijn;

  1. d. het aanleggen van landhoofden ten behoeve van bruggen.

Artikel 45 Algemene Aanduidingsregels

45.1 geluidzone - industrie

45.2 luchtvaartverkeerzone

45.3 milieuzone - voormalige vuilstort

45.4 veiligheidszone - lpg

45.5 vrijwaringszone - radar

45.6 wro-zone - wijzigingsgebied 1

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' geldt een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in 8.8.1 onder b.

45.7 wro-zone - wijzigingsgebied 2

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' geldt een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in 47.1.1 onder d.

45.8 wro-zone - wijzigingsgebied 3

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' geldt een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in 47.1.1 onder e.

45.9 wro-zone - wijzigingsgebied 4

ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 4' geldt een wijzigingsbevoegheid die is opgenomen in47.1.1 onder f.

Artikel 46 Algemene Afwijkingsregels

46.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 47 Algemene Wijzigingsregels

47.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Artikel 48 Algemene Procedureregels

48.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende één week ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 49 Overige Regels

49.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

49.2 Verwijzing naar adressen

De plaatselijke adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.

49.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, met uitzondering van de voorschriften ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige regels;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 50 Overgangsrecht Bouwwerken

50.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

50.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

50.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 51 Overgangsrecht Gebruik

51.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

51.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

51.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

51.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 52 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanButengebiet Dantumadiel.

Vastgesteld door de raad d.d. 2 juli 2013

Hoofdstuk 1 Een Nieuw Bestemmingsplan Bûtengebiet Voor De Gemeente Dantumadiel

1.1 De Geldende Bestemmingsplannen Zijn Verouderd En Versnipperd

Binnen de gemeente Dantumadiel gelden nu meerdere bestemmingsplannen buitengebied. Het gaat om de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de bebouwingsconcentraties (de lintbebouwing).

Deze bestemmingsplannen zijn inmiddels meer dan 10 jaar oud. De regelingen uit deze bestemmingsplannen zijn verouderd en op perceelsniveau zijn er al veel herzieningen en wijzigingen doorgevoerd of zijn vrijstellingen verleend. De gemeente Dantumadiel beschikt nu dus niet over een overzichtelijke, eenduidige of actuele regeling voor het buitengebied.

De afgelopen jaren is veel wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en het buitengebied veranderd. De gemeente Dantumadiel heeft haar ruimtelijke beleid voor de gehele gemeente vastgelegd in de Nota ruimtelijk beleid buitengebied Dantumadiel 2010-2020. Ten slotte eist de Wet ruimtelijke ordening dat gemeenten hun bestemmingsplannen elke tien jaar actualiseren.

1.2 Nieuwe Bestemmingsplan Biedt Een Actuele Regeling

Het nieuwe bestemmingsplan is afgestemd op recent beleid en wetgeving, zoals de gemeentelijke Nota ruimtelijk beleid buitengebied, de provinciale ruimtelijke verordening en natuur- en milieuwetgeving. Legale wijzigingen op perceelsniveau zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

De regelingen in het bestemmingsplan zijn afgestemd op de wettelijke eisen die gelden voor digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.

In hoofdlijnen sluit het bestemmingsplan qua systematiek en beleid aan bij de oude bestemmingsplannen, om de herkenbaarheid van de regeling te behouden. De agrarische bedrijven krijgen bij recht een bouwblok van maximaal 1,5 hectare. Gebiedsbestemmingen zijn gebaseerd op de landschapskarakteristieken (veenlandschap, terpenlandschap of woudenlandschap) en een flexibele regeling voor woningen en bijbehorende bijgebouwen.

1.3 Nota Ruimtelijk Beleid Buitengebied En Milieueffectrapport Zijn Belangrijke Basis Voor Dit Bestemmingsplan

Twee belangrijke onderleggers voor dit bestemmingsplan zijn de gemeentelijke nota Ruimtelijk Beleid voor het buitengebied en de milieueffectrapportage (MER) voor het Bûtengebiet Dantumadiel die voor dit bestemmingsplan is opgesteld. Belangrijke thema's voor het buitengebied zijn:

  • de mogelijkheden voor de agrarische sector: agrarische bedrijven kunnen doorgroeien tot maximaal drie hectare;
  • behoud en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de gemeente, zoals het houtsingelgebied;
  • behoud en ontwikkeling van de natuurgebieden, realiseren/aansluiten van de EHS.
  • verbeteren van de kwaliteit van de recreatieve voorzieningen en het landschap. Een aantrekkelijk landschap trekt meer recreanten.

Voor het bestemmingsplan is de wettelijk verplichte milieueffectrapportage opgesteld. In de milieueffectrapportage is getoetst of de voorgenomen ontwikkelingen passen in wetgeving voor milieu, natuur en landschap. De conclusie van het milieueffectrapport is dat het voorgenomen bestemmingsplan geen significant negatieve effecten heeft voor de Natura2000-gebieden in de omgeving. Meer hierover in hoofdstuk 3.

1.4 Het Bestemmingsplan Wordt Twee Maal Voorgelegd Aan De Bevolking

Het bestemmingsplan volgt de gemeentelijke inspraakprocedure en de wettelijke procedure voor het ter visie leggen van een bestemmingsplan.

Tijdens het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan zijn de agrariërs geïnformeerd over het bestemmingsplan. Ze hebben een brief ontvangen die inging op de verschillen tussen het oude en nieuwe bestemmingsplan en daarbij een voorstel voor hun nieuwe bouwblok. De agrariers hebben de gelegenheid gekregen om hierop een reactie in te dienen. Van deze mogelijkheid is goed gebruik gemaakt. Een deel van de bouwblokken is naar aanleiding van deze informatieronde aangepast.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de inspraak voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. "Een ieder" kon in deze periode een inspraakreactie indienen. Het college heeft een verantwoording met een samenvatting van de ingediende reacties en een gemeentelijk standpunt opgesteld. Waar nodig is het voorontwerpbestemmingsplan aangepast tot een ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter visie gelegd. Een ieder kan weer een zienswijze indienen. Het college maakt hiervan een verantwoording met een samenvatting van de ingediende zienswijzen en een gemeentelijk standpunt. Waar nodig wordt het bestemmingsplan aangepast. Deze zienswijzennota en het bestemmingsplan worden vastgesteld door de gemeenteraad. Na vaststelling is het mogelijk om beroep in te dienen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1.5 College Bereidt Het Plan Voor, Gemeenteraad Stelt Het Plan Vast

Het college van burgemeester en wethouders bereidt het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan voor. Het college van burgemeester en wethouders stemt in met het voorontwerpbestemmingsplan. De raad besluit vervolgens het voorontwerpbestemmingsplan vrij te geven voor de inspraak. Het college informeert de gemeenteraad over de procedure en stand van zaken. De gemeenteraad stelt uiteindelijk het bestemmingsplan vast.

1.6 Het Plangebied Omvat Het Buitengebied En De Lintbebouwing

Het plangebied bestaat globaal gezien uit het gehele buitengebied van de gemeente Dantumadiel. Het plangebied bestaat uit agrarische gebieden met de agrarische bedrijven, een aantal gebieden met lintbebouwing, natuur- en bosgebieden en de verspreid voorkomende bebouwing. De kernen, met uitzondering van De Falom en Feanwâldsterwâl, maken geen deel uit van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Relevant Beleid Van Andere Overheden Is Waar Nodig Verwerkt In Het Bestemmingsplan

2.1 Rijksbeleid: Sturing Op De Nationale Belangen

2.1.1 Beleid in voorbereiding: Structuurvsie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de Tweede Kamer aangenomen.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De dertien nationale belangen zijn:

Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.

Nationaal ruimtelijk belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.

Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.

Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.

Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.

Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Nationaal belang 8:Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.

Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.

Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en Faunasoorten.

Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Nationaal ruimtelijk belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Dit bestemmingsplan raakt een aantal van de nationale belangen, in dit geval het bieden en beschermen van de ruimte voor de energievoorziening (leidingen), een natuurnetwerk, cultuurhistorische waarden en activiteiten en het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening.

In dit bestemmingsplan wordt deze hoofdstructuur van natuur, cultuurhistorie en infrastructurele voorzieningen bestemd en beschermd. In Hoofdstuk 5 wordt hier dieper op ingegaan.

De gemeente Dantumadiel doorloopt daarnaast een zorgvuldig proces in de besluitvorming. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden krijgen de gelegenheid te reageren op het bestemmingsplan. In de paragrafen 1.4 en hoofdstuk 6 is hier nader op ingegaan.

Onderdeel van de zorgvuldige besluitvorming is het opstellen van een milieueffectrapportage. In de milieueffectrapportage is getoetst of het bestemmingsplan van de gemeente geen onevenredig grote schade aan het milieu toebrengt. Meer informatie over de milieueffectrapportage staat in Hoofdstuk 3.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de regels gesteld om de nationale ruimtelijke belangen veilig te stellen. Voor de gemeente Dantumadiel is het relevant dat er regels zijn opgenomen voor de Ecologische Hoofdstructuur. In het Barro is bepaald dat de provincies de begrenzing en de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS vaststellen. In bestemmingsplannen mogen geen bestemmingen worden opgenomen die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden in die gebieden.

In dit bestemmingsplan worden de gronden die onderdeel uitmaken van de EHS bestemd met een natuurbestemming als ze ook daadwerkelijk als natuurgebied zijn ingericht. Verder bevat het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om gronden die onderdeel uitmaken van de begrensde EHS een natuurbestemming te geven.

2.1.2 Drie natuurwetten worden één Natuurwet

Op dit moment gelden er nog drie natuurwetten: de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. Er ligt een wetsvoorstel om deze drie wetten samen te voegen tot één Natuurwet. De bedoeling is om de wetgeving te vereenvoudigen en tot efficiëntere regels te komen. In het wetsvoorstel worden minder soorten beschermd dan voorheen het geval was, het moet daarmee makkelijker worden om economische activiteiten te ontwikkelen of uit te breiden.

Het wetsvoorstel is in het voorjaar van 2012 controversieel verklaard. In de nieuwe regeerperiode wordt dit wetsvoorstel mogelijk weer behandeld.

Voorlopig gelden daarom nog steeds de Natuurbeschermingswet, Flora- en Faunawat en Boswet. Deze wetten regelen onder meer de aanwijzing van de Natura2000 gebieden, de stikstofdepositie op natuurgebieden, gebiedsbescherming, soortenbescherming en een algemene zorgplicht voor alle burgers.

In de gemeente Dantumadiel liggen geen Natura2000-gebieden. In de buurgemeentes ligt er wel een aantal. Het gaat dan om: de Groote Wielen en de Alde Feanen, de Waddenzee en het Lauwersmeergebied. Deze gebieden zijn gevoelig voor uitstoot van stikstof. Deze gebieden liggen weliswaar buiten de gemeentegrenzen maar zijn vanwege de grote verspreidingsafstanden van stikstof wel gevoelig voor uitstoot vanuit agrarische bedrijven in de gemeente Dantumadiel. In de milieueffectrapportage (zie Hoofdstuk 3) is berekend wat de effecten van de uitstoot van agrarische bedrijven op deze gebieden is.

Daarnaast ligt in de gemeente een aantal gebieden die onderdeel uitmaken van de EHS. Deze gebieden hebben een passende en beschermde bestemming gekregen.

2.1.3 Wet archeologische monumentenzorg en Bro vereisen bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden

De Monumentenwet (of wet op de archeologische monumentenzorg) heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Op basis van deze wet moeten gemeenten beleid formuleren over de archeologische waarden.

Het Besluit ruimtelijke ordening schrijft voor dat in een bestemmingsplan (waar geen milieueffectrapport bij is gemaakt dat is ingegaan op de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten) beschreven moet worden hoe rekening gehouden met de cultuurhistorische en archeologische waarden.

In het milieueffectrapport is op hoofdlijnen ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden van het plangebied. In paragraaf 5.2.4 is nader ingegaan op de regeling voor archeologische en cultuurhistorische waarden.

2.1.4 De volgende delen van het nationaal ruimtelijk beleid werken direct door in dit bestemmingsplan

  • Bestemmen en beschermen van de EHS.
  • Bestemmen en beschermen van archeologische en cultuurhistorische waarden.

2.2 Provinsje Fryslan Stuurt Op Landschap En Ruimtelijke Kwaliteit

In het Streekplan Fryslân 2007 staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. De provincie stuurt daarbij op bovenlokale belangen, met als leidende gedachte: lokaal wat kan en provinciaal wat moet.

Als centraal uitgangspunt van haar ontwikkelingsgerichte ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Het gaat de provincie 'om de kwaliteit fan de romte'. Daarnaast biedt de provincie 'romte foar kwaliteit'. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte, aldus de provincie. Het gaat de provincie vooral om het instandhouden en verder ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten van Fryslân. De provincie wil een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân. Vanuit dit centrale uitgangspunt streeft de provincie naar onder andere een herkenbaar Fryslân (het vasthouden en versterken van de herkenbare kwaliteiten), een leefbaar Fryslân en een waterbestendig Fryslân.

Het landschap met daarbinnen de vele karakteristieke steden en dorpen en de kenmerkende functies landbouw, natuur, water en recreatie, vormt het kapitaal van Fryslân, aldus de provincie. Dit kapitaal wil de provincie samen met andere partijen instandhouden en verder versterken. Meer dan voorheen spelen de kernkwaliteiten van de landschapstypen een richtinggevende rol in de totale belangenafweging bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De provincie vindt het verder noodzakelijk om de groene en blauwe ruimten te reserveren voor functies die hiermee een directe relatie hebben. Als één van de grondgebruikers zich deels terugtrekt verdient het de voorkeur dat de andere landelijke functies de leeggevallen ruimte opvullen. Door versterkt in te zetten op concentratie van verstedelijking kan de druk op het landelijk gebied worden beheerst. Dat is voor alle gebruikers van de groene en blauwe ruimten van belang, niet in de laatste plaats voor de landbouw.

Verder is het duidelijk dat de verschillende gebruikers van het landelijk gebied elkaar nodig hebben. De landbouw kan niet zonder een goede waterhuishouding, terwijl sommige vormen van natuur niet zonder de landbouw kunnen. Ook natuur is afhankelijk van de waterkwantiteit en –kwaliteit. Daarnaast zorgt de natuur voor de aantrekkelijkheid van gebieden waarvan de recreatie weer afhankelijk is. De provincie zet daarom in op multifunctionaliteit als een belangrijke ruimtelijke oplossingsrichting. Multifunctionaliteit is echter niet overal in dezelfde mate toepasbaar. Er zijn bijvoorbeeld gebieden waar bestaande kernkwaliteiten zo belangrijk zijn dat functiescheiding voorrang heeft boven functieverweving, zoals natuurgebieden met zeer kwetsbare waarden. Het gaat de provincie "om de kwaliteit van de romte". Het gaat de provincie dus vooral om het in stand houden en verder ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten van Fryslân, opdat de Friese landschapstypen en hun ontwikkelingsgeschiedenis herkenbaar blijven en de ruimtelijke kwaliteit en het identiteitsgevoel versterkt worden. Blijvende herkenbaarheid van de kernkwaliteiten van de landschapstypen dient een richtinggevende rol te spelen in de totale belangenafweging bij ruimtelijke ontwikkelingen, aldus de provincie.

De provincie onderscheidt binnen haar grondgebied een aantal landschapstypen. Het grondgebied van Dantumadiel is gerekend tot de volgende twee landschapstypes:

De kernkwaliteiten van het gebied van de Noordelijke Wouden zijn:

  • kleinschalig patroon van lintbebouwing, houtwallen (hege dyken), elzensingels met geleidelijke overgangen naar open enclaves daartussen (de mieden en hooilanden) en plaatselijk esgronden;
  • relatief dicht netwerk van houtwallen en elzensingels;
  • afwisseling van schaal en (beperkt) reliëf;
  • opstrekkende strokenverkaveling met gevarieerde lengte-breedte verhoudingen van gemiddeld 4:1 à 5:1 tot (plaatselijk on)regelmatige blokverkaveling;
  • structuurbepalende elementen als beplantingen, aardkundige elementen (pingoruïnes, dobben), lintdorpen, wegen en paden met laanbeplanting;
  • specifieke vormen van esstructuren.

De kernkwaliteiten voor het kleigebied zijn:

  • open en grootschalig met structurerende elementen als dijken, kwelderwallen, slenken, terpen, paden, eendenkooien en vaarten;
  • onregelmatige blokverkaveling met plaatselijk bijzondere verkavelingsvormen (mozaïek-, radiair- en strengenverkaveling);
  • beplanting puntvormig geconcentreerd rondom boerderijen en dorpen, langs hoofdontsluitingswegen, kwelderwallen en randen van de Middelzee;
  • aanwezigheid van grasland in lagere delen en akker- en tuinbouw op de kwelderwallen.

In de Nota Ruimte is het gebied van de Noardlike Fryske Wâlden aangewezen als een Nationaal Landschap. Deze kwalificatie zet het gebied nadrukkelijker op de kaart. In het streekplan is het beleid voor de Nationale Landschappen verder uitgewerkt. De provincie maakt in haar ruimtelijk beleid geen onderscheid tussen gebieden in of buiten de nationale landschappen.

2.2.1 Interimbeleid voor grootschalige veehouderijen

De Provinsje Fryslân heeft naar aanleiding van de maatschappelijke dialoog over de schaalvergroting in de agrarische sector ('megastallen') een brief (d.d. 27 april 2011) de gestuurd naar de Friese gemeentes waarin het provinciale interimbeleid is verwoord.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft in de brief 'gemeentelijk beleid rondom grootschalige (intensieve) veehouderij (d.d. 25 maart 2011) gemeenten en provincies verzocht om gedurende de maatschappelijke niet mee te werken aan nieuwe aanvragen waarbij bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn voor stallen groter dan 300 NGE en voor stallen met meer dan één bouwlaag. Hiermee wordt feitelijk een tijdelijke stop op megastallen nagestreefd.

De Provinsje Fryslân heeft op 27 april 2011 aan de gemeenten een brief gezonden over schaalvergroting in de veehouderij. Daarin is verzocht om gedurende de heroverweging van het provinciale beleid voor de grootschalige melkveehouderij en de intensieve veehouderij, planologisch niet mee te werken aan plannen voor schaalvergroting > 300 NGE.

Bij brief van 24 januari 2012 is het nieuwe beleid voor grootschalige melkveehouderijen bekend gemaakt. Dit houdt in dat de provincie voorwaarden stelt aan de ruimtelijke inpassing van grootschalige melkveehouderijen. Schaalvergroting naar een grootschalige melkveehouderij is - naast de bestaande procesvoorwaarde van een integrale onderbouwing bij een bouwvlak > 1,5 ha (De Nije Pleats) - mogelijk onder de volgende twee aanvullende voorwaarden:

  • Bij een bouwvlak dat een grotere oppervlakte heeft dan 1,5 ha, geldt het criterium dat de melkveehouderij plaatsgebonden is. Plaatsgebonden wil zeggen dat een melkveehouderij aan een bepaalde plek in het landelijk gebied gebonden is vanwege z’n functionele afhankelijkheid van de grond in de omgeving. Vooralsnog betekent dit dat een bedrijf binnen 10 km over voldoende grond beschikt om voor 75% te kunnen voorzien in eigen ruwvoer en mestafzet, waarbij minstens 40% van de grond als huiskavel aansluit op het bouwvlak. Op die manier blijft er een relatie tussen de omvang van een bedrijf en de oppervlakte van de gronden die het bedrijf in de omgeving in beheer en onderhoud heeft.
  • De maximale oppervlakte van het bouwvlak bedraagt 3 ha. Alleen in bijzondere gevallen kan de provincie bij uitzondering hiervan ontheffing verlenen. Uit het Eindverslag XXL-bedrijven blijkt namelijk dat bouwvlakken > 3 ha in veel situaties schaalconflicten met het landschap opleveren. Er zal in dat geval gekeken moeten worden naar bijvoorbeeld de mogelijkheden van sloop van oude bebouwing en het splitsen van bedrijfsactiviteiten.

Deze twee aanvullende voorwaarden worden nog verder uitgewerkt en vervolgens geborgd via een partiële herziening van de Verordening Romte Fryslân.

Op 21 december 2011 hebben Provinciale Staten ingestemd met het nieuwe provinciale beleid en ingestemd met het intrekken van het interim-beleid voor melkveehouderijen (brief van 27 april 2011). Dit betekent dat planologische wijzigingen voor lopende en nieuwe aanvragen voor schaalvergroting naar grootschalige melkveehouderijen, vanaf nu worden beoordeeld overeenkomstig het nieuwe beleid.

Vooruitlopend op de partiële herziening van de Verordening Romte Fryslân, zal de provincie niet meewerken aan uitzonderingen voor bouwvlakken > 3 hectare. Provinciale Staten willen namelijk eerst inzicht hebben in de bijzondere situaties waarvoor bij uitzondering een ontheffing > 3 hectare zou kunnen worden verleend. Dit zal worden uitgewerkt in het kader van de partiële herziening van de verordening Romte.

Voor de intensieve veehouderij blijft het interim-beleid van 27 april 2011 gelden. De heroverweging van het provinciale beleid voor de intensieve veehouderij, neemt de provincie ter hand zodra meer bekend is over volksgezondheidseffecten en het standpunt van het rijk daarover.

Voor grote uitbreidingen van intensieve veehouderijen geldt voorlopig een stop in afwachting van Rijksbeleid over "megastallen".

2.2.2 Verordening Romte geeft bindende regels voor bestemmingsplannen

In de provinciale verordening Ruimte ("Verordening Romte Fryslân") zijn bindende regels voor gemeentelijke bestemmingsplannen opgenomen. Deze hebben onder andere betrekking op de agrarische bedrijven, de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing in het buitengebied, de begrenzing en compensatie van de Ecologische Hoofdstructuur. De voor dit bestemmingsplan relevante regels hebben vooral betrekking op de thema's 'ruimtelijke kwaliteit', ''cultuurhistorie en archeologie'. schaalvergroting agrarische bedrijven' , 'bestaande bedrijven in het landelijk gebied' , 'recreatie en toerisme' en 'landbouw'.

De verordening stelt het volgende over deze thema's:

'Ruimtelijke kwaliteit' (artikel 3.1.1.): in een bestemmingsplan voor het landelijk gebied wordt een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de kernkwaliteiten per landschapstype. Ook moet worden aangegeven hoe de volgens het plan gewenste beeldkwaliteit, bebouwingstypologieën en bebouwingsvormen en het materiaal- en kleurgebruik worden gerealiseerd. Een ruimtelijk plan moet voorzien in een zorgvuldige inpassing van agrarische bedrijven binnen de kernkwaliteiten van het landschapstype.

'Cultuurhistorie en archeologie' (artikel 3.2.1.): in een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met cultuurhistorische elementen en structuren, de archeologische waarden en verwachtingswaarden.

'Schaalvergroting agrarische bedrijven' (artikel 3.3.1): een ruimtelijk plan leidt niet tot een bouwperceel groter dan 1,5 hectare. Hiervan kan worden afgeweken als in de plantoelichting wordt gemotiveerd op welke wijze de regeling van de situering, omvang en invulling van het agrarisch bouwperceel waarborgt dat het agrarisch bedrijf zorgvuldig binnen de kernkwaliteiten van het betreffende landschapstype en qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast.

'Bestaande bedrijven in het landelijk gebied' (artikel 5): Bestaande niet-agrarische bedrijven mogen met maximaal 15% van de bestaande oppervlakte uitbreiden. Een uitbreiding met 50% is toegestaan als onderbouwd is dat het bedrijf landschappelijk, milieuhygienisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving.

'Recreatie en toerisme' (artikel 6): nieuwe recreatieve voorzieningen of uitbreidingen van bestaande voorzieningen zijn toegestaan in of aansluitend op een stedelijk centrum, een regionaal centrum of en recreatiekern. Per nieuwe of uit te breiden voorziening zijn maximaal 200 kampeerplaatsen of maximaal 50 recreatiewoningen toegestaan. Voor jachthavens geldt een maximale omvang van 250 ligplaatsen. Voor een dagrecreatieve inrichting geldt een maximum aantal van 100.000 bezoekers.

'Landbouw' (artikel 7): bij een agrarisch bedrijf is mestverwerking,

mestbewerking, mestvergisting en/of de verbranding, vergisting of vergassing van biomassa toegestaan. Nevenactiviteiten zoals detailhandel in streekeigen producten, zorg, natuur- en landschapsbeheer, lichte bedrijfsactiviteiten en kleinschalige horeca, dagrecreatie of verblijfsrecreatie.

Een ruimtelijk plan bevat geen bouwmogelijkheid voor een stal voor de huisvesting van vee met een grotere goothoogte dan 5 meter. Een hogere goothoogte voor niet-gestapelde stallen is mogelijk als het gebouw inpasbaar is in de kernkwaliteiten van het gebied.

Glastuinbouwbedrijven worden niet toegestaan. Nieuwe gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn mogelijk als is aangetoond dat gebruik maken van een vrijkomend agrarisch bouwperceel niet mogelijk is.

'Natuur' (artikel 8): gronden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur moeten een passende bestemming krijgen. De regeling in het bestemmingsplan moet voorzien in behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die significant negatieve effecten kunnen hebben op wezenlijke kenmerken en waarden van die gronden. Voor natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur geldt dat een passende bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden vereist is.

'Windturbines' (artikel 10): bouwmogelijkheden voor nieuwe kleine windturbines in het buitengebied worden niet toegestaan.

2.2.3 Nota Erfgoed

De Nota Erfgoed omvat het provinciaal beleid op het terrein van de cultuurhistorie. Onder cultuurhistorie verstaat de provincie het volgende: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). De Nota Erfgoed bestaat uit een tweetal afzonderlijke deelnota's: de deelnota Archeologie (vastgesteld in november 2003) en de deelnota Cultuurhistorie en monumentenzorg (vastgesteld in november 2004).

De deelnota Archeologie 2004-2007 omvat interim provinciaal archeologiebeleid; beleid dat geldt tot aan de vaststelling van nieuwe wetgeving op het gebied van archeologie. Inmiddels is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht. De deelnota Archeologie is daarmee komen te vervallen. In deze paragraaf wordt daarom niet nader op deze deelnota ingegaan.

De deelnota Cultuurhistorie en monumentenzorg 2005-2010 bevat onder andere voorstellen inzake de Cultuurhistorische Kaart (CHK).

In de periode 1999-2002 heeft de provincie het cultuurhistorisch erfgoed in Fryslân geïnventariseerd en gedigitaliseerd. Het resultaat is de CHK. De CHK heeft een informatieve en signalerende functie bij planvorming van ruimtelijke inrichting. De informatie is ingedeeld in vier lagen: aardkunde, archeologie (de FAMKE; de digitale Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra), historische geografie en bouwhistorie. In het kader van het ruimtelijke ordeningsbeleid wordt gevraagd met deze elementen en structuren rekening te houden bij plannen en ontwikkelingen. Er wordt voortdurend gewerkt aan de verbetering, aanvulling en verdieping van de gegevens over cultuurhistorie. Op dit moment (zomer 2012) geldt de CHK2.

2.2.4 Natuurbeheerplan 2012

In het Natuurbeheerplan staat voor welke Friese gebieden er subsidie beschikbaar is voor het beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen. Voor de aangewezen gebieden is aangegeven wat de natuurambitie is. Ook staat erin welk beheertype daarbij hoort. Op basis van dit Natuurbeheerplan kunnen grondeigenaren subsidies aanvragen voor verschillende vormen van natuurbeheer. Het aanvragen van subsidies is vrijwillig.

Het Natuurbeheerplan heeft geen planologische consequenties of consequenties voor bestemmingsplannen. De begrenzing van natuurgebieden heeft geen consequenties voor de uit een vigerend bestemmingsplan voortvloeiende bestaande gebruiksmogelijkheden van begrensde gronden en ook niet voor daarnaast gelegen gronden.

Op de website van de provincie is de recentste kaart behorend bij het Natuurbeheerplan te vinden.

2.3 Regionaal Beleid Voor Het Overkoepelend Beleid Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden

De gemeentes die in het Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden liggen hebben samen een proefplan opgesteld om te komen tot een uniforme bestemmingsplanregeling voor dit gebied. De regeling biedt een mogelijkheid om te komen tot schaalvergroting in de landbouw, waarbij de beslotenheid van het landschap behouden blijft.

Het "Proefplan Buitengebied Achtkarspelen" bevat onder andere voorbeeldregels en een voorbeeld van een verbeelding met de houtsingels en dykswâlen. Deze laatste komen in de gemeente Dantumadiel overigens niet voor.

Voor de houtsingels wordt op de houtsingelkaart onderscheid gemaakt in:

  • te behouden houtsingels
  • houtsingels die eventueel verplaatst kunnen worden
  • locaties waar compensatie van de te verplaatsen singels plaats kan vinden.

Op de houtsingelkaart zijn ook verschillende deelgebieden aangewezen waarvan de verkavelingsstructuur en singeldichtheid een gelijkenis vertonen. Per deelgebied is de gemiddelde oppervlakte van de percelen en de lengte-breedteverhouding vastgelegd. Hiermee is de landschapsstructuur bepaald. Aan de hand van deze getallen kunnen veranderingen in het landschap worden beoordeeld.

Binnen het Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden komen verschillende (deel)landschappen voor. Binnen de gemeente Dantumadiel komen de volgende twee de landschapstypen voor: het singellandschap en het jong heideontginningenlandschap. De kenmerken van de landschappen zijn:

Voor het singellandschap:

  • bebouwing in linten;
  • overwegend singels;
  • overgang van droog naar nat;
  • aanwezigheid van sloten en vaarten;
  • duidelijke landschapsrichting;
  • opstrekkende kavels;
  • bijna alle wegen zijn beplant;
  • pingoruïnes ;
  • states.

Voor het jonge heideontginningslandschap:

  • besloten, kleinschalig landschap;
  • hoge bebouwingsdichtheid (verspreid en overwegend klein);
  • singels;
  • overgang naar nattere gebieden;
  • geen duidelijke landschapsrichting;
  • nieuw aangeplant bos;
  • aanwezigheid van sloten;
  • blokverkaveling;
  • sommige wegen zijn beplant;
  • verspreid glastuinbouw- en boomkwekerijbedrijven.

Als een agrariër kavels wil vergroten moet hij een inrichtingsplan indienen waarbij rekening is gehouden met de houtsingels die niet verwijderd mogen worden en de gemiddelde oppervlakte en de lengte-breedteverhouding. Als het inrichtingsplan aan de voorwaarden voldoet kan een vergunning worden verleend.

2.3.1 De volgende delen van het provinciaal ruimtelijk werken direct door in het bestemmingsplan

  • Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypes.
  • Kenmerken nationaal landschap Noardlike Fryske Wâlden behouden.
  • Omvang van agrarische bouwblokken. Anderhalve hectare 'bij recht' is toegestaan. Uitbreiding van bedrijven tot meer dan 1,5 hectare is maatwerk.

2.4 Regionaal Beleid Voor Recreatie En Toerisme

In de beleidsnota "Kampeerbeleid NOFA+" is het gezamenlijke recreatiebeleid van de vijf gemeenten in Noordoost-Friesland vastgelegd. Aanleiding voor het opstellen van deze nota was het intrekken van de Wet op de Openluchtrecreatie per 1 januari 2008.

De richtlijnen voor het nieuwe recreatiebeleid zijn:

  • dereguleren waar dit mogelijk is en streven naar uniforme regelgeving en handhaafbaarheid;
  • streven naar een verhoging van het aantal overnachtingen;
  • stimuleren van productdifferentiatie en productkwaliteit in de regio;
  • toepassing van zonering als instrument om verblijfsrecreatie in te passen in het landschap;
  • recreatieondernemers en brancheorganisaties betrekken bij de totstandkoming van het nieuwe kampeerbeleid.

Het volgende recreatiebeleid is vastgesteld:

  • nieuwvestiging van kampeerterreinen of recreatiewoningencomplexen: aansluiten bij provinciaal beleid en via een zelfstandige bestemmingsplanprocedure regelen. Het enige voorbehoud is dat deze niet zijn toegestaan in en nabij de Ecologische Hoofdstructuur;
  • onderscheid in het open kleigebied en besloten woudengebied behouden: in de open gebieden geen permanente kampeerterreinen toestaan. Deze moeten in de wintermaanden vrij zijn. In de woudengebieden zijn terreinen met stacaravans toegestaan;
  • bedrijfsmatige exploitatie van kampeer- en recreatiewoningenterreinen is verplicht. Zo kan uitponding en permanente bewoning worden voorkomen;
  • ondernemer krijgt de vrijheid over de inrichting van het terrein. er geldt alleen een maximum aantal plaatsen en de inrichting moet voldoen aan bouw- en brandveiligheidsvoorschriften;
  • uitbreiding van bestaande kampeerterreinen tot maximaal 200 standplaatsen is mogelijk. Op terreinen waar nu stacaravans zijn toegestaan mogen de stacarvans vervangen worden door chalets, blokhutten, trekkershutten of vergelijkbare voorzieningen. Dit biedt de mogelijkheid voor seizoensverlenging. De maximale maten voor deze voorzieningen zijn opgenomen in de beleidsnota;
  • landschappelijke inpassing (een groenstrook rondom de terreinen) van alle kampeerterreinen met streekeigen beplanting is verplicht;
  • nieuwe kleinschalige kampeerterreinen zijn buiten de natuurgebieden bij alle agrarische bedrijven en woningen toegestaan. Een kleinschalig kampeerterrein is maximaal 15 kampeerplaatsen groot. In het bestemmingsplan voor het buitengebied wordt een ontheffingsregeling voor deze kampeerterreinen opgenomen. Een uitbreiding naar 25 kampeerplaatsen is mogelijk met een ontheffing. Maximaal 20% van de kampeerplaatsen mag bestaan uit vaste kampeermiddelen. De kampeerperiode geldt voor de periode van 15 maart tot een met 31 oktober, de vaste kampeermiddelen mogen jaarrond gebruikt worden. Kleinschalige kampeerterreinen moeten direct op de bestaande bebouwing aansluiten. Een terrein voor 15 plaatsen is minimaal een halve hectare groot. Een terrein voor 25 plaatsen is minimaal driekwart hectare groot. Voor sanitaire voorzieningen is maximaal 50 m2 toegestaan.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Gemeentelijk beleid is verwoord in de Nota ruimtelijk beleid buitengebied Dantumadiel 2010-2020

De gemeente Dantumadiel heeft samen met de gemeente Kollumerland c.a. een Nota ruimtelijk beleid buitengebied opgesteld. De Nota is vastgesteld op 21 februari 2012. De Nota ruimtelijk beleid buitengebied gaat in op hoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (zoals een uitbreiding van een agrarisch bedrijf) ingepast kunnen worden in het landschap en kunnen aansluiten bij de landschappelijke waarden van het buitengebied.

  • De volgende uitgangspunten zijn geformuleerd: Het landschap is belangrijk, maar niet alles bepalend voor de vraag waar een functie en een ontwikkeling een plek kunnen krijgen, maar stuurt wel in de wijze waarop een en andere vorm moet krijgen, passend binnen de landschappelijke karakteristiek.
  • Cultuurhistorische waarden dragen in belangrijke mate bij aan de eigenheid en herkenbaarheid van de gemeenten. Deze waarden worden daarom geborgd en waar nodig benut in het geval zich nieuwe ontwikkelingen voordoen.
  • Grondgebonden landbouw is de belangrijkste functie in het buitengebied, buiten de natuurgebieden; de grondgebonden landbouw moet daarom de ruimte hebben om als gebruiker en beheerder van het buitengebied economisch rendabel te kunnen opereren, ook als schaalvergroting daarvoor noodzakelijk is.
  • Recreatie vindt vooral plaats in de vorm van medegebruik. Daarbij richten de gemeenten zich op kleinschalige extensieve recreatie die bij voorkeur aansluitend op of bij de dorpen een plek kan krijgen. De belangrijkste doelgroep is de rust- en ruimtezoeker die wil genieten van de landschappelijke en natuurlijke schoonheid van de gemeenten. Grootschalige vormen van recreatie kunnen als maatwerk worden gerealiseerd. Hierbij is inpassing in de omgeving voorwaarde enhoge beeldkwaliteit uitgangspunt. Enkele locaties zijn al op de structuurvisiekaart aangegeven als mogelijk recreatieontwikkelingsgebied.
  • De natuur krijgt de ruimte die ze nodig heeft. Daarbij sluiten de gemeenten zich aan bij de keuzen die op provinciaal niveau zijn gemaakt.
  • Waar zich kansen voordoen voor meer duurzame vormen van energiewinning, zullen de gemeenten daar op inspelen. De gemeenten scheppen de nodige randvoorwaarden en laten de markt de vraag en de mogelijkheden bepalen. Op basis van de huidige stand van zaken worden enkele locaties aangewezen voor de winning van duurzame energie.
  • In het bestemmingsplan Bûtengebiet Dantumadiel wordt de mogelijkheid voor Windenergie op die plaatsen toegestaan, die de provincie in de "houtskoolschets Windstreek 2011" aangeeft. Dit geschiedt door middel van recht bij wijziging. Het zoekgebied ligt ten Noorden van de Lauwersseewei Met dien verstande:
    1. 1. dat de realisatie in overeenstemming is met het toekomstig provinciaal, ruimtelijke beleid.
    2. 2. dat uit alle noodzakelijke onderzoeken is gebleken dat de realisatie mogelijk is.

In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de uitgangspunten voor het buitengebied.

Hoofdstuk 3 Milieueffectrapport Geeft Inzicht In De Gevolgen Voor Het Milieu

3.1 Een Milieuffectrapport Is Wettelijk Verplicht

Bestemmingsplannen voor het buitengebied zijn m.e.r.-plichtig wannneer het activiteiten mogelijk maakt die 'grote gevolgen voor het milieu' kunnen hebben. Wat deze activiteiten kunnen zijn is bepaald in het Besluit milieueffectrapportage. Hierin is bepaald welke activiteiten in welke gevallen m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn. Het gaat bij dit bestemmingsplan dan met name om de agrarische bedrijven.

Varkens- en kippenhouderijen boven een bepaald aantal dieren (85.000 mesthoenders, 60.000 hennen, 3.000 mestvarkens of 900 zeugen) zijn m.e.r.-plichtig. Veehouderijen (varkens, kippen, koeien, paarden, geiten, schapen e.d.) boven een bepaald aantal dieren zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig. Zo zijn melkveehouderijen met 200 of meer melkkoeien of bedrijven met 2.000 schapen of geiten of 40.000 stuks pluimvee m.e.r.-beoordelingsplichtig. Het bestemmingsplan is hiervoor kaderstellend.

Een bestemmingsplan kan ook m.e.r.-plichtig zijn als een passende beoordeling op basis van de Natuurbeschermingswet vereist is. Deze passende beoordeling bij dit bestemmingsplan is nodig omdat dit bestemmingsplan de agrarische sector uitbreidingsmogelijkheden biedt. Deze uitbreidingsmogelijkheden leiden tot een grotere uitstoot van ammoniak en stikstof dat nadelige gevolgen heeft voor Natura2000-gebieden in de omgeving van Dantumadiel. Significant negatieve effecten voor de Natura2000-gebieden zijn als gevolg van dit bestemmingsplan namelijk niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is de passende beoordeling uitgevoerd.

Als het bestemmingsplan het kader biedt voor dit soort bedrijven of ruimtelijke ontwikkelingen dan is het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig.

De kennisgeving MER is op 20 juni 2012 bekend gemaakt en aan de betrokken bestuursorganen gestuurd. Naar aanleiding van deze procedure is één zienswijze ingediend. Deze is beantwoord. De zienswijze en de beantwoording is als bijlage bij de milieueffectrapportage opgenomen.

3.2 Milieueffectrapport Geeft Inzicht In De Gevolgen Voor Het Milieu

Het doel van de milieueffectrapportage is het geven van inzicht in de gevolgen die het plan heeft voor het milieu. Het gemeentebestuur kan hiermee een onderbouwde keuze maken over wat en hoe zaken in het bestemmingsplan worden opgenomen. Milieu is daarbij een breed begrip. Het gaat dan niet alleen om eisen die zijn opgenomen in milieuwet- en regelgeving. Deze eisen hebben in het geval van agrarische bedrijven betrekking op zaken als geur, fijn stof, geluid, water, bodem en ammoniakdepositie. Maar het kan ook gaan om de gevolgen voor landschap, cultuurhistorie en archeologie.

3.3 Wet Milieubeheer Stelt Inhoudelijke Eisen Aan Het Milieueffectrapport

De inhoud van dit milieueffectrapport richt zich voornamelijk op het in beeld brengen van de te verwachten effecten die het gevolg kunnen zijn van de omvang en locatie van veehouderij in de gehele gemeente Dantumadiel.

Conform artikel 7.7 lid 1 Wet milieubeheer bevat het milieueffectrapport ten minste:

  • een beschrijving van hetgeen met de voorgenomen activiteit wordt beoogd: In hoofdstuk 2 van het milieueffectrapport is uiteengezet dat in het bestemmingsplan bestaande functies worden vastgelegd en uitbreidingsmogelijkheden worden geregeld. Voor de grondgebonden agrarische bedrijven en intensieve veehouderijen is beschreven van de ontwikkelingsruimte is;
  • een beschrijving van de voorgenomen activiteit, alsmede van de alternatieven daarvoor, die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen, en de motivering van de keuze voor deze alternatieven: In hoofdstuk 5 van het milieueffectrapport is een beschrijving opgenomen van de alternatieven en het proces hoe tot deze alternatieven is gekomen;
  • een overzicht van eerder vastgestelde plannen die betrekking hebben op de voorgenomen activiteit en de beschreven alternatieven: In hoofdstuk 2 van het milieueffectrapport is het relevante beleid en de relevante regelgeving beschreven;
  • een beschrijving van de bestaande toestand van het milieu, voor zover de voorgenomen activiteit of de beschreven alternatieven daarvoor gevolgen kunnen hebben, alsmede van de te verwachten ontwikkeling van dat milieu, indien die activiteit noch de alternatieven worden ondernomen: Hoofdstuk 3 van het milieueffectrapport gaat in op de huidige situatie en de ontwikkelingen in de landbouw. In hoofdstuk 4 is de bestaande milieugebruiksruimte van de landbouw beschreven.
  • een beschrijving van de gevolgen voor het milieu, die de voorgenomen activiteit, onderscheidenlijk de beschreven alternatieven kunnen hebben, alsmede een motivering van de wijze waarop deze gevolgen zijn bepaald en beschreven: In hoofdstuk 8 van het milieueffectrapport zijn de te verwachten effecten van de voorgenomen activiteiten en alternatieven op het milieu opgenomen en beoordeeld. In hoofdstuk 8 van het milieueffectrapport is ook de passende beoordeling opgenomen;
  • een vergelijking van de ingevolge onderdeel d beschreven te verwachten ontwikkeling van het milieu met de beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu van de voorgenomen activiteit, alsmede met de beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu van alle in beschouwing genomen alternatieven: Hoofdstuk 6 van het milieueffectrapport bevat een overzicht van de effectbeoordeling. In hoofdstuk 7 van het milieueffectrapport is een samenvatting gegeven van de uitgevoerde passende beoordeling. In hoofdstuk 8 van het milieueffectrapport zijn de conclusies en aanbevelingen weergegeven;
  • een beschrijving van de maatregelen om belangrijke nadelige gevolgen op het milieu van de activiteit te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk teniet te doen: Hoofdstuk 6 van het milieueffectrapport bevat een overzicht van de effectbeoordeling. In hoofdstuk 7 van het milieueffectrapport is een samenvatting gegeven van de uitgevoerde passende beoordeling. In hoofdstuk 8 van het milieueffectrapport zijn de conclusies en aanbevelingen weergegeven. In hoofdstuk 10 van het milieueffectrapport zijn de conclusies en aanbevelingen weergegeven;
  • een overzicht van de leemten in de beschrijvingen, bedoeld in de onderdelen d en e, ten gevolge van het ontbreken van de benodigde gegevens: In hoofdstuk 8 is per thema of er leemten in kennis zijn;
  • een samenvatting die aan een algemeen publiek voldoende inzicht geeft voor de beoordeling van het milieueffectrapport en van de daarin beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu van de voorgenomen activiteit en van de beschreven alternatieven: In het milieueffectrapport is een samenvatting opgenomen.

3.4 Belangrijkste Conclusies Uit Het Milieueffectrapport

Inleiding

In het MER is de milieukundige beoordeling gedaan van de activiteiten die in het bestemmingsplan Bûtengebiet mogelijk zijn of kunnen zijn. In het milieueffectrapport wordt ingegaan op de maximale mogelijkheden van intensieve en grondgebonden veehouderij in het gehele buitengebied van de gemeente Dantumadiel.

In het milieueffectrapport is allereerst het beleid geanalyseerd dat een relatie heeft met de hiervoor genoemde activiteiten. Hierin spelen onder meer het provinciaal, de gemeentelijke nota beleid buitengebied en de Natuurbeschermingswet een belangrijke rol. Daarna is de huidige situatie beschouwd alsmede de ontwikkeling die optreedt zonder het invoeren van het bestemmingsplan voor het buitengebied.

In de volgende paragrafen zijn is in het kort weergegeven hoe de milieueffectrapportage is opgesteld, welke alternatieven zijn gebruikt en wat de conclusies en aanbevelingen zijn.

Doorlopen stappen om te komen tot het voorkeursalternatief

Om te komen tot het voorkeursalternatief zijn verschillende alternatieven uitgewerkt.

De alternatieven (verkenningen) hebben als doel inzichtelijk te maken wat de mogelijke effecten zijn van een aantal andere ontwikkelingen (andere ontwikkelingen dan het voorkeursalternatief). De volgende alternatieven zijn in het milieueffectrapport beoordeeld:

De effecten zijn beoordeeld op het niveau van de uitwerking in het bestemmingsplan. In welke mate de geboden planologische ontwikkelingsruimte voor veehouderij in het bestemmingsplan (te beschouwen als voorkeursalternatief) ook daadwerkelijk benut zal worden is afhankelijk van de aanwezige milieuruimte en het economisch perspectief van de veehouderij. Binnen deze bandbreedte zijn de volgende verkenningen van mogelijke milieueffecten van het voorgenomen bestemmingsplanbeleid onderscheiden:

  • Verkenning schaalvergroting veehouderij met gelijk blijvende totale veestapel in Dantumadiel;
  • Verkenning worst-case geboden ruimte met 33% groei van de totale grondgebonden veestapel tot drie hectare bouwblok en maximale groei intensieve veehouderij binnen een bouwblok van maximaal 1,5 hectare.

Deze verkenningen en de referentiesituatie waaraan de verkenningen worden getoetst, zijn hierna beknopt toegelicht.

  • Verkenning schaalvergroting veehouderij

Standaard in dit soort MER-ren wordt een verkenning uitgevoerd naar de milieueffecten van de voortgaande ontwikkeling naar minder maar grotere bedrijven waarbij de totale veestapel in de gemeente gelijk blijft. Daarbij stoppen dan modelmatig de kleine bedrijven en groeien de grotere bedrijven met de productieomvang van de stoppers. Om de volgende redenen is deze verkenning voor Dantumadiel niet zinvol en daarom ook niet uitgevoerd:

  1. 1. Er zijn maar enkele kleine bedrijven met intensieve veehouderij en de grotere bedrijven met intensieve veehouderij hebben hun bouwblok al maximaal benut. Het stoppen van die kleine bedrijven leidt daarmee niet tot substantiële milieueffecten.
  2. 2. Er zijn maar 8 kleine melkveehouderijbedrijven. Hun productieruimte verdelen over de grotere bedrijven leidt niet tot substantiële milieueffecten.

Verkenning Worst-case opvullen tot 1,5 ha zonder grondgebondenheid

De basisvariant van de Worst-case verkenning is dat de enkele intensieve veehouderijbedrijven groeien maximaal binnen een bouwblok van 1,5 ha en dat alle grondgebonden veehouderijbedrijven kunnen groeien tot een bouwblok van 1,5 zonder eisen aan de grondgebondenheid. In dat geval kan de veestapel veel meer groeien dan met de grondgebondenheidseis.

Worst case variant met grondgebondenheid

Het bestemmingsplan stelt dat het bouwblok van grondgebonden bedrijven met wijzigingsbevoegdheid is uit te breiden van 1,5 tot 3 hectare onder de volgende eisen van grondgebondenheid: binnen een straal van 10 km over voldoende grond beschikken om voor minimaal 75% te kunnen voorzien in het produceren van het eigen ruwvoer en de eigen mestafzet. Minstens 40% van de grond ligt als huiskavel in aansluiting op het bouwblok. Er van uitgaande dat de mestproductie van de grondgebonden bedrijven samen nu ongeveer in evenwicht is met de mestplaatsingsruimte in de gemeente(zie paragraaf 3.3) kunnen de bedrijven nu dus gemiddeld circa alle mest binnen 10 km kwijt. Dan is binnen de eis van grondgebondenheid (75% van de mest op eigen grond binnen10 km) circa 33% groei van de totale grondgebonden veestapel mogelijk door die extra mest naar buiten de gemeente te brengen.

Worst-case varianten met de grondgebondenheidseis zijn niet alleen te ingewikkeld om betrouwbaar modelmatig in het kader van dit MER door te rekenen, het is ook niet nodig. Juist vanwege de grondgebondenheidseis zal dan de ruimtelijke verdeling van emissie en depositie niet of nauwelijks veranderen. Daarom is de emissie en depositie van stikstof alleen doorgerekend en op kaart gepresenteerd voor de worst-case variant van maximaal benutten van alle bouwblokken tot 1,5 hectare zonder grondgebondenheidseis.

Om de effecten van de grondgebondenheidseis te bepalen is uitgerekend en getalsmatig weergegeven wat de gevolgen zijn van 33% meer melkrundvee voor de emissie en depositie. Van deze variant met grondgebondenheid zijn ook de milieueffecten bepaald voor de andere aspecten.Tenslotte is getalsmatig aangegeven wat het effect kan zijn van enkele subvarianten met emissiearme rundveestallen.

Mestvergisting

In bijlage 5 van het MER zijn de milieueffecten van mest vergisten in het algemeen beschreven. Daarin is geconcludeerd dat door het toepassen van vergisting de stikstofemissie - en depositie per saldo niet zal toenemen in Dantumadiel. Dit omdat mestvergisting en verwerking zal zorgen voor een kortere verblijftijd van de mest in de stal wat zal zorgen voor minder ammoniak-emissie uit de stal. Dat compenseert eventuele emissie van ammoniak uit de vergistingsinstallaties. Mogelijk wordt mestvergisting in de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof: rijksprogramma om het stikstofoverschot in Nederland terug te dringen) aangemerkt als activiteit met "niet in betekende mate" effecten op milieu. Duidelijkheid daarover is er pas als de PAS is vastgesteld (dus nu nog niet). De installaties zullen op vergunningniveau aan eisen moeten voldoen wat betreft emissies naar de lucht waaronder ook geur.

Vergelijking van de alternatieven leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van 'grote nadelige gevolgen' voor het milieu

Hierna volgen de belangrijkste effecten van de verkenningen op de verschillende milieuaspecten. De effecten zijn getoetst op basis van verschillende criteria. Omdat significant negatieve effecten voor de Natura-2000gebieden niet op voorhand zijn uit te sluiten is ook een passende beoordeling op basis van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd. Voor deze beoordeling is de verandering in de stikstofdepositie op de Natura2000gebieden getoetst aan de feitelijke situatie. Dat is de vergunde situatie van alle veehouderijen gecorrigeerd op de feitelijke stalbezetting volgens de gegevens van het CBS.

Uit de effectvergelijking komt naar voren dat de meest onderscheidende aspecten zijn natuur (ammoniak), verkeer en duurzaamheid en klimaat. Op deze aspecten scoort de Worst case "opvullen tot 1,5 hectare zonder grondgebondenheid" sterk negatief en de Worst case "grondgebondenheid" (licht) negatief. De Worst case variant "grondgebondenheid met emissiearme stallen" is voor ammoniak beoordeeld als licht positief.

  • Natuur (ammoniak)

Opvullen tot 1,5 ha zonder grondgebondenheid heeft door een toename van de stikstofdepositie een sterk negatief effect. De Worst case-variant grondgebondenheid heeft een negatief effect. In de praktijk zal groei van de veestapel niet mogelijk zijn als dat zou leiden tot meer depositie op Natura 2000 gebieden. Groei is dan alleen mogelijk met het toepassen van extra emissie reducerende staltechniek die verder gaat dan de eisen van het Besluit huisvesting. Uit de Worst case variant grondgebondenheid met emissiearme stallen blijkt dat het dan mogelijk is om de huidige depositie (inclusief CBS correctie voor de veestapel) niet te overschrijden.

  • Verkeer

Opvullen tot 1,5 hectare zonder grondgebondenheid zou betekenen dat de veestapel in Dantumadiel ruim twee keer zo groot kan worden dan nu wat zal leiden tot veel meer verkeer voor de aanvoer van voer en afvoer van melk en mest. Dat is beoordeeld als sterk negatief. In de variant grondgebondenheid kan de totale melkrundveestapel in Dantumadiel met circa een derde toenemen met licht negatieve effecten voor de verkeersafwikkeling.

  • Duurzaamheid en klimaat

De schaalvergroting naar minder maar grotere veehouderijbedrijven kan bijdragen aan een meer duurzame bedrijfsvoering, bijvoorbeeld in combinatie met mest vergisten. Als de veestapel in Dantumadiel (sterk) zou toenemen leidt dat tot minder duurzaamheid in Dantumadiel, bijvoorbeeld door een groter mestoverschot en daarmee een minder gesloten kringloop van voer en mest. De Worst case opvullen tot 1,5 hectare is daarom beoordeeld als sterk negatief, de variant met grondgebondenheid als licht negatief.

3.5 Aanbevelingen Uit Het Mer

Op basis van de resultaten van het MER zijn de volgende aanbevelingen aan de gemeente Dantumadiel geformuleerd:

  1. 1. De effecten van de Worst case opvullen van alle bouwblokken tot 1,5 ha zijn fors. Overweeg daarom de voorwaarden van grondgebondenheid niet alleen toe te passen van 1,5 tot 3 ha, maar ook op uitbreiding tot 1,5 ha.
  1. 2. Bij een aantal thema's is aangegeven hoe met mitigerende en compenserende maatregelen vermindering van milieueffecten is te bewerkstelligen.
  1. 3. Een actief gemeentelijk beleid gericht op het intrekken van niet benutte rechten (waaronder de niet operationele intensieve veehouderijen), vooral in zones rondom de kern, natuurgebieden en andere kwetsbare gebieden.
  2. 4. De gemeente kan een stimulerende rol spelen in innovatie. Geef hierbij met name aandacht aan de innovaties die verder gaan dan alleen de eigen bedrijfsvoering.
  1. 5. Geadviseerd wordt om bij nieuwe planologische procedures, inclusief het toepassen van wijzigingsbevoegdheden, te toetsen aan de Natuurbeschermingswet. Er moet voldoende juridische borging zijn dat voldaan wordt aan de Natuurbeschermingswet.
  1. 6. Aanbevolen wordt om de kennisontwikkeling en adviezen op het gebied van gezondheid te volgen. Pas dit zodra algemeen aanvaard waar nodig toe bij het beoordelen van ruimtelijke initiatieven. Indien er vanuit nieuwe kennis of regels aanleiding toe is, verwerk dat dan ook in de planregels van het nieuwe bestemmingsplan Bûtengebiet.
  1. 7. Opstellen en afdwingbaar maken van richtlijnen voor de bescherming van voor historische stedenbouwkundige/architectonische waarden en het afdwingbaar maken van de inpassingsrichtlijnen uit de Nota ruimtelijk beleid buitengebied Dantumadiel.

Daarnaast dienen de monitoring en evaluatie van de feitelijk optredende milieueffecten en de ontwikkeling van de veehouderij bijzondere aandachtspunten voor de gemeente te zijn. Aandachtspunten daarbij zijn o.a.:

  1. 8. De ontwikkeling van de veestapel, toegepaste stalsystemen en de emissies van geur, ammoniak en fijn stof uit de veehouderij in Dantumadiel en de concentraties/belasting van die stoffen.
  2. 9. Handhaaf en controleer dat de gerealiseerde bebouwing en inpassing ervan voldoen aan de kaders zoals gesteld in het bestemmingsplan Bûtengebiet en in omgevingsvergunningen.
  3. 10. De ontwikkeling van het verkeer in het buitengebied, met specifieke aandacht voor verkeersveiligheid.

3.6 Het Milieueffectrapport Werkt Door In Het Bestemmingsplan

Een deel van de aanbevelingen uit het milieueffectrapport en het advies van de commissie mer is doorvertaald in het bestemmingsplan. Het gaat dan om de volgende ruimtelijk relevante onderdelen:

  • De definitie van grondgebonden agrarisch bedrijf is aangevuld met de provinciale eisen: in een straal van 10 kilometer om het een bedrijf ligt kan het bedrijf voor minimaal 75% voorzien in de eigen ruwvoerproductie en mestafzet. De gronden moeten daarnaast voor minimaal 40% aansluiten op de huiskavel. Hier moet aan getoetst bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning: is de nieuwe stal bedoeld voor een grondgebonden agrarisch bedrijf?. Overigens is de verwachting dat alle grondgebonden agrarische bedrijven aan deze voorwaarden kunnen voldoen. Het andere onderdeel waarmee een positieve beoordeling is gehaald (in combinatie met de aanpassing van de definitie) is het toepassen van emissiearme stallen. De toepassing van deze milieutechnieken kan niet via het bestemmingsplan worden afgedwongen. Er is wetgeving in voorbereiding die dergelijke melkveestallen verplicht stelt. De gemeente gaat er vanuit dat deze wetgeving binnen enkele jaren van kracht wordt. mestafzet te kunnen voorzien. Minstens 40% van de gronden ligt rondom de huiskavel. Ondanks het feit dat de provinciale eisen ten aanzien van grondgebondenheid zijn vervallen zijn ze wel opgenomen. Dit heeft te maken met het feit dat in de milieueffectrapportage is gerekend met deze aannames. Het rekenen met deze aannames leidde tot een positief effect op de stikstofdepositie (deze wordt in combinatie met het toepassen van de nieuwste staltechnieken lager). De grondgebondenheidseisen blijven daarom gelden. Deze eis laten vallen zou, naar aanleiding van het milieueffectrapport, betekenen dat andere minder gewenste maatregelen in het bestemmingsplan moesten worden opgenomen (zoals het verkleinen van de agrarische bouwvlakken). Omdat het overgrote deel van de agrarische bedrijven in Dantumadiel aan deze grondgebondenheidseis kan voldoen is voor deze optie gekozen.
  • Alle afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden in het bestemmingsplan moeten worden getoetst aan de gevolgen voor de natuur/de ecologische waarden. Dit kan in het geval van een uitbreiding van een agrarisch bedrijf inhouden dat een Natuurbeschermingswetvergunning vereist is. Zonder deze vergunning kan niet gebouwd worden, of kan de inrichting niet in gebruik worden genomen.
  • De commissie mer vraagt om te regelen dat de ammoniakemissie niet kan toenemen. Dit wordt geregeld door in de bouwregels voor de agrarische bedrijven te bepalen dat nieuwe veestallen moeten voldoen aan de emmissiearme staltechnieken.
  • Nieuwe veestallen moeten voldoen aan de ontwerpprincipes die zijn opgenomen in het richtlijnendocument voor nieuwe ontwikkeling. Een door B&W goedgekeurd inrichtingsplan is een voorwaarde voor de verlening van de vergunnning.

De overige aanbevelingen worden niet overgenomen door de gemeente. Deze aanbevelingen kunnen niet doorwerken in het bestemmingsplan omdat ze om met name kennisontwikkeling en handhaving gaan. Dit vindt plaats buiten het bestemmingsplan om.

3.7 Commissie Mer Heeft Als Volgt Geadviseerd

Het milieueffectrapport is voor een advies naar de Commissie mer gestuurd. De Commissie heeft een positief toetsingsadvies gegegeven. Het advies is met de commissie mer besproken.

De commissie doet twee aanbevelingen.

De Commissie onderschrijft de conclusie dat met de in het milieueffectrapport beschreven 'worst case variant grondgebondenheid met emissiearme stallen' toename van stikstofdeposities op nabijgelegen Natura2000-gebieden kan worden voorkomen. De randvoorwaarden en milieueffecten van deze variant zijn in het MER juist in beeld gebracht. Deze variant wordt echter nog niet volledig in het bestemmingsplan doorvertaald: de grondgebondenheidseis zou ook moeten gelden voor alle uitbreidingen van veehouderijen. Daarnaast acht de commissie het niet realistisch om te eisen dat alle stallen (ook de bestaande) te vervangen door stallen met een emissiearme staltechniek.

De commissie geeft in overweging om in het bestemmingsplan te bepalen dat van het plan als geheel geen toename van de stikstofdepositie uitgaat: uitbreidingen van veehouderijen kunnen alleen worden toegestaan als de emissies niet hoger zijn dan de feitelijke emissies.

Als tweede punt wordt gevraagd de Passende Beoordeling aan te passen. In de Natura2000-gebieden Groote Wielen en Lauwersmeer komen meer soorten voor die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Aangezien in de effectbeoordeling wel kritische depositiewaarden voor verschillende leefgebieden van soorten zijn gehanteerd die (ver) onder de huidige achtergrondconcentraties liggen, zullen de gevolgen op deze leefgebieden niet anders zijn. Er is dan ook geen sprake van een essentiële tekortkoming in de Passende Beoordeling en het milieueffectrapport.

3.8 Overheden En Zijn Gevraagd Hun Mening Te Geven

Er zijn geen reacties van andere overheden binnengekomen met betrekking tot het milieueffectrapport.

Hoofdstuk 4 Toets Aan Overige Milieuwet- En Regelgeving

4.1 Bestemmingsplan Voldoet Aan Wettelijke Milieueisen

Het bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke milieueisen. In hoofdstuk 3 is al specifiek ingegaan op de milieueffectrapportage (een integrale milieuafweging op het schaalniveau van de hele gemeente). In dit hoofdstuk wordt nog specifiek ingegaan op een aantal sectorale milieuwetten.

Over het algemeen kan gesteld worden dat deze wetten en regels pas in beeld komen bij concrete aanvragen voor vergunningen. Dan wordt bekeken welke wetten voor dat plan op die lokatie relevant zijn.

4.2 Wet Geurhinder En Veehouderij En Besluit Landbouw Milieubeheer Schrijven Geurafstanden Voor

De Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer geven minimale afstanden aan die aangehouden moeten worden tussen agrarische bedrijven en geurgevoelige objecten. Voor een deel van de bedrijven gelden vaste afstanden, voor een ander deel van de bedrijven (met name de intensieve veehouderijen) moeten de afstanden worden berekend aan de hand van dieraantallen en staltypen. De Wet geurhinder en het bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij geven hiervoor de normen.

Nieuwe vergunningen voor uitbreidingen van agrarische bedrjiven worden getoetst aan deze wettelijke regelingen. In dit bestemmingsplan is geen berekening gedaan omdat het hier gaat om enkele honderden bedrijven waarvan niet bekend is of, wanneer en hoe ze gaan uitbreiden. Bovendien kunnen de normen in de loop van de tijd veranderen. Te zijner tijd worden uitbreidingen getoetst aan de dan geldende regels en lokale omstandigheden.

De gemeente heeft op 16 december 2008 een geurverordening vastgesteld op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. De wet biedt deze mogelijkheid aan gemeenten om het geurbeleid af te stemmen op de lokale situatie. Een gebiedsvisie moet dit onderbouwen. De gemeente Dantumadiel heeft een verordening om een aantal bestaande knelpunten de mogelijkheid te bieden het bedrijf voort te zetten of, in specifieke situaties, uit te kunnen breiden.

In de gebiedsvisie is aangegeven dat de gemeente een van oorsprong agrarische bestemming heeft, waarbij met name de melkveehouderij een belangrijke rol speelt. De van oorsprong oudere bedrijven zijn vaak nog gelegen nabij een kern of een groep woningen. In de voorgaande regelgeving (Richtlijn veehouderij en Hinderwet) waren er mogelijkheden voor uitbreidingen tot op relatief korte afstand van woningen. Met de Wet geurhinder en veehouderij komen een aantal bedrijven op basis van de nieuwe afstanden op stot te zitten. Om het platteland leefbaar te houden is het niet de bedoeling dat bedrijven die van oudsher in het buitengebied gevestigd zijn gesaneerd moeten worden. Uitbreidingen zijn met deze verordening wel mogelijk op voorwaarde dat de milieusituatie in de omgeving verbeterd. In de verordening zijn de minimale afstanden tussen een veehouderij (waarvoor door het ministerie geen geuremissiefactor is vastgesteld) en de buitenzijde van een geurgevoelig object verkleind ten opzichte van de Wet geurhinder en veehouderij. Binnen de bebouwde kom worden de afstanden verkleind van 100 meter naar 50 meter. Buiten de bebouwde kom worden de afstanden verkleind van 50 naar 25 meter.

4.3 Wet Geluidhinder Stelt Eisen Aan Her- En Nieuwbouw (Bedrijfs)woningen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidszones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden.

Dit bestemmingsplan sluit de bouw van nieuwe woningen uit, maar biedt wel de mogelijkheid om een bestaande (bedrijfs)woning te slopen en op hetzelfde perceel opnieuw op te bouwen. Ook bestaat de mogelijkheid om een bestaand pand te splitsen in twee wooneenheden. Deze nieuwe (bedrijfs)woningen moeten getoetst worden aan de geluidsnormen.

Het bestemmingsplan biedt uitsluitend via het functieveranderingsbeleid de mogelijkheid om nieuwe woningen te realiseren.

Omdat nu niet bekend is of, waar en wanneer deze woningen gerealiseerd gaan worden is in dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek gedaan. Bovendien kunnen de normen in de loop van de tijd veranderen.

4.4 Schone Bodem Vereist Voor Nieuwe Verblijfsruimtes

Bij bouwplannen voor verblijfsruimtes waar mensen langere tijd verblijven (woningen, sommige bedrijfsgebouwen) moet worden aangetoond dat de bodem schoon is. Vervuilingen in de bodem kunnen de gezondheid aantasten.

Omdat nu niet bekend is of, waar en wanneer nieuwe verblijfsruimtes gerealiseerd gaan worden is in dit bestemmingsplan geen bodemonderzoek gedaan. Bodemonderzoeken kennen daarnaast een geldigheidsduur van maximaal vijf jaar, deze looptijd past niet bij de looptijd van het bestemmingsplan (10 jaar). Bovendien kunnen de normen voor wat een schone bodem is in de loop van de tijd veranderen.

Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning om een verblijfsruimte voor mensen te mogen bouwen moet de initiatiefnemer een bodemonderzoek overleggen.

4.5 Besluit Luchtkwaliteit Relevant Bij Toename Fijn Stof En Stikstof

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Dit bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningbouwlocaties, bedrijventerreinen of wegen mogelijk gemaakt. Alleen de bestaande (agrarische) bedrijven in het gebied zijn bestemd.

Uit het milieueffectrapport blijkt overigens dat met dit bestemmingsplan geen negatieve effecten voor de luchtkwaliteit (uitstoot fijn stof vanuit intensieve veehouderijen) ontstaan.

4.6 Veiligheidszones Rond Risicovolle Bedrijven, Installaties Of Leidingen

In het plangebied ligt een aantal leidingen en installaties die mogelijk een gevaar voor de omgeving kunnen opleveren. Het gaat om een LPG-tankstation, een LPG-reservoir en een aantal aardgastransportleidingen.

Bij het LPG-tankstation zijn het vulpunt, de afleverzuil en de risicocontour op de verbeelding weergegeven. Binnen de risicocontour zijn geen nieuwe kwetsbare objecten zoals woningen, kinderdagverblijven of scholen toegestaan.

De aardgastransportleidingen zijn op de verbeelding weergegeven met de bijbehorende belemmeringenzone. In deze belemmeringenzone is het niet toegestaan om zonder vergunning ingrepen in de bodem te doen. Denk daarbij aan graafwerkzaamheden of het aanplanten van diep wortelende beplanting.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

Voor bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid et cetera) mogen ondervinden van nabijgelegen of nieuwe bedrijvigheid. In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral woningen. In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven voor. Bij het intekenen van die bestemmingsvlakken is rekening gehouden met afstanden tot naburige gevoelige functies. Bij bestaande situaties worden de richtlijnen niet altijd gehaald. Bij nieuwe ontwikkelingen zal in ieder geval de situatie niet verder mogen gaan afwijken. In omgevingsvergunningen en/of wijzigingsplannen worden eventuele wijzigingen of uitbreidingen van deze bedrijven nader berekend.

4.8 Watertoets

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die maatregelen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Overleg met het wetterskip Fryslân vindt plaats in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg.

Hoofdstuk 5 Bestemmingsplan Biedt Ruimte Voor Ontwikkeling En Bescherming

5.1 Algemene Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan Bûtengebiet

Met het bestemmingsplan Bûtengebiet geeft de gemeente aan de ene kant ontwikkelingsruimte voor: agrarische bedrijven, wonen en kleinschalige recreatieve ontwikkelingen. Aan de andere kant stelt de gemeente ook kaders: om het landschap, de natuur en een goed leefklimaat te beschermen.

Het bestemmingsplan sluit daarnaast aan bij het provinciaal beleid en de (gewijzigd) vastgestelde gemeentelijke Nota ruimtelijk beleid voor het buitengebied.

5.2 Landschap Is Basis Voor De Gebiedsbestemmingen

De gebiedsbestemmingen sluiten qua naamgeving en begrenzing aan bij de landschapsindeling uit de Nota Ruimtelijk Beleid Buitengebied. De landschapstypen zijn hier ingedeeld op basis van hun ontstaansgeschiedenis:

  • Het woudenlandschap
  • Het veen- en miedenlandschap
  • Het terpenlandschap

De belangrijkste kenmerken van de landschapstypen en hun ontstaanswijze zijn nog herkenbaar in het landschap aanwezig. In de Nota ruimtelijk beleid voor het buitengebied is een beschrijving opgenomen van deze drie gebieden. In de volgende paragrafen is hier nader op ingegaan.

Voor dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de Nota Ruimtelijk Beleid voor een drietal bestemmingen die de kernkwaliteiten van deze drie landschapstypen minimaal beschermen én een regeling te bieden die herstel en ontwikkeling van die kwaliteiten mogelijk maakt.

In dit bestemmingsplan op basis van de belangrijkste kwaliteiten en kenmerken van de hoofdlandschapstypen drie verschillende gebiedsbestemmingen opgenomen: het woudenlandschap, het veenlandschap (in de Nota ruimtelijk beleid het 'miedenlandschap') en het terpenlandschap. In de hierna volgende paragrafen volgt per gebiedstype een beschrijving van de kernkwaliteiten en het hieruit afgeleide beleid voor die gebieden. Het omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden (vroeger het 'aanlegvergunningenstelsel') wordt hier ook besproken.

Dit bestemmingsplan regelt de hoofdlijnen. Bij alle grotere ingrepen in het landschap is een procedure vereist (bijvoorbeeld bij de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of het toestaan van een vervolgfunctie op een beëindigd agrarisch bedrijf). Op dat moment wordt voor die locatie maatwerk geleverd aan de hand van de specifieke situatie en wens ter plaatse. Een nieuwe ontwikkeling wordt zowel aan het bestemmingsplan als aan de richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen getoetst. De richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen in Bijlage 4 bij de regels.

5.2.1 Het woudenlandschap

5.2.2 Het terpenlandschap

5.2.3 Het veenlandschap

5.2.4 Cultuurhistorische elementen

In de gemeente komt een groot aantal cultuurhistorische elementen voor. Het gaat dan om onder meer terpen, resten van dijktraces', reliëf, archeologische terreinen, historische padenstructuren en natuurelementen zoals petgaten. De cultuurhistorische elementen zijn benoemd in onder meer het geldende bestemmingsplan, de Nota Belvedere (1999) en op de provinciale beleidsadvieskaarten.

Hierna is aangegeven hoe met de verschillende elementen is omgegaan in dit bestemmingsplan.

Element Bestemming Bescherming
Terp dubbelbestemming "Waarde - terp". vergunningenstelsel voor ingrepen in de bodem
Archeologisch waardevolle gebieden (AMK-terreinen) dubbelbestemming "Waarde - archeologie". vergunningenstelsel en onderzoeksplicht voor bodemingrepen vanaf 50 m2.
Reliëf dubbelbestemming "Waarde - Reliëf" vergunningenstelsel voor bodemingrepen met het doel reliëf te beschermen
Cultuurhistorische elementen zoals halepaden in het woudenlandschap opgenomen in de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Agrarisch - Woudenlandschap".
'behoud, herstel en ontwikkkeling van ..'

vergunningenstelsel voor het verharden of wijzigen van de verharding van de paden.
Landschappelijk waardevolle wegen Bestemd als "Verkeer - landschappelijk waardevolle wegen" aanbrengen of veranderen van de verharding is vergunningplichtig.

rooien en kappen van opgaand houtgewas is vergunningplichtig
Kerken bestemming "Maatschappeljk" + aanduiding voor eventuele begraafplaats. Binnen het betreffende bestemmingsvlak is alleen een kerk toegestaan.
Kloosterterreinen, Middeleeuwse kloosters, uithoven, states/stinzen en andere archeologische terreinen. dubbelbestemming 'Waarde - archeologie" Doel is instandhouding of veilig stellen van vondsten. vergunningenstelsel voor ingrepen in de bodem vanaf 50 m2.
Dijk dubbelbestemming "Waarde - Dijk". vergunningenstelsel met als doel instandhouding van de dijk.
Alle bodem- en wateringrepen vergunningplichtig
Dobben en pingoruïnes Opgenomen in de bestemmingsomschrijvingen van de gebiedsbestemmingen als te behouden elementen. Vergunningenstelsel met als doel instandhouding van de dobbe of pingoruïne. Dempen is niet toegestaan.
Historische kanalen en waterlopen bestemming "Water" bestemming beschermt de loop van de watergang.
Petgaten en eendenkooien meebestemd in de bestemming "Natuur". eendenkooi nader aangeduid als 'eendenkooi'. vergunningenstelsel gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden.
Molens Bestemming "Maatschappelijk" in de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat op de percelen waar een molen staat alleen een molen is toegestaan.
Tolhuizen en landhuizen bestemming 'Wonen' of 'Maatschappelijk' afhankelijk van huidige gebruik geen nadere regeling nodig
Historische dorps- en bebouwingsstructuren, zoals lintbebouwing langs vaarwater of dijken met name de bestemming "Wonen" en enkele (agrarische) bedrijven de bebouwingsstructuur is met bouwvlakken vastgelegd.

5.3 Ontwikkelingsruimte Voor Agrarische Bedrijven

5.3.1 Samenvattend

De agrarische sector is een belangrijke economische factor en grondgebruiker in het buitengebied. De gemeente wil de agrarische bedrijven dan ook voldoende ontwikkelingsruimte bieden. De agrarische bedrijven hebben daarom een bestemmingsvlak met een bouwvlak van netto maximaal anderhalve hectare gekregen.Het bestemmingsvlak is bruto meer dan deze maximaal anderhalve hectare van het bouwvlak. Bij verdere groei tot een bestemmingsvlak boven de anderhalve hectare is een wijziging van het bestemmingsplan vereist. Via deze wijziging kan worden gegroeid tot maximaal drie hectare.

Op het agrarisch bedrijf is ruimte voor nevenactiviteiten. Voor bedrijven die op termijn stoppen biedt het bestemmingsplan mogelijkheden voor vervolgfuncties zoals wonen, zorg, kleinschalige bedrijvigheid of recreatie.

Het gemeentelijk beleid voldoet aan de eisen die door de provincie zijn gesteld aan grote veehouderijen. Dit provinciaal beleid is opgenomen in 2.2.1.

5.3.2 Bouwblok voor de bedrijven met een vergunning

Alle bestaande agrarische bedrijven hebben een agrarisch bouwvlak gekregen. Het gaat om alle bedrijven waarvoor een vergunning is afgegeven door de gemeente of die onder een AmvB voor landbouwbedrijven vallen.

In de Nota Ruimtelijk Beleid Buitengebied is onderscheid gemaakt in verschillende groottes van agrarische bedrijven. Voor het hobbymatig houden van vee, de kleine en volwaardige bedrijven gelden andere bestemmingen. Ook is een regeling voor groeiers opgenomen. In de volgende tabel is hiervan een overzicht gegeven.

Omvang van de agrarische activiteit Regeling in het bestemmingsplan Mogelijkheid om te groeien?
Hobbymatig houden van vee Bestemming "Wonen",
Regeling om onder voorwaarden meer bijgebouwen voor het stallen van vee te realiseren (zie ook paragraaf 5.4.4Hobbymatig houden van vee
Agrarisch kleinbedrijf (m.n. afbouwers) Bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" met de nadere aanduiding "specifieke vorm agrarisch - agrarisch kleinbedrijf'. Mogelijkheid om via wijzigingsbevoegdheid door te groeien naar een volwaardig agrarisch bedrijf.
Volwaardige agrarische bedrijven Bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Bouwvlak van maximaal 1,5 hectare.
Mogelijkheid om via wijzigingsbevoegdheid door te groeien naar een bouwvlak van maximaal 3 hectare.

5.3.3 Bouwblok in eerste instantie maximaal 1,5 hectare groot

De agrariërs die nu een vergunning hebben of die onder een AmvB voor landbouwbedrijven vallen hebben in dit bestemmingsplan een agrarische bedrijfsbestemming gekregen. De bestemming voor deze bedrijven is "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Op de verbeelding is voor deze bedrijven een bestemmingsvlak "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" opgenomen. Binnen het bestemmingsvlak is voor een deel van de percelen een bouwvlak van netto maximaal anderhalve hectare opgenomen. Het bestemmingsvlak is dus altijd groter dan het bouwvlak. Alleen binnen het bouwvlak mag gebouwd worden.Het bouwvlak ligt in ieder geval niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning. Hier liggen vaak de oprit, erfverharding of een tuin. Omdat de tuin en oprit en dergelijke wel onderdeel uitmaken van het bedrijf zijn deze elementen opgenomen in het bestemmingsvlak, maar niet in het bouwvlak. Met de situering van het bouwvlak wordt ook geregeld dat er niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd kan worden. Dit is gedaan vanuit een stedenbouwkundig oogpunt en ten behoeve van de verkeersveiligheid.

Binnen deze maat van anderhalve hectare moeten alle voorzieningen voor het agrarisch bedrijf gerealiseerd worden: de veestallen, opslagloodsen, wagenbergingen, erfverharding, mestsilo's, sleufsilo's, kuilvoerplaten, de bedrijfswoning met bijgebouwen en de landschappelijke inpassing. Met een bouwvlak binnen het bestemmingsvlak "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" is aangegeven waar mag worden gebouwd binnen deze bestemming. Binnen dit bouwvlak moeten ook de overige voorzieningen, niet zijde gebouwen of bouwwerken, gerealiseerd worden.

Het deel van het agrarisch bouwvlak dat (nog) niet wordt gebruikt als agrarisch bouwblok is bestemd voor de aangrenzende gebiedsbestemming. Zo is het huidige gebruik (bijvoorbeeld weiland) geregeld.

Een beperkt aantal percelen is vanwege eerdere vergunde uitbreidingen nu al groter dan de toegestane anderhalve hectare en heeft daarom een groter bouwblok gekregen dat recht doet aan de feitelijke situatie. Het tegenovergestelde kan ook het geval zijn. Een deel van de percelen heeft niet het maximale bouwvlak van anderhalve hectare gekregen.In een aantal gevallen laat de omgeving dit niet toe. Een bedrijf ligt bijvoorbeeld zo dicht bij of tussen de woonbebouwing dat de ruimte er fysiek niet is. Zo wordt voorkomen dat er schijnruimte voor ontwikkeling van agrarische bedrijven in het bestemmingsplan is opgenomen.

Bij een groei van het bedrijf die deze anderhalve hectare overtreft is via een wijziging van het bestemmingsplan een groei tot maximaal drie hectare mogelijk. Deze mogelijkheid geldt alleen voor de grondgebonden bedrijven. Zie hiervoor paragraaf 5.3.9 over uitbreidingen van agrarische bedrijven.

Grondgebonden agrarische bedrijven

Het overgrote deel van de agrarische bedrijven in de gemeente zijn grondgebonden bedrijven zoals: melkveebedrijven, schapenhouderijen en kwekerijen. In de begripsbepalingen is een definitie van grondgebonden agrarisch bedrijf opgenomen. Hierin stonden aanvankelijk onder meer de inmiddels vervallen provinciale voorwaarden over grondgebondenheid (het bedrijf heeft binnen een straal van 10 kilometer om de huiskavel voldoende grond om voor minimaal75% van de eigen ruwvoerproductie en mestafzet te kunnen voorzien. Minstens 40% van de gronden ligt rondom de huiskavel). In de milieueffectrapportage is gerekend met deze aannames. Het rekenen met deze aannames leidde tot een positief effect op de stikstofdepositie. Aan de voorwaarde dat ergeen significant negatieve effecten mogen optreden aan Natura2000 gebieden door de grondgebonden veehouderij in Dantumadiel kan ook voldaan worden door een omgevingsvergunning slechts dan te verlenen als aanvrager aantoont geen significant negatieve effecten te veroorzaken op Natura2000 gebieden.

Paardenhouderijen

Productiegerichte paardenhouderijen vallen onder de regeling voor agrarische bedrijven. In de praktijk komen dit soort bedrijven niet of nauwelijks voor. Vaak is er sprake van een mengvorm tussen fokken, trainen en handelen in paarden: de gebruiksgerichte paardenhouderij. De bestaande gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn bestemd als "Agrarisch - Paardenhouderij". Omdat het hier om een bijzondere agrarische bedrijfstak gaat, die meer gericht is op het gebruik (trainen, beleren, keuren, bieden van pensionstal) van de paarden dan het fokken en leveren van een agrarisch product is er voor gekozen deze bedrijfstak niet overal bij recht toe te staan. De ruimtelijke uitstraling van deze bedrijven is anders dan die van andere agrarische bedrijven, er staan bijvoorbeeld veel meer bouwwerken zoals: hekken, paardenbakken, longeerruimtes, springtoestellen en lichtmasten. Ook hier geldt dat binnen de bestemmingsvlakken een bouwvlak is aangegeven. Binnen dit bouwvlak mag de bebouwing ten behoeve van de paardenhouderij worden opgericht. Bebouwing en andere bouwwerken zoals een paardenbak, stap- en trainingsmolen of springtoestellen zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan.

Nieuwe gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" worden gewijzigd in de bestemming "Agrarisch - Paardenhouderij". Naar verwachting komen binnen de planperiode veel kavels vrij als gevolg van bedrijfsbeëindigingen. De gemeente wil zuinig omgaan met de ruimte en stimuleert daarom hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen. Nieuwvestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij is daarom niet mogelijk.

Voorwaarde is dat via een bedrijfsplan is aangetoond dat het bedrijf een duurzaam toekomstperspectief (volwaardig bedrijf met een volledig inkomen voor 1 arbeidskracht: bedrijf heeft een lange termijnperspectief) heeft. Via een erfinrichtingsplan moet worden aangetoond dat het bedrijf goed in het landschap past. In de "Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen" zijn inrichtingsprincipes voor agrarische bouwvlakken opgenomen. Hier moet aan voldaan worden. De richtlijnen zijn opgenomen als bijlage bij de regels.

Kwekerijen

Voor kwekerijen geldt dat de gronden die ze in gebruik hebben zijn volgeplant met plantmateriaal (bomen, struiken, heesters....etc). De ruimtelijke uitstraling van een kwekerij is ook wezenlijk anders dan die van een veehouderij. Door de verdichting van het landschap passen kwekerijen dan ook niet in het open landschapstype dat in grote delen van de gemeente voorkomt. Daarom zijn alleen de bestaande kwekerijen positief bestemd.

In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die het mogelijk maakt om gronden buiten de bestemming "Agrarisch - Kwekerij" te gebruiken voor boom- en sierteelt, fruitteelt en houtteelt. Dit is alleen mogelijk op gronden met de bestemming "Agrarisch - Woudenlandschap". Dit is het enige landschapstype binnen de gemeente waar dergelijke teelten na een afweging inpasbaar kunnen zijn. In de overige gebieden zijn deze teelten niet toegestaan vanwege het verdichtende karakter dat deze teelten hebben. Bollenteelt vraagt daarnaast om bodemingrepen als egaliseren die het lokaal voorkomende microreliëf aantasten. Overigens heeft er in gemeente tot op heden vanwege het ongeschikt zijn van de bodem geen (grootschalige) bloembollenteelt plaatsgevonden.

Intensieve veehouderijen

Voor intensieve veehouderijen is het provinciaal beleid gevolgd: nieuwe intensieve veehouderijen zijn niet toegestaan. De bestaande intensieve veehouderijen zijn daarom vastgelegd op de verbeelding. Met de aanduiding "intensieve veehouderij" binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" is aangegeven dat alleen op deze locaties een intensieve veehouderij is toegestaan. Het maximale bouwblok voor een intensieve veehouderij bedraagt anderhalve hectare. Verdere groei is voor deze agrarische bedrijven niet toegestaan tenzij er meer bebouwing nodig is om te kunnen voldoen aan eisen voor dierenwelzijn (het aantal dieren blijft wel gelijk).

Agrarische kleinbedrijven

Een aantal agrarische bedrijven betreft de zogenaamde agrarische kleinbedrijven. Deze bedrijven zijn aangeduid met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - agrarisch kleinbedrijf". Voor deze percelen geldt een bouwvlak van maximaal een halve hectare. Dit bouwvlak mag voor 50% worden bebouwd.

5.3.4 Goede landschappelijke inpassing van nieuwe bedrijfsgebouwen vereist

Voor alle agrarische bedrijfsbestemmingen geldt dat de gronden mede zijn bestemd voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf. In de bouwbepalingen is opgenomen dat nieuwe stallen uitsluitend mogen worden gerealiseerd als ze landschappelijk worden ingepast. Het bij de aanvraag voor omgevingsvergunningen in te dienen erfinrichtingsplan moet voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de "Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen". De richtlijnen zijn opgenomen in Bijlage 4 bij de regels.

In de gebruiksbepalingen is opgenomen dat erfbeplanting die is aangelegd volgens zo'n erfinrichtingsplan niet zonder omgevingsvergunning mag worden verwijderd. Dit geldt ook voor erfbeplanting die al aanwezig is, deze mag niet zonder omgevingsvergunning worden verwijderd.

In de wijzigingsbevoegdheden is bepaald dat bij functiewijzigingen (agrarisch bedrijf stopt en er wordt een vervolgfunctie mogelijk gemaakt) ook een erfinrichtingsplan conform de "Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen" moet worden overlegd. De richtlijnen zijn opgenomen als bijlage bij de regels.

5.3.5 Bouw- en gebruiksregels bepalen maten en gebruiksmogelijkheden

In de planregels bij de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" is een tabel per type bebouwing (bedrijfsgebouw, bedrijfswoning, ander-bouwwerk etc) aangegeven wat de maximaal toegestane hoogtes, dakhellingen en oppervlaktes zijn. Ook is de afstand tot de weg geregeld. Er mag alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak en voor een reëel agrarisch bedrijf. Met het bouwvlak is geregeld dat er niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd kan worden. Ook moet het beginsel van bebouwingsconcentratie in acht worden genomen. Dit houdt in dat de bebouwing geconcentreerd gebouwd moet worden binnen het bouwblok dat het agrarisch bedrijf toegekend heeft gekregen. Hierna is schematisch een plaatje weergegeven wanneer wel en niet aan het beginsel van bebouwingsconcentratie wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401_0001.jpeg"

Via de nadere eisen kan de het college van burgemeester en wethouders in de omgevingsvergunning eisen stellen aan de plaats en afmeting van gebouwen. Dit kan gewenst zijn om te komen tot een goede landschappelijke inpassing, maar ook om hinder in de naaste omgeving te voorkomen of te beperken (bijvoorbeeld een stal of emissiepunt verplaatsen) of om de verkeersveiligheid te garanderen (een stal kan te dicht bij een kruising staan en het zicht op de weg ontnemen).

Kassen zijn niet toegestaan als bedrijfsgebouw, deze zijn alleen bij kwekerijen nodig en toegestaan.

De nieuwe typen melkveestallen zijn vaak voor een groot deel open. Omdat de verlichting 's avonds en 's nachts aanstaat is de lichtuitstraling van deze bedrijven aanzienlijk. Omdat een belangrijke kwaliteit van het buitengebied de donkerte is en vogels en dieren in aangrenzende percelen en singels last kunnen hebben van dit licht (verstoord dag- en nachtritme), dient de lichtuitstraling beperkt te worden. In de bouw- en gebruiksregels is daarom bepaald dat voor nieuw te bouwen melkveestallen geldt dat de lichtuitstraling niet meer dan 150 lux bedraagt of dat de lichtuitstraling (bij meer dan 150 lux) tussen 20.00 en 6.00 uur is voorzien van de voorzieningen die de lichtuitstraling met minimaal 90% beperken.

Het opslaan en storten van materialen op gronden binnen en buiten het bouwvlak die geen verband houden met de normale agrarische bedrijfsvoering is niet toegestaan.

5.3.6 Er is één bedrijfswoning toegestaan

In de planregels is bepaald dat het bestaande aantal bedrijfswoningen is toegestaan. Via een afwijking van de bouwregels kan een tweede bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf worden toegestaan. De initiatiefnemer moet dan aantonen (met een bedrijfsplan) dat er een arbeidsbehoefte is voor twee personen. Dit is het geval op bedrijven als er continu toezicht nodig is op de levende have, bijvoorbeeld bij bedrijven waar veel jonge dieren geboren worden en direct ingrijpen nodig kan zijn. Een tweede voorwaarde is dat de bedrijfswoning, met de bijbehorende bijgebouwen, landschappelijk wordt ingepast. Dit moet worden aangetoond met een erfinrichtingsplan dat op basis van het document "Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen" moet worden overlegd. De richtlijnen zijn opgenomen als bijlage bij de regels.

5.3.7 Nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf

Als verbreding van de bedrijfsvoering of verruiming van het inkomen uit het bedrijf zijn een aantal niet-agrarische nevenactiviteiten toegestaan. Daarbij kan gedacht worden aan het be- en verwerken van de agrarische producten (zuivelproducten maken), de detailhandel in steekeigen producten, zorg (zorgboerderij), natuur- en landschapsbeheer, kleinschalige en lichte bedrijvigheid (categorie 1 en 2 bedrijven volgens de bij de regels opgenomen lijst van bedrijven), een paardenpension, kleinschalige horeca zoals een theeschenkerij. Daarnaast is kleinschalige verblijfsrecreatie zoals een bed- and brochje (maximaal 80 m2 per kamer/appartement) of een groepsaccommodatie toegestaan.

De activiteiten moeten plaatsvinden in de bestaande bebouwing. Hiervoor mag de bebouwing verbouwd of herschikt worden. Een derde deel van de bestaande bedrijfsgebouwen mag voor deze nevenactiviteiten gebruikt worden. Een boerderijwinkel voor de verkoop van streekproducten mag maximaal 100 m2 groot zijn. Hiermee blijft de nevenactiviteit in ruimtelijk opzicht ondergeschikt aan de hoofdactiviteit: het agrarisch bedrijf.

Met een afwijking kan een kleinschalig kampeerterrein, een uitbreiding van een kleinschalig kampeerterrein of een mestvergistingsinstallatie bij het bedrijf worden toegestaan. In de voorwaarden is voor alle drie de mogelijkheden bepaald dat de landschappelijke inpassing moet zijn aangetoond met een erfinrichtingsplan gebaseerd op de richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen.

Voor de kleinschalige kampeerterreinen gelden minimale afstanden tot het erf van een derde en een maximum aantal plaatsen gerelateerd aan een maximale oppervlakte van het kampeerterrein. Binnen de gehele gemeente zijn maximaal 20 kleinschalige kampeerterreinen toegestaan.

In de bestaande gebouwen op een agrarisch bedrijf is caravanstalling toegestaan.

Bij de mestvergisters is onderscheid gemaakt in installaties waarin de mest van het eigen bedrijf wordt verwerkt en de restproducten op het eigen bedrijf worden gebruikt en installaties die door meerdere bedrijven worden gebruikt. Bij dit tweede type mestvergister vindt een extra toets op het aspect verkeer plaats. Kunnen de bestaande wegen de extra en/of zwaardere verkeersstromen aan?

5.3.8 Serrestallen, boogstallen en akkerbouwloodsen

Een nieuw type stal is de serrestal of de boogstal. De serrestal heeft een veel hogere goothoogte dan de traditionele melkstal.Hierdoor ontstaan hogere en meer in het oog springende wanden en gevels. De goot van een boogstal ligt juist op grondniveau. Bij beide staltypen wijkt de dakhelling af van de traditionele stallen.

Vanwege de opvallende verschijningsvorm wil de gemeente wordt dit staltypen pas na een afwijking verleend. De goothoogte van een bedrijfsgebouw mag met deze afwijking verhoogd worden tot maximaal 6 meter. Ook hierbij geldt dat een goede landschappelijke inpassing moet zijn aangetoond met een erfinrichtingsplan.

5.3.9 Groei tot drie hectare mogelijk via een wijziging van het bestemmingsplan

Voor de agrarische bedrijven die willen groeien en groter worden dan de hiervoor genoemde anderhalve hectare is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voorwaarden voor deze bevoegdheid zijn:

  • in het bouwperceel van 1,5 hectare is geen ruimte meer voor de nieuwe bebouwing;
  • de wegen die naar het bedrijf leiden moeten geschikt zijn voor de extra of veranderende (zwaardere machines en trekkers) verkeersbewegingen. de geschiktheid kan ook betrekking hebben op de verkeersveiligheid;
  • de nieuwe bebouwing sluit aan op de bestaande bebouwing (beginsel van bebouwingsconcentratie);
  • de bebouwing moet goed worden ingepast in het landschap. De aanvrager dient hiervoor een erfinrichtingsplan in bij de gemeente. Het erfinrichtingsplan moet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de bijlage "Richtlijnen bij nieuwe ontwikkelingen" bij de planregels.
  • nieuwbouw van veestallen of de uitbreiding van bestaande veestallen uitsluitend is toegestaan indien door de aanvrager van de omgevingsvergunning is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het desbetreffende bedrijf.

5.3.10 Agrarisch kleinbedrijf naar volwaardig bedrijf laten groeien

In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om de bedrijven die zijn aangeduid als klein agrarisch bedrijf te laten groeien. De aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - agrarisch kleinbedrijf" wordt dan van het bestemmingsvlak afgehaald.

Het bedrijf moet in een bedrijfsplan aantonen dat wordt doorgegroeid naar een volwaardig agrarisch bedrijf, zonder dat dit significant negatieve effecten heeft op een Natura2000 gebied.

5.3.11 Mogelijkheden voor beëindigde agrarische bedrijven

Een deel van de agrarische bedrijven zal de komende jaren de bedrijfsvoering staken. Om verloedering te voorkomen wil de gemeente nieuwe functies mogelijk kunnen maken in de vrijkomende gebouwen. Goede vervolgfuncties zijn wonen, recreatie, zorg en niet-agrarische bedrijven uit de lichte milieucategorieën. In het bestemmingsplan is hiervoor in de algemene wijzigingsbepalingen de mogelijkheid opgenomen deze vervolgfuncties toe te staan, zoals wonen (in de bestaande bedrijfswoning), een zorgfunctie (eventueel met woonruimte voor de cliënten), een bedrijfsbestemming, recreatie, cultuur of horeca.

De volgende voorwaarden gelden voor de vervolgfuncties.

  • De aanwezige karakteristieke bebouwing moet behouden blijven. Bij een wijziging naar een woonbestemming is maximaal één woning toegestaan. Dit zal in de praktijk de bestaande bedrijfswoning zijn. Wanneer wooneenheden voor zorgverlening worden gebouwd moeten deze binnen de bestaande woonbebouwing worden gerealiseerd, zelfstandige woningen zijn hier niet toegestaan. Woonvormen zoals zorgappartementen met gezamenlijke voorzieningen zijn wel toegestaan. Deze woonvormen kunnen ook gecombineerd worden met bijvoorbeeld een zorgboerderij. Nieuwe wooneenheden moeten passen in de afspraken die gemaakt zijn in het kader van het Woonprogramma;
  • Wanneer de vervolgfunctie verblijfsrecreatie of zorg betreft geldt dat deze functie gerealiseerd moet worden in het bestaande hoofdgebouw;
  • De bestaande bedrijfswoning(en) krijgen een nieuwe functie als burgerwoning of bedrijfswoning bij de nieuwe bedrijfsactiviteit. Voor de toe te stane functies/activiteiten moet er voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig zijn;
  • De toe te stane functie van bedrijfsdoeleinden is alleen bedoeld voor ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven zoals omschreven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (zie bijlagen bij de regels)
  • Voor alle wijzigingsbevoegdheden geldt dat nabijgelegen bedrijven of woningen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt of belemmerd op basis van de milieuaspecten bodem, geluid, stof, geur en hindercirkels.
  • De toe te stane functies/activiteiten mogen niet tot gevolg hebben dat een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen plaatsvindt of dusdanig zwaar verkeer wordt aangetrokken waarop de bestaande (toeleidende) wegen niet zijn berekend.
  • Bij alle nieuwe functies geldt dat de nieuwe activiteit landschappelijk goed moet worden ingepast volgens de richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen. Het onbebouwde erf mag niet voor de opslag van goederen en materialen en/of het stallen van voertuigen en machines ten behoeve van de nieuwe functie worden gebruikt.

5.3.12 Vergunningen voor werken en werkzaamheden

Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt binnen het agrarisch bouwblok een vergunningenstelsel. Dit heeft te maken met het feit dat een deel van de agrarische bouwblokken (nog) als agrarisch gebied (weiland, akker) in gebruik is en daarmee onbebouwd is. Het aanleggen en verharden van wegen en paden is vergunningplichtig. De vergunningplicht geldt niet voor een directe ontsluiting van het erf of een koe- of kavelpad. Voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik (met uitzondering van het aanleggen van onverharde paden) zijn wel vergunningplichtig.

Ook gelden de regels voor de houtsingels niet op de agrarische bestemmings- en bouwvlakken.

5.4 Woningen

5.4.1 Alle bestaande en legale woningen zijn bestemd als "Wonen"

Alle bestaande en legaal aanwezige woningen hebben de bestemming "Wonen" gekregen. Bedrijfswoningen zijn opgenomen in de bestemming van het (agrarisch) bedrijf. In principe is bij het intekenen van de bestemming "Wonen" het kadastrale perceel aangehouden, tenzij er zo een heel groot perceel zou ontstaan (dat dan ook volledig als tuin ingericht mag worden, dit is met name in de open landschappen niet gewenst). In die gevallen is de bestemming "Wonen" op grond van de situatie ter plaatse anders begrensd.

De woningen zijn binnen het op de verbeelding ingetekende bestemmingsvlak (of bouwvlak) verbaal op de huidige locatie vastgelegd. Als de eigenaar de woning wil herbouwen op een ander deel van het bestemmingsvlak "Wonen" dan is een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk. Deze bepaling is opgenomen om bij herbouwplannen te toetsen of de locatie van de te herbouwen woning geen problemen oplevert voor bijvoorbeeld de bedrijfsvoering een naburige agrariër. Als de geprojecteerde woning te dicht bij het bouwvlak van de agrariër zou worden herbouwd kan dit problemen met toekomstige omgevingsvergunningen geven.

Met 'locatie' is overigens niet de fundering bedoeld. Een woning kan ook (deels) op bestaande fundering worden herbouwd of vergroot. De bedoeling van de regeling is om te voorkomen dat een naburig (agrarisch) bedrijf niet in de problemen komt met de milieuwet- en regelgeving omdat de woning of de gevel van een uitbreiding in de milieu- of geurzone van dat bedrijf komt te staan.

5.4.2 Woningen in de linten hebben een bouwvlak

De woningen in de linten staan in een karakteristieke lintbebouwing, waarbij de voorgevels van de verschillende woningen in dezelfde voorgevelrooilijn en bouwstrook staan. Deze lintbebouwing is ontstaat doordat het gebied in het verleden bewoond is geraakt vanaf hoger gelegen droge zandruggen. Vanuit deze ontginnnigsassen is het gebied verder ontgonnen.

Om dit karakteristieke bebouwingsbeeld in stand te kunnen houden is een bouwvlak in deze bestemmingsvlakken voor woningen opgenomen. Het hoofdgebouw (de woning) moet in dit bouwvlak gerealiseerd worden. De bijgebouwen mogen zowel in het bouwvlak als buiten het bouwvlak gerealiseerd worden. Hierbij moet wel worden voldaan aan het beginsel van bebouwingsconcentratie: de bebouwing wordt geclusterd op het perceel gerealiseerd.

De gezamenlijke oppervlakte van een woning met de bijbehorende bouwwerken mag samen maximaal 300 m2 bedragen. Dit betekent dat er keuzevrijheid voor de initiatiefnemers ontstaat voor wat betreft de omvang van het hoofdwoongebouw en de omvang van de bijgebouwen. De goothoogte van een woning mag maximaal 3,5 meter zijn, de bouwhoogte maximaal 9 meter. Afwijking is mogelijk voor een bouwhoogte van maximaal 11 meter, met inachtneming van het afwegingskader. De dakhelling varieert van 30 tot 50 graden.

5.4.3 Woningen buiten de linten hebben geen bouwvlak

De woningen buiten de linten staan niet in een karakteristiek bebouwingspatroon. Voor deze veelal solitaire woningen in het buitengebied is daarom geen bouwvlak opgenomen. Hierbij moet wel worden voldaan aan het beginsel van bebouwingsconcentratie: de bebouwing wordt geclusterd op het perceel gerealiseerd.

De gezamenlijke oppervlakte van een woning met de bijbehorende mag samen maximaal 300 m2 bedragen. Dit betekent dat er keuzevrijheid voor de initiatiefnemers ontstaat voor wat betreft de omvang van het hoofdwoongebouw en de omvang van de bijgebouwen. De goothoogte van een woning mag maximaal 3,5 meter zijn, de bouwhoogte maximaal 9 meter. Afwijking is mogelijk voor een bouwhoogte van maximaal 11 meter, met inachtneming van het afwegingskader. De dakhelling varieert van 30 tot 50 graden.

5.4.4 Hobbymatig houden van vee

Voor het hobbymatig houden van vee is soms meer ruimte nodig dan de bijgebouwenregeling bij de woonbestemming mogelijk maakt. Dit is bijvoorbeeld het geval in het voorjaar (lammerperiode).

In het bestemmingsplan is daarom een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die het mogelijk maakt om de oppervlakte bijgebouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van vee te vergroten. Voorwaarde is dat bij de woning minimaal 1 hectare structureel (via bijvoorbeeld pacht of eigendom) in gebruik is. Per hectare kan dan maximaal 40 m2 extra oppervlakte bijgebouwen worden toegestaan. De bijgebouwen mogen gezamenlijk niet meer dan 500 m2 beslaan. De eigenaar moet aantonen dat de extra bebouwing goed wordt ingepast. Dit kan worden aangetoond door een erfinrichtingsplan in te dienen dat in overeenstemming is met de Bijlage 4 Richtlijnenvoor nieuwe ontwikkelingen (dit is een bijlage bij de planregels).

5.4.5 Kleinschalige kampeerterreinen

Bij de woonbestemming is een kleinschalig kampeerterrein toegestaan. Met een afwijking kan een kleinschalig kampeerterrein of een uitbreiding van een kleinschalig kampeerterrein worden toegestaan. In de voorwaarden is bepaald dat de landschappelijke inpassing moet zijn aangetoond met een erfinrichtingsplan gebaseerd op de richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen. Bij woonbestemmingen zijn kleinschalige kampeerterreinen met maximaal 15 standplaatsen toegestaan. Wanneer de woning een voormalig agrarisch bedrijf is (het perceel had in het vorige bestemmingsplan een agrarische bedrijfsbestemming) kan het kampeerterrein maximaal 25 standplaatsen groot zijn.

Voor de kleinschalige kampeerterreinen gelden minimale afstanden tot het erf van een derde en een maximum aantal plaatsen gerelateerd aan een maximale oppervlakte van het kampeerterrein. Binnen de gehele gemeente zijn maximaal 20 kleinschalige kampeerterreinen toegestaan.

5.4.6 Beroep en bedrijf aan huis mogelijk

Bij alle woningen is het mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen. Het kan dan gaan om kleinschalige kantoor- of praktijkruimte aan huis, voor bijvoorbeeld een zelfstandig werkend adviseur of dientstverlener. Het kan gaan om een administratiekantoor, adviesbureau, een zorgverlening of persoonlijke dienstverlening. Ook zelfstandigen in de bouw zijn via deze regeling toegestaan. De bedrijfsruimte bestaat dan voornamelijk uit inpandige opslag van materialen omdat ze op locatie werken.

Op een aantal percelen komen nu beperkte bedrijfsmatige activiteiten voor die niet passen onder de definitie van een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze percelen is in de planregels bepaald welke activiteit op welk adres is toegestaan.

5.4.7 Karakteristieke woningen

Een deel van de woningen is karakteristiek. Voor deze woningen geldt dat ze niet zonder omgevingsvergunning gesloopt mogen worden.

5.5 Niet-agrarische Functies

5.5.1 Bestaande niet-agrarische bedrijven en functies zijn bestemd

In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven en functies voor. Het gaat dan om een aantal niet-agrarische bedrijven zoals aannemers- en hoveniersbedrijven, maar ook om verblijfsrecreatieterreinen en maatschappelijke functies.

De legaal aanwezige niet-agrarische bedrijven en functies zijn bestemd als:

  • "Bedrijf";
  • "Bedrijf - Nutsvoorziening";
  • "Bedrijf - Opslag";
  • "Bedrijf - Waterzuivering";
  • "Detailhandel - Tuincentrum";
  • "Maatschappelijk";
  • "Recreatie - Dagrecreatie";
  • "Recreatie -Jachthaven";
  • "Recreatie - Verblijfsrecreatie" + specifieke aanduidingen voor de toegestane vormen van verblijfsrecreatie;
  • "Recreatie - Volkstuin";
  • "Sport";
  • "Sport-Manege".

Legaal aanwezige bedrijven en functies zijn bedrijven die in planologisch-juridische zin zijn toegestaan, bijvoorbeeld via het geldende bestemmingsplan, een wijzigingsplan of een in het verleden verleende ontheffing.

Het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis (zzp'ers, kleine zelfstandigen, praktijkruimtes) valt niet onder deze bestemming, deze zijn toegestaan bij de woonfunctie.

5.5.2 Uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en functies

Deze bedrijven en functies mogen bij recht uitbreiden met 15% van de bestaande oppervlakte bedrijfsbebouwing. In de planregels is per adres de bestaande bebouwing en de uitbreiding met 15% als maximaal toegetane bedrijfsoppervlakte vastgelegd.

Uitbreidingen van niet-agrarische functies die verder gaan dan de toegestane 15% ten opzichte van de bestaande bebouwing worden via een eigen bestemmingsplan of een projectbesluit geregeld. Hierin wordt maatwerk per bedrijf geregeld. Dit kan gaan om de vraag of een bedrijf niet thuishoort op een bedrijfsterrein, hoe de inpassing van het bedrijf geregeld moet worden en of de uitbreiding voldoet aan milieutechnische normen.

Voor de bestemming "Maatschappelijk" geldt ook dat deze functies (met uitzondering van de school en het dagactiviteitencentrum) met 15% van de bij recht toegestane oppervlakte mogen uitbreiden.

5.5.3 Mogelijkheden voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen

In de algemene wijzigingsbevoegdheden is een mogelijkheid opgenomen om nieuwe recreatiewoningen op te richten. Met de bevoegdheid kunnen bij een woning, een bedrijf of een agrarisch bedrijf maximaal 15 recreatiewoningen worden gerealiseerd. De recreatiewoningen moeten worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing. De ondernemer moet in een bedrijfsplan aantonen dat het de recreatiewoningen bedrijfsmatig worden geexploiteerd (= beschikbaar zijn voor de recreatieve verhuur en niet permanent bewoond worden). De bevoegdheid mag maximaal 5 keer in de planperiode worden toegepast.

5.5.4 Geen mogelijkheden voor nieuwvestiging, behalve in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen

Dit bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor nieuwvestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven of functies op nu onbebouwde locaties. Er bestaat wel een mogelijkheid om dit soort bedrijven en functies toe te staan in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Zie hiervoor paragraaf 5.3.11.

5.6 Natuur- En Bosgebieden

In het plangebied ligt een aantal bestaande natuurgebieden. Deze bestaande natuurgebieden zijn als zodanig bestemd. Daarnaast wordt op een aantal locaties (Klyndobbe en Oer de Wiel) nieuwe natuur ontwikkeld. Hiervoor zijn zelfstandige bestemmingsplannen gemaakt. De te ontwikkelen natuurgebieden maken deel uit van de door de Provinsje Fryslân begrensde Ecologische Hoofdstructuur.

De gebieden die door de Provinsje Fryslân in de verordening Romte zijn aangewezen als natuurgebieden (Ecologische Hoofdstructuur) zijn bestemd als "Natuur". Een deel van de Ecologische Hoofdstructuur is momenteel nog in agrarisch gebruik en nog in eigendom bij agrariërs. Deze gronden hebben hun agrarische bestemming gehouden. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat naast nieuwe natuurgebieden ook uit beheersgebieden. In beheersgebieden bestaat de mogelijkheid om op vrijwillige basis voor een bepaalde periode een beheersovereenkomst af te sluiten. Omdat de overeenkomsten vrijwillig zijn en niet tot doel hebben om een gebied definitief als natuurgebied in te richten behouden ook deze gronden de agrarische gebiedsbestemming.

Daarnaast is bij het toekennen van de natuurbestemmingen gebruik gemaakt van de kaarten die horen bij het ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd voor het bestemmingsplan Bûtengebiet (zie ook Bijlage 1 Ecologisch onderzoek).

De bestaande als zodanig ingerichte natuurgebieden hebben de bestemming "Natuur" gekregen. De specifieke typen natuurgebieden zijn aangeduid als:

  • "specifieke vorm van natuur - a" voor voormalige dijkgedeelten en uiterwaarden met een aan dijken en vroegere rivierarmen gebonden vegetatie;
  • "specifieke vorm van natuur - b" voor water, oeverstroken, rietland, plas-drasgebieden en schraal grasland met de daarin voorkomende flora en fauna;
  • "specifieke vorm van natuur - c" voor parkbos met bijbehorende flora en fauna;
  • "specifieke vorm van natuur - d" voor rietland en moeras met bijbehorende vegetatie;
  • "specifieke vorm van natuur - e" voor water, oeverstroken en zilte graslanden met zoutminnende vegetatie.

Het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. De bevoegdheid is beperkt tot gebieden die door de provincie zijn aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur of onderdeel uitmaken van het natuurcompensatieplan voor de Centrale As. In het geval van bestemmingswijziging mag deze wijziging geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor omliggende percelen (zoals verdroging of vernatting).

Buiten deze grotere natuurgebieden komen hier en daar in het buitengebied kleine natuurelementen of bospercelen voor. Deze zijn bestemd als "Natuur" of "Bos". De percelen met de bestemming "Bos" zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Bûtengebiet. De bestemmingen "Bos" en "Groenvoorzieningen" zoals die in het voorgaande bestemmingsplan Bûtegebiet van toepassing waren zijn samengevoegd in een nieuwe bestemming "Bos".

De houtsingels die op grond van de houtsingelinventarisatie niet gekapt mogen zijn aangeduid als "houtsingel". In 5.2.1.3 is nader ingegaan op het beleid en de regels voor de houtsingels.

Ecologisch onderzoek

In het onderzoeksrapport "Ecologisch onderzoek bestemmingsplan Buitengebied Dantumadiel" is voor het bestemmingsplan Bûtengebiet n de gemeente Dantumadiel aangegeven welke beschermde natuurwaarden aanwezig zijn en welke voorwaarden in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen om te voorkomen dat de uitvoering van het bestemmingsplan leidt tot schade aan natuurwaarden die op basis van de natuurwetgeving niet wordt toegestaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 1Ecologisch onderzoek. Hierna volgen de belangrijkste zaken uit het ecologisch onderzoek.

In het rapport is een beschrijving gegeven van de in en in de omgeving van de gemeente voorkomende beschermde natuurgebieden (Natura2000, Ecologische Hoofdstructuur en natuurwaarden buiten de beschermde natuurgebieden). Ook is een onderzoek naar de in gemeente voorkomende soorten gedaan. Dit onderzoek is gebaseerd op gegevens uit landelijke en provinciale verspreidingsatlassen en/of waarnemingsverslagen (zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders en libellen), gegevens van de Provinsje Fryslân (vaatplanten, zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen, dagvlinders en libellen) en op internet beschikbare gegevensbronnen, zoals Het Natuurloket, Telmee, Zoogdieratlas en Waarneming.nl.

Het gemeentelijk ruimtelijk beleid met betrekking tot de beschermde soorten is gericht op de volgende aspecten:

  • Tegengaan van direct en indirect oppervlakteverlies. Bij indirect oppervlakteverlies moet voor bepaalde soorten worden gedacht aan het verlies van leefgebied als gevolg van verstoringzones rond bebouwing.
  • Het voorkomen van een groot aantal (beschermde) soorten is afhankelijk van de waterkwaliteit en van gevoelige grondwatersystemen. Zorgvuldig beheer van het oppervlaktewater en waterpeilen is daarom van groot belang. Hydrologische ingrepen moeten kritisch worden bekeken (ontwatering en verdroging).
  • Voor veel diersoorten is het behoud van rust (geluid, licht, trillingen en verstoring door mensen) in foerageergebieden en rust- en voortplantingsplaatsen van groot belang.
  • Bij het geheel of gedeeltelijk verbouwen of slopen van bouwwerken dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van beschermde soorten zoals broedvogels, vleermuizen en steenmarter.
  • Bij het kappen van bomen en opgaand groen dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van beschermde soorten, zoals broedvogels en vleermuizen.
  • Bij het vergraven van gronden dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van beschermde soorten zoals broedvogels.
  • Bij het vergraven of dempen van poelen, watergangen of oevers van sloten dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van beschermde soorten in de groepen broedvogels, libellen, vissen en amfibieën.
  • Aanleg van (straat)verlichting kan een negatief effect hebben op verschillende beschermde dieren en planten. Door aangepaste lichtarmaturen te gebruiken, kan de lichtuitstraling naar het omringende gebied worden voorkomen.
  • Nieuwe gebouwen en opgaande begroeiing in het landschappelijk open buitengebied worden bij voorkeur zoveel mogelijk direct grenzend aan bestaande bebouwing en begroeiing geplaatst om zo verstoring van weidevogels en ganzen te voorkomen, dan wel te minimaliseren.
  • Voor het voortbestaan van de populaties van de meeste zwaar beschermde soorten is het van belang dat verbindingszones worden ingericht en beheerd voor de aangewezen doelsoorten.

In dit bestemmingsplan zijn de bestaande natuurgebieden bestemd met een passende bestemming afgestemd op de specifieke natuurtypen die in de verschillende gebieden voorkomen. In dit bestemmingsplan zijn daarnaast mogelijkheden opgenomen om onder meer nieuwe stallen op te richten, sloten te dempen of om een woonperceel anders in te richten. Bij deze bouwwerkzaamheden, waarbij soms bomen gekapt moeten worden of een gebouw wordt gesloopt moet rekening worden gehouden met de aanbevelingen. Dit houdt onder meer in dat bomen niet gekapt mogen worden in het broedseizoen of als een verblijfplaats zijn voor zwaar beschermde soorten als uilen, roofvogels of vleermuizen.

Omgevingsvergunningen en wijzigingsplannen worden getoetst aan de natuurwetgeving. Zowel direct (via de afwegingskaders bij de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden), het toetsingskader van de Wabo (artikel 2.27) en indirect via de algemene zorgplicht uit de Flora- en Faunawet. Daarvoor zal in een aantal gevallen een specifiek ecologisch onderzoek op de locatie zelf plaats moeten vinden. Elke situatie is daarbij verschillend, maatwerk is nodig. Maatregelen die nodig kunnen zijn om schade aan soorten te voorkomen of te mitigeren kunnen bijvoorbeeld de in de hiervoor opgenomen opsomming van maatregelen zijn.

Wanneer beschermde soorten of gebieden door een ruimtelijke ingreep worden aangetast is een ontheffing van de Flora- en faunawet of de EHS-regels vereist. Bij dergelijke ontheffingen moet een onderbouwing worden geleverd waarin onder meer is aangegeven hoe mitigatie en/of compensatie plaats gaat vinden. De ontheffing moet worden verleend door de Dienst regelingen. Zonder ontheffing kan de ingreep geen doorgang vinden.

5.7 Water

In het plangebied komt veel water voor. Belangrijke elementen zijn de Dokkumer Ee in het noorden, de Swemmer in het oosten en de (verbrede) waterlopen in de natuurgebieden (zoals het it Houtwiel, de Sippenfennen, Ottema Wiersma reservaat, de Wijde Murk) en het Eeltjemeer.

De grotere waterlopen en de waterplassen hebben de bestemming "Water" gekregen. Water dat onderdeel uitmaakt van een natuurgebied is meebestemd in de natuurbestemming. De kleinere waterlopen en kavelsloten zijn meebestemd in de gebiedsbestemmingen.

Naast het bestemmingsplan geldt de Keur van het Wetterskip Fryslân. De Keur bevat een eigen vergunningenstelsel voor ingrepen in en nabij watergangen en waterkeringen. Aan de hand van de planregels in dit bestemmingsplan worden dubbele vergunningplichten zo veel mogelijk voorkomen.

Langs een aantal waterlopen zijn en worden natuurvriendelijke oevers (flauwe oevers) aangelegd. In de agrarische gebiedsbestemmingen zijn de natuurvriendelijke oevers meebestemd.

In de agrarische gebiedsbestemmingen zijn voorzieningen en bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding toegestaan. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld kades, duikers, gemaaltjes of schouwpaden.

5.8 Leidingen En Infrastructuur

5.8.1 Aardgastransportleidingen

Door het plangebied loopt een aantal aardgastransportleidingen. De bestaande aardgastransportleidingen zijn op de verbeelding bestemd met de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' (voor de leiding zelf) en zijn voorzien van een veiligheidszone (de belemmeringenstrook, dubbelbestemming "Leiding - Gas"). Binnen deze belemmeringenstrook geldt een omgevingsvergunningenstelsel dat de leidingen beschermd tegen bodemingrepen die de leiding kunnen schaden.

Als de aardgastransportleiding samenvalt met één van de archeologische dubbelbestemmingen geldt dat het belang van de aardgastransportleiding voorrang heeft over het archeologische belang. De gronden waar de leiding in en direct aanligt zijn immers bij het aanleggen van de aardgastransportleiding al verstoord geraakt.

5.8.2 Hoogspanningsverbinding

Door het plangebied loopt de 110 kV hoogspanningsverbinding van Burgum naar Dokkum. De hoogspannningsmasten en de kabels zijn met een aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning' op de verbeelding aangegeven. Aan weerszijden van de leiding ligt een gebied waarbinnen geen nieuwe woningen of andere kwetsbare bestemmingen (bijvoorbeeld een school) gebouwd mogen worden. Deze zone is aangegeven met de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning".

5.8.3 Zones rond militair luchtvaartterrein Leeuwarden

Ten noordwesten van Leeuwarden ligt het militair luchtvaartterrein Leeuwarden. Rondom het terrein zelf ligt een geluidszone en een obstakelbeheergebied. Binnen de gemeente Dantumadiel is een deel van de aanvliegroute gelegen. Deze aanvliegroute moet gevrijwaard blijven van hoge bebouwing. Deze zone is op de verbeelding aangeduid als "luchtvaartverkeerzone". In de regels is de maximale bouwhoogte (151 meter) voor deze zone opgenomen. Op basis van dit bestemmingsplan mag overigens niet zo hoog gebouwd worden.

Rond het luchtvaartterrein ligt ook een radarverstoringsgebied. Dit gebied is op de verbeelding aangeduid als "vrijwaringszone -radar". Om de radar goed te laten werken mogen in deze zone geen hoge gebouwen worden gerealiseerd. In de regels is een maximale bouwhoogte van 75 meter opgenomen.

5.8.4 Wegen

Door het plangebied loopt een aantal wegen. De wegen in het buitengebied zijn van een verschillende grootteorde. De wegen met een doorstroomfunctie zijn bestemd als "Verkeer". Binnen de verkeersbestemming zijn ook de bermen, bosstroken, wegbegeleidende beplanting, fietsstroken, lantaarnpalen, verkeersborden, bushokjes en dergelijke meegenomen. Het deel van de spoorlijn Groningen - Leeuwarden dat in het plangebied ligt is bestemd als "Verkeer - Railverkeer".

De overige wegen, erfontsluitings- en toegangswegen zijn meebestemd in de gebiedsbestemming of de bestemmingen voor bebouwde percelen.

In de algemene afwijkingsbepalingen is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om direct langs wegen ondergeschikte aanpassingen in de infrastructuur aan te brengen.

De Centrale As, die het buitengebied doorsnijdt, is buiten het plangebied gelaten. Het hiervoor door de Provinciale Staten van Fryslân vastgestelde provinciale inpassingsplan blijft een zelfstandig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg

6.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan Bûtengebiet heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder kon in deze periode een inspraakreactie indienen. De gemeente heeft in deze periode een tweetal informatiebijeenkomsten verzorgd. Deze bijeenkomsten zijn goed bezocht. In deze periode zijn 42 inspraakreacties ingediend. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de "Inspraak- en overlegnota bestemmingsplan Bûtengebiet Dantumadiel". De inspraak- en overlegnota is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Zie hiervoor Bijlage 2 Inspraak- en overlegnotabestemmingsplan Bûtengebiet.

Voorafgaand aan deze procedure hebben alle agrariërs een kaartje met een voorstel voor hun nieuwe bouwvlak ontvangen en de gelegenheid gekregen hier op te reageren. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen die verwerkt zijn in het voorontwerpbestemmingsplan.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 28 maart 2013 gedurende 6 weken met het bijbehorende ontwerp planMER ter inzage gelegen. In deze periode zijn 57 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de "Reactienota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Bûtengebiet
Dantumadiel en ontwerp planMER ". De reactienota maakt onderdeel uit van het vaststellingsbesluit.

6.3 Overleg

Het bestemmingsplan Bûtegebiet is conform artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de overlegpartners. Een viertal reacties is ontvangen. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de "Inspraak- en overlegnota bestemmingsplan Bûtengebiet Dantumadiel". De inspraak- en overlegnota is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Zie hiervoor Bijlage 2 Inspraak- en overlegnota bestemmingsplan Bûtengebiet.

juli 2013.

Bijlage 1 Houtsingelkaart

Bijlage 1 Houtsingelkaart

Bijlage 2 Richtlijnen Voor De Inrichting Van Houtsingels

Bijlage 2 Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels

Bijlage 3 Lijst Bedrijven En Beroepen Aan Huis

Bijlage 3 Lijst bedrijven en beroepen aan huis

Bijlage 4 Richtlijnen Voor Nieuwe Ontwikkelingen

Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen

Bijlage 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 5 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 6 Maatschappelijk - Zorg

Bijlage 6 Maatschappelijk - Zorg

Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 1 Ecologisch onderzoek

Bijlage 2 Inspraak- En Overlegnota Bestemmingsplan Bûtengebiet

Bijlage 2 Inspraak- en overlegnota bestemmingsplan Bûtengebiet